direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Relaishuis Maarn
Status: concept
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

ProRail heeft geconstateerd dat het bestaande relaishuis ten noorden van het spoor niet meer voldoet aan de huidige eisen. Het bestaande relaishuis is bouwkundig en technisch aan het einde van zijn levensduur en dient vervangen te worden. Dit relaishuis zal worden gesloopt en het terrein zal terug worden gegeven aan de natuur. Er moet een nieuw groter relaishuis worden gerealiseerd dat voldoet aan de hedendaagse (veiligheids)voorschriften. Het bestaande relaishuis wordt gesloopt. De gronden ten zuiden van het spoor zijn eigendom van ProRail en hierdoor hoeven er geen gronden verworven te worden. De bestaande kabels- en leidingen dienen verlegd te worden naar het nieuwe relaishuis.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het nieuwe relaishuis juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een omgevingsvergunning aangevraagd voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.

Een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan conform de procedure zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) moet voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document voorziet in deze ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich in de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de plaats Maarn. Het plangebied is gesitueerd tussen de A12 en het huidige spoor. Het nieuwe relaishuis wordt gerealiseerd op het kadastraal perceel Maarn, sectie A, nr. 4936, (Parallelweg A12). Het nieuwe relaishuis heeft een oppervlakte van ca. 90 m2 (16,97 m bij 5,27 m) en een hoogte van ca. 4,3 m. Het complete plangebied, inclusief buitenterrein (oppervlakte binnen de hekwerken) bij het relaishuis bedraagt circa 482 m2. De betreffende gronden zijn al in het bezit van ProRail.

Op het moment is het een open landschap met verschillende landschaps- en natuurwaarden zoals bedoeld is in de dubbelbestemming “Waarde-Ecologie”

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0002.png" Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar het besluitvlak dat gekoppeld is aan de omgevingsvergunning.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen” van toepassing. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 3 juli 2019.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan Buitengebied Overberg, Maarn, Maasbergen, Amerongen

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0004.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen'

Ter plaatse van de beoogde bouwlocatie van het relarelaishuis is de bestemming “verkeer – Railverkeer”, dubbelbestemming “Waarde-Ecologie” en een gebiedsaanduiding voor de locatie “milieuzone – infiltratiegebied”.

Het nieuwe relaishuis heeft een oppervlakte van ca. 90 m2 (16,97 m1 bij 5,27 m1) en met een hoogte van ca. 4,3 m. Op grond van het bestemmingsplan mag de oppervlakte maximaal 25 m2 per bouwwerk bedragen met een maximale hoogte van 5 m. Het nieuwe relaishuis overschrijdt dus de maximale oppervlakte per bouwwerk, past niet binnen de bestemming en er zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden toe te passen om de realisatie van het nieuwe relaishuis mogelijk te maken.

Het afwijken van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning middels de reguliere procedure volgens artikel 2.12 lid 1, sub a onder 2 Wabo, ook wel kruimelgevallenregeling genoemd, is geen optie vanwege de afmetingen van het relaishuis. Er zal dus afgeweken moeten worden van het bestemmingsplan middels de uitgebreide Wabo procedure volgens art. 2.12 lid 1, sub a onder 3 Wabo.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving waarbij de voorgenomen ontwikkeling wordt toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader uiteengezet, waarbij wordt stilgestaan bij het geldende rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de relevante ruimtelijke- en milieuaspecten voor de voorgenomen ontwikkeling besproken. In hoofdstuk 5 worden de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt allereerst ingegaan op de huidige fysieke en de huidige planologisch situatie in het plangebied. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling en de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan nader toegelicht.

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gesitueerd tussen de A12 en het huidige spoor. Het nieuwe relaishuis wordt gerealiseerd op het kadastraal perceel Maarn, sectie A, nr. 4936, (Parallelweg A12).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0005.png"

Figuur 2.1 Overzichtfoto's huidige situatie plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0006.png"

Figuur 2.2 Context; Infra-bundel door bosgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0007.png"

Figuur 2.3 Context.

2.2 Planvoornemen

Het nieuwe relaishuis heeft een oppervlakte van ca. 90 m2 (16,97 m1 bij 5,27 m1) en een hoogte van ca. 4,3 m1. Door de omvang van het gebouw zal deze in het zicht komen te staan. Het totale plangebied, inclusief buitenterrein (oppervlakte binnen de hekwerken) bij het relaishuis heeft een oppervlakte van circa 482 m2 .

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0008.png" Figuur 2.4 Situatietekening planvoornemen bovenaanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0009.png" Figuur 2.5 Detailtekening relaishuis.

Landschappelijke inpassing

Het nieuwe relaishuis dient zich te voegen in het landschap. Er is dan ook veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het relaishuis.

Context; civieltechnisch en natuur
De locatie voor het relaishuis is onderdeel van de 'infra-bundel' van de snelweg en het spoor. Deze bundel snijdt dwars door het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug ten oosten van Maarn. Het relaishuis bevindt zich in deze bundel tussen de snelweg en het spoor. Doordat de spoorlayout hier plaatselijk versmalt, zijn twee 'groene eilanden' ontstaan. De locatie kenmerkt zich daardoor enerzijds door het civieltechnische karakter van de infrastructuur, anderzijds door de aanwezige natuur op de groene eilanden en het bosgebied rondom.

Het relaishuis wordt gerealiseerd op het oostelijke 'groene eiland'. Hier kan het aan de noordzijde van het eiland gebouwd worden zonder waardevolle bomen te vellen; zo dicht mogelijk bij het spoor waar het functioneel gezien ook bij hoort, en de zijde van waaruit het terrein en het gebouw ontsloten wordt. Aan de zuidzijde wordt hiermee een groenzone gecreëerd dat het beeld vanuit de snelweggebruiker op het relaishuis 'verzacht'.

Inpassing in de context
Het langwerpige relaishuis is evenwijdig aan de snelweg en het spoor geplaatst. Op deze manier voegt het zich in de belijning van snelweg en spoor; het civieltechnische component van de locatie waar het relaishuis onderdeel van uitmaakt. Om deze verankering te versterken en te verwijzen naar het spoor en het aanwezige oude losperron, is een lage keerwand aan de zuidzijde evenwijdig aan het relaishuis toegevoegd. Tegen deze keerwand komt aan de zuidzijde een talud. Het groene maaiveld wordt hiermee iets opgetild waardoor het relaishuis vanuit de snelweg gezien op de 'tweede rang' komt te staan. Bovendien vormt dit talud een aantrekkelijke plek (georiënteerd op het zonnige zuiden) voor de zandhagedis om zich op te warmen.

Het gebouw
Het gebouw is vormgegeven als een eenvoudige monoliet. De gevelopeningen zijn zoveel mogelijk geconcentreerd in de noordgevel, en er zit een deur in de westgevel. De zuid- en oostgevel zijn hierdoor vrij van gevelopeningen. De snelweggebruiker vanuit Maarn ziet in de rijrichting enkel een abstract monolithisch object omgeven door groen.

De gevels worden omkleed met verticale Corten-staal panelen. Dit materiaal refereert enerzijds aan het spoor (metaal), en anderzijds aan de natuur (door de organische oxidatie ontstaat een nuancering in kleur). De kleur (roestbruin) sluit in alle seizoenen en weersomstandigheden aan bij deze plek. Richting de hoeken versmallen de panelen wat het rechthoekige gebouw verzacht en optisch op een afronding lijkt.

Functie en vorm sluiten zo op een heldere manier op elkaar aan en het totaalbeeld heeft een abstract karakter.

Rondom het gebouw
Rondom het gebouw moet een gesloten verharding in de vorm van tegels worden aangebracht van 1,5m breed, ten behoeve van de bereikbaarheid en het onderhoud van het relaishuis. Ook moet het gebouw worden omheind met een hekwerk van 2,2m hoogte met overklimbeveiliging. Door het hekwerk niet strak rondom de verharding te plaatsen maar ruimer, dwars door het groen, valt het hekwerk zoveel mogelijk weg en blijven het gebouw en het groen de hoofdrol spelen.

De beplanting rondom het relaishuis wordt zodanig ingevuld dat er een samenspel ontstaat tussen het strakke gebouw en de natuur.

Natuurinclusief
Met de inpassing wordt gestreefd naar het handhaven en versterken van de bestaande ecologische kwaliteiten.

Er komt een groen dak op het relaishuis met gebiedseigen begroeiing. Overige maatregelen in /op/aan het relaishuis om soorten als vogels en vleermuizen aan te trekken worden niet getroffen in verband met aanrijdingsgevaar van de snelweg en spoorweg en de aanwezigheid van voldoende natuurlijke schuil- en nestplaatsen. Om wel invulling te geven aan natuurinclusiviteit worden er vooral maatregelen genomen in omgevingselementen.

Door het aanleggen van het talud aan de zuidzijde wordt een aantrekkelijke plek gecreëerd voor de zandhagedis; open zonnige plekken afgewisseld met lage begroeiing van kruiden en gras.

Door voldoende afstand te houden ten opzichte van de waardevolle boom in de noodwestelijke hoek wordt schade aan wortels geminimaliseerd.

Rondom de stam worden boomstronken geplaatst in een straal van ca 3-4m. Deze boomstronken kunnen functioneren als schuilplek voor de zandhagedis en zijn 'natuurlijke insectenhotels'. Tegelijkertijd beschermen ze de wortels van de boom tegen verdichting van de grond en beschadiging door maaimachines of ander materieel.

Terreininrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0010.png"

Figuur 2.6 Terreininrichting.

Om het relaishuis meer in te bedden in de landschappelijke context, en de locatie beter aan te laten sluiten bij het westelijke 'eiland' worden er twee bomen aangeplant ten oosten van het relaishuis, en enkele struiken aan weerszijden van het relaishuis. Deze twee struikzones lopen dwars door het hekwerk waardoor het hekwerk nog minder aanwezig wordt. Tevens filteren deze struiken het zicht vanuit de treinreiziger op de achterkant (de 'donkere' en kale zijde) van de keerwand. Het relaishuis zelf mag vanuit de treinreiziger gewoon gezien worden; omdat het relaishuis onderdeel uitmaakt van het spoor.

De twee nieuw aan te planten bomen zijn een zomereik en een eenstijlige meidoorn. Beide soorten passen bij, en komen voor op de Utrechtse Heuvelrug en gedijen goed in de droge voedselarme zandgrond. Het formaat van de eik die op het westelijk eiland staat geeft aan hoe groot deze boom in de toekomst kan uitgroeien op deze locatie. In combinatie met de meidoorn die wat kleiner blijft (maximaal 8 meter), maar wel sneller groeit vormt dit een mooi duo, passen bij de landschappelijke context.

De twee struikzones bestaan uit een evenredige combinatie van sporkehout, hondsroos en egelantier. Deze drie soorten worden allemaal zo'n 1,5 tot maximaal 2-3 meter. Hondsroos en egelantier zijn inheemse rozenstruiken, met aantrekkelijke bloemen in het voorjaar. Sporkehout is optimaal voor bijen door de latere en lange bloeiperiode. Vogels kunnen in het najaar smullen van de rozenbottels en sporkehoutbesjes. Deze struiken gedijen allemaal goed op arme zandgrond en laten zich goed en eenvoudig snoeien.

Het overig oppervlak, het groene dak en het talud is begroeid met bloemrijke kruiden en gras. Er wordt gezorgd dat de begroeiing echt onderdeel wordt van het landschap en aansluit bij de (spoor)bermen en de vegetatie rondom het plangebied. Dit wordt gedaan om zo veel mogelijk gebiedseigen grond toe te passen, ook op het groendak. Daarnaast wordt geadviseerd om het maaisel van de nabijgelegen (spoor)bermen in het najaar uit te strooien over deze oppervlakten. Zo worden de lokale kruiden gebruikt als zaadbron voor de kruidenrijke vegetatie op het talud en het groendak. Binnen één à twee groeiseizoen zal de vegetatie tot bloei komen. Door het daarna elk najaar te maaien te maaien en het maaisel af te voeren zal de kruidenrijke vegetatie in stand gehouden worden. Op deze wijze worden de omringende (spoor)bermen ook beheer en wordt verruiging en wordt voorkomen dat ongewenste soorten, zoals de Amerikaanse vogelkers, zich hier gaan vestigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0011.png"

Figuur 2.7 Terreininrichting met halfverharding parkeerplaats.

Inpassing op locatie

Voor een gedetailleerde inpassing op locatie met een beschrijving van de beleving vanuit snelweggebruikers en treinreizigers wordt verwezen naar bijlage 1. Het relaishuis zal aansluiten bij zowel de infrastructuur als bij de bosrijke omgeving en is verankerd op locatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Betekenis voor dit project

Met het plaatsen van het relaishuis wordt er aangesloten bij het nationale belang nummer 6: 'Waarborgen en realiseren van een veilg, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem' en nummer 7: 'In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit'. Het slopen van het oude relaishuis en het bouwen van een nieuw relaishuis draagt bij aan de hedendaagse (veiligheids)voorschriften waardoor het huidige treininfrastructuur instand gehouden kan worden. Deze vernieuwing draagt daardoor bij aan het borgen van veiligheid en het instandhouden van de hoofdinfrastructuur. De ontwikkeling is niet in strijd met de andere nationale belangen. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de NOVI..

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het rijkbeleid, is -voor zover nodig- in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen. Provincies en gemeentes dienen hier rekening mee te houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen.

Betekenis voor het project

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. Hierop wordt in paragraaf 3.2.3. nader ingegaan, met het Besluit ruimtelijke ordening en de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.

Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Betekenis voor dit project

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag door de realisatie van een relaishuis.

Met de aanleg van het relaishuis in Maarn is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien de bouw van relaishuis niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd wordt. Een toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in een veilige en duurzaam mobiliteitssysteem daarbij aansluitend op het instant houden van het huidige mobiliteitsinfrastructuur. De locatiekeuze van het relaishuis is weloverwogen tot stand gekomen, waarbij verschillende belangen afgewogen zijn. Indien gekozen zou worden voor een andere locatie, zijn er hogere maatschappelijke kosten voorzien.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

10 maart 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Provincie Utrecht vastgesteld. In de visie staan de onderstaande zeven beleidsthema’s als zijnde beleidskeuzen en ambities.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0012.png"

Zoals in de afbeelding hierboven te zien is loopt het onderwerp ‘Gezonde en veilige leefomgeving’
door de zeven thema’s heen, dit onderwerp vormt dan ook de rode draad die alle verschillende
thema’s verbindt. Hieronder worden de diverse thema’s toegelicht gericht op wat relevant is voor
planologische ontwikkelingen.

Stad en land gezond:

  • “2050: wij streven naar een gezonde en veilige leefomgeving: de milieukwaliteit is goed,
    de veiligheid is gewaarborgd, bewegen wordt gestimuleerd, er zijn voldoende
    ontspannings- en ontmoetingsmogelijkheden en iedereen doet mee.
  • 2040: voor bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen streven we naar
    het niet verder toenemen van de geluidhinder; een geluidsbelasting van maximaal 60 dB
    is, gegeven de huidige infrastructuur, acceptabel.
  • 2040: wij hebben voldoende stiltegebieden.
  • 2040: wij streven er naar de toename van risico’s van opslag en transport van gevaarlijke
    stoffen en van straling door hoogspanningslijnen te beperken, evenals geur- en geluidhinder door industriële bedrijven en lichthinder.”

Klimaatbestendig en waterrobuust

  • “2050: het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) is blijvend
    robuust en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte. Hier
    werken wij continu aan.
  • 2050: de ondergrond en het bodem- en watersysteem worden duurzaam gebruikt, waarbij
    gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • 2050: wij hebben op een veilige en verantwoorde manier de duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert zo optimaal mogelijk benut.
  • 2050: nieuwe opkomende stoffen, zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, in het grond- en oppervlaktewater zijn integraal onderdeel van het waterkwaliteitsbeleid.
  • 2040: wij zorgen dat er altijd voldoende en schoon drinkwater is, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen. Besparen van drinkwater en voorkomen van verspilling van grondwater zijn daarbij essentiële randvoorwaarden.
  • 2027: wij voldoen aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen)”.

Duurzame energie

  • “2050: de provincie Utrecht is zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 CO2-neutraal.
  • 2030: minimaal 55% van het elektriciteitsgebruik in de provincie Utrecht wordt hernieuwbaar opgewekt. De energievoorziening is afkomstig uit duurzame bronnen op het eigen grondgebied. Daarbij zijn de duurzame energiebronnen met oog voor de Utrechtse kwaliteiten gerealiseerd en draagt de inpassing ervan zo veel mogelijk bij aan andere doelen.
  • 2030: de provincie Utrecht heeft samen met partners haar bijdrage geleverd in onder andere de Regionale Energiestrategieën om aan de afspraken in het nationale Klimaatakkoord te voldoen.
  • 2030: geschikte daken worden zoveel als mogelijk benut voor energie opwekken en/of klimaatadaptatie.”

Vitale steden en dorpen

  • “2050: Het realiseren van circulaire woningen of woonwijken
  • 2040: een sterke provincie met een duurzaam, gezond en divers woon- en leefklimaat.
  • 2040: behoud en versterking van de inclusiviteit van de Utrechtse samenleving, zodat alle inwoners kunnen wonen, werken of ontmoeten waar en wanneer zij dat wensen.
  • 2040: iedereen die in de provincie Utrecht wil wonen kan beschikken over passende woonruimte. Dit betekent onder andere een voldoende aanbod aan woningen in het sociale en middeldure segment.
  • 2040: behoud en versterking kwaliteit van de woonomgeving; gevarieerd en met aandacht voor de openbare ruimte met groen en blauw en ruimte om te bewegen en laagdrempelige en goed bereikbare voorzieningen.
  • 2040: het realiseren van energie neutrale woningen of woonwijken.
  • 2030: alle nieuwbouw in de provincie Utrecht gebruikt 50% minder primaire abiotische grondstoffen”

Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar

  • “2040: de provincie Utrecht is goed bereikbaar per fiets, openbaar vervoer en auto in een gezonde en verkeersveilige omgeving. Dit is essentieel voor een vitale Utrechtse regio.
  • 2040: alle belangrijke nieuwe en bestaande woon- en werklocaties en sociaal-recreatieve voorzieningen binnen de provincie Utrecht zijn op een ruimte-efficiënte, duurzame, gezonde en veilige manier bereikbaar.”

Levend landschap, erfgoed en cultuur

  • “2050: bij ontwikkelingen is voortgebouwd op de kernkwaliteiten van onze karakteristieke
    landschappen. Aardkundige waarden zijn zichtbaar in het landschap.
  • 2030: bestaande en nieuwe aardkundige monumenten vertellen het verhaal van het aardkundig erfgoed en dragen bij aan de recreatieve beleving van het landschap.
  • 2030: alle gemeenten hebben initiatieven ontplooid die ten goede komen aan de kernrandzone.”

Toekomstbestendige natuur en landbouw

  • "2050: de provincie Utrecht heeft een robuust klimaatbestendig natuurnetwerk van hoge kwaliteit.
  • 2050: binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in zowel het landelijk als het stedelijk gebied, is er in 2050 een gunstige staat van instandhouding van beschermde en bedreigde flora en fauna, en is de biodiversiteit ten opzichte van 1990 toegenomen.
  • 2050: de natuur heeft een hoge belevingswaarde en er is een grote maatschappelijke betrokkenheid bij natuur.
  • 2040: in totaal is 3.000 ha natuur in de Groene contour gerealiseerd en toegevoegd aan het NNN.
  • 2040: houtopstanden dragen bij aan schone lucht, landschappelijke kwaliteit, hogere biodiversiteit en CO2-vastlegging.
  • 2028: alle nieuwe natuur die nog nodig is voor het Natuurnetwerk Nederland heeft de functie natuur en is met hoogwaardige natuur ingericht.”

Betekenis voor dit project

Met het vervangen van een oud relaishuis en het plaatsen van een nieuw relaishuis wordt bijgedragen aan de opgave 'duurzaam, gezond en veilig bereikbaar'. De plaatsing van een nieuw relaishuis zorgt namelijk voor een veiliger mobiliteit omdat het oude aan vervanging toe, ook draagt het bij aan een goed bereikbaar Utrecht.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Provincie Utrecht heeft op 10 maart 2021 een Interim Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening is het toetsingskader van de ambities neergelegd in de Omgevingsvisie. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening daarom onder meer regels opgenomen over:

  • Watersystemen
  • Ondergrond en bodem
  • Bereikbaarheid en mobiliteit
  • Energie
  • Natuur
  • Cultuurhistorie en landschap
  • Landbouw
  • Wonen, werken en recreëren

Voor dit project is het relevant het begrip stedelijke functie zoals beschreven in de Interim Omgevingsverordening aan te halen. Stedelijke functie: onder het begrip stedelijke functie vallen de functies die voor het grootste deel in, of in de onmiddellijke nabijheid van dorpen en steden (stedelijk gebied) liggen en verbonden zijn aan stap en dorp. Functies die traditioneel in het landelijk gebied thuishoren horen hier niet bij. De provincie beschouwt de infrastructuur, zowel wegen als leidingen, als een onlosmakelijk onderdeel van het gehele landelijke gebied. De definitie van het begrip stedelijke functie is van belang in verband met het verbod op verstedelijking zoals dat is opgenomen in Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied en de uitzonderingen op dat verbod.

Betekenis voor dit project

Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangewezen als buitengebied. De bouw van het relaishuis is niet in strijd met de regels voor het buitengebied. Voor bereikbaarheid en mobiliteit schrijft de verordening hoe het plan rekening houdt met de verwachtte toename in verkeer en parkeerdruk, hier wordt op ingegaan in sectie 4.12 Verkeer en parkeren. Verder is artikel 9.2: verstedelijkingsverbod niet van kracht omdat in de verordening is opgenomen dat infrastructuur een onlosmakelijk deel uitmaakt van het landelijk gebied vormt dit geen problemen voor dit project.

De bouw van het relaishuis is niet in strijd met regels uit de Interim Omgevingsverordening omdat geen artikel in de verordening bepaalt dat het verboden is.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 28 januari 2010 is de structuurvisie “Groen dus vitaal” definitief vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Met deze visie wil de gemeente een lijn krijgen over hoe welke belangen worden afgewogen en welke structuren men wil veranderen. De gemeente heeft zes thema’s gedefinieerd zodat er sturing kan worden gegeven aan de ontwikkelingsrichting voor de verschillende geografische samenhangende gebiedsdelen. De zes gemeente brede thema’s die gedefinieerd zijn in de structuurvisie zijn:

  • 1. Natuur over de heuvels
  • 2. Op de schouders van ons erfgoed
  • 3. Duurzaam bereikbaar
  • 4. Leefbare dorpen
  • 5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug
  • 6. Maatwerk voor wonen en werken

Met name het derde thema, duurzaam bereikbaar, heeft een mogelijk raakvlak met het voorgenomen
initiatief. De bouw van het relaishuis heeft vanwege de locatie en omvang verder weinig raakvlakken met de overige thema’s. De opgaven die voor dit thema’s zijn opgesteld, zijn:

  • Versterken openbaarvervoer, stimuleren fietsgebruik en beïnvloeden reisgedrag
  • Ontwikkelen stationsgebied Driebergen-Zeist en stationsgebied Maarn
  • De gemeente op langere termijn duurzaam bereikbaar hebben en houden
  • Regionaal verkeer verleiden om onze gemeente heen te rijden

Betekenis voor dit project

Met het plaatsen van een nieuw relaishuis zorgt ervoor dat het openbaarvervoer versterkt wordt en de gemeente daarbij op lange termijn bereikbaar blijft. Hierdoor is het relaishuis niet strijdig met de belangen uit de structuurvisie.

3.3.2 Omgevingsvisie

Na een traject van koers bepalen samen met inwoners, ondernemers, intsellingen en verenigingen heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug de gemeentelijke omgevingsvisie gemaakt. Deze ligt van 1 maart tot 12 april 2022 ter inzage. Deze concept omgevingsvisie heeft een aantal ambities opgesteld waarvan 'Duurzaam bereikbaar' relevant is voor dit project. Bij dit onderwerp staan een aantal uitgangspunten:

  • Verstedelijking in de regio mag niet leiden tot extra of zwaardere bewegingen van auto- en vrachtverkeer door onze gemeente. Dat is voor ons een voorwaarde.
  • We onderzoeken wat nodig is om een treinstation voor Maarn en Maarsbergen te behouden en beter te ontsluiten met het openbaar vervoer. Grootschalige woningbouw buiten de rode contouren bij Maarn of Maarsbergen bij eventuele verplaatsing van het station zien wij niet als mogelijkheid.
  • Station Driebergen-Zeist is een OV-knooppunt in het regionale mobiliteitsnet rond Utrecht. We zetten in op hoogfrequent treinvervoer en behoud van de IC-status op station Driebergen-Zeist. Functieverrijking met bijvoorbeeld kantoren en woningen en verdichting van de directe omgeving van het knooppunt is daarbij een voorwaarde.
  • We willen het vrachtverkeer in onze gemeente verminderen. We omarmen innovatieve initiatieven die daaraan bijdragen.
  • We gaan voor veilige wegen voor mens en dier. Daar waar het goed is voor de veiligheid en de natuur verlagen we de maximumsnelheid.
  • Met een aansluiting op de A12 in Maarn in de richting van Arnhem kunnen we de lokale wegen ontlasten.
  • Deze aansluiting zien wij alleen als mogelijkheid wanneer deze geen negatieve gevolgen heeft voor de leefbaarheid in de dorpen en de kwaliteit van de natuur, vanwege eventuele verkeersaanzuigende werking. Voor het verkeer op de N227 zoeken we daarom naar een oplossing die daaraan tegemoetkomt.
  • Om reizen met het openbaar te stimuleren, faciliteren we ketenmobiliteit: de bus en/of trein als hoofdvervoermiddel en voor- en natransport met de fiets.
  • Het regionale vervoerssysteem voorziet niet in de bereikbaarheid van lokale voorzieningen op wijkniveau, zoals wijkcentra en zorginstellingen. Om de hierdoor dreigende vervoersarmoede en afnemend welzijn op te vangen, zetten we in op behoud van kleinschalige OV-systemen, zoals de buurtbus en belbus.
  • Veilige (snel)fietspaden dragen bij aan het verder terugbrengen van de druk van gemotoriseerd verkeer op de wegen. Ze stimuleren bovendien beweging. We werken aan verbindingen tussen Utrecht en Veenendaal, tussen Cothen en Amersfoort en tussen Leersum en Amersfoort.
  • Het gebruik van elektrische auto’s stimuleren we door de aanleg van particuliere en openbare oplaadvoorzieningen en door elektrische deelautosystemen te faciliteren.
  • In de dorpscentra zetten we in op bereikbaarheid voor voetgangers en fietsers. De leefbaarheid in het centrum gaat hier vóór directe bereikbaarheid van winkels met de auto.
  • We willen de leefbaarheid in de dorpen bevorderen. We staan open voor nieuwe mogelijkheden die de negatieve effecten van de verkeersdrukte op de N225 terug kunnen dringen.

Verder gaat de omgevingsvisie in op een uitwerking per gebied, waarbij Maarn specifiek behandeld wordt. Voor Maarn wordt niet specifiek ingegaan wat betrekking heeft op de beoogde plaatsing van het relaishuis.

Betekenis voor dit project

De ontwikkeling van het relaishuis draagt bij aan het behoudt van het huidige openbaar vervoer systeem en is hierdoor niet strijdig met de concept omgevingsvisie.

3.3.3 Duurzaam en klimaatneutraal Programma 2017-2022

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft het programma 'Utrechtse Heveulrug Duurzaam en Klimaatneutraal'. Dit programma bevat strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente en de aanpak van het uitvoeringsprogramma 2017. Om dit te bereiken heeft de gemeente vijf strategische doelen opgesteld:

1. Klimaatneutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen wekken we evenveel duurzame energie op als we gebruiken.

2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid): een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners.

3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaatneutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof, etc.).

4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie.

5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en van een klimaatneutrale organisatie. Een klimaatneutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie.

Waarbij vooral duurzame mobiliteit van toepassing is voor dit project. De focus wordt onder andere gelegd op het gebruik van andere vormen van vervoer. Het reizen moet hierbij aantrekkelijker en duurzamer gemaakt worden.

Betekenis voor dit project

Met het plaatsen van een nieuw relaishuis zorgt ervoor dat het openbaarvervoer versterkt wordt en de gemeente daarbij op lange termijn bereikbaar blijft, er gezocht kan worden naar duurzame oplossingen en het uiteindelijk aantrekkelijker moet worden om te reizen met het openbaar vervoer. Hierdoor is het relaishuis niet strijdig met de belangen uit het 'Duurzaam en Klimaatneutraal Programma 2017-2022'.

3.4 Conclusie

De bouw van het relaishuis is niet in strijdig met het Rijksbeleid, Provinciaal beleid en Gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten

De gevolgen voor milieu- en omgevingsaspecten vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die (deels) in strijd zijn met het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van diverse milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Situatie

Met de inpassing van het relaishuis is er geen sprake van de realisatie van een milieubelastende functie, daarnaast zijn er in de directe omgeving geen milieugevoelige functies aanwezig. Een relaishuis wordt beschouwd als een elektriciteitsdistributiebedrijf, met met transformatorvermogen kleiner dan 10 MVA” (SBI-code 35 – C1), zoals bedoeld in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Conform de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering, betreft de maatgevende parameter voor deze activiteit geluid, waarbij er een afstand van minimaal 30 meter aangehouden moet worden ten opzichte van het dichtstbijzijnde milieugevoelig object. Er is geen milieugevoelig opbject binnen een afstand van 30 meter. Op circa 600 meter afstand zijn huizen te vinden.

Betekenis voor dit project

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde plaatsing van het relaishuis.

4.2 Geluidhinder

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. De Wet geluidhinder (hierna Wgh) is in werking getreden ter bescherming van geluidsgevoelige functies tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Situatie

Het relaishuis is geen geluidgevoelige object en produceert ook geen lawaai in het kader van de wet geluidshinder.

Betekenis voor dit project

Het aspect geluid levert geen belemmering op voor de plaatsing van het relaishuis.

4.3 Externe veiligheid

Kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Situatie

Voor de inventarisatie van de aanwezigheid van risicobronnen in de omgeving van het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd. Figuur 4.1 toont een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0013.png" Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (plangebied: zwart omcirkeld, bron: Risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Wel is te zien dat de A12 onderdeel uitmaakt van het Basisnet weg en ten noorden van de beoogde locatie is een transportleiding van defensie gelegen. Omdat met de ontwikkeling geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd zorgt de ligging van het plangebied nabij transportroutes voor gevaarlijke stoffen niet voor extra veiligheidsrisico's.

Betekenis voor dit project

De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van de effecten van een mogelijk incident. Er is daarmee geen verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het relaishuis.

4.4 Luchtkwaliteit

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Situatie

Het aantal verplaatsingen dat door het nieuwe relaishuis zal plaatsvinden zal onder de norm blijven waardoor er geen knelpunten ontstaan in de luchtkwaliteit. Uit de NIBM-Tool blijkt dat tot circa 860 extra voertuigbewegingen per dag, de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Het gebouw wordt niet bemand en zal hierdoor niet bijdragen aan extra luchtverontreiniging als een gevolg van verkeersbewegingen. De grens van 1.2µg/m³ wordt hierdoor niet overschreden.

Betekenis voor dit project

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde plaatsing van het nieuwe relaishuis.

4.5 Bodem

Kader

Voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient gemotiveerd te worden hoe de bodemkwaliteit zich verhoudt in relatie tot de boogde bestemming. De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de bestemming van de gronden. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik van de bodem.

Situatie

In opdracht van ProRail heeft TAUW een vooronderzoek volgens NEN 57251, een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 57402 en een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem volgens NEN 57073/asbest in de afgedekte funderingslaag volgens NEN 58974 uitgevoerd bij het spoor nabij relaishuis RH10 in Maarn. De locatie is gelegen ter plaatse van geocode 035, km 51.90 – 53.30.

De aanleiding voor het onderzoek is de geplande sloop van het bestaande relaishuis (RH10). Dit huis zal op een nieuwe locatie worden herbouwd, zodat deze veilig te bereiken is zonder het spoor over te hoeven steken. Ook zullen werkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van een hernieuwd kabel- en leidingentracé.

Locatie van het huidige relaishuis:

Uit het vooronderzoek blijkt dat het huidige relaishuis gebouwd is in de jaren ’80, dit is in de asbestverdachte periode. Ook blijkt uit de asbestinventarisatie dat er asbesthoudende materialen zijn gebruikt in het gebouw. Hierdoor is de huidige locatie verdacht op het voorkomen van asbest. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de bodem rondom het huidige relaishuis maximaal licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK bevat. Er is op de locatie geen asbest in de bodem aangetroffen. Hiermee wordt de hypothese dat de locatie verdacht is voor asbest verworpen.

Samenvattend blijkt uit de resultaten van de grond dat bij de huidige locatie maximaal de achtergrondwaarde wordt overschreden van diverse zware metalen en PAK. Er is voor deze deellocatie geen veiligheidsklasse van toepassing. Op deze locatie is analytisch geen asbest aangetoond in de grond.

Toekomstige locatie relaishuis:

Samenvattend blijkt dat ter plaatse van de toekomstige locatie van het relaishuis de grond maximaal licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK bevat. Er is voor deze deellocatie geen veiligheidsklasse van toepassing. Aangezien bij de toekomstige locatie grond afgevoerd zal worden, is ook onderzoek gedaan naar PFAS in de grond. Uit de resultaten blijkt dat volgens de resultaten van PFAS de grond tot 1,0 m-mv vrij toepasbaar is, behalve in grondwaterbeschermingsgebieden. Gecombineerd met het grondonderzoek blijkt dat de grond toepasbaar is als klasse industrie, maar dus buiten grondwaterbeschermingsgebieden toegepast dient te worden.

Kabels- en leidingentracé:

Ter plaatse van het kabels- en leidingentracé, welke geen onderdeel uitmaken van voorliggende ruimtelijke onderbouwing, maar voor de volledigheid hierbij toch even worden benoemd, komen uit het vooronderzoek drie verontreinigingen naar voren. De eerste verontreiniging is die met PAK die hierboven bij de toekomstige locatie ook wordt beschreven. Verder is ten zuiden van het kabels- en leidingen tracé bij km 52.7 en 52.8 (zie figuur 4.2) een verontreiniging met minerale olie aanwezig geweest. Aangezien de saneringsevaluatie van de sanering niet bekend is, is niet duidelijk waar de restverontreiniging ligt. De laatste verontreiniging was ter hoogte van km 52.9 (zie figuur 4.3) aanwezig. Het gaat om een PAK verontreiniging die waarschijnlijk is gesaneerd, echter is de saneringsevaluatie niet bekend. Wel blijkt uit het nader onderzoek dat de verontreiniging in de richting van de onderzoekslocatie is afgeperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0014.png" Figuur 4.2 In blauw geruit de verontreiniging met minerale olie, de roze lijn geeft de grens van de locatie van het kabel- en leidintracé weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0015.png"

Figuur 4.3 In paars gestreept de verontreiniging met PAK. Roze lijn is de grens van de locatie van het kabel- en leidingtracé.

In het huidige onderzoek zijn geen sterke verontreinigingen aangetroffen rond de eerder aangetroffen verontreinigingen. Ter plaatse van het kabel-leidintracé is bij een boring de tussenwaarde overschreden voor PAK die waarschijnlijk gerelateerd wordt aan de aanwezige kooldeeltjes. Verder zijn maximaal de achtergrondwaarden overschreden van zware metalen, PAK en minerale olie. Ter plaatse van de puinlaag en de grond met puinbijmengingen is geen asbest aangetoond.

Grondwater

Op de gehele locatie zijn een aantal boringen doorgeboord tot 2,0 m-mv om te zien of er grondwater aanwezig was op de locatie. Er is geen grondwater aangetroffen op de gehele locatie. Er vinden graafwerkzaamheden plaats tot 1,5 m-mv en het grondwater staat dieper dan 3 m-mv. Hierdoor komt men niet in aanraking met grondwater. In afwijking op de norm worden, gezien de beoogde ontgravingsdiepte, alleen peilbuizen geplaatst als de grondwaterstand wordt aangetroffen binnen 3,0 m-mv. Voor de beoogde bebouwing is dit niet het geval waardoor het niet nodig is het grondwater te onderzoeken ter plaatse van het nieuw te bouwen relaishuis.

Betekenis voor dit project

Voor alle locaties is de conclusie dat gewerkt kan worden onder ‘Basishygiëne’. Bij werkzaamheden ter plaatse van de spoorzone dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van spoorgerelateerde verontreinigingen (zware metalen, PAK) welke veelal diffuus heterogeen van aard zijn. Eventueel vrijkomende grond dient gekeurd te worden voordat deze kan worden hergebruikt.

Op basis van de analyseresultaten worden geen specifieke risico’s verwacht met betrekking tot geld, tijd en scope. Met oog op de uitvoering dient er wel rekening mee gehouden te worden dat de grond van de toekomstige locatie van het relaishuis op basis van het gehalte PFAS niet toegepast mag worden in grondwaterbeschermingsgebieden.

Conclusie

Er zijn overwegend licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie aangetoond. Uitsluitend bij een boring is een gehalte aan PAK boven de tussenwaarde aangetoond. Dit matig verhoogde gehalte is waarschijnlijk te relateren aan het gebruik van de locatie als spoorzone en de aanwezigheid van kooldeeltjes; de lichte verontreinigingen worden gerelateerd aan het langdurige gebruik als spoorzone. Grondwater levert ook geen problemen op mdat het dieper zit dan 3 m-mv en er graafwerkzaamheden plaatsvinden tot 1,5 m-mv. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde plaatsing van het nieuwe relaishuis.

4.6 Ecologie

Op 14 juni 2021 is door Ekoza een quickscan flora en fauna uitgevoerd t.b.v. de realisatie van het relaishuis. Hierop volgend is nader onderzoek verricht. Deze quickscan en nader onderzoek zijn toegevoegd als bijlage aan deze ruimtelijke onderbouwing. In het rapport is het volgende besproken:

Kader

Sinds1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora-en faunawet.Het bevoegd gezag ligtbij de provincies. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor handelingen en projecten in gebruik, beheer of aanleg door het rijk, zoals hoofdwegen, spoorwegen, hoofdvaarwegen, waterkeringen, militaire terreinen, gastransportnet, hoogspanningsleidingen, delfstoffen, kustlijn, bepaalde visserij etc.

De Wet natuurbescherming is gericht op de bescherming van:

  • Natura 2000-gebieden
  • Soorten
  • Houtopstanden

Dit onderzoek heeft betrekking op soorten en gebiedsbescherming. In dit hoofdstuk is daarom ook alleen de soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming uitgelicht.

Soorten:

Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren.De Wet natuurbescherming kent drie beschermingsregimes:

  • soorten van de Vogelrichtlijn
  • soorten van de Habitatrichtlijn
  • andere soorten

Vogelrichtlijnsoorten:

Onder de soorten van de Vogelrichtlijn vallen alle van nature in Nederland in het wild levende vogels. Ingevolge artikel 3.1 is het verboden om:

  • 1. Opzettelijk vogels te doden of te vangen;
  • 2. Opzettelijk vogelnesten, -rustplaatsen en -eieren te vernielen of te beschadigen of vogelnesten weg te nemen;
  • 3. Eieren van vogels te rapen en deze onder zich te hebben;
  • 4. Opzettelijk vogels te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Habitatrichtlijnsoorten:

Onder de soorten van de Habitatrichtlijn vallen soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de Bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.Wat betreft deze soorten is het ingevolge artikel 3.5(Bern bijl. II, Bonn bijl. I) verboden om:

  • 1. Opzettelijk dieren te doden of te vangen;
  • 2. Opzettelijk dieren te verstoren;
  • 3. Opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen;
  • 4. Voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen;
  • 5. Opzettelijk planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Wat betreft deze soorten is het ingevolge artikel 3.6(Bern bijl. I en II, Bonn bijl. I) verboden om dieren of planten te verkopen, te vervoeren voor verkoop, te verhandelen, te ruilen of te koop of te ruil aan te bieden, tenzij het gaat om aantoonbaar gefokte of gekweekte dieren of planten.

Andere soorten:

Onder het beschermingsregime andere soorten vallen soorten waarvoor er geen Europese verplichting tot bescherming is. Dit zijn soorten die vanuit nationaal belang extra bescherming behoeven.

De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebbende bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten.Ook RVO(bevoegd gezag in deze) heeft een lijst met vrijgestelde soorten welke te vinden zijn in de Regeling natuurbescherming artikel 3.31 en Bijlage 11.Ingevolge de Wet natuurbescherming artikel 3.10 is het verboden om:

  • 1. Opzettelijk dieren te doden of te vangen;
  • 2. Voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen;
  • 3. Opzettelijk planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Zorgplicht:

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Het betreft bovendien niet alleen dieren en planten van soorten waarvoor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn specifieke beschermingsmaatregelen eisen, maar alle in het wild levende dieren en planten.

De zorgplicht is als een open norm geformuleerd in het eerste lid van artikel 1.11. In het tweede lid wordt de zorgplicht iets geconcretiseerd door te bepalen dat de zorgplicht in elk geval inhoudt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:

  • dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
  • indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Voor de bescherming van dieren en planten van soorten waarvoor geen specifiek beschermingsregime geldt op grond van hoofdstuk 3, heeft de zorgplicht zelfstandig betekenis. Op grond van de zorgplichtbepaling moeten schadelijke handelingen in beginsel achterwege worden gelaten dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

Gebiedsbescherming

Natura 2000:

Er zijn geen negatieve effecten, dan wel significant negatieve effecten te verwachten van het project op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland:

Het projectgebied ligt tegen het Natuurnetwerk Nederland aan. De werkzaamheden zijn beperkt tot het gebouw en de delen langs het spoor die buiten het Natuurnetwerk Nederland vallen. Aangezien er een schouwpad ligt tussen het Natuurnetwerk Nederland en het relaishuis worden er geen negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natuurnetwerk Nederland verwacht. Er mag echter geen materiaal binnen het Natuurnetwerk Nederland worden gelegd.

Soortenbescherming

Grondgebonden zoogdieren:

De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatief effect op grondgebonden zoogdieren. Voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en (functionele) leefomgeving van beschermde grondgebonden zoogdieren zijn in het projectgebied niet aanwezig. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Vleermuizen:

Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het projectgebied, waardoor een negatief effect op vleermuizen is uitgesloten. Er is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze soortgroep nodig.

Vogels:

De bebouwing op de locatie is niet geschikt als nestlocatie voor gierzwaluw en/of huismus. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. De bomen zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Deze zijn niet aangetroffen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Reptielen:

Er zijn geen hazelwormen of levendbarende hagedissen waargenomen binnen het projectgebied. De werkzaamheden hebben geen negatief effect op deze soorten.

Er zijn vijf zandhagedissen waargenomen binnen, of in de directe omgeving van, het projectgebied. Zowel bij het bestaande relaishuisje, als het kabeltracé, als de planlocatie van het nieuwe relaishuisje. De werkzaamheden zullen een negatief effect hebben op (het leefgebied van) de zandhagedis. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is nodig. De zandhagedis wordt in de volgende alinea nader toegelicht.

Zandhagedis:

Bij de veldbezoeken zijn op een paar locaties t.h.v.het emplacement te Maarn zandhagedissen waargenomen. Ze bevonden zich vooral in de noordelijke spoorberm en op de groene stukken tussen het asfalt ten zuiden van het spoor (blauwe stippen, figuur 4.4). Dit zijn zandige delen met lage planten, wat struiken, boompjes, takken en andere structuren die beschutting bieden.Tussen de sporen, op het inspectiepad, rond de ballast of op de laad-los plaats (lalo) werden ze niet gezien. Vier bezoeken zonder waarnemingen maakt afwezigheid op deze plekken zeer aannemelijk. Door het ontbreken van vegetatie zijn deze delen overzichtelijk. Tussen de vind locaties in de gearceerde groene delen kunnen echter nog wel zandhagedissen zijn gemist. Aanwezigheid hierbinnen moet worden aangenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0017.png"

Figuur 4.4 Vindlocaties zandhagedissen (blauwe stippen) en geschikt leefgebied (gearceerd).

Indien men tijdens de realisatie van het relaishuis het materiaal, binnen het spoorterrein, op de lalo (laad en losplek) en de geasfalteerde delen kan plaatsen en verder buiten het leefgebied (gearceerd) kan werken is hier geen sprake van aantasting van exemplaren of leefgebied van de zandhagedis. Op de lalo (groen) liggen rijplaten; door die rijplaten komen er daar geen zandhagedissen voor. Maar indien in het gearceerde, materiaal wordt opgeslagen of anderszins wordt gewerkt, gegraven of geparkeerd, dan is er sprake van aantasting van (het leefgebied van) zandhagedissen en is er sprake van een overtreding van overeenkomende verbods artikelen uit de Wet natuurbescherming.

Flora:

In het projectgebied zijn geen beschermde planten waargenomen of te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Ongewervelden;

In het projectgebied worden geen beschermde ongewervelden verwacht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Houtopstanden:

De bomen vallen niet onder de bebouwde kom houtopstanden. De te kappen bomen heeft een kleiner oppervlakte dan tien are en betreft geen rijbeplanting. Een meld- en herplantplicht is niet nodig.

Betekenis voor dit project

Uit de quickscan is gebleken dat de zandhagedissen eventueel aanwezig zijn in het projectgebied. Uit nader onderzoek zijn vijf zandhagedissen waargenomen. Hierom zal er voor dit project een ontheffing bij de RVO worden aangevraagd. Een ecologisch werkprotocol dient hoe dan ook te worden opgesteld en te worden gevolgd door de uitvoerder om het niet aantasten te borgen.

Voor andere flora en fauna voeren de werkzaamheden geen negatief effect op waardoor een ontheffing niet nodig is.

4.7 Stikstofdepositie

Kader

Een (afwijking van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Dit is het geval indien uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op reeds overbelaste habitattypen is net als bij projecten meestal een passende beoordeling nodig en tenminste een voortoets. Als uit de passende beoordeling (of voortoets) blijkt dat significante gevolgen zijn uitgesloten, of als de ADC-toets met succes is doorlopen, kan de ontwikkeling worden toegelaten. De Wet natuurbescherming staat dan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Situatie

De gebruiksfase leidt niet tot extra effecten van stikstofdepositie omdat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie (referentiesituatie). De gebruiksfase is daarom niet beschouwd, evenals de aanlegfase omdat daarvoor sinds juli 2021 een vrijstelling geldt.

Betekenis voor dit project

Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het relaishuis

4.8 Water

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

Situatie

Voor het project is het digitale watertoets proces doorlopen. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geschaad met de plaatsing van het nieuwe relaishuis. Het relaishuis vangt alleen regenwater op op het dak. Er is geen proceswater aanwezig. Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt. Er wordt gebruik gemaakt van een groen dak en de hemelwaterafvoer wordt gekoppeld aan infiltratiekratten. Hierdoor kan het water langzaam infiltreren in de ondergrond. Ook zullen er geen werkzaamheden plaatsvinden waarbij sprake is van waterontrekking, bemaling, draineren, verbreden en verdiepen, verbeteren of het slaan van putten. Dit veroorzaakt geen problemen voor de gebiedsaanduiding 'milieu zone - infiltratiegebied'. Verder wordt er geen aparte riolering aangelegd. Verharding wordt zoveel mogelijk voorkomen, tenzij het niet anders kan, dit zal zijn naar de toegangsdeuren en boven kabelinvoeren. Op de overige locaties wordt halfverharding toegepast.

Betekenis voor dit project

Gezien de aard van het project zijn vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling van het relaishuis.

4.9 M.e.r. - beoordeling

Kader

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;
  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.

Situatie

De plaatsing van een relaishuis valt niet onder een C of D categorie.

Betekenis voor dit project

Omdat de plaatsing van een relaishuis niet onder een C of D categorie valt, is een m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk. Een m.e.r. beoordeling vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het relaishuis.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Beleidskaart Archeologie en de Monumentenverordening 2010:

Sinds 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De Wet op archeologische monumentenzorg is sinds 2016, samen met enkele andere wetten zoals de monumentenwet, opgenomen in de Erfgoedwet. Het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of te verwachten monumenten/archeologische waarden. De wet is alleen van toepassing op (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen.
Binnen de bepalingen van deze wet moet de gemeente de verantwoordelijk nemen voor het streven naar behoud 'in situ'. Ook moet de gemeente vroegtijdig het behoud van archeologische waarden afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. Gemeenten moeten hun eigen archeologiebeleid opstellen en hier uitvoering aan geven.
De wet eist archeologisch vooronderzoek om de belangen goed af te kunnen wegen. De onderzoeksplicht is echter niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Dit is het zogeheten archeologische vrijstellingenbeleid. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om (in een gemeentelijke archeologieverordening) een andere oppervlakte dan 100 m2 vrij te stellen van de onderzoeksplicht. Overigens vallen activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist buiten de werkingssfeer van de wet.

Wet op de archeologische monumentenzorg:

In december 2019 is door de gemeenteraad een nieuwe Beleidskaart Archeologie vastgesteld en in werking getreden. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van onze gemeente zijn daarbij het belangrijkst. De regels voor het beschermen van archeologische waarden zijn naast op de Beleidskaart Archeologie te vinden in de Monumentenverordening. Deze is opnieuw vastgesteld en in werking getreden in 2019.

Situatie
De navolgende afbeelding geeft de archeologische waarde van het plangebied weer (de locatie van het relaishuis in de blauwe ovaal). Het plangebied heeft geen archeologische verwachtingswaarde. Hier worden vanuit de archeologische monumentenzorg geen voorwaarden gesteld aan bodemverstorende activiteiten. Een archeologisch onderzoek is daarom op grond van de Archeologisch beleidskaart niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0019.png"

Figuur 4.5 Waarde Archeologie in het gebied.

Betekenis voor dit project

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

Het aantal verplaatsingen geen knelpunten op de omliggende verkeers-en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerswijzen ontstaan omdat het aantal verplaatsingen nihil is. De plaatsing van het relaishuis veroorzaakt geen extra verkeer en parkeerdruk omdat dit gebouw niet bemand wordt, waardoor dit project geen probleem oplevert binnen het huidige bestemmingsplan.

4.12 Boom effecten analyse

Kader

Het doel van de Boom Effecten Analyse (hierna: BEA) is het onderzoeken en typeren van de aanwezige bomen met daarbij de soort in Nederlands en Latijnse naamgeving. Daarnaast zijn gegevens met betrekking tot de huidige conditie, omvang, stamdiameter, groeifase, standplaats, levensverwachting, wettelijke bescherming en eventuele gebreken of bijzonderheden opgenomen. Met behulp van deze gegevens kan in de voorfase rekening gehouden worden met de aanwezige bomen binnen het ontwerp, in latere fase kunnen deze gegevens gebruikt worden bij het indienen van vergunningsstukken en dergelijke.

Het groenbeleid van ProRail bestaat uit het snoeien van struiken en overhangende takken van bomen. Er worden alleen bomen gekapt als ze te dicht langs de spoorbaan staan of als ze het zicht van de treinmachinist belemmeren. Volgens de spoorwegwet mogen er geen bomen binnen 11 meter van het spoor af staan. Het is echter niet altijd nodig om de bomen in deze verboden zone te kappen als de boom geen gevaar oplevert.

Situatie

De betreffende boom is een grove den (Pinus sylvestris) met een stamdiameter van 55cm op borsthoogte (1.30 meter ten opzichte van de stamvoet). De boom heeft een actuele kroondiameter van 12 meter breed, dit ruimtebeslag wordt als de huidige kroonprojectie gezien. De boom verkeert in een goede conditie, is 15 meter hoog en staat in open grondsituatie in een bermstrook langs een privé weg. Omdat de boom langs verharding groeit wordt er vanuit gegaan dat de boom een eenzijdig wortelpakket heeft ontwikkeld in de tegenovergestelde richting van de verharding, in open grond. Kenmerkend voor een Pinus sylvestris is een overwegend ondiep, oppervlakkig wortelende kluit, met een breed uitgaand wortelpakket. Om die reden dienen er zo min mogelijk werkzaamheden plaats te vinden binnen de kwetsbare zone van de boom (kroonprojectie + 1.5m). Deze zone wordt ook wel de ‘druipzone’ genoemd. Het merendeel van de fijne beworteling is hier gevestigd, om het gevallen water aan de rand van de kroon op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAArelaishuisPR-VV01_0020.png"

Figuur 4.6 Inpassing in de locatie. (groen = kroonprojectie, blauw = kwetsbare boomzone, rood = minimale graafafstand).

Het huidige ontwerp van het relaisgebouw en de omliggende verharding heeft een zeer beperkte invloed op de conditie van de boom.

Het aan te brengen hekwerk bevindt zich net binnen de kwetsbare boom zone, waarbij circa 85 centimeter wordt overlapt. Binnen deze zone wordt overwegend fijne beworteling (haarwortels) aangetroffen, welke zorgen voor het opnemen van vocht en voedingsstoffen. Bij aanbrengen van het nieuwe hekwerk hoeft geen volledige ontgraving plaats te vinden. Op diverse locaties worden gaten ontgraven om de palen van het hekwerk te stellen. Nadien wordt het hekwerk tussen de palen aangebracht. De kans dat hierbij forse stabiliteitswortels doorsneden raken is erg klein. Het huidige ontwerp kan daardoor toegepast worden, waarbij de boom duurzaam inpasbaar is.

Indien het hekwerk inclusief palen en fundering 85 centimeter naar het oosten verplaatst wordt, kan ook de geringe schade, die door het aanleggen van het hekwerk kan ontstaan, worden weggenomen.

Het is echter wel van belang dat ter plaatse van de boom rekening gehouden wordt met de uitvoerende maatregelen. Er dient ten alle tijden voorzichtig te werk worden gegaan in, of nabij de kwetsbare zone van de boom. Het werken met zwaar materiaal binnen deze zone kan tot verdichting van de bodem leiden wat de conditie kan doen verminderen. Daarnaast ontstaat de kans op stam- en kroonschade. Dit kan voorkomen worden door het toepassen van bouwhekken buiten de kroon. Voor meer informatie zie bijlage 6 in de boom effecten analyse het boombeschermingsplan. Dit plan geeft aanbevelingen ten aanzien van het verdere proces. Er dient tijdens uitvoering rekening gehouden te worden met de boom. Er kunnen verschillende maatregelen genomen worden tijdens de planvorming en bouwwerkzaamheden deze worden hier besproken.

Betekenis voor dit project
Het huidige ontwerp van het relaisgebouw en de omliggende verharding heeft een zeer beperkte invloed op de conditie van de boom. Echter bevind het hekwerk zich net binnen de kwetsbare boom zone. Echter is de kans klein dat door het aanbrengen van hekwerk stabiliteitswortels doorneden worden. Als met deze voorwaarde rekening wordt gehouden kan het huidige ontwerp worden toegepast. Wel dient er ten alle tijden voorzichtig te werk worden gegaan in, of nabij de kwetsbare zone van de boom. Hiervoor dient het boombeschermingsplan gevolgd te worden. Geconcludeerd kan worden dat de boom (pinus sylvestris) bij het volgen van het boombeschermingsplan geen belemmering oplevert voor de realisatie van het relaishuis.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 is het bouwen van het relaishuis in strijd met het vigerende bestemmingsplan en kan er worden afgeweken middels het verlenen van een omgevingsvergunning volgens de uitgebreide procedure, zoals beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. De ontwerp omgevingsvergunning wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. De aanvraag en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing zijn onderdeel van de (ontwerp) omgevingsvergunning. Gedurende de termijn van de ter inzagelegging kan eenieder een zienswijze indienen. Op basis van de zienswijzen neemt het college van B&W een definitief besluit over het al dan niet afgeven van de omgevingsvergunning. Na verlening van de omgevingsvergunning wordt deze voor de tweede maal voor een periode van zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen de omgevingsvergunning. Op deze wijze worden eventuele zienswijzen vanuit de omgeving meegenomen in het proces. Ter voorbereiding op het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en het uitwerken van het ontwerp heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemeente Utrechtse Heuvelrug en ProRail. Vanwege de geringe impact op zowel landschappelijke als maatschappelijke waarden, de voorbesprekingen met de gemeente en het programmabureau en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen, wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid als positief beoordeeld.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een omgevingsvergunning voor planologisch afwijken van het bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.

Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  • 1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
  • 3. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

Voor de bouw van het relaishuis Maarn is een door ProRail budget gealloceerd om deze te realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het project is als positief te beoordelen.

Hoofdstuk 6 Conclusie

ProRail wil een nieuw relaishuis realiseren langs het spoor in de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de plaats Maarn. Het bestaande relaishuis ten noorden van het spoor voldoet niet meer aan de huidige eisen, is bouwkundig en technisch aan het einde van de levensduur en dient dus vervangen te worden. Dit relaishuis zal worden teruggegeven aan de natuur. ProRail wilt een nieuw relaishuis realiseren dat groter is en voldoet aan de hedendaagse voorschriften.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het nieuwe relaishuis juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een omgevingsvergunning aangevraagd voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.

Een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan conform de procedure zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) moet voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document voorziet deze ruimtelijke onderbouwing.

Het nieuwe relaishuis is niet strijdig met de beleidsuitgangspunten op zowel nationaal, provinciaal als lokaal niveau. Daarnaast is de ontwikkeling getoetst aan alle milieuaspecten. Uit de uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een aantasting van het milieu of een overschrijding van wettelijk voorgeschreven normen. Met betrekking tot de zandhagedis; er zijn vijf zandhagedissen waargenomen binnen, of in de directe omgeving van, het projectgebied. Zowel bij het bestaande relaishuisje, als het kabeltracé, als de planlocatie van het nieuwe relaishuisje. De werkzaamheden zullen een negatief effect hebben op (het leefgebied van) de zandhagedis. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is nodig.

Vanwege de geringe impact op zowel landschappelijke als maatschappelijke waarden, de voorbesprekingen met de gemeente en het programmabureau en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen, wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid als positief beoordeeld.Voor de bouw van het relaishuis Maarn is een door ProRail budget gealloceerd om deze te realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het project als positief te beoordelen.

Met in achtneming van voornoemde is de afwijking van het vigerend bestemmingsplan aanvaardbaar. Ook in de nieuwe situatie, na het plaatsen van het relaishuis, is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.