direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Driebergen, Arnhemsebovenweg achter 58
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De initiatiefnemer heeft het plan om de locatie aan de Arnhemsebovenweg 58 in Driebergen-Rijsenburg deels te transformeren en deels te herbouwen voor de realisatie van zeven wooneenheden. Het betreft hier het terrein en de bebouwing achter de woning. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Driebergen, sectie B, nummers 8591, 8592, 8595, 8597 en 8598.

De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Driebergen-Rijsenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0001.png"

De locatie van het plangebied (rode stip) en de omgeving (bron: OpenStreetMaps)

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Driebergen-Rijsenburg aan de Arnhemsebovenweg 58. Deze weg verbindt de plaatsen Zeist, Driebergen-Rijsenburg en Doorn met elkaar. In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen. Verspreid in de omgeving verspreid staan enkele bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: LBP SIGHT)

1.3 Geldende plannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebied Driebergen-Rijsenburg', vastgesteld op 10 juli 2008. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'opslag'. De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer. In het plangebied is een bouwvlak opgenomen. Voor het terrein geldt een maximum bebouwingspercentage van 80%. De maximum bouwhoogte bedraagt 7 meter en de maximum goothoogte 6 meter.
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening', vastgesteld op 7 juni 2018.

Hierin zijn regels beschreven met betrekking tot een aantal stedenbouwkundige bepalingen zoals parkeernormen, bouwhoogtes die eerder in de bouwverordening waren geregeld. Deze zijn nu in het paraplubestemmingsplan opgenomen en geborgd, aangezien dit uit de bouwverordening is gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de toekomstige situatie en de ruimtelijke gevolgen van de nieuwe ontwikkeling. Het woonerf is ontsloten op de Arnhemsebovenweg via een met grind bedekte inrit.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de achterzijde van de bestaande bebouwing aan de Arnhemsebovenweg. In de huidige situatie staat er aan de voorzijde van het plangebied, achter de bestaande woning aan de Arnhemsebovenweg 58, een bijgebouw met twee bouwlagen. Op het achterste deel van het terrein bevinden zich twee bedrijfsgebouwen. Eén bedrijfsgebouw betreft een karakteristieke schuur bestaande uit twee bouwlagen, welke deels in gebruik is als paardenstal. Direct naast de schuur staat een loods met één bouwlaag, welke in gebruik is als opslagruimte. In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. Er zijn geen groenelementen aanwezig met uitzondering van enkele erfafscheidingen. Het plangebied heeft, exclusief het erf rondom de bestaande woning, een oppervlakte van circa 1.500 m2.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0004.png"

Vooraanzicht van het plangebied vanaf de Arnhemsebovenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0005.png"

De bedrijfsgebouwen in het plangebied

2.2 Projectbeschrijving

Het plan is om het plangebied aan de Arnhemsebovenweg 58 deels te transformeren en deels opnieuw te bebouwen voor de realisatie van zeven wooneenheden, bestemd voor voornamelijk senioren. In het karakteristieke bedrijfsgebouw met twee bouwlagen (de stal/schuur) worden vier wooneenheden gerealiseerd. Het bijgebouw achter de bestaande woning wordt getransformeerd naar één kleine vrijstaande woning. De loods naast de schuur wordt gesloopt. Op de plek van de voormalige loods komt op circa 4 meter afstand van het te behouden bedrijfsgebouw éénlaagse nieuwbouw, welke is bestemd voor twee wooneenheden. Dit zijn twee geschakelde bungalows. Op deze nieuwbouw komt een dakterras. Om het erf een goede samenhang te geven wordt er een eenduidige bestrating aangelegd bestaande uit bakstenen klinkers. Een deel van de parkeerplaatsen wordt verhard met waterdoorlatend split. Scheidingen op het erf worden aangebracht in de vorm van markeringen, hagen en/of schuttingen. Het dak van het tweelaagse appartementengebouw (de voormalige schuur) wordt voorzien van zonnepanelen.

Bij de zuidoostgevel en een deel van de noordwestgevel van de authentieke schuur wordt met de plaatsing van de raampartijen rekening gehouden met de privacy van omwonenden. In de zuidwestgevel van de authentieke schuur worden in het geheel geen ramen opgenomen. Dit geldt tevens voor de zuidoostgevel van de vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0006.png"  Stedenbouwkundig plan toekomstige situatie (bron: D2VH vastgoedontwikkeling)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0009.jpg" Globale impressie toekomstige situatie (bron: D2VH vastgoedontwikkeling)

Op het erf worden 12 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan 9 parkeerplaatsen voor bewoners en 3 voor bezoekers. De parkeerplaatsen liggen gesitueerd rondom het centrale plein. De bestaande ontsluiting op de Arnhemsebovenweg zal niet veranderen. Ten behoeve van de afvoer en infiltratie van hemelwater worden er in het plangebied tuinen aangelegd en wordt halfverharding toegepast. Afval- en hemelwater worden gescheiden afgevoerd.

2.3 Ruimtelijke gevolgen

Realisering van dit plan heeft tot gevolg dat het erf, dat in de huidige situatie volledig verhard is, deels vergroend wordt. Hemelwater zal als gevolg hiervan makkelijker kunnen infiltreren in de bodem waarmee de kans op wateroverlast aanzienlijk verkleind wordt. De beoogde ontwikkeling/transformatie van het erf leidt niet tot een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen. Er vallen geen nadelige verkeerseffecten te verwachten op de openbare weg ter plaatse van het plangebied. Het plan geeft het erf een toekomstbestendige inrichting aangezien de beoogde wooneenheden senioren als primaire doelgroep hebben. Het plan speelt in op de groeiende behoefte aan seniorenwoningen.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het Europese, nationale, provinciale en gemeentelijke beleid behandeld ten aanzien van de ruimtelijke en de functionele structuur, voor zover deze relevant zijn voor dit plan. Dit zijn:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
  • Provinciale Structuurvisie 2013-2028.
  • Provinciale ruimtelijke verordening 2013.
  • Gemeentelijke Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te taan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan

De aspecten in de SVIR betreffen de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.


Planspecifiek

Voorliggend initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Nationaal belang 13 uit de SVIR betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke (en infrastructurele) besluiten. Dit is van toepassing op het plan. Hier wordt in de onderstaande tekst nader op ingegaan.

Ladder duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking vloeit voort uit de SVIR en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

De ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarbij jurisprudentie aanvult dat er sprake moet zijn van een plan dat voorziet in elf nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan betreft de realisatie van zeven wooneenheden. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) (PRS)

In de PRS (herijking 2016) beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

De PRS beschrijft vier pijlers voor ruimtelijke ontwikkeling. Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (herijking 2016) (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) (PRV)

De PRV (herijking 2016) vormt een doorvertaling van het beleid uit de PRS, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De PRV bevat regels voor gemeenten en de gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De volgende artikelen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van belang:

Artikel 1.8 Landschap

Het plangebied ligt binnen het landschap 'Utrechtse Heuvelrug'. Voor dit gebied vindt de provincie het van belang om bij ontwikkelingen aandacht te vragen voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. De provincie wil de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 1. robuuste eenheid;
  • 2. reliëfbeleving;
  • 3. extreme historische gelaagdheid.

Het plangebied ligt binnen een groene woonwijk aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug. Vanwege deze ligging zijn er geen gevolgen voor de kernkwaliteiten van het landschap. Voorliggend plan voorziet in een vergroening van het erf dat nu nog volledig verhard is.

Artikel 4.1 Stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats binnen het stedelijk gebied. De verordening stelt daarnaast dat in een toelichting van een ontwikkeling van een stedelijke ontwikkeling zoals wonen dat aangegeven dient te worden op welke wijze de ontwikkeling rekening houdt met duurzaamheid. In paragraaf 4.4.7 volgt een toelichting op welke wijze voorliggend plan rekening houdt met het thema duurzaamheid.

Conclusie

Het initiatief past binnen het provinciaal beleid en de provinciale regels.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de 'groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsgericht uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0010.png" Uitsnede structuurvisiekaart

Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:

  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.

Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met dekkende zoneringen ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.

Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:

  • Donkergroen - hoofdaccent op natuur.
  • Lichtgroen - gemengde zone met duurzame menging van functies.
  • Blauw - rivierzone.
  • Grijs - gemgende zone met landbouw.
  • Rood - bestaande dorpskernen en overige gebieden binnen de 'rode' contour.


Planspecifiek

Voorgaande afbeelding toont de structuurvisiekaart. Hierop is zichtbaar dat het plangebied (rode cirkel) in het dorp Driebergen-Rijsenburg binnen de rode contour ligt. De visie geeft aan dat binnen deze contour ruimte is voor maatwerk voor wonen.

Voor het thema 'leefbare dorpen' zijn de opgaven:

  • Versterken identiteit per dorp;
  • Levendige dorpsharten behouden en versterken met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud.

Voor het thema 'maatwerk voor wonen en werken' zijn de opgaven:

  • Woningbouwprogramma inbreidingslocaties uitvoeren;
  • Maatwerk voor wonen en werken binnen het saldo van de 'rode' contouren;
  • Duidelijkheid scheppen voor een duurzame toekomst van de agrarische sector;
  • Binnenhalen van één onderwijsinstelling en één kennisinstelling van nationaal niveau.


Wat betreft het gebiedsspecifieke beleid voor het dorp Driebergen-Rijsenburg ziet de gemeente het dorp in de toekomst als een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. Zij wil voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken.

Met voorliggend plan worden zeven wooneenheden met als primaire doelgroep senioren gerealiseerd op een voormalige bedrijfslocatie in een omgeving met voornamelijk woningen. De locatie wordt toekomstbestendig gemaakt door er een woonfunctie van te maken. Het plangebied ligt binnen de rode contour van Driebergen-Rijsenburg.

Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling aan de Arnhemsebovenweg wordt gerealiseerd op een locatie binnen de rode contour van Driebergen-Rijsenburg. Het plan draagt bij aan het leefbaar houden van het dorp en en biedt maatwerk voor wonen met senioren als primaire doelgroep. Het initiatief past daarmee binnen de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

In dit hoofdstuk dient het specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector beschreven te worden. Vervolgens dient per sector te worden aangegeven in hoeverre de ontwikkelingen in het plan zich verhouden tot dat specifieke beleid en die wettelijke verplichtingen. In de toelichting dient dit duidelijk te worden beschreven. Zo nodig wordt dit onderbouwd met onderzoek(en). Als niet wordt voldaan aan het beleid of onderdelen daarvan zal gemotiveerd moeten worden aangegeven worden waarom in dit geval het gerechtvaardigd is om van dit beleid af te wijken. Of in ander geval dit wordt gecompenseerd in een ander plan.


Afhankelijk van het plan moet bekeken worden welk beleid, wetgeving en onderzoek relevant is.

4.1 Beeldkwaliteit

4.1.1 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit ''bouwen''. In de welstandsnota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elk deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.

Het doel van het welstandsbeleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De welstandsnota legt vast op welke wijze welstandstoezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit beschrijft ook het welstandsbeleid voor de verschillende kernen van de gemeente en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Onderhavig plangebied ligt in deelgebied 23 (vooroorlogs dorpsgebied driebergen-rijsenburg). In dit gebied zijn vooral kleine tot middelgrote woningen gebouwd die dateren van 1870 (Van der Muelenstraat) tot de jaren dertig van de vorige eeuw (oostelijk gedeelte van de Oosterlaan). Vooral de oudste woningen zijn veelvuldig aangepast aan het tekort aan woonruimte en wooncomfort, doorgaans in de diepte omdat daar nog ruimte is op het perceel. Er zijn maar weinig woningen zonder dakkapellen of dakramen. Het welstandsbeleid kan hier, buiten de beeldbepalende elementen, beperkt worden tot het behoud van de sfeer, die vooral wordt bepaald door de overeenkomst in kleur en materiaalgebruik en door kleinschaligheid. Aanvullende criteria gelden voor de bebouwing aan de Arnhemsebovenweg en de Traaij:

  • Hoogwaardige materialen die niet snel verouderen, bij voorkeur pleisterwerk, baksteen, dakpannen en hout. Kleurgebruik terughoudend, passend bij de omgeving en geen signaalkleuren.


Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt qua kleurgebruik gebruik gemaakt van terughoudende kleuren die dicht bij elkaar liggen, zoals onder andere grijs en wit. Dit past bij de witte panden uit de omgeving van het plangebied. Tevens wordt veel gebruik gemaakt van hout (verticale houten gevel en houten constructie die de gebouwen verbindt). Hierbij is gekozen voor een duurzame houtsoort, welke natuurlijk zal vergrijzen.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past binnen het welstandbeleid van de gemeente.

4.2 Wonen

In de woonvisie 'Woonbeleid in een nieuwe realiteit, actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020' (vastgesteld 19 februari 2014) is een actualisatie van het woonbeleid van de gemeente opgenomen. In de visie zijn vier speerpunten van beleid aangewezen:

  • Het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop).
  • Meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners).
  • Levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg, bevorderen en realiseren in alle dorpen.
  • Klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.

Voor nieuwbouw wordt ingezet op bovenwettelijke ambities voor energie en duurzaam bouwen. In 2023 wonen de inwoners van de gemeente klimaatneutraal.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden 7 nieuwe wooneenheden toegevoegd aan het plangebied. De primaire doelgroep voor de woningen zijn senioren. De wooneenheden worden zo ontworpen dat senioren er zo lang mogelijk kunnen blijven wonen. Behalve de vrijstaande woning zijn alle woningen gelijkvloers en wordt rekening gehouden met rolstoelvriendelijkheid. De woningen worden tevens duurzaam gebouwd. Hier wordt nader op ingegaan in de paragraaf duurzaamheid 4.4.7.


Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling past binnen het woonbeleid van de gemeente.

4.3 Verkeer en parkeren

Provinciale ruimtelijke verordening (PRV mobiliteitstoets)

De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig zijn om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elk ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 PRV het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.

Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP dat verwijst naar publicatie 317 CROW, is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economische gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Verkeersgeneratie en Parkeren

In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Uitgangspunt van de gemeente is dat parkeren binnen het te ontwikkelen gebied, lees plangebied, worden gerealiseerd.

Planspecifiek 

Het plangebied blijft op dezelfde wijze ontsloten op de Arnhemsebovenweg middels de bestaande inrit.

Parkeren

Met het plan worden zeven wooneenheden gerealiseerd met als primaire doelgroep senioren, waarvan er twee kunnen worden ingedeeld in het segment 'koop, appartement, duur' en vijf in het segment 'koop, appartement, midden'. In een samenleving waarin senioren steeds langer actief blijven (werken en recreatief) en vaak nog één of beide echtelieden werkzaam zijn, komt het echter steeds vaker voor dat er nog twee auto's per huishouden zijn. Daarom wordt uitgegaan van een berekening op basis van koopwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0011.png"

In deze berekening zijn de CROW-normen voor rest bebouwde kom, weinig stedelijk gebied toegepast. Uitgegaan is van vier woningen in de categorie tussen/hoekwoning, één vrijstaande woning en eenmaal twee-onder-één-kap woningen (geschakelde bungalow).

Het plan voorziet in 9 vaste parkeerplaatsen voor bewoners en 3 parkeerplaatsen langs de toegangsweg/inrit voor bezoekers. Met in totaal 12 parkeerplaatsen wordt aan de parkeerbehoefte voldaan. Op de toekomstige situatietekening in hoofdstuk 2 zijn de parkeerplaatsen ingetekend.

Verkeersgeneratie

In de huidige situatie meet het bedrijfsgebouw 600 m2, waarvoor gerekend wordt met een verkeersgeneratie van max. 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo met de huidige functie transportbedrijf. Dit betekent een totaal van 6 * 5,7 = 34,2 verkeersbewegingen per etmaal. Uit de bovenstaande tabel is af te leiden dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt met 22 per etmaal (56,2 - 34,2). De Arnhemsebovenweg is in het GVVP aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. De hoeveelheid verkeer dient onder de 20.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) te blijven. Uit recente metingen blijkt dat er ca. 10.000 mvt/etm rijden. De extra verkeersgeneratie die volgt uit voorliggend plan zorgt zodoende niet voor belemmeringen.

Fietsenstalling

In het plangebied worden zeven bergingen gerealiseerd, welke onder andere dienst doen als fietsenstalling.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Milieubeleidsplan 'Duurzaam en klimaatneutraal' programma 2017-2022

Het milieubeleidsplan 'Duurzaam en klimaatneutraal', programma 2017-2022 bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de aanpak en het uitvoeringsprogramma 2017. Het algemene deel is geldend van 2017 t/m 2022, het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.

In het plan zet de gemeente uiteen dat het streeft naar een leidende positie in duurzame ontwikkelingen en steeds opzoek gaat naar de meest waardevolle duurzaamheidsambities. De volgende vijf doelen zijn opgesteld om dit te bereiken:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035.
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid).
  • 3. Duurzame mobiliteit.
  • 4. Duurzame economie.
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie.

Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR-score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde 'kansrijke' projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR-score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast.

4.4.2 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

In het kader van voorliggend plan wordt het plangebied van een nieuwe functie voorzien. Tevens worden er bouw- en sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 toegevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie met betrekking tot de bodemkwaliteit op nagenoeg alle aspecten geschikt wordt bevonden om te wonen. Er was alleen nog onvoldoende bekend over de asbestverdachte stabilisatielaag van cementpuin. Hiervoor is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat er tijdens de veldwerkzaamheden in het opgegraven/opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. In het mengmonster van de puinlaag is een asbestgehalte van 18 mg/kgds aangetoond. Het aangetoonde gehalte is lager dan de interventiewaarde (100 mg/kgds) en de waarde van 50 mg/kgds waarboven nader onderzoek nodig is. In het mengmonster van de zandige bovengrond met sporen puin is geen asbest aangetoond. De resultaten vormen geen belemmering voor voortzetting van het gebruik of toekomstige wijziging hiervan.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.4.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones zijn te hanteren grenswaarden bepaald. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.


Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een geluidgevoelige functie toegevoegd (woningen). Het plangebied ligt op het achterterrein van een bestaande woning aan de Arnhemsebovenweg in de bebouwde kom van Driebergen. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/u. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich nog enkele 50 en (toekomstige) 30 km/u-wegen. Daarom is een akoestisch onderzoek voor wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op zowel de Traaij, de Zonstraat, de Van Heemstrastraat en de Bloklandstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB geluidbelasting, na toepassing van 5 dB aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder, niet wordt overschreden. Vanwege het wegverkeer op de Arnhemsebovenweg wordt alleen bij de noordoost- en noordwestgevel van de nieuwe woning achter de bestaande woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met ten hoogste 2 dB overschreden. Er is gekeken of er bron of overdrachtsmaatregelen kunnen worden genomen, maar deze blijken stedenbouwkundig niet wenselijk of financieel onuitvoerbaar. Voor deze nieuwe woning zal een hogere waarden procedure worden doorlopen. Het ontwerpbesluit hogere waarden zal tegelijk met voorliggend ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Er zal worden voldaan aan de voorwaarden (eisen en inspanningsverplichtingen) die hieraan gesteld zijn in het beleid van de gemeente. Dit dient bij de vergunningaanvraag te worden aangetoond. Hierbij wordt geadviseerd om de geluidwering van de gevels van de woningen af te stemmen op de gecumuleerde geluidbelasting zonder toepassing van de aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder vanwege alle bronnen die genoemd worden in het onderzoek. Op deze manier worden de bewoners optimaal beschermd tegen de geluidbelasting in de omgeving en wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Aan de westzijde van het plangebied ligt een autogaragebedrijf. In het kader van bedrijfsgeluid is hiervoor een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.4.5 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.4.4 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor PM10 en NO2 bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3. Voor PM2,5 bedraagt de grenswaarde 25 µg/m3.  

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.


Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 24241 (aan de Arnhemsebovenweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   18,8 µg/m3   18,5 µg/m3   11,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  


De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.

In aanvulling op de voorgaande genoemde wettelijke waarden hanteren de WHO en de GGD aanvullende normen om te kunnen bepalen of sprake is van acceptabele concentraties. Het gaat om de advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub en 10 microgram per kuub voor PM2,5. Op basis van bovenstaande tabel kan wat betreft de gemeten PM10 waarde de conclusie worden getrokken dat deze waarde (19,4 µg/m3) ook voldoet aan de norm van de WHO en de GGD. Voor de PM2,5 geldt dat de gemeten waarden iets hoger liggen dan de aanvullende norm. Echter, het meetpunt ligt op circa 100 meter van de planlocatie langs een drukke weg en ook zullen de auto's in de toekomst steeds minder fijnstof gaan uitstoten. Aangenomen kan daarom worden dat in de (nabije) toekomst de norm van de WHO en de GGD ook op het punt van de PM2,5 waarde wordt gehaald.

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Met voorliggend plan worden 7 woningen (6 appartementen en 1 kleine woning) toegevoegd. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.


Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.


Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen overwegend woningen, maar ook centrumfuncties en een aantal bedrijven. Daarom kan gesteld worden dat het plangebied in een gemengd gebied ligt. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind. Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt een maatschappelijke functie (woonzorgappartementen) aan de Traaij 172 op circa 20 meter afstand. De VNG hanteert hiervoor een richtafstand van minimaal 10 meter voor het aspect geluid. Wanneer deze afstand met 1 stap wordt verkleind, is de richtafstand 0 meter. Hieraan wordt voldaan.


Aan de westzijde van het plangebied is een autogaragebedrijf gevestigd aan de Traaij 170.
Hiervoor geeft de VNG een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Wanneer deze afstand met 1 stap wordt verkleind, is de richtafstand 10 meter. De feitelijke afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en het bedrijfsgebouw is circa 8 meter. Om de mogelijke gevolgen van geluid van het bedrijf voor de nieuwe woningen te bepalen en om te onderzoeken of het bedrijf ten aanzien van geluid in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd door de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat op de gevel aangrenzend (noordgevel laagbouw) aan het bedrijf een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt berekend van 57 dB(A) in de dag- en 51 dB(A) in de avondperiode. Deze gevel dient uitgevoerd te worden als een dove gevel (geen te openen delen). Op de overige gevels wordt ten hoogste een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau berekend van 46 dB(A) in de dag- en 40 dB(A) in de avondperiode. Hiermee kan voldaan worden aan de standaard geluidgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) in de dag- en 45 dB(A) in de avondperiode. In de nachtperiode zijn er geen activiteiten bij het bedrijf.
De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft met betrekking tot het bovenstaande een positief advies gegeven wanneer de akoestische maatregel met betrekking tot de dove gevel wordt uitgevoerd (zie bijlage 5). Wanneer de dove gevel wordt aangebracht is met voorliggend plan sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en worden met de ontwikkeling geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd. De dove gevel is goed uit te voeren en de maatregel is in voorliggend bestemmingsplan ook geborgd middels een voorwaardelijke verplichting.


Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.4.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden zeven kwetsbare objecten (woningen) aan het plangebied toegevoegd. Om die reden is het van belang te kijken naar mogelijke risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving van het plangebied. Om dat te kunnen bepalen is gebruik gemaakt van de website risicokaart.nl, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied rood omcirkeld

Op de uitsnede van risicokaart is zichtbaar dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die mogelijk een negatief effect hebben op de planlocatie.


Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.4.7 Duurzaamheid

De Gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen in haar ruimtelijke beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit kan door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze.

In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. De gemeente wil hierbij het goede voorbeeld geven en streeft er daarom naar om een klimaatneutrale organisatie te zijn met lokale compensatie en wil in 2035 een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie zonder compensatie zijn.

Wetgevend kader

De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu staan vermeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit. Deze hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Bij de aanvraag voor een bouwvergunning dienen een EPC en een MPG berekening worden aangeleverd. Daarnaast zijn er eisen omtrent de thermische isolatie van verschillende bouwdelen.

Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Het voorliggende plan is gelegen binnen het stedelijk gebied zodat bovengenoemde beschrijving formeel noodzakelijk is in deze toelichting op het bestemmingsplan.

Toepassing duurzaamheid in de planontwikkeling

Ingrijpende renovaties en uitbreidingen van bestaande gebouwen, ongeacht hun omvang, vormen een gelegenheid om kostenefficiënte maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestatie. De basis van een energiezuinige woning is te vinden in de isolatie en kierafdichting. Door in het ontwerp rekening te houden met extra isolatie en verbeterde kierafdichting, kunnen energieverliezen beperkt worden. Belangrijk hierbij is de keuze voor beide tegelijkertijd aangezien het rendement van de investering flink doet stijgen. Duurzame energiesystemen zoals PV-panelen of een warmtepomp bieden mogelijkheden. Uiteraard moeten eisen aan het pand de toepassing niet in de weg staan. Ook de toepassing van een douche-warmteterugwin-systeem (douche-wtw) is interessant om in de afweging mee te nemen. Hiermee kan ‘verloren’ warmte van het afvalwater deels hergebruikt worden (rendement (40-60%).

Vanaf 1 juli 2018 mogen geen vergunningen meer worden afgegeven voor nieuwbouw die aangesloten wordt op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing voor verleent. Om deze en andere redenen is het uiterst raadzaam om huidige ontwerpen zonder gasaansluiting te ontwikkelen.


Planspecifiek

Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het hergebruik en transformatie van bestaande bebouwing in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). Qua energiehuishouding is de initiatiefnemer voornemens om zonnepanelen en een warmtepomp te installeren en duurzame materialen te gebruiken. Uiteraard zal het gebouw ontwikkeld en gebouwd worden volgens de eisen en voorwaarden van het huidige Bouwbesluit (waar ook energieprestatienormen zijn opgenomen). Daarnaast wordt het verhard oppervlak met het plan verminderd en worden groenelementen toegevoegd. Hierdoor kan vertraagde afvoer en infiltratie van hemelwater plaatsvinden.

Met het instrument "GPR Gebouw" is de duurzaamheidsscore voor de nieuwbouw van het plan inzichtelijk gemaakt. De nieuwbouw heeft de volgende scores voor de verschillende thema's: energie: 9,8, milieu: 5,0, gezondheid: 7,8, gebruikskwaliteit: 9,2 en toekomstwaarde: 7,2. Het gehele resultaat is toegevoegd als bijlage 6.


Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar op basis van het aspect duurzaamheid.

4.5 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.


Provinciaal Bodem-, water- en milieuplan van de Provincie Utrecht

Met het oog op de waterwinningen voor drinkwater en de kwelstromen naar omliggende natuurgebieden beschermen wij de grondwaterkwaliteit in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. De provincie vraagt gemeenten om te voorkomen dat binnen dit gebied ruimtelijke plannen een verslechtering van de grondwaterkwaliteit veroorzaken.

De Utrechtse Heuvelrug is voor de provincie Utrecht een belangrijk gebied voor de aanvulling van grondwater. Deze grondwatervoorraad is van belang voor drinkwaterbereiding en voor de grondwaterafhankelijke natuur aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen daarom geen bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico's met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, zijn maatregelen nodig om emissie naar het grondwater te voorkomen.

Convenant afkoppelen Utrechtse Heuvelrug

In januari 2010 is het convenant “Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug” getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR. Dit convenant is recentelijk geactualiseerd en in 2016 opnieuw vastgesteld. Het convenant bevat afspraken over en onder welke voorwaarden dakoppervlakken en andere verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld. Het bevat een beslisschema voor verontreinigde oppervlakken. Voor uitloogbare daken en gevels geldt daarbij; ja ,mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in het Bodem-Water- en milieuplan 2016-2021 van de Provincie.


Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur 2009. Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Als hiervoor berging of vertraging van de afvoer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het realiseren van een wadi (greppel) of een ondergrondse infiltratievoorziening, dient met een maatwerkberekening te worden aangetoond dat de voorgestelde voorziening voldoet. Bij een ontwikkeling waarbij minder nieuw verhard oppervlak, waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, wordt gerealiseerd dan 500 m² binnen de bebouwde kom en minder dan 1.000 m² buiten de bebouwde kom, is geen compensatie nodig.

Indien infiltratie in de bodem geen oplossing biedt, kan er nieuwe bergingscapaciteit aangelegd worden die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. Wanneer het nieuw verhard oppervlak tussen 500 m² (binnen bebouwde kom) of 1.000 m² (buiten bebouwde kom) en 10.000 m² ligt, is het minimaal benodigd extra oppervlak open water 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij een nieuw verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een maatwerkberekening nodig.


Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in maart 2017 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020 gepubliceerd. In het rapport wordt o.a. ingegaan op de wijze hoe moet worden omgegaan met de verwerking van hemelwater. De volgende doelen zijn hiervoor opgesteld:

  • 1. Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van:
    • a. verhard oppervlak in de openbare ruimte;
    • b. dak- en terrein verharding van bestaande bebouwde percelen;
    • c. dak oppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
  • 2. verwerking van het ingezameld hemelwater;
  • 3. Voorkomen van ongewenste vuil emissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

Bij nieuwbouwprojecten dient hemelwater opgevangen te worden op het eigen perceel of te worden afgevoerd naar oppervlaktewater in de nabije omgeving. Het is niet toegestaan hemelwater aan te sluiten op drukriolering en het gemengde stelsel.


Planspecifiek

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan de watertoetsproces doorlopen. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 7. Door het uitvoeren van de watertoets is het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden op de hoogte gesteld van de planontwikkeling. Zij adviseert positief over het plan. Uit de watertoets blijkt dat het plan geen groot effect heeft op water of waterbelangen. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit houdt in dat er door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Met het plan neemt het verhard oppervlak in het plangebied af. Het terrein is in de huidige situatie geheel verhard en met onderhavig plan wordt de verharding teruggebracht en worden groenelementen aangebracht (tuinen en plantenbakken) Daarnaast wordt halfverharding toegepast (grijs sintel in de parkeervakken) en worden infiltratiekratten aangebracht. Hierdoor kan vertraagde afvoer en infiltratie van hemelwater plaatsvinden. Hemelwater wordt bij gebouwen afgekoppeld en verwerkt op eigen terrein. In het plangebied is voldoende ruimte om de genoemde maatregelen toe te passen. Afvalwater wordt aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Om hemelwateroverlast te voorkomen komt het vloerpeil van de (vervangende) nieuwbouw minimaal 30 cm boven de as van de weg. Tevens worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast.


Conclusie

Voorliggend initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.6 Groen, natuur en landschap

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.


Planspecifiek

In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 8. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kolland & Overlangbroek'. Dit gebied ligt op circa 9 kilometer afstand van het plangebied. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (de realisatie van 7 wooneenheden) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is in aanvulling op de quickscan een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 9). Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden, het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen vogelsoorten te verwachten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen.

Het is mogelijk dat vleermuizen hun vaste rust- en/of verblijfplaats in de paardenstal hebben. Daarom is een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze vleermuissoorten verricht (zie bijlage 10). Hieruit blijkt dat er een zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis is aangetroffen. De stal wordt niet gesloopt, maar met het isoleren van het pand kan de verblijfplaats verstoord worden.

Voordat de werkzaamheden aan de stal beginnen zal daarom een mitigatieplan worden opgesteld en een ontheffing voor de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Er zullen tijdelijke verblijfplaatsen voor de vleermuizen gerealiseerd worden, zodat er tijdens de werkzaamheden uitwijkmogelijkheden beschikbaar zijn. Tevens zal er als onderdeel van het mitigatieplan een permanente voorziening gerealiseerd worden.

Wanneer aan bovenstaande maatregelen wordt voldaan, kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd.


Conclusie
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.7 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, art. 3.1.6 lid 5 sub a. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Planspecifiek

Onderhavig plangebied ligt in het vooroorlogse dorpsgebied van Driebergen-Rijsenburg. In dit gebied zijn vooral kleine tot middelgrote woningen gebouwd die dateren van 1870 (Van der Muelenstraat) tot de jaren dertig van de vorige eeuw (oostelijk gedeelte van de Oosterlaan). In het plangebied bevindt zich een karakteristiek bedrijfsgebouw met twee bouwlagen (de voormalige stal/schuur). Hierin worden vier wooneenheden gerealiseerd, waarmee het karakteristieke pand met onderhavig plan behouden blijft. Verder zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig waar het plan mogelijk een negatief effect op heeft.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie.

4.8 Archeologie

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Onderstaand een uitsnede van de gemeentelijke beleidskaart archeologie. Het plangebied is rood omcirkeld. De planlocatie heeft voor het grootste deel 'Waarde - Archeologie 5 laag'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100.000 m2. Hiervan is bij onderhavig plangebied geen sprake. Het overige deel van het plangebied heeft geen archeologie waarde. Er is dus geen onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01_0013.png"

Uitsnede beleidskaart archeologie

Conclusie

Voorliggend plan is uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.bpDBGarnbovwg58-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. De verbeelding en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met de verbeelding aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 7) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 8 tot en met 11) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 12 en 13) bevat de overgangs- en slotregel.


Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Voorwaardelijke verplichting

Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Hiervoor is bijvoorbeeld een dove gevel aan de noordwestzijde verplicht en is er afschermende gevel opgenomen op het dakterras. Ook is opgenomen dat de zuidwestgevel van de voormalige schuur en de zuidoostgevel van de vrijstaande woning geen ramen mogen bevatten. Dit komt voort uit de wensen van de omgeving.

De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn 4 enkelbestemmingen weergegeven te weten 'Verkeer', 'Wonen - S1', 'Wonen - S2' en 'Wonen - S3'. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Tuin

De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.

Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. Ten behoeve van het realiseren van de lift, trap en traverse om de toegang tot de eerste verdieping van de authentieke schuur en om het dakterras op de nieuwbouw mogelijk te maken is een specifieke bouwaanduiding toegevoegd.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding: 'specifieke bouwaanduiding - 2' is de bouw van bijbehorende bouwwerken (bergingen) toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' dient een geluidsscherm met een bouwhoogte van 3 meter te worden gerealiseerd.

5.3.2 Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor gebieden waar straten en paden, voetpaden, pleinen, verkeersbegeleiders en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn ook geen bijbehorende bouwwerken toegestaan, omdat het plangebied al redelijk bebouwd is.

5.3.3 Wonen - S1

Wonen algemeen

In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.


Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:


Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd.

Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - S1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.

Wonen - S1

Functies

Binnen de bestemming Wonen - S 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.


Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  • 1. hoofdgebouwen (5.2.1);
  • 2. bijbehorende bouwwerken (5.2.2);
  • 3. overige bouwwerken (5.2.3).


Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - S 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

In de huidige situatie staat het hoofdgebouw er al. Het gebouw beslaat het volledige bouwvlak.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel.
    Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
    • 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    • 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    • 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    • 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
    Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen. Dit is in sommige gevallen echter onnodig beperkend, bijvoorbeeld wanneer een woning grenst aan een openbare brandgang of een parkeerterrein. Overigens wordt op de meeste hoekpercelen de bestemming Tuin toegepast zodat daar geen bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd.
  • Ondergronds bouwen.
    Ondergronds bouwen is toegestaan onder een bijbehorend bouwwerk.


Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.


Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Er is een verplichting opgenomen in het kader van de omgevingsdialoog:

Ter plaatse van de zuidoostgevel van de vrijstaande woning wordt ook een specifieke bouwaanduiding opgenomen die enkel de realisatie van een gevel zonder ramen toestaat. Hiermee wordt de privacy van de bewoners van de naastgelegen woningen geborgd.

5.3.4 Wonen - S2

Waar de bestemming Wonen - S1 is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming Wonen - S 2 bedoeld voor aaneengebouwde en/of geschakelde woningen. Met aaneengebouwde woningen worden rijwoningen en twee onder een kap woningen bedoeld. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De overige bouwbepalingen komen veelal overeen met de bouwbepalingen van de bestemming Wonen - S 2. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.

Op de verbeelding is het bouwvlak gebaseerd op het hoofdgebouw uit het plan.

Ter plaatse van de noordwestgevel van de nieuwbouw wordt een specfieke bouwaanduiding opgenomen die enkel de realisatie van een dove gevel (een gevel zonder te openen delen) toestaat. Hiermee wordt geluidhinder in de nieuwe woningen voorkomen en wordt het naastgelegen bedrijf wat betreft het aspect geluid niet gehinderd in haar bedrijfsvoering.

Tevens wordt met een bouwaanduiding een geluidsmuur/geluidsscherm voorwaardelijk verplicht aan de noordwestzijde van de tuin (specifieke bouwaanduiding - 6) om hinder voor toekomstige bewoners en belemmering van de bedrijfsvoering te voorkomen.

Ten behoeve van de realisatie van het dakterras is binnen deze bestemming een specifieke bouwaanduiding opgenomen.

5.3.5 Wonen - S3

Gestapelde woningen zijn vervat in de bestemming Wonen - S 3.

De bestaande bouwmassa's zijn opgenomen in bouwvlakken.

Er is een verplichting opgenomen in het kader van de omgevingsdialoog:

Ter plaatse van de zuidwestgevel van de authentieke schuur wordt ook een specifieke bouwaanduiding opgenomen die enkel de realisatie van een gevel zonder ramen toestaat. Hiermee wordt de privacy van de bewoners van de naastgelegen woningen geborgd.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.4.2 Algemene bouwregels
5.4.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.4.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

5.4.3 Algemene gebruiksregels
5.4.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.4.3.2 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.4.4 Algemene afwijkingsregels
5.4.4.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.4.4.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.4.4.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.4.5 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De dekking van de kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure is verzekerd door het sluiten van een anterieure overeenkomst.

De dekking van kosten betreffende planschade is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op het vigerende ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente.

6.2.1 Inspraak en overleg met omwonenden

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een plan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak.

De directe omwonenden zijn over het voorliggende plan geïnformeerd en er is uitvoerig met hen over het plan gesproken, zoals dat ook in het vooraf opgestelde stedenbouwkundig kader is gedaan. De omwonenden staan in beginsel positief tegenover het plan. Tussen de initiatiefnemer en de omwonenden is hiervoor een juridische overeenkomst gesloten onder een aantal voorwaarden. In het kader van deze omgevingsdialoog zijn een aantal verplichtingen in het plan opgenomen:

  • Ter plaatse van de zuidoostgevel van de vrijstaande woning is enkel de realisatie van een gevel zonder ramen toegestaan.
  • Ter plaatse van de zuidwestgevel van de authentieke schuur is tevens enkel de realisatie van een gevel zonder ramen toegestaan.
  • Ter plaatse van de noordwestgevel van de nieuwbouw is enkel de realisatie van een dove gevel (een gevel zonder te openen delen) toegestaan.
6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van voorliggend plan is vooroverleg gevoerd met de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Zowel de provincie als het Hoogheemraadschap stemmen in het met plan.

6.2.3 Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 januari 2020 tot en met 5 maart 2020 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

In overleg met de initiatiefnemer is er een ambtshalve wijziging aangebracht in het bestemmingsplan, die betrekking heeft op borging van het geluidsscherm tussen de noordewestelijk gelegen achtertuin en het naastgelegen garagebedrijf, waarmee – tezamen met de al eerder geborgde dove gevel - de noodzakelijke maatregelen zijn verzekerd om hinder voor toekomstige bewoners en belemmering van de bedrijfsvoering te voorkomen.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.


Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.



De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."


Ad voetnoot 1:

Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.