Plan: | Middelweg 42 en 44a, Leersum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.LSMmiddelwg42en44a-va01 |
Aan de Middelweg 42 te Leersum staat de voormalige bedrijfsbebouwing van uitgeverij Stam. Initiatiefnemer heeft het plan opgevat de bestaande bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats 16 of 17 nieuwe woningen te realiseren. Deze herstructurering past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom voorziet het voorliggende bestemmingsplan in de planologisch-juridische randvoorwaarden voor de realisering van de woningbouw. De gemeenteraad kan met deze plannen instemmen en heeft op 5 maart 2015 het door middel van de vaststelling van het rapport "Gebiedsontwikkeling Middelweg 42-44a Leersum" het kader voor de plannen vastgesteld.
Het plangebied ligt aan de Middelweg, in het westelijke deel van Leersum en ten zuiden van de Rijksstraatweg (N225).
Afbeelding 1: Ligging plangebied in groter verband.
Het plangebied wordt gevormd door het kadastrale perceel Leersum, sectie D, nummer 2470 en een deel van perceel 3565. Perceel 2470 is plaatselijk bekend als Middelweg 42 en perceel 3565 als Middelweg 44a.
Afbeelding 2: Het plangebied.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan “Rijksstraatweggebied-west”, zoals dat is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Leersum op 4 maart 1982 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 11 mei 1983. In het geldende bestemmingsplan zijn aan het plangebied meerdere bestemmingen toegekend waaronder de bestemmingen “Bedrijf”, “Bedrijfserf” en “Tuin”. Op deze gronden is een gebruik voor woondoeleinden niet mogelijk.
Afbeelding 3: Vigerend bestemmingsplan.
De voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied omvat de bestaande bedrijfsbebouwing van uitgeverij Stam. Zoals ook uit bijgaande foto's blijkt, gaat het grotendeels om bedrijfsgebouwen die uit 1 bouwlaag bestaan. Een klein deel van de bebouwing bestaat ter plaatse van de kantoren uit twee bouwlagen. Verder is het terrein, met een omvang van ongeveer 4.600 m2, nagenoeg geheel verhard.
Op dit moment staan de kantoor-/bedrijfsruimten van Uitgeverij Stam leeg. De afgelopen 10 jaar hebben diverse partijen getracht de locatie te verwerven c.q. ontwikkelen en te betrekken bij de overige plangebieden in het Middelweggebied. Dit is niet gelukt, waarna de eigenaresse gesprekken heeft gevoerd met de gemeente en een 2-tal Leersumse ondernemers om de locatie op basis van de vigerende bedrijfsbestemming in gebruik te nemen. Ook deze poging is vruchteloos gebleken.
Afbeelding 4: Enkele foto's van de bestaande situatie.
In het gebied tussen de Rijksstraatweg en de Middelweg waren van oudsher verschillende bedrijven en voorzieningen gevestigd. In de afgelopen periode hebben meerdere bedrijven plaats gemaakt voor woningbouw. Bijgaande afbeelding geeft een beeld van deze plannen.
Het gaat daarbij steeds om woningbouw in het gebied tussen de Rijksstraatweg en de Middelweg, waarbij de woningen ontsloten worden vanaf de Middelweg en soms ook vanaf de Rijksstraatweg.
Afbeelding 5: Ontwikkelingen in de omgeving.
De initiatiefnemer heeft principeovereenstemming weten te bereiken met eigenaresse en ziet mogelijkheden om het perceel te ontwikkelen naar een woningbouwlocatie. Helaas is het niet meer mogelijk om stedenbouwkundig aansluiting te zoeken bij de andere woningbouwontwikkelingen in dit gebied. Met dit gegeven is in overleg met de ontwikkelaar gezocht naar een stedenbouwkundig concept voor dit perceel. Op 29 oktober 2013 heeft het college ingestemd met het principeverzoek en het bijbehorende stedenbouwkundig concept voor het gebied. Op dit moment is het stedenbouwkundig concept uitgewerkt tot een kader waarbinnen de ontwikkelaar de plannen kan uitwerken tot een bestemmingsplan en later een definitief bouwplan. De gemeenteraad heeft hier op 5 maart 2015 mee ingestemd.
Met het kader wordt een gebied/perceel ontwikkeld dat voldoet aan de volgende kenmerken:
Afbeelding 6: De toekomstige inrichting variant 1 (links) en variant 2 (rechts).
De (maximaal) 17 woningen genereren bij benadering 119 voertuigbewegingen gemiddeld per etmaal (7 per woning per etmaal). Voor erftoegangswegen zoals de Middelweg hanteert de gemeente een beleidsmatig maximum van 5.000 m.v.t. per etmaal. In mei 2015 heeft de gemeente een verkeerstelling gehouden. Het aantal verkeersbewegingen op de Middelweg bedraagt ongeveer 800 motorvoertuigen per etmaal. Het is daarom niet te verwachten dat deze extra woningen een probleem veroorzaken in de ontsluiting van de wijk, alle wegen blijven ruim binnen de maximale toegestane intensiteit.
De gemeente hanteert de volgen parkeernormen:
rijwoningen: 1,6 per woning
twee-onder-een-kap: 1,8 per woning
De totale parkeerbehoefte van het plan bedraagt derhalve 28,8 (29) parkeerplaatsen
Voorts hanteert de gemeente correctiefactoren. Voor parkeren op eigen terrein geldt een aftrek van de bovengenoemde parkeerbehoefte. Binnen et plan hebben 8 woningen een enkele oprit met garage. Per woning geldt daarvoor een correctiefactor voor parkeren op eigen terrein van 1,0 parkeerplaats in de openbare ruimte. Dit betekent dat hiervoor 8 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit aantal kan worden afgetrokken van de totale behoefte van deze woningen (14,4 – 8,0 = 6,4 parkeerplaatsen). De resterende 6,4 parkeerplaatsen dienen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. In totaal komt de parkeerbehoefte van dit plan op 14,4 + 6,4 = 20,8 (21) parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Het in 2.3.1 beschreven plan voldoet hiermee aan de beleidsdoelstellingen uit het GVVP.
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van de hierboven genoemde varianten. In het noordelijke deel van het plangebied worden in de eerste variant twee bouwblokjes met ieder 4 woningen gerealiseerd; in de tweede variant is dat één bouwblokje van 9 woningen. Aan de centrale ontsluiting worden aan beide zijden 4 woningen in de vorm van tweekappers gerealiseerd. De hoofdopzet van het plangebied bestaat uit een doodlopende straat met een ingang aan de Middelweg. Ter plaatse van de entree worden groenstroken gerealiseerd, zodat het buurtje een groene entree krijgt die ook bijdraagt aan de kwaliteit van de Middelweg. Het parkeren op deze plek is ondergeschikt aan het groene karakter en zal in ieder geval plaatsvinden achter de voorgevellijnen van de bestaande bebouwing aan de Middelweg.
De twee onder een kap woningen
De rijwoningen
De woningbouwvereniging heeft aangegeven interesse te hebben in de rijwoningen (de 6 sociale woningen). De ontwikkelaar is in gesprek met de woningbouwvereniging, maar er is nog geen overeenstemming. De voorwaarde van de woningbouwvereniging is dat de sociale woningen goedkoper moeten worden gemaakt. Voor deze optie is een aangepast model gemaakt , waarbij een rij van 9 woningen wordt gerealiseerd in plaats van 8. Daarbij is de goothoogte circa. 3 meter en de nokhoogte van de tussenwoningen circa 7 meter (gedeeltelijk voorzien van een plat dak). De middenwoningen bestaan dus uit twee bouwlagen, zodat goedkope sociale huurwoningen worden gerealiseerd. De hoekwoningen worden met een accent ontwikkeld (nokhoogte ca. 9 meter) en iets duurder, maar wel in het sociale koop segment.
Deze variant bestaat dus uit totaal 17 woningen, waarvan 8 vrije sector (47%) en 9 sociale woningen (53%). Het bestemmingsplan zal flexibel worden opgesteld, zodat deze mogelijke variant in een later stadium toegepast kan worden.
Inrichting woonomgeving
De opzet bij de inrichting van het plangebied is te komen tot een kwalitatieve, maar vooral aantrekkelijke woonomgeving door gebruikmaking van hoogwaardige en natuurlijke materialen/ kleuren. Om een attractieve woonomgeving voor de bewoners en zeker ook voor de huidige omwonenden te creëren zijn aan de Middelweg twee "groene koffers" geprojecteerd, die de entree van het gebied markeren. Daar zal bijzondere aandacht worden besteed aan de "groene" entree van het plangebied, doormiddels van aanplant van bomen en hagen rondom de parkeerkoffers. Het aanvullend plaatsen van een bankje en/of een speeltoestel (bv. een schommel of klimrek) in dit gebiedje behoort tot de mogelijkheden Het is de bedoeling om de definitieve inrichting hiervan in overleg en samenspraak met direct omwonenden verder vorm te geven. Om het "hofje" verderop ook direct aantrekkelijk te maken zullen bij de oplevering van de woningen op het voorterrein hagen en leibomen worden aangeplant.
Architectuur
Om de woningen aan te laten sluiten bij de omgeving is bij de vormgeving van de woningen gekozen voor verwantschap met het dorpse karakter van Leersum. Hiervoor worden verschillende typen woningen door elkaar toegepast en eventueel gespiegeld of gedraaid. Zo is in afbeelding 7 aangegeven dat bij de tweekappers gebruik wordt gemaakt van bijzondere kapvormen zoals een combinatie van een dwars- en langskap. Dit principe wordt ook toegepast bij de hoekwoningen van de rijenwoningen. Hierdoor wordt de individualiteit van de woning benadrukt en ontstaat een afwisselend beeld, passend binnen de context van de bestaande bebouwing.
Afbeelding 7: Sfeerbeelden woningen en woonomgeving.
Het materiaalgebruik ondersteunt de samenhang tussen het voorliggende plangebied en de overige reeds in het Middelweggebied gerealiseerde plannen. De woningen worden in een genuanceerde baksteen gemetseld. Door toepassing van een vergelijkbaar type baksteen en dakpan in de diverse deelprojecten ontstaat samenhang en rust. Daarnaast worden authentieke stijlelementen toegepast. Uiteindelijk ontstaat een samenhangende wijk met een afwisselend beeld, een groen karakter en een architectuur die aansluit bij de omgeving, en bij de stijl van dit decennium.
Vanzelfsprekend zullen de woningen voldoen aan recente eisen op het gebied van energiezuinigheid en duurzaamheid. De beoogde aannemer maakt onderdeel uit van een consortium. Deze partijen hebben duurzaamheid hoog in het vaandel staan en handelen hier dan ook naar door visievorming, doelstellingen en beleid. Het consortium heeft een uitgebreide toelichting en een duurzaamheidverslag 2013 gepubliceerd. Twee specifieke onderdelen op het gebied van duurzaamheid zullen bij de ontwikkeling en realisatie worden toepast:
In een groot aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke plannen en besluiten worden randvoorwaarden en uitgangspunten vermeld die van belang zijn voor de ontwikkeling van het gebied. In de navolgende paragrafen wordt in het kort ingegaan op de plannen en besluiten, voor zover deze van belang zijn voor het voorliggende plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de "kapstok" voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen tot aan 2040. Het Rijk zet blijkens de SVIR het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de SVIR drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.
Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De trapsgewijze beoordeling van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals de SVIR die op hoofdlijnen omvat, is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Schematisch is de "ladder" aangegeven in afbeelding 8.
Afbeelding 8: Ladder voor duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (1e tranche in werking getreden op 30 december 2011, 2e tranche per 1 oktober 2012) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige PKB's in de regelgeving geborgd. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het Barro.
De in het Barro opgenomen regelingen hebben geen consequenties voor het voorliggende bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit Ruimtelijke Ordening is vastgelegd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de "Ladder voor duurzame verstedelijking" moeten voldoen. Dat houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk besluit dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Trede 1:
Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft maximaal 17 woningen.
Onderhavig plan is als onderdeel van de woningbouw in het Middelweggebied opgenomen in de lijst van projecten markt en particulieren zoals aangegeven in de bijlage evaluatie en actualisatie van het meerjarig woningbouwprogramma 2006-2022 van de woonvisie 'Woonbeleid in een nieuwe realiteit, actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020' (vastgesteld 19 februari 2014).
Trede 2:
Uit trede twee van de ladder volgt dat beschreven moet worden hoe - bij het accommoderen van de behoefte - gebruik gemaakt kan worden van binnen bestaand stedelijk gebied beschikbare gronden door herstructurering of transformatie. De woningen worden gerealiseerd op een voormalig bedrijfsterrein binnen de bebouwde kom van Leersum. Daarmee wordt voldaan aan de tweede trede en daarmee aan de totale ladder.
Conclusie
Het project wordt ontwikkeld binnen regionale woningbouwafspraken en met inachtneming van de waarden van de omgeving. Het project past daarom binnen de beleidsdoelstellingen van de SVIR.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Het provinciale ruimtelijke beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) van 2013. In de Structuurvisie geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie tot 2028. De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Leersum en de voorziene ontwikkelingen passen daarmee in het provinciale beleid.
In de PRS wordt ook ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.
Daarnaast geldt de provinciale ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Hierbij gaat het om zowel CO2-reductie alsmede het onafhankelijk zijn van de beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. Bij gebiedsontwikkelingen wordt daarom gestreefd naar zelfvoorzienendheid voor energie. Om deze reden geldt bij verstedelijking, renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding de voorwaarde dat omschreven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van 2013 is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De PRV heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat géén bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Bij de PRV behoren kaarten. Op enkele daarvan staan aanwijzingen die van belang zijn voor het nu voorliggende plan.
Op kaart 1 (Bodem en Water) staat het plangebied aangegeven binnen de zone Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Daarom geldt het afkoppelen van hemelwaterafvoer en infiltratie daarvan als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied.
Afbeelding 9: Bodem en water (plangebied binnen cirkel).
Op kaart 3 (Cultuurhistorie) is het plangebied aangegeven als CHS - archeologie. De ontwikkeling wordt daarom getoetst aan de gemeentelijke archeologische beleidskaart (zie paragraaf 4.7) en in de regels is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op deze wijze worden de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd.
Daarnaast heeft het plangebied de aanduiding CHS - historische buitenplaatszone. Deze aanduiding heeft geen directe gevolgen voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Afbeelding 10: Cultuurhistorie.
Het plangebied valt op kaart 4 (Wonen en Werken) in het (bestaand) Stedelijke gebied. Binnen het plangebied is functieverandering en verstedelijking (woningbouw) daarom mogelijk.
Afbeelding 11: Wonen en werken.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is (in artikel 3.1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Dit is een uitwerking van de provinciale ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Bij gebiedsontwikkelingen (verstedelijking, renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding) geldt de voorwaarde dat omschreven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie. In dit bestemmingsplan is deze beschrijving opgenomen in paragraaf 3.3.
Het bestemmingsplan gaat uit van inbreiding en zorgvuldig ruimtegebruik. Door het ontwikkelen van woningbouw wordt gebruik gemaakt van bouwmogelijkheden binnen de rode contour en wordt bovendien aangesloten op de in de omgeving voorkomende functies. Ten aanzien van de waterhuishouding wordt infiltratie toegepast zodat de planontwikkeling bijdraagt aan het voorkomen van verdroging van de Utrechtse Heuvelrug.
Structuurvisie 2030 "Groen dus vitaal"
De Structuurvisie geeft conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de hoofdlijnen van het (ruimtelijk) beleid voor het hele grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode tot 2030. De ambitie van de gemeente komt tot uiting in het gekozen motto: "Groen dus vitaal". Natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie zijn, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van het uitgangspunt gevonden kan worden. Behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten is de drager van de vitaliteit van de gemeente.
De gekozen ambitie is op twee manieren beleidsmatig uitgewerkt: via zes thema's en via gebiedsgericht beleid. Toekomstige ontwikkelingen worden getoetst aan dit beleid. De zes thema's zijn:
Afbeelding 12: Structuurvisie 2030.
De eerste vijf thema's hebben geen betrekking op de kleinschalige ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Thema 6 gaat uit van bouwen voor de eigen bevolking van de gemeente.
Afbeelding 13: Visiekaart Leersum.
In het gebiedsgerichte beleid valt de locatie op de Visiekaart Leersum binnen het gebied "bebouwing binnen de rode contouren". De ruimte binnen de rode contour kan in beginsel bebouwd worden, maar waardevol groengebied kan niet zomaar worden weggehaald. De woningbouw in het plangebied betreft een kleinschalige ontwikkeling op een herstructureringslocatie en heeft geen betrekking op waardevol groen. De voorgenomen ontwikkelingen passen dus binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de juridisch-planologische voorwaarden geboden om de functie wonen binnen de rode contour te versterken.
Actualisatie Woonvisie 2013 - 2020
Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de Woonvisie 2013 vastgesteld. In de Woonvisie zijn vier speerpunten van beleid vastgesteld waarop de gemeente in de komende jaren haar focus wil leggen:
Welstandsnota
De gemeentelijke Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de hele gemeente en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen. In de Welstandsnota wordt een onderscheid gemaakt tussen objectcriteria voor bijzondere categorieën gebouwen, zoals tabaksschuren en gebiedscriteria. Het dorp Leersum is daarbij opgedeeld in vijf verschillende gebieden. Het plangebied valt daarbij in de gebieden "Lintbebouwing" (voor de zone langs de Middelweg) en "Naoorlogs wonen". De nieuwe woningen in het plangebied vallen allen in de "Naoorlogs wonen".
Naoorlogs wonen omvat de woningen uit verschillende perioden van de vijftiger tot de tachtiger jaren van de vorige eeuw. In de Welstandsnota wordt de volgende verwachtingen uitgesproken. In deze woonbuurten zullen de ontwikkelingen voornamelijk bestaan uit kleinschalige woningaanpassingen. Ten zuidwesten van de Rijksstraatweg zijn enkele grootschalige bedrijven aanwezig. Het plangebied ligt in deze zone.
Afbeelding 14: Deelgebied Naoorlogs Wonen volgens de Welstandsnota.
In de Welstandsnota wordt opgemerkt dat toekomstige functionele en ruimtelijke wijzigingen in dit gebied voor de hand liggen. In paragraaf 3.8 (Nieuwe projecten) wordt aangegeven dat de welstandsnota geen welstandscriteria bevat voor (her-) ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken en waarvoor het ter plaatse geldende bestemmingsplan ook geen ruimte laat. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. De welstandsnota beperkt zich in dit verband tot een procedurevoorschrift (zie hoofdstuk 9 van de Welstandsnota). Voor eventuele nieuwe ontwikkelingen in dit gebied dient van geval tot geval tot een nadere invulling van het welstandsbeleid gekomen te worden, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan.
Zoals uit de toelichting op de nieuwe ontwikkelingen in hoofdstuk 2.3 blijkt, is er bij de herontwikkeling van het plangebied voor gekozen om de verkaveling om te zetten in een architectonisch schetsplan. Dit schetsplan is als kader voor de ontwikkeling vastgesteld door de gemeenteraad op 5 maart 2015.
Milieubeleidsplan 2009-2012
De gemeenteraad heeft in september 2009 het Milieubeleidsplan 2009-20121 vastgesteld. In het milieubeleidsplan staat wat de gemeente in de periode 2009-2012 op milieugebied wil bereiken en hoe ze dat gaat doen. Het uiteindelijke doel van dit plan is het realiseren van een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving in de gemeente. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Het Milieubeleidsplan draagt hiertoe bij door:
Het milieubeleidsplan beschrijft diverse gebiedstypen. Voor het plangebied geldt het gebiedstype “wonen-buiten-centrum”. Per gebiedstype gelden verschillende milieu-ambities.
Duurzaam bouwen
In het gemeentelijke milieubeleidsplan is aangegeven dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug een bedrijfsvoering nastreeft "waarvan de schadelijke effecten tot een minimum zijn beperkt en die op een positieve manier bijdraagt aan het welzijn van mensen en aan de kwaliteit van de omgeving, zowel hier en nu als elders en later". Door deze manier van werken wil de gemeente ook anderen stimuleren dit te doen. Dit heeft bijvoorbeeld gevolgen voor de particuliere woningbouw. De beleidsdoelstelling voor woningen is een gemiddelde GPR Gebouw® score over de verschillende thema's van minimaal 7 en voor het thema energie minimaal een score 7. Daarnaast is het realiseren van nieuwbouw met een 25% scherpere EPC dan in het Bouwbesluit een doelstelling van het milieubeleid.
Gevolgen voor visie en planopzet
Bij de detaillering van het bouwplan zal worden onderzocht hoe aan het milieubeleidsplan uitwerking kan worden gegeven. In hoofdstuk 4 zal per milieuaspect worden ingegaan op de ambitieniveaus voor de verschillende gebiedstypen. Voor het plangebied geldt in het kader van duurzaam bouwen de beleidsdoelstelling uit het milieubeleidsplan. Aan het voorliggende bestemmingsplan ligt echter geen definitief bouwplan ten grondslag, het plan is voorwaardenscheppend. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het duurzaamheidsbeleid is derhalve nog niet bekend. De anterieure overeenkomst die met de initiatiefnemer wordt gesloten zal toezien op de naleving van het beleid.
De ontwikkeling van voorliggende locatie is van dien aard en omvang dat het rijksbeleid niet raakt. aangezien er sprake is van herstructurering van een voormalige bedrijfslocatie naar woningbouw binnen de kern, is dit in overeenstemming is met zowel het rijks- als het provinciaal beleid. Het plangebied ligt binnen de rode contour van de kern Leersum, zoals door de provincie aangegeven. Voorliggend plan voorziet dan ook in nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied. De inbreiding vindt op een zorgvuldige manier plaats, aangezien het plan aansluiting zoekt op het karakter van de omgeving. Het plan leidt niet tot aantasting van stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en/of waardevol groen.
Het plan draagt met de realisatie van 16 of 17 woningen bij aan het oplossen van het gemeentelijk woningtekort. Met deze differentiatie wordt bijgedragen aan het ontstaan van een gevarieerder woningaanbod in de kern Leersum. Bij de bouw van de woningen zal worden voldaan aan de GPR-score van 7 die wordt gesteld in het milieubeleidsplan van de gemeente. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan relevante provinciale en gemeentelijke beleidsregels.
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1.(onder f.) dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dien het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (AWB, artikel 3.2). In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zodat voldaan wordt aan de onderzoeksverplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit de functiewijziging van bedrijf naar wonen niet in de weg staat is een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de boven- en ondergrond voldoet aan kwaliteitsklasse Wonen. De locatie is vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt als woonbestemming.
Van de 4 mengmonsters voldoen er 3 aan de kwalificatie "achtergrond" en 1 aan de kwalificatie "wonen".
In het kader van de sloopvergunning zal onderzoek plaatsvinden naar de eventuele aanwezigheid van asbest.
Relatie tot het milieubeleidsplan
Uitgaande van bovenstaande beschrijving zijn de uitkomsten gerelateerd aan de milieukwaliteitsprofielen uit het milieubeleidsplan. Voor het plangebied is het milieukwaliteitsprofiel "Wonen – buiten centrum" van toepassing. De ambitiekwaliteit is "achtergrondwaarde". Voor het aspect "bodem" geldt de onderstaande tabel.
Gebiedstype | Wonen - buiten centrum | Conclusie | |
Ambitieniveau | huidig | ambitie | |
Bodem | Voldoet deels | Voldoet deels | Voldoet deels |
Volgens de Wet geluidhinder moet bij ruimtelijke besluiten rekening worden gehouden met mogelijke geluidhinder van wegverkeer, treinverkeer, vliegverkeer en grote bedrijven. Bij het voorliggende bestemmingsplan gaat het alleen om wegverkeer.
Conform de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van elke weg een geluidzone, waarvan de breedte afhankelijk is van het aantal rijstroken van de weg en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Binnen deze zone gelden de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Het plangebied valt binnen de zone van de Rijksstraatweg. In de Wet geluidhinder wordt een uitzondering gemaakt voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Dit geldt dus voor de Middelweg.
De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Volgens artikel 110 Wgh geldt er in de onderhavige situatie een aftrek van 5 dB op de berekende waarde.
Ten behoeve van het woningbouwplan is een akoestisch onderzoek verricht. Daarbij is gebruik gemaakt van verkeerstellingen die in mei 2015 door de gemeente zijn gehouden. Ten behoeve van de berekeningen zijn de verkeersintensiteiten geëxtrapoleerd naar 2025, waarbij rekening is gehouden met een gemiddelde autonome groei van het wegverkeer van 1% per jaar. Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Afbeelding 15: Akoestische berekeningen volgens SRM1 voor Middelweg (links) en
Rijksstraatweg (rechts).
De bovenstaande resultaten zijn vervolgens getoetst aan de Geluidkaarten van het Geoloket van de Omgevingsdienst. Uit onderstaande afbeelding kan worden afgeleid dat in 2025 binnen het plangebied inderdaad aannemelijk is dat er geen overschrijding van de voorkeurswaarde zal plaatsvinden. Er gelden dan ook geen aanvullende eisen vanuit de Wet geluidhinder.
Afbeelding 16: De 48 dB-contouren langs de Middelweg en de Rijksstraatweg in 2025
volgens Geoloket.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen akoestische problemen zijn die de realisatie van het project in de weg staan.
Relatie tot het milieubeleidsplan
Uitgaande van bovenstaande beschrijving zijn de uitkomsten gerelateerd aan de milieukwaliteitsprofielen uit het milieubeleidsplan. Voor het plangebied is het milieukwaliteitsprofiel "Wonen – buiten centrum" van toepassing. Voor het aspect "geluid" geldt de onderstaande tabel.
Gebiedstype | Wonen - buiten centrum | Conclusie | |
Ambitieniveau | huidig | ambitie | |
Geluid weg | Voldoet | Voldoet | Voldoet |
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit met de bijbehorende regelingen in werking getreden. Voor het voorliggende plan is daarbij met name het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” van belang. Hierin zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouw is één van de categorieën waarvoor vaststaat dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij geldt dat een omvang van 1.500 woningen overeenkomt met de grens van 3% van de betreffende grenswaarde. Doordat het onderhavige project slechts de realisering van 16 of 17 woningen omvat, kan worden geconcludeerd dat het project voldoet aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Om dit te toetsen is de luchtkwaliteit heeft de Omgevingsdienst Regio Utrecht de concentraties stikstofdioxide en fijn stof berekenend met de actuele gegevens en het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. De uitkomsten (peiljaar 2015 en 2025) zijn weergegeven in de afbeeldingen 17 en 18.
Geconstateerd wordt dat de concentratie NO2 in 2015 20-22 µg/m3 bedraagt in het zuidoostelijke deel van het plangebied en 22-24 µg/m3 in het noordoostelijke deel. In 2025 zal dat in het gehele plangebied 0-18 µg/m3 zijn. De concentratie fijnstof bedraagt in 2015 23-24 µg/m3. In 2025 zal dat 21-22 µg/m3 zijn. De wettelijke normen worden niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de geplande nieuwbouw.
Relatie Milieubeleidsplan
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. Het relevante profiel "Wonen buiten centrum" is hieronder weergegeven, met de bijbehorende ambities.
Luchtkwaliteit | Indicator | Wettelijk niveau | Huidige kwaliteit | Ambitiekwaliteit |
Wonen buiten centrum | Concentratie NO2 | 40 µg/m3 | 20 – 22 µg/m3 | 18 – 22 µg/m3 |
Wonen buiten centrum | Concentratie PM10 | 31,3 µg/m3 | 21 – 22 µg/m3 | 20 – 21 µg/m3 |
Gebiedstype | Wonen - buiten centrum | Conclusie | |
Ambitieniveau | huidig | ambitie | |
Luchtkwaliteit NO2 | Voldoet deels | Voldoet | Voldoet deels |
Luchtkwaliteit Pm10 | Voldoet niet | Voldoet niet | Voldoet niet |
Vanuit de milieukwaliteitsprofielen worden de grenswaarden voor met name fijn stof overschreden. De oorzaak hiervan is de hoge achtergrondconcentratie.
Afbeelding 17: Concentraties stikstofdioxide in 2015 en 2025 rond het plangebied.
Afbeelding 18: Concentraties fijn stof in 2015 en 2025 rond het plangebied.
![]() ![]() |
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen, die van belang zijn ten behoeve van het aspect externe veiligheid, kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.
Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico met 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen, die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Op basis van de uitsnede van de risicokaart (zie afbeelding 19) blijkt dat zich in en in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven bevinden die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of bedrijven met een overig veiligheidsrisico.
Daarnaast zijn er geen routes voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van invloed op het plangebied. De rijksweg A12, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen namelijk niet in de omgeving van het plangebied. Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Volgens de risicokaart ligt er in of bij het plangebied géén buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.
Ook liggen er geen zendmasten en hoogspanningslijnen in de omgeving van het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan aan de normen voor externe veiligheid voldoet.
Afbeelding 19: Externe veiligheid.
Relatie milieubeleidsplan
Voor het gebiedstype "wonen buiten centrum" wordt voor de externe veiligheidsindicatoren voldaan aan de ambitiekwaliteit.
Gebiedstype | Wonen - buiten centrum | Conclusie | |
Ambitieniveau | huidig | ambitie | |
Externe veiligheid | Voldoet | Voldoet | Voldoet |
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten) en de Wet ruimtelijke ordening (met name via de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur). De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet. De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als een belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied lint niet in een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied (Natura2000 gebied), maar wel in de omgeving van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied langs de Nederrijn ter hoogte van Amerongen. Bij Natura 2000 gebieden moet ook bij ontwikkelingen in de omgeving getoetst worden of deze geen negatieve gevolgen voor de natuurwaarden hebben. Gezien de afstand, de binnenstedelijke ligging en het lokale karakter van de ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op dit gebied. Bij de Ecologische hoofdstructuur (EHS) hoeft alleen bij ontwikkelingen in de EHS getoetst te worden of deze een negatieve invloed op de natuurwaarden hebben. Het plangebied is geen onderdeel van de ecologische hoofdstructuur van Nederland (EHS) of Natura 2000, het Europees netwerk van natuurgebieden. De dichtstbijzijnde beschermde natuur is het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek op circa 1,5 km in zuidelijke richting. De EHS ligt dichterbij (landgoed Broekhuizen), maar ligt toch ook nog altijd op respectabele afstand (> 500 m). Toetsing aan de Natuurbeschermingswet en (voor de EHS) aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013) is niet relevant, omdat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied respectievelijk bestaande en nieuwe natuur binnen de begrenzing van de EHS of NNN op meer dan 1 en 0,5 km afstand liggen.
Afbeelding 20: Natuurgebieden en EHS.
Soortenbescherming
In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet en de daarin verwerkte Europese richtlijnen, de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, dienen ruimtelijke en andere ingrepen te worden getoetst aan deze regelgeving. In de Flora- en Faunawet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister.
Onderzoek
Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is een natuurtoets3 opgesteld. In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre de sloop van de gebouwen en het veranderd gebruik (van werken naar wonen) in strijd zijn met de verbodsbepalingen van de Flora en faunawet en of er dientengevolge ontheffing (ex artikel 75 van de F&f-wet) van de verbodsbepalingen of een Verklaring van geen bezwaar (volgens de Wabo) voor de omgevingsvergunning (handelingen met gevolgen voor beschermde planten en dieren) moet worden aangevraagd.
De belangrijkste ecologische gevolgen van het initiatief hangen samen met het opruimen van de struiken en bomen (1), het verwijderen van de bedrijfsopstallen (2), het grondverzet (3), de nieuwbouw (4), de herinrichting van de buitenruimte (5) en het veranderd gebruik (van werken naar wonen) (6).
Ad 1) Voorafgaand aan het bouwrijp maken worden de bomen en struiken opgeruimd. Dit betreft zes middeloude (doorsnede ca. 30 cm) berken (cultuurvariëteit 'Fastigata' ) en verder veel heesters (o.a. taxus, Japanse kwee, laurierkers, liguster, klimop, kardinaalsmuts). Hierin nestelen in het voorjaar vogels. De beplanting moet daarom buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) worden weggehaald. Er zijn in de bomen en struiken geen jaarrond beschermde nesten zoals van Sperwer of anderszins beschermde verblijfplaatsen zoals een roestplek van Ransuil aangetroffen. Vanwege het ontbreken van spleten en holtes hebben de bomen ook geen betekenis als (tijdelijke) verblijfplaats voor vleermuizen.
Ad 2) Bij de sloop van de gebouwen gaan geen nesten of verblijfplaatsen van (tabel 2 en 3) beschermde soorten verloren. Er loopt ook geen belangrijke vliegroute van vleermuizen langs de gebouwen. De dakranden en platte daken worden alleen gebruikt als rustplek of zangpost van algemene vogelsoorten als Kauw, Zwarte kraai, Merel.
Ad 3) Bij het grondverzet en de ophoging van het terrein worden alleen algemeen beschermde soorten als Huisspitsmuis en Egel verstoord of gedood. Voor dergelijke soorten hoeft sedert 2005 bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing voor het overtreden van de verbodsbepalingen worden aangevraagd. De dieren zijn waarschijnlijk ook al verdwenen na de sloop van de gebouwen en het rooien van de beplanting.
Ad 4) Tijdens de bouw treedt door lawaai, bouwlampen en het verspreiden van vervuilende stoffen verstoring van de natuur in de omgeving op. De omvang hiervan is beperkt en reikt niet tot de beschermde natuurgebieden in de omgeving.
Ad 5) De heringerichte buitenruimte rond de woningen gebouwen zal een groen karakter hebben. Aanbevolen wordt voor de nieuwe aanplant forsere exemplaren inheemse soorten van autochtone oorsprong te nemen, die op de standplaats thuishoren zoals Winter- of Zomerlinde, Winter- of Zomereik, Beuk, Gewone es, Zoete kers, Gewone esdoorn.
Ad 6) Het andere gebruik (wonen i.p.v. werken) heeft waarschijnlijk geen toename van de totale hoeveelheid verstoring door licht, geluid en (auto-)bewegingen tot gevolg. Wel is deze veel meer gespreid dan rond bedrijfgebouwen, waar de verstoring piekt bij het begin en het eind van de werkdag en tijdens de vaste laad- en losmomenten. Verstoringsgevoelige soorten als vogels en vleermuizen worden echter veel meer door andere factoren zoals het weghalen van de beplanting beïnvloed. Nestelplek en foerageergelegenheid zijn dan al grotendeels weggenomen.
Indien aan de hierboven genoemde randvoorwaarden wordt voldaan, worden er door de ingreep niet aantoonbaar verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.
Historische ontwikkeling
Leersum is van oorsprong een boerendorp met een kleinschalig dorpskarakter. Rond 1850 bestond het dorp in principe uit twee linten (de Rijksstraatweg en de Nieuwe Steeg) met hieraan boerenbedrijven, en de eerste vorm van clustering van bebouwing op de kruising van de linten met een dwarsroute, de Scherpenzeelseweg. Na 1900 verscheen eveneens lintbebouwing langs de Middelweg. Tot halverwege de vorige eeuw werd in Leersum voornamelijk incidenteel gebouwd. In de tweede helft van de vorige eeuw is het dorp explosief gegroeid. Eerst aan noordzijde van de Rijksstraatweg, later in het gebied tussen de Rijksstraatweg en de Nieuwe Steeg. De Rijksstraatweg vormt de grens tussen de individuele bebouwing op de hoger gelegen zandgronden en de meer aaneengesloten bebouwing in het lager gelegen open gebied, de Langbroekwetering in de richting van de rivier De Kromme Rijn. Het voorzieningenniveau van Leersum is relatief hoog.
Archeologie
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een archeologische waardenkaart voor haar grondgebied. Een fragment van deze beleidskaart is hierna weergegeven.
Op de kaart staat het plangebied aangegeven als een terrein met "Waarde - Archeologie 4 middelhoog". Er geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 1000 m².
Afbeelding 21: De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart.
In het kader van dit bestemmingsplan is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek4 uitgevoerd. Geadviseerd wordt om in het plangebied een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Dit dient na de bovengrondse sloop van de huidige bebouwing plaats te vinden. Het doel van dit onderzoek is het onderzoeken van de gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een (samen met het bevoegd gezag nader te bepalen en) door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen (PvE).
Het uitvoeren van het archeologische verkennend booronderzoek kan dus pas plaatsvinden nadat de gebouwen zijn gesloopt en de verharding is verwijderd. In het kader van dit bestemmingsplan wordt derhalve geen nader onderzoek verricht. Ter bescherming van de in het gebied eventueel aanwezige archeologische waarden wordt in dit bestemmingsplan daarom een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Conform de archeologische beleidsadvieskaart is dit de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4 middelhoog".
Cultuurhistorische waarden
De bestaande bebouwing in het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde.
Om hinder tussen bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.
De Vereniging van Nederlandse Gemeente doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies zijn hieronder weergegeven.
Omgevingstype rustige woonwijk | Omgevingstype gemengd gebied | |
Categorie 1 | 10 meter | - |
Categorie 2 | 30 meter | 10 meter |
Categorie 3.1 | 50 meter | 30 meter |
Categorie 3.2 | 100 meter | 50 meter |
Zijn de afstanden tussen ontwikkellocaties en bestaande bouw kleiner dan de afstanden uit de VNG-publicatie, dan zal door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.
Het plan voorziet in de realisatie van de milieuhindergevoelige functie wonen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven. Het gebied kan daarom worden aangemerkt als een "gemengd gebied". Het plangebied ligt nabij de Rijksstraatweg, een doorgaande weg waar naast wonen, ook verschillende werkfuncties en horecagelegenheden zijn gevestigd. Ook de Middelweg is een gemengd gebied waar zowel bedrijfsactiviteiten als woningen aanwezig zijn.
In het kader van de planvorming het naastgelegen project Op 't Laer is aangegeven dat de timmerfabriek (Middelweg 54), bouwmarkt (Rijksstraatweg 289) en het motorenrevisiebedrijf Van Dam (Rijksstraatweg 285) geen belemmering vormen voor de realisatie van dat project5 .Aangezien het nu voorliggende plan verder van deze functies is gesitueerd mag worden geconcludeerd dat er ook geen belemmeringen zijn voor de woningbouw op deze locatie. Deze worden daarom niet verder in de beschouwing betrokken.
Aan de Rijksstraatweg bevinden zich ten noorden van het plangebied bovendien de volgende functies in het lint: Deco Home Van Dijk (259), restaurant De Gulle Griet (263) en Business Centre Heuvelrug (269). De laatste is een kantoorgebouw waarvan de terreingrens samenvalt met de noordelijke grens van het plangebied.
Bedrijf |
Indicatieve afstand VNG rustig/gemengd gebied |
Werkelijke afstand tot de nieuwe woningen |
Rijksstraatweg 269 - Business Centre Heuvelrug | 10 meter / 0 meter | circa 8 meter |
Rijksstraatweg 263 - De Gulle Griet | 10 meter / 0 meter | circa 54 meter |
Rijksstraatweg 259 - Deco Home Van Dijk | 10 meter / 0 meter | bijna 60 meter |
Gelet op de gemengde omgeving waarin het project wordt ontwikkeld kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de richtafstanden van brochure "Bedrijven en milieuzonering van de VNG."
In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Doel daarvan is de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten en deze weer te geven in het bestemmingsplan. Als principe geldt dat afwenteling van problemen moet worden voorkomen. Voor het watersysteem geldt dat de drie-staps-strategie "vasthouden, bergen en afvoeren" moet worden gehanteerd.
Bij ruimtelijke besluiten dient de Watertoets te worden gehanteerd. De Watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Doel ervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincies en gemeenten. Hiertoe behoren in elk geval structuurvisies, inpassingsplannen en bestemmingsplannen. De grootste winst van de Watertoets als procesinstrument ligt bij de vroegtijdige, wederzijdse betrokkenheid en informatievoorziening.
Waterplan 2010-2015 provincie Utrecht
Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie voor de periode van 2010 tot 2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt. Met de nieuwe Waterwet is het Waterplan, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In het beleid wordt uitgegaan van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater. Het plangebied heeft op basis van het Waterplan de functie “stedelijk gebied”. De inrichting en het beheer in deze gebieden zijn primair gericht op bebouwing en infrastructuur. De bij deze functie horende doelstellingen zijn de volgende:
Grondwaterplan 2008-2013
Het doel van het grondwaterplan van de provincie Utrecht is dat de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur. En dat de informatie daarover zodanig inzichtelijk is dat de samenleving daarmee rekening kan houden en het provinciaal bestuur daarmee sturing kan geven.
De Utrechtse Heuvelrug wordt in het grondwaterplan als bijzonder gebied aangemerkt. Binnen de Utrechtse Heuvelrug worden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie zones op basis van kwetsbaarheid onderscheiden. Het plangebied ligt in zone A. Deze zone omvat de gestuwde hogere zandgronden zonder dekzanden met overwegend diepe grondwaterstanden (6 tot 40 m diep). Voor zone A is het advies: “ja, mits”: alle gebruikscategorieën kunnen, mits extensief en met preventieve maatregelen. Op basis van het grondwaterplan moet bijna alle hemelwater aangesloten worden op de riolering om vervuiling van het grondwater te voorkomen.
Omdat zowel de waterschappen als de gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug toch graag willen infiltreren, is een convenant Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug afgesloten.
Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug
Op 27 januari 2010 is het convenant over afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug door dertien partijen (gemeenten, waterschappen, Vitens en de provincie Utrecht) uit het gebied ondertekend. Ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit convenant ondertekend. Het convenant geeft de partijen een heldere leidraad waar, wanneer en onder welke voorwaarden afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug mogelijk is en beperkt de risico's van afkoppelen voor de grondwaterkwaliteit in de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van dit convenant dient er een integrale afweging gemaakt te worden hoe er wordt omgegaan met hemelwater.
Beleid waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan "Water Voorop!" voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe het waterschap deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving van zijn beheergebied kan uitvoeren, samen met diverse andere organisaties. Verder wordt een overzicht gegeven van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe die bereikt kunnen worden.
Het waterbeheerplan 2010-2015 bestaat uit drie delen:
Waterplan Heuvelrug
Enkele gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug hebben gezamenlijk een waterplan opgesteld in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Provincie Utrecht en Hydron Midden-Nederland. Dit plan is in februari 2007 door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld.
Het plan omvat een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied. Het waterplan legt binnen het stedelijk gebied nadruk op de volgende aspecten:
Herstel van de natuurlijke waterhuishouding. In de huidige situatie wordt neerslag op het bebouwd gebied voor een belangrijk deel via de (gemengde) riolering afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Dit is feitelijk verspilling van schoon regenwater, waarmee de natuurlijke grondwateraanvulling wordt verstoord en de rioolwaterzuivering wordt belast met onnodige wateraanvoer. Bovendien raakt bij hevige neerslag het riool nogal eens overbelast en stort afvalwater over op schoon oppervlaktewater. Herstel van de natuurlijke situatie, waarbij grond- en oppervlaktewater door schone neerslag worden aangevuld, is een duurzamere oplossing. Belangrijk punt van zorg is dat regenwater schoon blijft en geen overlast geeft. Het is dan ook van belang te beschikken over ruimte voor tijdelijke waterberging en om vervuilingsbronnen te minimaliseren.
Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en “stedelijke” activiteiten. Bij vervuiling van water in het bebouwd gebied spelen onder meer verkeer, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen, hondenpoep en “uitlogende” bouwmaterialen een rol. Aanpak van deze zogenaamde diffuse bronnen krijgen nadrukkelijk aandacht in het waterplan. Zichtbaar en natuurlijk water als kwaliteitsverhogend element in het bebouwd gebied. Water biedt ook kansen voor een aantrekkelijker leefomgeving. Ruimte voor berging en afvoer van water kan zodanig worden ingepast, dat water zichtbaar wordt en bijdraagt aan een prettiger woon- en werkomgeving.
Op basis van voornoemde aspecten zijn in de komende jaren in het stedelijk gebied van de Utrechtse Heuvelrug de maatregelen noodzakelijk:
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (VGRP)
Het VGRP is de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest blijkens het plan bewust voor een integraal en duurzaam watersysteem in een uniek, maar kwetsbaar gebied, passend bij ons groene en vitale imago. Hiertoe heeft de gemeente een aantal doelen geformuleerd met betrekking tot grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. In het VGRP heeft de gemeente o.a. de volgende doelen geformuleerd:
Voor het hemelwater heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om zoveel mogelijk van dit hemelwater vast te houden op de plek waar het valt. Dit betekent dat daar waar het mogelijk is het hemelwater moeten worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht. Dit gaat verdroging van gebieden tegen en is beter voor het milieu, omdat hierdoor overstorten van rioolwater op het oppervlaktewater worden voorkomen en de werking van rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) verbetert (een RWZI werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater).
Situatie in het plangebied
In de bestaande situatie is het plangebied nagenoeg geheel bebouwd / verhard. Bij de voorgenomen herstructurering zal het verhard oppervlak afnemen. Het is de bedoeling dat de opvang van het regenwater wordt afgekoppeld: iedere woning zal het regenwater op eigen terrein infiltreren. Het vuilwater zal worden afgevoerd op de bestaande gemeentelijke riolering. De plannen hebben geen negatief effecten op de waterhuishoudkundige situatie in en in de directe omgeving van het plangebied.
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Het watertoetsproces voor het project "herontwikkeling Middelweg 42-44" is op 7 juli 2015 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen (dossiernummer 20150707-14-11232).
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Relatie tot het milieubeleidsplan
Uitgaande van bovenstaande beschrijving zijn de uitkomsten gerelateerd aan de milieukwaliteitsprofielen uit het milieubeleidsplan. Voor het plangebied is het milieukwaliteitsprofiel "Wonen – buiten centrum" van toepassing. Voor het aspect "Water - afkoppelen" geldt de onderstaande tabel.
Gebiedstype | Wonen - buiten centrum | Conclusie | |
Ambitieniveau | huidig | ambitie | |
Water (afkoppelen) |
Voldoet | Voldoet | Voldoet |
Conclusie
Voor het aspect water -afkoppelen voldoet het plan aan het huidige- en het ambitieniveau.
Afweging en doorwerking in dit bestemmingsplan
Het landelijk waterbeleid is erop gericht om het hemelwater zoveel mogelijk in te richten in de voorkeursvolgorde vasthouden, bergen, afvoeren. De infiltratievoorzieningen worden in de anterieure overeenkomst bij het plan vastgelegd. Het toepassen van uitlogende materialen wordt zo veel mogelijk vermeden.
Door enkele veranderingen in de wettelijke bepalingen met betrekking tot milieueffectrapportages (Besluit m.e.r.) kan sinds enkele jaren niet meer worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde voor m.e.r.(-beoordeling) ligt en dus geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw kan worden opgevat als een Stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in de D-lijst.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMmiddelwg42en44a-va01 met de bijbehorende regels en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Er wordt een flexibel bestemmingsplan opgesteld, zodat de mogelijke variant in een later stadium eventueel uitgewerkt kan worden.
Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleen, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
De inleidende regels (hoofdstuk I) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn 4 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
Groen
De bestemming Groen wordt gebruikt voor gebieden bermen, plantsoenen, water en dergelijke zijn gesitueerd. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van het gebied te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. De parkeerplaatsen langs de ontsluitingsweg zijn door middel van een aanduiding toegestaan.
Tuin
De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In afwijking hiervan mogen wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vóór de voorgevel van het aangrenzend hoofdgebouw en op zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in het artikel genoemde vereisten. Deze vereisten zijn bedoeld om de privacy van omwonenden zoveel mogelijk te waarborgen.
Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat zoveel mogelijk is aangesloten bij het vergunningvrij bouwen.
Verkeer
De bestemming Verkeer is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, pleinen, verkeersbegeleiders en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.
Wonen - S2
Binnen de bestemming Wonen - S2 is wonen in aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen en tweekappers toegestaan. Via een afwijking bij een omgevingsvergunning is het toegestaan vrijstaande woningen mogelijk te maken. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
Ad 1: algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het bebouwingsgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Ad 2: hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen mogen 17 woningen binnen het bouwvlak worden gebouwd. In dit bestemmingsplan zijn aaneengebouwde, twee-onder-een-kap woningen en/of geschakelde woningen worden gebouwd. Vanwege de flexibiliteit zijn de woningtypes niet afzonderlijk aangegeven op de verbeelding. Aaneengebouwde woningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd uitgesloten". Dit is gedaan om er voor te zorgen dat de openheid ter plaatse wordt gewaarborgd. Ten behoeve van de noodzakelijke flexibiliteit is bovendien bepaald dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het bouwen van vrijstaande woningen, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn in de regels vastgelegd. Per bouwvlak is het maximum aantal woningen vastgelegd. Op het aantal woningen is bij afwijking een uitzondering mogelijk. In beginsel is variant 1 uit paragraaf 2.3.1 vastgelegd. De afwijking heeft dus betrekking op het realiseren van 9 woningen. Voor deze woningen gelden andere goot- en bouwhoogten (namelijk goothoogte 3 meter en bouwhoogte 7 meter voor de middenwoningen en goothoogte 6 meter en bouwhoogte 9 meter voor de hoekwoningen).
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.
Ad 3: bijbehorende bouwwerken
Aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen hebben met elkaar gemeen dat ze aan het hoofdgebouw worden vast gebouwd. Deze gebouwen en overkappingen mogen daarom zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
De regels in het plan sluiten aan op de bepalingen van het Besluit omgevingsrecht.
Ad 4: overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen)
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en andere overige bouwwerken.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- of uitbouwen en bijgebouwen, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Beroep en bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt. Er mag geen personeel in dienst zijn. Behalve bij een praktijk voor medische beroepen, dan mag maximaal één fte voor assistentie of ondersteuning in dienst zijn.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Dubbelbestemmingen
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook een dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over "onderliggende" (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermt wordt.
Waarde - Archeologie 4
In paragraaf 4.7 is aangegeven dat het onderhavige plangebied is gesitueerd in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In dergelijke gevallen past de gemeente de bestemming Waarde – Archeologie 4 toe. In het onderhavige geval is op een kleine strook grond aan de zijde van de Middelweg een lagere archeologische verwachtingswaarde van toepassing. Het toedelen van een tweede dubbelbestemming is echter niet doelmatig, daarom heeft deze strook dezelfde dubbelbestemming gekregen als de overige gronden binnen het plangebied. Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
In de bestemming zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het aanleggen/verwijderen van verhardingen, het aanleggen van infiltratievoorzieningen, alsmede het uitvoeren van werkzaamheden in de bij de woning behorende tuin.
Algemene regels
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is in de anti-dubbeltelregel geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Algemene bouwregels
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Algemene afwijkingsregels
De gebruikelijke afwijkingsregels zijn opgenomen. Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.
Overgangs- en slotregels
De gebruikelijke regels zijn hier opgenomen.
Het bouwplan zal door de initiatiefnemer worden gerealiseerd. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld zullen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten. Ook zal worden vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer zal zijn. Het plan wordt financieel uitvoerbaar geacht.
Op 3 april 2014 heeft de ontwikkelaar een inloopavond georganiseerd voor raadsleden, omwonenden en belangstellenden uit Leersum in de leegstaande bedrijfspanden van uitgeverij Stam. Deze avond is goed verlopen. De aanwezigen is gevraagd een reactieformulier in te vullen. Naar aanleiding hiervan heeft de ontwikkelaar nog enkele gesprekken gehad met direct omwonenden. De verschillende reacties zijn meegenomen in de uitwerking van de plannen.
Er waren geen grote bezwaren, enkel opmerkingen op details. Bijvoorbeeld over de verkeerskundige aansluiting van het gebied op de Middelweg. Dit wordt in een later stadium uitgewerkt. Op het moment dat de woningen en de openbare ruimte verder worden uitgewerkt zal een vervolg avond worden gepland voor omwonenden.
Omdat over de plannen reeds inspraak heeft plaats gevonden, wordt voor het bestemmingsplan geen aparte inspraakronde georganiseerd.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan is naar verschillende overlegpartners gestuurd, te weten:
1. Provincie Utrecht, Afdeling Ruimtelijke plannen;
2. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;
3. Welstand en Monumenten.
De provincie heeft aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013. Het hoogheemraadschap concludeert dat de gevolgen voor water prima staan beschreven in de Toelichting en zijn opgenomen in de Regels.
Welstand en Monumenten heeft niet gereageerd.
De reacties geven geen aanleiding het bestemmingsplan te wijzigen.
De Nota vooroverleg is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Het ontwerp-bestemmingplan heeft vanaf 18 september 2015 tot en met 29 oktober 2015 gedu-rende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon eenieder een zienswijze tegen het plan indienen. In totaal hebben 5 reclamanten een zienswijzen kenbaar gemaakt. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
De Nota zienswijzen is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting6 en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.