direct naar inhoud van 5 Algemene bepalingen
Plan: Zandschulperweg 14 - 16
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.wzLSMzandschulpweg-va01

5 Algemene bepalingen

Artikel 25 Aanlegvergunning

Terug naar inhoudsopgave

Vergunningplicht

1. Behoudens het bepaalde in lid 2, is het verboden zonder of in af­wijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

    andere werken en werkzaamheden: *)  
  Gronden met aanduiding:   a   b   c   d   e   f   g  
(a)   akkerplanten:   +   +   +       +   +  
(o)   openheid van het landschap:               +  
(h)   half open landschap:           +     +  
(r)   reliëf van de bodem en aardkundige waarden:     +     +     +    
(v)   karakteristiek verkavelingspatroon:   +     +          
(k)   kwelafhankelijke vegetatie:   +   +     +   +   +   +  
-   cultuurhistorisch waardevol landschapselement:   +   +     +   +   +   +  
  Gronden als bedoeld in artikel:                
9   Natuurgebied:   +   +   +   +   +   +   +  
10   Bos:   +   +   +   +        
18   Recreatieve voorzieningen met op de plankaart code R 4:           +      
*) de onderstaande letters worden hierna verklaard;  
in de tabel is: + = aanlegvergunning vereist  
a) aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen van kavel­paden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten, tot elk een oppervlakte van 60 m²;  
b) verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingen­wet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;  
c) aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;  
d) aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;  
e) vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;  
f) diepploegen, zijnde het extra diep – circa 0,5 m of meer – omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;  
g) bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.  

Uitzonderingen vergunningplicht

2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;

c. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;

d. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1, bij d, voorzover daar­voor een bouwvergunning is vereist;

e. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.

Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

3. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

- niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel

- de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

In te winnen adviezen

4. Alvorens een aanlegvergunning te verlenen als bedoeld in lid 1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.

Indien burgemeester en wethouders afwijken van een in de vorige zin bedoeld advies kan een aanlegvergunning slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

Artikel 26 Gebruik van gronden en bouwwerken

Terug naar inhoudsopgave

Gebruiksverbod

1. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.

2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 wordt als strijdig gebruik aangemerkt het gebruik ten behoeve van een seksinrichting , behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.

Vormen van verboden gebruik

3. Een verboden gebruik als bedoeld in lid 1, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:

a. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik ver­band houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

b. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaar­tui­gen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en pro­duc­ten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestem­ming gerichte beheer van de gronden.

Uitoefening "vrij" beroep

4. Een verboden gebruik als bedoeld in lid 1, is in ieder geval niet het gebruiken van een woning en bijbehorende bijgebouwen voor de uit­oefening van een "vrij" beroep, mits de gezamenlijke vloeropper­vlakte ten behoeve van de uitoefening van het "vrij" beroep, in voor­komend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².

Vrijstelling beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis

5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:

a. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze voor­schriften deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactivitei­ten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving,

b. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitge­oefen­de beroeps- of bedrijfsactiviteit,

c. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daar­bij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uit­oefe­ning van een "vrij" beroep als bedoeld in lid 4, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²,

d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buiten­opslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfs­activiteiten plaatsvindt,

e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:

1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfs­acti­vi­tei­ten op eigen terrein dient plaats te vinden, en

2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfs­activi­tei­ten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en

f. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspec­ten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het lande­lijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.

Gebruik als paardenbak

6. Een verboden gebruik als bedoeld in lid 1, is in ieder geval het gebruik van gronden, gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken, als paardenbak.

Vrijstelling paardenbak

7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 6, ten behoeve van het gebruiken van gronden behorende bij woningen, waaronder begrepen bedrijfs- en dienst­woningen, niet zijnde recreatiewoningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits:

a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde bedrijf,

b. de paardenbak in de nabijheid van de betreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het betreffende bedrijf wordt gesitueerd,

c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt,

d. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast, en

e. bij de landschappelijke inpassing het bepaalde in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofdlijnen) in acht wordt genomen.

Gebruik recreatiewoningen voor permanente bewoning

8. In recreatiewoningen met op de plankaart de aanduiding "permanente bewoning toegestaan" is permanente bewoning toegestaan, dit in afwijking van het bepaalde:

- in de begripsomschrijving van recreatiewoning, en

- elders in de voorschriften betreffende permanente bewoning van recreatiewoningen.

Vrijstelling

9. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 27 Vrijstellingsbevoegdheden

Terug naar inhoudsopgave

Vrijstelling extra zelfstandige woonruimte

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in deze voorschriften omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning , niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daar­voor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven .

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

a. de inhoud van de bedoelde woonruimte mag niet meer dan 250 m³ bedragen;

b. de goothoogte en hoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goothoogte en hoogte van het betreffende bijgebouw;

c. in geval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand bijgebouw wordt gebouwd, mag de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m bedragen;

d. op geen van de gevels van de bedoelde woonruimte mag, bij vol­tooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grens­waarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;

e. het bouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de vrijstelling ongedaan kan worden gemaakt.

Algemene vrijstellingen

2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofdlijnen), vrijstelling te ver­lenen van deze voorschriften:

a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wacht­huisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezon­derd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedra­gen;

b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en grenzen van bouwpercelen en aandui­dingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uit­meting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aan­gegeven niet meer dan 5 m bedragen;

c. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoog­ste 10% van de in het plan aan­gegeven maten en percen­tages ;

d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m.

Procedure bij vrijstelling

3. Bij de voorbereiding van een besluit omtrent het verlenen van vrijstelling als bedoeld in lid 2, onder a, voorzover het daarbij betreft het bouwen van gebouwen en onder d wordt de procedure gevolgd, die is vervat in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 28 Wijzigingsbevoegdheden

Terug naar inhoudsopgave

Wijziging natuurontwikkeling

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de bestemming van gronden als bedoeld in de artikelen:

5 (Agrarisch gebied),

6 (Agrarisch gebied met landschapswaarden),

7 (Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden), en

8 (Kwekerijen),

met op de ontwikkelingskaart de aanduiding " zoekgebied natuuront­wikkeling" of "ecologische verbindingszone" te wijzigen in de bestem­mingen als bedoeld in de artikelen:

9 (Natuurgebied),

10 (Bos), en

11 (Water),

met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

a. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd,

b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf beho­rende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,

c. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaats­gevonden, en

d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden zulks wensen.

Wijziging vestiging nieuwe landgoederen

2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in de artikelen:

5 (Agrarisch gebied),

6 (Agrarisch gebied met landschapswaarden),

7 (Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden), en

8 (Kwekerijen),

te wijzigen in de bestemmingen als bedoeld in de artikelen:

9 (Natuurgebied),

10 (Bos),

14 (Wonen), en

20 (Landgoed (dubbelbestemming)

ten behoeve van de vestiging van een nieuw landgoed, mits:

a. een check door de gemeente heeft uitgewezen dat de beschikbare gronden niet ook doelmatig kunnen worden ingezet voor areaalvergroting en/of structuurversterking van nabijgelegen grondgebonden veehouderijbedrijven;

b. wordt voorzien in de aanleg van een openbaar toegankelijk, aaneengesloten bos- of natuur­gebied:

1. met een oppervlakte van tenminste 5 ha, indien een oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen van ten minste 1.000 m² wordt gesloopt;

2. met een oppervlakte van tenminste 15 ha, indien een oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen van minder dan 1.000 m² wordt gesloopt;

c. de betreffende gronden ten minste één bouwperceel omvatten waar geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, welk bouwperceel bij wijzi­ging tegelijkertijd van de plankaart wordt verwijderd;

d. nieuw te realiseren bebouwing uitsluitend bestaat uit één woon­ge­bouw met een inhoud van maximaal 1.500 m³, waarvan de hoog­te niet meer dan 9 m mag bedragen, met bijbehorende bij­ge­bou­wen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 300 m² en een hoogte en goothoogte van 6 m, respectievelijk 3 m, waar­bij tevens het bepaalde in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofd­lijnen) in acht moet worden genomen;

e. aan de hand van een inrichtingsplan is aangetoond wat de meerwaarde van het nieuwe landgoed is op het gebied van ecologie, landschap en cultuurhistorie. Het inrichtingsplan dient in ieder geval te bestaan uit:

- een beschrijving van de inrichting van het nieuwe landgoed,

- de bijdrage, die het nieuwe landgoed levert aan de reali­sering of uitbouw van de ecologische verbindingszone,

- de beeldkwaliteitsaspecten, en

- de wijze waarop het nieuwe landgoed duurzaam beheerd zal worden;

f. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet worden belemmerd;

g. in vergelijking met het gebruik voor wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaats­vinden;

h. dit binnen de op de ontwikkelingskaart aangegeven dassenterritoria niet leidt tot wezenlijke aantasting van het leefgebied van de das.

Wijziging naar andere bestemmingen in voormalig agrarisch bouwperceel

3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwperceel op gronden als bedoeld in de artikelen:

5 (Agrarisch gebied),

6 (Agrarisch gebied met landschapswaarden), en

7 (Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden),

geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouw­perceel te wijzigen in een van de hierna genoemde bestem­min­gen, met inachtneming van de daarbij aangegeven bepalingen en het bepaalde in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofdlijnen); bij wijzi­ging wordt tegelijkertijd het bouwperceel van de plankaart verwijderd:

wijziging naar
bestemming:  
in acht te nemen bepalingen:  
Wonen
(één woning respectievelijk het bestaande aantal woningen toegestaan)  
a. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen worden gronden tot een oppervlakte van ten hoogste 800 m² aange­wezen met de bestemming "Wonen" als bedoeld in artikel 14;
b. de overige gronden binnen het voormalig bouwperceel houden de be-  

(Vervolg lid 3, Wijziging naar andere bestemmingen in voormalig agrarisch bouwperceel)

wijziging naar
bestemming:  
in acht te nemen bepalingen:  
  treffende agrarische bestemming;
c. het bepaalde in artikel 14 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing;
d. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwperceel te omvatten;
e. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aan­ge­tast;
f. het aantal woningen binnen elk bouwperceel mag niet worden vergroot;  
Wonen
(één extra woning toegestaan in een voormalige boerderij)  
g. in afwijking van het bepaalde onder f, is uitsluitend binnen de aaneen­gesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woon­ruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, één woning extra toegestaan, mits:
1. dat duidelijk bijdraagt aan de instandhouding van de betreffende  
  bebouwing,
2. de extra woning past binnen het gemeentelijk woning­bouw­pro­gramma, en
3. vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwperceel de overi­ge voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waar­den, worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfs­gebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aan­gemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 14 (Wonen), als zodanig mogen worden aangemerkt;
h. het bepaalde in artikel 14 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het bepaalde in lid 3, onder b, van dat artikel, de totale inhoud van de bestaande woonruimte plus de extra woning zoveel mag bedragen als de totale inhoud van de hiervoor onder g bedoelde aaneengesloten bebouwing;
i. op geen van de gevels van de extra woning mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden,
j. de bepalingen onder a, b, d en e;  
Wonen
(grotere inhoud woning toegestaan in een monumentale/cultuur­historisch waardevolle boerderij)  
k. in afwijking van het bepaalde onder f, mag
- uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soort­gelijke inpandige ruimte,
- de inhoud van de woonruimte worden vergroot tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing,
- indien de betreffende boerderij is aange­merkt als een beschermd monument in de zin van de Monu­mentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening, danwel op de plankaart als “cultuurhisto­risch waarde­volle bebouwing” is aangemerkt,
mits:
1. één en ander duidelijk bijdraagt aan de instandhouding van de betreffende bebouwing, en
2. vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwperceel de overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsge  

(Vervolg lid 3, Wijziging naar andere bestemmingen in voormalig agrarisch bouwperceel)

wijziging naar
bestemming:  
in acht te nemen bepalingen:  
Wonen
(één extra vrijstaande woning toegestaan)  
bouwen, die als bijgebouwen bij de woning worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 14 (Wonen), als zodanig mogen worden aangemerkt;
l. de bepalingen onder a, b, c, d, e en i;
m. in afwijking van het bepaalde onder f, is op de gronden binnen een voormalig bouwperceel, één extra vrijstaande woning toegestaan, mits:
1. vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt,
2. het niet betreft een bouwperceel binnen de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden",
3. de extra woning past binnen het gemeentelijk woning­bouw­pro­gramma, en
4. vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwperceel de ove­ri­-  
  ge voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waar-den, worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfs­gebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aan­gemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 14 (Wonen), als zodanig mogen worden aangemerkt;
n. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning en de extra woning worden gronden tot bij elke woning een oppervlakte van ten hoogste 800 m² aange­wezen met de bestemming Wonen, als bedoeld in artikel 14;
o. de bepalingen onder b, c, d, e en i;  
Bedrijven
(niet-agrarische bedrijven, algemeen)  
p. uitsluitend binnen de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Agra­risch gebied met landschapswaarden" worden ten behoeve van elk bedrijf ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaan­de bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voor­mal­ige bouwperceel als "Bedrijven" als bedoeld in artikel 15, aange­wezen;  
  q. de onder p bedoelde gronden worden nader bestemd voor:
- zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
- ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een palingrokerij, wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
- ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
- landbouw verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paarden­opleidingscentrum, loonwerkbedrijf; niet zijnde landbouw­mechanisatiebedrijven;
- opslag- en stallingsbedrijven;
- sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord, uitsluitend op gronden met op de ontwikkelingskaart de aanduiding "kernrand­zone";  
  - dan wel bedrijven, die in ruimtelijk opzicht daarmee gelijk kunnen worden gesteld;  

(Vervolg lid 3, Wijziging naar andere bestemmingen in voormalig agrarisch bouwperceel)

wijziging naar
bestemming:  
in acht te nemen bepalingen:  
  r. het bepaalde in artikel 15 (Bedrijven) is van overeenkomstige toe­passing;
s. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebou­wen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwperceel of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, met dien verstande dat:
1. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen ten minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m² mag blijven staan;
2. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden;  
  t. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de ASVV 2004;  
  u. de bedrijfsactiviteiten mogen:
1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten,
2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt,  
  3. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijnings­vorm van de betreffende bebouwing inhouden,
4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
5. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;
6. in of in de directe nabijheid van het op de ontwik­kelings­kaart aangegeven stiltegebied geen onevenredige geluidhinder met zich meebrengen;  
Recreatieve voorzieningen
(kampeerboerderij, vakantie-appartementen camping)  
v. ten behoeve van elke recreatieve voorziening worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende bouw­perceel als "Recreatieve voorzieningen" als bedoeld in artikel 18, aangewezen ;
w. de onder v bedoelde bebouwing en gronden worden nader bestemd voor kampeerboerderij, vakantie-appartementen of kampeerterrein of daarmee gelijk te stellen recreatieve voorzieningen,
met dien verstande dat vakantie-appartementen uitsluitend zijn toegestaan indien vooraf door middel van recent regionaal markt­onderzoek de behoefte daaraan is aangetoond;  
  x. het bepaalde in artikel 18 (Recreatieve voorzieningen) is van overeenkomstige toepassing, alsmede de bepalingen in dit lid, onder s, t en u.  

Wijziging naar "Wonen" na niet-agrarische bedrijfsbeëindiging

4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat binnen een bestemmingsvlak op gronden als bedoeld in lid 1 van de artikelen 15 (Bedrijven) en 16 (Horeca) , geen bedrijf meer is gevestigd, het plan te wijzigen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofdlijnen), zodanig, dat de bestemming van gronden binnen dat vlak wordt gewijzigd in de bestemming als bedoeld in artikel 14 (Wonen) en in voorkomend geval tegelijkertijd het bestemmingsvlak niet langer op de plankaart blijft aangeduid, een en ander volgens de volgende regels:

a. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen worden tot een oppervlakte van ten hoogste 600 m² aangewezen met de bestemming Wonen, als bedoeld in artikel 14; de overige gronden binnen het bouwperceel houden respec­tievelijk krijgen de betreffende respectievelijk aangren­zende agrarische bestemming;

b. elke wijziging dient in elk geval de bedrijfswoning of -woningen te omvatten;

c. het aantal woningen mag niet worden vergroot.

Wijziging woningsplitsing

5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of dienstwoning, een tweede woning is toegestaan:

a. indien die bestaande woning een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monu­men­ten­ver­or­dening, danwel op de plankaart als “cultuurhistorisch waar­devolle bebouwing” is aangemerkt,

b. indien zulks leidt tot instandhouding van die bestaande woning, en

c. vaststaat dat de woning past in het gemeentelijk woning­bouw­pro­gram­ma, en

d. mits op geen van de gevels van de tweede woning, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krach­tens de Wet geluidhinder overschrijdt,

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan be­paal­de, voor die woningen geldt, dat geen van de woningen buiten de aan­een­gesloten bebouwing van die bestaande woning mag worden geplaatst.

Wijziging van "Bos" naar "Natuurgebied"

6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de bestemming van gronden als bedoeld in artikel 10 (Bos) te wijzigen in de bestem­ming als bedoeld in artikel 9 (Natuurgebied), met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

a. daar het gebruik overeenkomstig de bestemming "Bos" is of zal worden beëindigd,

b. de agrarische functie van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,

c. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaats­gevonden, en

d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden zulks wensen.

Wijziging vestiging seksinrichting

7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien behoefte blijkt te bestaan aan vestiging van een seksinrichting:

– van gronden als bedoeld in de artikelen:

5 (Agrarisch gebied),

6 (Agrarisch gebied met landschapswaarden),

7 (Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden), en

15 (Bedrijven),

– binnen een bouwperceel respectievelijk bestemmingsvlak waar­van is komen vast te staan dat daar geen agrarisch bedrijf of bedrijf als aangegeven in artikel 15, lid 1, meer is gevestigd,

de bestemming te wijzigen in de bestemming "Bedrijven" met de nade­re bestemming "seksinrichting", met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. het totaal aantal seksinrichtingen dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan worden gevestigd mag niet meer dan één bedragen;

b. de gezamenlijke oppervlakte van gronden met de nadere bestem­ming "seksinrichting" mag niet meer dan 1.000 m² bedragen, met dien verstande dat:

1. het bouwperceel van de plankaart wordt verwijderd, en

2. de overige gronden binnen het voormalige bouwperceel respectievelijk bestemmingsvlak de voor wijziging geldende agrarische bestemming houden respectievelijk de aangren­zen­de agrarische bestemming krijgen;

c. het nieuwe bestemmingsvlak dient in elk geval alle woonruimten binnen het voormalige bouwperceel of bestemmingsvlak te om­vatten;

d. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebou­wen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwperceel of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, met dien verstande dat:

1. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen ten minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 250 m² mag blijven staan;

2. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfs­gebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden;

e. de afstand tussen de bebouwing van de betreffende seksinrichting en enige woning buiten de seksinrichting mag niet minder dan 75 m bedragen;

f. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet wezenlijk worden aangetast;

g. er mogen geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aan­gren­zende percelen betreffende privacy en gebruiksmogelijk­heden van die percelen;

h. in de omgeving van de betreffende seksinrichting mag geen onevenredige vergroting van verkeers- en parkeerdruk optreden, met dien verstande dat:

1. de inrichting adequaat dient te zijn ontsloten voor auto­verkeer,

2. het parkeren ten behoeve van de seksinrichting op eigen terrein dient plaats te vinden, en

3. geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de betreffende seksinrichting mogen plaatsvinden, en

i. de activiteiten van de seksinrichting mogen door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, verlichting, technische installaties en buitenactiviteiten, het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig aantasten;

j. het bepaalde in artikel 15 (Bedrijven) is van overeenkomstige toe­passing.

Algemene wijzigingsbevoegdheid

8. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofdlijnen), binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voorzover daaraan behoefte blijkt te bestaan: het wijzigen van grenzen van bestemmingsvlakken op de plankaart zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.

Bij het wijzigen mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen en waarden van de betrokken en aangrenzende bestemmingen.

Procedure bij wijziging

9. Bij de voorbereiding van een besluit omtrent wijzigen als bedoeld in lid 1 t/m lid 8, wordt de procedure gevolgd, die is vervat in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 29 Overgangsrechtelijke bepalingen

Terug naar inhoudsopgave

Bouwen

1. Bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan of in uitvoering zijn, danwel na dat tijdstip krachtens een daartoe strekkende bouwvergunning of anderszins rechtens zijn of mogen worden gebouwd, en die afwijken van het in of krachtens het plan -behoudens in dit artikel- bepaalde, mogen uitslui­tend gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits:

a. de afwijkingen niet worden vergroot, en

b. geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.

Vrijstelling bouwen

2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaal­de in hoofdstuk II (Beschrijving in hoofdlijnen), vrijstelling te ver­lenen van het bepaalde in lid 1, ten behoeve van het vergroten van een bouwwerk als bedoeld in dat lid, tot 110% van de inhoud van het betref­fende bouwwerk, tenzij het bouwwerk reeds eerder krachtens deze of een eerdere overgangsrechtelijke bepaling tot die maat is vergroot.

Calamiteitsbepaling

3. Bouwwerken, die door een calamiteit zijn getroffen na het tijdstip gelegen twee jaar vóór de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die afwijken van het plan, mogen geheel worden herbouwd en vernieuwd, mits:

a. de aanvraag voor een bouwvergunning is inge­diend binnen twee jaar nadat het bouwwerk door de calamiteit is getroffen,

b. de afwijkingen niet worden vergroot, en

c. geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.

Gebruik

4. Het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan -behoudens het in dit artikel bepaalde- wordt gemaakt, mag worden voortgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.

Uitsluiting gebruik

5. Lid 4 is niet van toepassing, indien het betreft een in dat lid bedoeld gebruik dat reeds in afwijking van het vóór het onderhavige plan geldende bestemmingsplan is begonnen ná het onherroepelijk worden van de goedkeuring van dat bestemmingsplan.

Uitsluiting permanente bewoning recreatiewoning

6. Lid 4 is niet meer van toepassing, indien het in dat lid bedoelde gebruik permanente bewoning van een recreatiewoning betreft waarvoor een gedoogbeschikking is afgegeven, zodra niet meer wordt voldaan aan de bepalingen van die beschikking.

Artikel 30 Strafrechtelijke bepaling

Terug naar inhoudsopgave

Overtreding van het verbod, gesteld in artikel 21, lid 5; artikel 24, lid 2, artikel 25, lid 1, en artikel 26, lid 1, wordt hierbij aangeduid als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 31 Slotbepaling

Terug naar inhoudsopgave

Het plan kan worden aangehaald als het bestemmingsplan Buitengebied Leersum 2005

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 19 juni 2006

De griffier, De voorzitter,

M. Walrave R.G. Boekhoven