direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerreinen Oost Gelre reparatie en herziening Lindebrook
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN304-VG01

Regels

Leeswijzer (zie lid 26.1 Van toepassing verklaring)

Gewone tekst De geldende regels volgens de eerder vastgestelde bestemmingsplannen.

Doorgehaalde tekst Tekst die door middel van het voorliggende plan komt te vervallen.

Groen gemarkeerde tekst Tekst die door middel van het voorliggende plan wordt toegevoegd.

Geel gemarkeerde tekst De plannaam en slotregel van het voorliggende plan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Opmerking: in verband met de leesbaarheid zijn de begripsbepalingen doorlopend genummerd, waardoor de nummering af kan wijken van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre', vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2013 (NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN300-VA02) .

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre reparatie en herziening Lindebrook met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN304-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN300-VA02 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en detailhandel behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een mantelzorgunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel dan wel bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.14 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.15 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen en bebouwing waarvoor ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

  • b. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 brutovloeroppervlakte:

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en de verkoop via internet;

1.27 duurzaam beëindigd:

het in feitelijke en/of juridische zin blijvend gestaakt zijn van een functie;

1.28 evenement:

een voor het publiek toegankelijke activiteit zijnde een incidentele manifestatie;

1.29 extensieve dagrecreatie:

recreatieve vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.32 grootschalige detailhandel:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen, of vanwege de gevoerde formule, een groot oppervlak nodig heeft, zoals de verkoop van meubels, woninginrichtingartikelen, bouwmarkten, tuincentra en handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kunnen worden gevestigd;

1.33 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en dat, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 horeca:

een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Staat van Horeca activiteiten, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.35 jaargemiddelde magneetveld:

het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de “Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen” van het RIVM, 25 juni 2009, versie 3.0;

1.36 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.37 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.38 leidingvlak:

22,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding;

1.39 magneetveldbeoordelingsplichtig object:

bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen; en

inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;

1.40 magneetveldgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen bedrijfswoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvang plaatsen;

1.41 magneetveldzone:

het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla;

1.42 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.43 nutsvoorzieningen:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.44 onzelfstandige kantoorfunctie:

een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;

1.45 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.46 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.47 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.49 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.50 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.52 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.53 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • c. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • d. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • e. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • f. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 4.1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
  • g. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 4.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', met dien verstande dat bedrijven met een hindercontour ten aanzien van geur en stof welke groter is dan 200 m niet zijn toegestaan ten zuiden van de weg Den Sliem;
  • h. bedrijven behorend tot categorie 3.1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1';
  • i. bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 3.2';
  • j. bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.1';
  • k. bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.2';
  • l. afvalrecycling en -brengstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 01';
  • m. puinbreker, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 01a';
  • n. betonwarenfabriek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 02';
  • o. handel en reparatie van auto's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 03';
  • p. aannemersbedrijf, mits de brutovloeroppervlakte van de werkplaats niet meer dan 1.000 m2 bedraagt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 04';
  • q. metaalbewerking, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 05';
  • r. brandweerkazerne en gemeentewerf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 06';
  • s. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 07';
  • t. sport en evenementen, met dien verstande dat het aantal evenementen niet meer mag bedragen dan 12 per jaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 08';
  • u. handel in zand en grind behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 09';
  • v. opslag van klein chemisch afval, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 10';
  • w. automaterialen en gereedschappen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 11';
  • x. geluidzoneringsplichtige inrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 12';
  • y. verkoop van hout en bouwmaterialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 13';
  • z. kringloopwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 14';
  • aa. buitenopslag van puin, zand, grond en hout, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag', met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van de buitenopslag niet meer bedraagt dan 10 m;
    • 2. niet meer dan 80% van het bestemmingsvlak gebruikt mag worden voor buitenopslag;
    • 3. de hellingshoek van de buitenopslag niet meer mag bedragen dan is aangegegven ter plaatse van de aanduiding 'maximale dakhelling (graden)';
  • ab. risicovolle inrichtingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
  • ac. grootschalige detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig'
  • ad. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • ae. verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • af. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • ag. kabels en leidingen, ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook';
  • ah. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • ai. onzelfstandige kantoorfunctie, met dien verstande dat niet meer dan 30% van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van de onzelfstandige kantoorfunctie;
  • aj. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a tot en met sub i, met dien verstande dat niet meer dan 10% van de brutovloeroppervlakte van het bedrijf gebruikt mag worden voor productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m2;
  • ak. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook' is het bouwen van bouwwerken niet toegestaan.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van het bedrijfsgebouw dient in de bouwgrens welke is gelegen aan de zijde van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' dan wel aan de zijde van de bestemming 'Groen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtlijn' te worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen 'maximale bouwhoogte (m)' en 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • d. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 100%, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)';
  • e. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • f. bij de plaatsing van de gebouwen op een bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtlijn', dient aan de noordzijde van hetzelfde perceel een ononderbroken strook, haaks op de gevellijn, over de volle (oost-west)breedte, van minimaal 1/ 3 van de perceelsbreedte, zulks met een minimum van 25 m, onbebouwd te blijven.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a.  de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 10 m; de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 6,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 10 m bedragen;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • d.  de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 6 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 70 m².
3.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 25 m².
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. het aantal vlaggenmasten per bedrijf mag niet meer bedragen dan 3;
  • d. de bouwhoogte van overkappingen bij bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van telecommasten mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  • b. de breedte van de gebouwen;
  • c. de oriëntering van de gebouwen;
  • d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2 onder 3.2.2 ten behoeve van het vergroten van het bebouwingspercentage met maximaal 10%, met dien verstande dat:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. lid 3.2 onder 3.2.2 sub e, 3.2.3 sub c en 3.2.4 sub d ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot één zijdelingse perceelgrens tot minimaal 1 m, met dien verstande dat:
    • 1. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.
  • c. lid 3.2 onder 3.2.6 ten behoeve van het bouwen van schoorstenen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m;
    • 2. de noodzaak van de schoorsteen is aangetoond;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen een al dan niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen indien:
    • 1. deze opslag hoger is dan 4 m of gelegen is voor 3 m achter de voorgevel aan de wegzijde;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste minder dan 2 m bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtlijn' in ieder geval onder strijdig gebruik verstaan het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden:
    • 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    • 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    • 3. voor het opslaan van gerede of ongerede goederen;
    • 4. voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • c. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting', zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën;

  • a. lid 3.1 onder a tot en met i ten behoeve van bedrijven welke niet zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten , mits deze bedrijven naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bij de beoordeling van de aard en hinder dienen de volgende milieubelasting componenten in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede, verkeersaantrekking.
  • b. lid 3.1 onder a tot en met i ten behoeve van bedrijven uit een hogere categorie dan de toegestane categorieën genoemd in lid 3.1 onder a tot en met i, mits:
    • 1. deze bedrijven naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bij de beoordeling van de aard en hinder dienen de volgende milieubelasting componenten in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede, verkeersaantrekking;
    • 2. de bedrijven zich vestigen in of op een plaats waar op grond van milieuzonering vanuit hindergevoelige bestemmingen (zoals wonen) bedrijven uit de naast hogere categorie toelaatbaar zijn en
    • 3. de bedrijven geen onevenredige afbreuk doen aan het heersende woon- en leefmilieu;
  • c. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van grootschalige detailhandel op gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig', met dien verstande dat:
    • 1. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - grootschalige detailhandel';
    • 2. er geen sprake is van een onevenredige verkeersdruk;
    • 3. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
  • d. lid 3.1 sub ai ah ten behoeve van het vergoten van de maximale oppervlakte van productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen,tot 200 m2, met dien verstande dat niet meer dan 10% van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden;
  • e. lid 3.5 sub a ten behoeve van het toestaan van een hogere hoogte van de niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen, met dien verstande dat:
    • 1. de niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen niet is gelegen aan de wegzijde;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het verwijderen van de aanduiding 'bedrijfswoning', mits de desbetreffende functie ter plaatse duurzaam is beëindigd;
  • b. het vergroten van het bebouwingspercentage met maximaal 20%, met dien verstande dat:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. het verwijderen van de aanduiding 'leidingstrook', mits is aangetoond dat op de betrokken locatie geen leiding meer aanwezig is of verwijderd gaat worden.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting uitgesloten' geldt dat bedrijven met een afstand van meer dan 10 m voor gevaar zoals aangegeven in de in bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten , niet zijn toegestaan;
  • b. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • c. handel en reparatie van auto's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 03';
  • d. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn uitsluitend bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden niet tot de bestemming gerekend.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van het bedrijfsgebouw dient in de bouwgrens welke is gelegen aan de zijde van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' te worden opgericht;
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 2.500 m2;
  • d. de afstand van gebouwen tot ontsluitingsvoorzieningen dient minimaal 5 m te bedragen;
  • e. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven, met dien verstande dat:
    • 1. daar waar een maximale bouwhoogte van 6 m is aangegeven, geldt een minimale bouwhoogte van 4 m;
    • 2. daar waar een maximale bouwhoogte van 10 m is aangegeven, geldt een minimale bouwhoogte van 6 m;
  • g. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • h. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van het terreingedeelte dat is gelegen tussen de bouwgrens als bedoeld in sub b en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' daar mag de bouwhoogte maximaal 1 m bedragen;
  • i. de bebouwde oppervlakte van een bedrijf in een bedrijfsverzamelgebouw dient per bedrijf minimaal 250 m2 te bedragen.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', te worden gebouwd ;
  • b. de voorgevels van de bedrijfswoningen dienen tot maximaal 1,5 meter vóór tot maximaal 1,5 meter achter de bouwgrens aan de wegzijde te worden opgericht;
  • c. de diepte van de bedrijfswoning mag maximaal 12 meter bedragen;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 6,5 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de bedrijfswoningen mag maximaal 10 m bedragen;
  • g. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • h. de goothoogte c.q. boeiboordhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m2 bedragen, met dien verstande dat het totale bebouwingspercentage (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) niet meer dan 50% mag bedragen;
  • j. de afstand van bijbehorende bouwwerken behorende bij en gekoppeld aan een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 1 m te bedragen;
  • k. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevel en het verlengde daarvan dient ten minste 3 meter te bedragen. Ingeval van een hoekwoning (een woning gelegen aan 2 of meer wegen) kan voor wat betreft deze bepaling slechts sprake zijn van één voorgevel;
  • l. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bij de bedrijfswoning, mag maximaal bedragen:
    • 1. 1 meter voorzover het betreft gronden, gelegen voor de voorgevel van de woning en het verlengde hiervan;
    • 2. 2 meter voorzover het betreft gronden, gelegen achter de voorgevel van de woning en het verlengde hiervan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2 onder 4.2.1 sub c met dien verstande dat de maximum grootte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 5000 m2, daarbij dient aangetoond te worden dat het bedrijf qua aard, schaal, functie en milieu categorie passend is.
  • b. lid 4.2 onder 4.2.1 sub f ten behoeve van het toestaan van een maximale bouwhoogte tot 8 m op gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', respectievelijk 12 m op gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', uitsluitend indien dit om bedrijfstechnisch redenen noodzakelijk is en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. lid 4.2 onder 4.2.1 sub h met dien verstande dat de minimum bebouwde oppervlakte van een bedrijf in een bedrijfsverzamelgebouw minimaal 100 m2 dient te bedragen en indien de aard van de bedrijfsactiviteit daartoe aanleiding geeft;
  • d. lid 4.2 onder 4.2.1 sub e en 4.2.2 sub d ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot één zijdelingse perceelgrens tot minimaal 1 m, met dien verstande dat:
    • 1. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 voor wat betreft de gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2':

voor de vestiging van en/of het gebruik voor een bedrijf, dat niet in de toegestane categorieën uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten per gebied is vermeld, mits het desbetreffende bedrijf wat hinder, aard en omvang betreft vergelijkbaar is met de genoemde bedrijven vermeld in de betreffende categorieën;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede, verkeersaantrekking;

  • 1. voor de vestiging van en/of het gebruik voor een bedrijf dat is vermeld in één categorie hoger dan de categorie uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zoals deze per deelgebied is toegelaten, mits:
  • het desbetreffende bedrijf zich vestigt in of op een plaats waar op grond van milieuzonering vanuit hindergevoelige bestemmingen (zoals wonen) een bedrijf uit de naast hogere categorie toelaatbaar is en
  • het desbetreffende bedrijf geen onevenredige afbreuk doet aan het heersende woon- en leefmilieu;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede verkeersaantrekking;

  • 1. voor de vestiging van en/of het gebruik voor een bedrijf, dat niet is vermeld in de categorie hoger zoals bedoeld onder 2, mits het desbetreffende bedrijf wat hinder, aard en omvang betreft vergelijkbaar is met de genoemde bedrijven vermeld in die categorie; een en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  • het desbetreffende bedrijf mag geen blijvende onevenredige afbreuk doen aan het heersende woon- en leefmilieu;
  • het bedrijf mag binnen en buiten het plangebied geen onevenredige milieubelasting opleveren, gelet op de aard en invloed van de milieubelasting;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, verkeersaantrekking.

  • a. lid 4.1 onder b en c ten behoeve van bedrijven welke niet zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten , mits deze bedrijven naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bij de beoordeling van de aard en hinder dienen de volgende milieubelasting componenten in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede, verkeersaantrekking.
  • b. lid 4.1 onder b en c ten behoeve van bedrijven uit een hogere categorie dan de toegestane categorieën genoemd in lid 4.1 onder b en c, mits:
    • 1. deze bedrijven naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bij de beoordeling van de aard en hinder dienen de volgende milieubelasting componenten in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede, verkeersaantrekking;
    • 2. de bedrijven zich vestigen in of op een plaats waar op grond van milieuzonering vanuit hindergevoelige bestemmingen (zoals wonen) bedrijven uit de naast hogere categorie toelaatbaar zijn en
    • 3. de bedrijven geen onevenredige afbreuk doen aan het heersende woon- en leefmilieu;

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het vergroten van het bebouwingspercentage tot maximaal 90%, met dien verstande dat:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  • e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • f. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van treinrails, een perron en treinonderdelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • g. gemaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • h. (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen;
  • i. bestaande gebouwen,

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 10 m².
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van vlaggen-, verlichtingspunten en vergelijkbare andere bouwwerken, alsmede speeltoestellen maximaal 10 m bedragen.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecavoorzieningen in categorie 1 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Staat van Horeca activiteiten;
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

6.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven.
6.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 10 m;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3
6.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 6 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m².
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten per bedrijf niet meer mag bedragen dan 3;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  • c. de breedte van de gebouwen;
  • d. de oriëntering van de gebouwen;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het verwijderen van de aanduiding 'bedrijfswoning', mits de desbetreffende functie ter plaatse duurzaam is beëindigd.

Artikel 7 Kantoor

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. beduikerde watergang, ter plaatse van de aanduiding 'water';

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

7.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten per bedrijf niet meer mag bedragen dan 3;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  • c. de breedte van de gebouwen;
  • d. de oriëntering van de gebouwen;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

8.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan waarbij de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande maatvoering.
8.2.3 Bouwen uitbouwen

Het uitbreiden van een woning, gelegen op aangrenzende gronden met de bestemming 'Wonen' aan de voorzijde met een uitbouw door middel van overschrijding van de voorgevel is, toegestaan onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte van de uitbouw maximaal 3 m mag bedragen, maar niet hoger dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag zijn;
  • b. de breedte van de uitbouw maximaal 40% mag bedragen van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van de woning;
  • c. de diepte van de uitbouw maximaal 40% mag bedragen van de diepte van de aanwezige ruimte tussen de voorgevel en de aan de weg gelegen bouwperceelgrens, met een maximum van 1,5 m.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van antennes, (tuin)verlichting, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 6 m bedragen, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan 1 mag bedragen.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de oriëntering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Bouwen overkapping

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 onder 8.2.4 sub a voor de bouw van een overkapping, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de overkapping ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning ligt;
  • b. de oppervlakte van een overkapping mag maximaal 20 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 0,25 m boven 3 m bedragen, maar mag, ingeval zij is aangebouwd aan een hoofdgebouw, niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag van dat hoofdgebouw;
  • d. de bestemming 'Tuin' mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd.
8.4.2 Criteria

Omgevingsvergunning als bedoeld in sub 8.4.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. ondergrondse afvalcontainers;
  • e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • f. beduikerde watergang, ter plaatse van de aanduiding 'water';
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  • i. evenementen en standplaatsen,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

Het aantal rijstroken van de wegen en straten mag niet meer bedragen dan 2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 25 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 4 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes en lichtmasten maximaal 10 m bedragen.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, watergangen en waterlopen;
  • b. extensieve dagrecreatie;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

10.2.2 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een brug bedraagt maximaal 5 m.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aaneengebouwde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', met dien verstande dat indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • b. twee-aaneen woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
  • c. een vrijstaande woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', met dien verstande dat het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan 1 per aanduidingsvlak;
  • d. aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de brutovloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
  • e. bed and breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw dient met de voorgevel in of maximaal 1 m achter de bouwgrens aan de zijde van de weg te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. bij (vervangende) nieuwbouw bedraagt de minimale voorgevelbreedte van een woning bij vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwd woningen 5 m.
11.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bijbehorend bouwwerk mag zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 70 m² per bouwperceel bedragen, waarbij het bebouwingspercentage op het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m en niet hoger zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. de breedte van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken aan de zijgevel, gemeten in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 4 m bedragen;
  • g. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag, gerekend van de achterste bouwgrens, bij vrijstaande woningen maximaal 4 m bedragen en voor overige woningtypen maximaal 3 m;
  • h. een strook van minimaal 6 meter, gerekend van de achtergevel van het hoofdgebouw c.q. aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de achterste bouwperceelgrens, dient vrij te blijven van aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • i. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 1 meter bij vrijstaande woningen.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel maximaal 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes, (tuin)verlichting, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 10 m bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Afwijken met betrekking tot voorgevelbreedte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 onder 11.2.2 sub d waarbij de minimale voorgevelbreedte bij vrijstaande, twee-aaneen- en aaneengebouwde woningen verkleind wordt tot 4,5 m.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:

  • a. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale brutovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m²;
  • b. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot:
    • 1. de categorie 1 van de in Bijlage 3 bijgevoegde 'Lijst aan huis gebonden bedrijven', of;
    • 2. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 3 opgenomen 'Lijst aan huis gebonden bedrijven', mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1, of,
    • 3. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 3 opgenomen 'Lijst aan huis gebonden bedrijven', mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • c. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden bedrijf;
  • d. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
  • e. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
  • f. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
11.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:

  • a. er door middel van een indicatie voor mantelzorg aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
  • b. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
  • c. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
  • d. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag ten behoeve van mantelzorg;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van maximaal 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • g. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
  • h. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de aardgasleiding. De aardgasleiding heeft een (uitwendige) diameter van 914 mm en een maximale werkdruk van 66,2 bar.

12.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 12.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het vellen of rooien van houtopstanden;
    • 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 5. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van reeds aanwezige bouwwerken en werken.
  • c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen;
  • b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.

13.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van masten niet meer mag bedragen dan 65 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 50 m;
  • c. de bouwhoogte van magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 m.

13.3 Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2 voor het bouwen van magneetveldongevoelige gebouwen en bouwwerken, mits:
    • 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
    • 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik makend van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
  • b. lid 13.2 voor het bouwen van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken buiten de magneetveldzone, mits:
    • 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
    • 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
  • c. lid 13.2 voor het bouwen van magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken binnen de magneetveldzone, mits:
    • 1. aannemelijk is dat daarin of daarop kinderen tot 16 jaar niet vaker dan 14 uur per dag verblijven;
    • 2. ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld niet hoger is dan 100 microtesla;
    • 3. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
    • 4. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak.

Bij de beoordeling van de afwijkingen bij een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van de betreffende leidingbeheerder.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
  • b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten;

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.4 sub b voor het gebruik van magneetveldbeoordelingsplichtige objecten in de magneetveldzone, mits:

  • a. aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan 14 uur per dag kinderen tot 16 jaar verblijven; dan wel
  • b. het magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft een erf bij een (bedrijfs)woning dat zodanig groot is en gelegen is dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, een magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt, terwijl de hoogspanningsleiding binnen deze bestemming bezwaarlijk anders gesitueerd kan worden dan op een zodanige wijze dat de magneetveldzone over het erf komt te liggen;
  • c. in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelegen gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    • 2. het aanleggen van landschapselementen;
    • 3. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    • 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  • c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 14 Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding en de daarbij behorende bouwwerken.

14.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 14.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het vellen of rooien van houtopstanden;
    • 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 5. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van reeds aanwezige bouwwerken en werken.
  • c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van hoofdrioolleidingen.

15.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 15.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 3. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    • 4. het aanleggen van landschapselementen;
    • 5. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    • 6. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 7. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 8. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  • c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 16 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
16.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 16.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
16.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 16.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
16.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 16.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft dient zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
16.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.4.1 wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 17 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
17.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 17.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2500 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 2500 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
17.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 17.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
17.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 17.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft dient zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
17.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.4.1 wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 18 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Tevens zijn de gronden bestemd voor de bescherming en instandhouding van de Grolse Linie 1627.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van bouwwerken dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grond door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden; en/of
    • 4. de verplichting om na beeïndiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
18.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 18.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
18.2.3 Grolse Linie 1627

In afwijking van het bepaalde in de subleden 18.2.1 en 18.2.2 mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde ten behoeve van de bescherming en de instandhouding van de Grolse Linie 1627 worden gebouwd.

  • a. Voor het bouwen van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van uitkijktorens mag niet meer bedragen dan 25 m, met dien verstande dat het aantal niet meer mag bedragen dan 2;
    • 2. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. Voor het realiseren van deze andere werken, geen bouwwerken zijnde geldt de volgende regel:
    • 1. de hoogte, gemeten vanaf peil, mag niet meer bedragen 3 m.

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden en eventuele visualisatie, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor - en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen van bos, boomgaard of boomkwekerijen of het rooien van bos en boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
18.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 18.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend.
18.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet blijvend onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
18.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.4.1 wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti - dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  • a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    • 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  • e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  • f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

20.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1  3.2.2 , 3.2.3, 3.2.4 , 3.2.5, 3.2.6, 4.2.1, 4.2.2, 5.2.2, 5.2.3, 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4, 6.2.5, 7.2.2, 7.2.3, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4, 9.2.2 , 9.2.3, 10.2.3, 11.2.2, 11.2.3, 11.2.4, 12.2, 13.2, 14.2 en 15.2 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 20.1 sub c;
  • b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  • c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  • d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in lid 20.1 sub c;
  • e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 20.1 sub c;
  • f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 20.1 sub c;
  • g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  • h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  • i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    • 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    • 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

20.3 Bestaande maten
  • a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
  • b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.

20.4 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  • c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
  • d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  • a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  • d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  • e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

21.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 21.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 Vrijwaringszone - radar
  • a. In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 mag de bouwhoogte van een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' niet meer bedragen dan 22 m.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a ten behoeve van het bouwen van bouwwerken dat hoger is dan 22 m, mits is vast komen te staan dat het bouwwerk de werking van het betrokken (hoofd)antenneveld niet verstoord.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

23.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) brutovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  • d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  • e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

23.2 Criteria

Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 23.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  • b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
  • c. het anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt. ;
  • d. het verwijderen van bedrijfsactiviteiten uit de in Bijlage 1 opgenomen bedrijfsactiviteiten.

Artikel 25 Algemene procedureregels

Bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  • a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  • d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Artikel 26 Overige regels

26.1 Van toepassing verklaring

De volgende bestemmingsplannen blijven van kracht:

Naam bestemmingsplan   IMRO   Datum vaststelling raad  
Bedrijventerreinen Oost Gelre   NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN300-VA02   9 juli 2013  
Facetbestemmingsplan parkeren   NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01   5 juni 2018  

, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - herziening 2020', de verbeelding van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2013, volledig wordt vervangen inclusief alle ter plaatse geldende aanduidingen;
  • b. de regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2013 als volgt worden gewijzigd:
    • 1. de tekstdelen welke in de voorliggende regels met groene tekst zijn weergegeven, worden aan de regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre toegevoegd;
    • 2. de tekstdelen welke in de voorliggende regels zijn 'doorgehaald' worden uit de regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre verwijderd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre reparatie en herziening Lindebrook'.