13.2 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in art. 13.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
-
a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 19.1 sub c;
-
b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
-
c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
-
d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in art. 19.1 sub c;
-
e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in art. 19.1 sub c;
-
f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 19.1 sub c;
-
g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
-
h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
-
i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
-
1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
-
2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.