Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Gooyerdijk 18 te Leersum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.LSMgooyerdijk18-VA01

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding en doelstelling
Aan de Gooyerdijk 18 in Leersum ligt een vrijstaande woning op een perceel met de bestemming 'Wonen'. De eigenaar van het perceel (hierna: initiatiefnemer) wenst zijn tuin te vergroten op bij hem in eigendom zijnde gronden die nu nog de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' hebben.
 
Omdat het perceel waar de nieuwe tuin is geprojecteerd al tientallen jaren niet meer in gebruik is als agrarisch perceel, acht de gemeente het niet reëel om agrarisch gebruik af te dwingen. Eén van de vorige eigenaren heeft al een vijverpartij laten aanleggen op een deel van de agrarische gronden en daarnaast is op bijna 1/3 deel van het perceel bos aanwezig. Deze wijzigingen waren al aangelegd ten tijde van de vaststelling van het nu geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft toen geen aanleiding gezien om de agrarische bestemming van de gronden af te halen en een meer passende bestemming op te nemen.
 
Het afdwingen van agrarisch gebruik acht de gemeente in de praktijk ook niet mogelijk. Dat zou namelijk inhouden dat de eigenaar óf een agrarische neventak moet beginnen, óf een deel van zijn perceel zou moeten verkopen of verpachten aan een agrariër. Gelet op het feit dat het perceel vermoedelijk al minimaal 20 jaar niet meer agrarisch wordt gebruikt, vindt de gemeente dat niet redelijk.
 
De door de initiatiefnemer gewenste vergroting van de tuin vindt bovendien plaats op een relatief klein deel van zijn eigendom en de tuinaanleg leidt niet tot aantasting van natuur en landschap. De effecten zijn beperkt en kunnen worden gecompenseerd door het bosgedeelte aan de noordoostzijde van het perceel in dit nieuwe bestemmingsplan als 'Bos' te bestemmen.
 
Binnen dit bosgedeelte aan de noordoostzijde is tevens in afwijking van het geldende bestemmingsplan een antennemast in de vorm van een zend-/ ontvangstinstallatie gerealiseerd.
 
Het perceel is daarnaast (vrijwel) compleet omheind met een hekwerk van 1,8 à 2,0 m met daarboven nog in afwijking van het geldende bestemmingsplan drie rijen prikkeldraad; een totale hoogte tot circa 2,35 m.
 
Tot het moment van aankoop, circa twee jaar geleden, was het zuidwestelijke deel van het plangebied door de voormalige eigenaar hobbymatig in gebruik als hertenkamp. Dit gebruik is voortgezet. Ook dit is strijdig met het geldende bestemmingsplan omdat er geen sprake is van het 'bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen door het telen van gewassen en het houden van dieren'. Omdat het afdwingen van agrarisch gebruik in de praktijk niet mogelijk is, wil de gemeente voor dit deel van het perceel een passende bestemming opnemen waarbinnen een hobbymatige dierenweide wel mogelijk is.
 
De gemeente is bereid medewerking te verlenen aan de gewenste ontwikkelingen en het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien. Hiermee worden voor het gebruik en de aanwezige gebouwen een passende bestemming opgenomen waarmee er een juridisch sluitende en goed handhaafbare situatie ontstaat.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied even ten westen van de kern Leersum in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, globaal gezien ingeklemd tussen de Gooyerdijk, de Zandweg en de Broekweg.
 
Globale ligging plangebied (rode ster, Bron: maps.google.nl)
 
Begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Leersum Buitengebied 2005, herziening 2009’. De gemeenteraad van de voormalige gemeente Leersum heeft het bestemmingsplan oorspronkelijk in 2005 vastgesteld. Vervolgens heeft de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug de planherziening uit 2009 op 16 september 2010 vastgesteld.
 
 
Een deel van de gronden in het plangebied heeft de bestemming 'Wonen (artikel 14)' en een deel heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden (artikel 6)'. Ook hebben alle gronden in het plangebied de dubbelbestemming 'Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde (artikel 24)'.
 
De nieuwe tuin wordt binnen de agrarische bestemming aangelegd. Het gebruik als tuin past echter niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Ook het gebruik als hobbymatige dierenweide, de aanleg van een hekwerk hoger dan 1,0 m en de aanleg van een internetmast passen niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.
   
Daarom zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien om de bestaande bebouwing en gebruik goed in te passen. Omdat dit bestemmingsplan geldt voor een planperiode van 10 jaar voorziet het plan ook nog in enige flexibiliteit. Voor het college van burgemeester en wethouders is het mogelijk met een aanvullende procedure enige verruiming toe te staan.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
 
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
 
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
 
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
 
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken. 
hoofdstuk 2 Het plan
2.1 Huidige situatie
Het plangebied aan de Gooyerdijk 18 is gelegen in het buitengebied van Leersum en wordt omgeven door een mix van verschillende functies. Aan de Gooyerdijk 20 is sprake van een burgerwoning, aan de Broekweg 10 ligt een paardenhouderij en aan de Broekweg 7 bevindt zich een intensieve veehouderij. Op onderstaande afbeelding zijn de omliggende adressen weergegeven:
 
 
Op navolgende afbeelding is de bestaande situatie in het plangebied zelf weergegeven, waarbij met de rode lijn de grens van het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' is in het geldende bestemmingsplan:
 
De groene lijn geeft de grootte van de siertuin aan, zoals deze bij de aankoop van het perceel door de initiatiefnemer in 2013 aanwezig was. Ook onder de vorige eigenaar was dus al sprake van het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van het wonen. Inmiddels is de beoogde uitbreiding (zie toelichting paragraaf 2.2) in aanleg.
 
De bestaande dierenweide aan de zuidwestzijde van het plangebied (globaal onder het groene kader op voorgaande afbeelding) was voorheen in gebruik als hertenkamp en fungeert tegenwoordig als dierenweide.
 
Rondom het hele terrein is een schutting van circa 1,8 - 2,0 m met daarboven 3 rijen prikkeldraad gerealiseerd tot een hoogte van circa 2,35 m.
2.2 Projectbeschrijving
In de toekomstige situatie is de bestaande siertuin aan de noordwestzijde uitgebreid op de agrarische gronden. Hierbij wordt bij de tuinaanleg een deel van het grasland verlaagd gazon met haag (paarse lijn). Een bestaande verhoging in het terrein wordt beplant met coniferen (blauwe lijn) en een klein deel krijgt de vorm van een soort Franse tuin. Het vijvergedeelte (onderste oranje arcering) is al bestaand.
 
De ingrepen veroorzaken geen grote aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Ze vinden plaats midden op het perceel en zijn vanuit de omgeving (vrijwel) niet waarneembaar, mede omdat de randen van het perceel onveranderd in stand blijven. Wel is sprake van een minder natuurlijke uitstraling. Daarom zal het bestaande bos (bovenste oranje lijn), dat nu nog een agrarische bestemming heeft, voorzien worden van de bestemming 'Natuur'.
 
Het zuidwestelijke deel van het plangebied, dat nu niet omkaderd is, blijft ongewijzigd en krijgt de bestemming 'Tuin - Gaarde' om beter aan te sluiten bij het huidige gebruik. De gronden ter plaatse mogen niet gebruikt worden ten behoeve van het naastgelegen woonperceel, maar moeten hun agrarische karakter behouden.
 
Op onderstaande afbeelding is de uiteindelijke tuin meer in detail weergegeven (Bron: Casus Casa Interior Design, d.d. september 2014):
 
Zoals in toelichting paragraaf 1.1 al aangegeven, past de bestaande erfafscheiding van circa 2,35 m niet binnen de regels uit het geldende bestemmingsplan, dat een erfafscheiding binnen de agrarische bestemming tot 1,0 m mogelijk maakt. Daarnaast past de erfafscheiding ook niet binnen de algemene beleidslijn dat voor de voorgevel uitsluitend erfafscheidingen tot 1,0 m hoogte zijn toegestaan. In casu is er sprake van een unieke situatie die aanleiding geeft tot afwijken van deze algemene beleidslijn. De woning is solitair gelegen op een ruime afstand van de openbare weg. De woning is ook niet waarneembaar vanaf de openbare weg dit als gevolg van de aanwezige beplanting en het aanwezige, met hedera begroeide, hekwerk. Daarnaast is voor de woning een hertenweide gelegen. Het houden van herten brengt met zich mee dat een hoger hekwerk noodzakelijk is. In directe aansluiting op de openbare weg is voorzien in een lage erfafscheiding en een groene inpassing. Vanaf de op grotere afstand gelegen entree en de navolgende eigen weg wordt pas voorzien in het hogere hekwerk. In aansluiting op de niet openbare percelen is een hoger hekwerk aanwezig. Dit hekwerk is grotendeels begroeid met hedera en gaat daarmee op in de achterliggende hoog opgaande groene beplanting. De ligging van de woning, de aanwezigheid van een eigen weg en entree op enige afstand van de openbare weg in combinatie met de aanwezigheid van een dierenweide maakt dat alleen al in ruimtelijk opzicht er sprake is van een unieke situatie. Het in dit geval afwijken van de vaste beleidsregel creëert daarmee niet direct een precedent.
 
In functioneel opzicht is de erfafscheiding met een hekwerk en prikkeldraad daarboven zowel noodzakelijk vanwege de bescherming van de eigendommen van de initiatiefnemer alsmede van de bescherming van hemzelf, zijn familie en zijn personeel. De internationale bekendheid van initiatiefnemer brengt met zich mee dat extra bescherming noodzakelijk is. Aan zowel de noord-, west- als zuidzijde bevindt zich een forse groen omzoming van het perceel. Hierdoor is de erfafscheiding aan deze zijden niet of slechts zeer beperkt zichtbaar vanaf de openbare weg. De overschrijding van de maximum bouwhoogte met circa 1,35 m is hier dan ook niet storend. Aan de oostzijde staat de erfafscheiding vóór de groene omzoming aan een open gebied en is het hekwerk zichtbaar vanaf de openbare weg. Door de begroeiing van het hekwerk met hedera gaat het hekwerk op in de achterliggende groene omzoming. De bovenste circa 0,35 m van het hekwerk bestaat uitsluitend uit spijlen met daartussen prikkeldraad. Hierdoor is de bovenste 0,35 m vrijwel volledig transparant.
 
Gezien de beperkte zichtbaarheid vanaf de openbare weg aan drie zijden, de vergroening van het hekwerk door beplanting en het opgaan van het hekwerk in de achterliggende groene omzoming en de noodzakelijke bescherming van de bewoners/ gebruikers en de eigendommen in het plangebied, wordt het hekwerk met dit nieuwe bestemmingsplan gelegaliseerd. Er bestaat geen zwaarwegend ruimtelijk belang dat aan legalisatie in de weg staat.
hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Voor het plangebied is geen van de nationale belangen van invloed op de voorgenomen planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Er is in onderhavig plan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat het aantal wooneenheden gelijk blijft aan het huidige aantal. Er hoeft zodoende geen verantwoording plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. Bij de structuurvisie zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante kaartlagen besproken.
 
Planspecifiek
 
Cultuurhistorie
Binnen de provincie zijn enkele cultuurhistorische hoofdstructuren (CHS) aangewezen. Het plangebied valt op de kaart 'cultuurhistorie' binnen de aanduidingen 'CHS - Archeologie' en 'CHS - Historische buitenplaatszone'.
 
Archeologie 
Het provinciale beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). De provincie werkt dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie voor de Ondergrond die zij overweegt op te stellen. Hierin zal de provincie aangeven welk beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling. Uit toelichting paragraaf 4.7 blijkt dat de archeologische waarden in het plangebied als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied, meer specifiek de nieuwe tuin, niet in het geding zijn.
 
Historische buitenplaatszones
Voor de historische buitenplaatszones is het provinciale beleid van enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie wil, voor zover dit past binnen het overige provinciale ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.
 
Omdat het plangebied zelf geen onderdeel uitmaakt van een historische buitenplaats en ook niet binnen het invloedsgebied ervan is gelegen, kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied passend zijn binnen de buitenplaatszone.
 
Aardkundige waarden 
Het plangebied valt op de kaart 'landschap' tevens binnen de aanduiding 'aardkundige waarden'. Aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Utrechtse landschap. De provincie richt zich in haar ruimtelijk beleid hiervoor dan ook op het behouden en beschermen van aardkundige waarden als drager van de identiteit van het Utrechtse landschap. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig.
 
In het archeologisch onderzoeksrapport is aangegeven dat het plangebied is gelegen op een dekzandrug (dekzandrug Darthuizen). De rug is onderbroken door diverse verstoringen (afgraving en ophoging) en loopt door ten zuidwesten van de Gooyerdijk. De ontwikkeling voorziet echter niet in een noemenswaardige verstoring van deze waarden. Uit toelichting paragraaf 4.7, waarin aangegeven is tot op welke diepte de bodem verstoord wordt bij de aanleg van het nieuwe gedeelte van de tuin, blijkt dat de aardkundige waarden in het plangebied niet in het geding zijn. Er treedt geen noemenswaardige verstoring op van aardkundige waarden.
 
Ruimte bieden voor duurzame energie
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. De provincie wil hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vindt de provincie het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft.
 
De provincie streeft bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. De provincie neemt bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding hiervan de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.
 
Gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De provincie vraagt gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit.
 
Uit toelichting paragraaf 4.2 blijk dat de milieukwaliteiten in het plangebied niet in het geding zijn. Tegenover het omzetten van een deel van de gronden ten behoeve van de nieuwe tuin, staat het beter beschermen van het noordoostelijke deel van het plangebied binnen de bestemming 'Natuur'.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken.
 
Planspecifiek
 
Kaart cultuurhistorie
Uit de kaart 'Cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied valt binnen de aanduidingen 'CHS - archeologie' en 'CHS - Historische buitenplaatszone'. Op grond van artikel 1.7 bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast bevat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
 
Archeologie
Het aspect archeologie wordt nader beschouwd in toelichting paragraaf 4.7.
 
Historische buitenplaatszone
Het plangebied valt binnen de 'Langbroekerwetering'. Tussen Odijk en Wijk bij Duurstede, langs de Kromme Rijn en Langbroekerwetering, liggen een kleine twintig kastelen en ridderhofsteden. De oudste dateren uit de dertiende eeuw, maar de meesten hebben een vroeg-negentiende-eeuws neogotisch uiterlijk. Door de lage ruimtelijke dynamiek is de feodale karakteristiek van dit gebied goed bewaard gebleven. Kenmerkend zijn de kleine huisplaatsen binnen rechthoekige omgrachtingen, de verdekte toegangen, de poortgebouwen over de wetering en de duiventorens. Het gebied is cultuurhistorisch van uitzonderlijke kwaliteit vanwege het stroomruglandschap van de onbedijkte Kromme Rijn en het aanpalende coulisselandschap van de Langbroekerwetering, dat zich door de aanwezigheid van de landgoederen heeft ontwikkeld tot een afwisseling van open weilanden en gesloten blokbossen, doorsneden door boom- en houtwallanen. De kastelen en ridderhofsteden liggen als besloten eilandjes binnen de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling en vormen een contrast met de overwegend kleine boerderijen aan de wetering.
  
De ingrepen veroorzaken geen grote aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Ze vinden plaats midden op het perceel en zijn vanuit de omgeving (vrijwel) niet waarneembaar, mede omdat de randen van het perceel onveranderd in stand blijven. De voorgenomen ontwikkelingen doen dan ook geen afbreuk aan de historische buitenplaatszone. In feite wordt door de aanleg van de nieuwe grote tuin bij de bestaande woning voorzien in de aanleg van een nieuw soort buitenplaats.
 
Kaart landschap
 
Aardkundige waarden
Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied is voorzien van de aanduiding 'aardkundige waarden'. In artikel 1.9 van de PRV is opgenomen dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden bevat. Voor de gronden met de bestemming 'Natuur' is daarom in de regels een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Voor het gedeelte van het plangebied dat binnen de bestemming 'Wonen' valt is niet zo'n regeling opgenomen omdat dit in de huidige bestemmingsregeling ook niet het geval was. Wel is binnen de archeologische dubbelbestemming in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
 
Rivierenlandschap
Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het 'Rivierenlandschap'. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Flank'. In essentie een bosrijk gebied rond de oude weg van Utrecht naar Keulen, met statige landhuizen, tabaksschuren, een kralensnoer van dorpen en talrijke lanen en zichtrelaties de helling af. De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s:
  • Ruggengraat;
  • Landgebruik;
  • Bijzondere bebouwing;
  • Reguliere bebouwing;
  • Dwarsrelaties;
Omdat er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht, er binnen de randen van het bestaande perceel (oud bouwland) wordt gebleven (zie hierover ook toelichting paragraaf 4.6) met de uitbreiding van de tuin en de bestaande groene omkadering van het plangebied gehandhaafd blijft, is echter geen van de thema's van belang voor het plangebied. Er worden geen kernkwaliteiten aangetast.
 
Kaart landelijk gebied
 
Stiltegebied
Uit de kaart 'Landelijk gebied' blijkt dat het plangebied is voorzien van de aanduiding 'stiltegebied'. In artikel 2.5 is opgenomen dat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevat die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid significant negatief beïnvloeden. Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voor doen bij toevoeging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigende agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven. Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Aangezien het plangebied slechts wordt gebruikt voor bewoning, met eventueel beroep aan huis, is er geen sprake van strijdigheid met dit artikel uit de verordening. Bovendien is in de regels verankerd dat bij het gebruik van de gronden in het plangebied een richtwaarde gemeten op 50 m afstand niet wordt overschreden.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsbericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
In deze thema's is geen specifiek beleid voor het plangebied opgenomen. Uit de structuurvisiekaart blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de 'Gemengde zone (lichtgroene arcering)'. Hier streeft de gemeente naar een duurzame functiemenging. Maar wel in een grote bandbreedte. Soms is die menging vooral op natuur gericht, soms op de agrarische sector en soms is het een zeer brede mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur. Een veranderingsvraag (of het nu uitbreiding of herontwikkeling is) benadert de gemeente integraal, waarbij de gemeente naar maatwerk zoekt. De verandering moet niet alleen een verbetering zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor andere belanghebbenden.
 
Planspecifiek
Middels de structuurvisiekaart wordt gestuurd op hoofdaccenten. De structuurvisiekaart wijst het plangebied aan als 'Darthuizen en omgeving (kaart 1, zone 1.6). Dit gebied is voor ongeveer de helft een eigen en oude landschappelijke en sociale eenheid, vroeger zelfs een eigen gemeente, met landbouw, cultuurhistorie, wonen en natuur. De andere helft is laaggelegen grasland dat voor een groot deel onder de NSW (Natuurschoonwet) landgoedregeling valt.
 
Binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan zijn in het gebied (her-) ontwikkelingen mogelijk voor functies als recreatie, wonen of werken. Hierbij is wel de voorwaarde dat de uitstraling op het gebied zoveel mogelijk vermindert (licht, autoverkeer, geluid, enzovoort).
 
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt legalisatie van al bestaande bebouwing plaats en uitbreiding van de al bestaande tuin. Er is geen sprake van extra lichtuitstraling, extra autoverkeer en extra geluid als gevolg van de planologische wijzigingen die mogelijk gemaakt worden in dit bestemmingsplan.
hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid
4.1 Wonen
4.1.1 Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013 - 2020
In 2012 is de gemeentelijke woonvisie uit 2008 geëvalueerd. Op basis daarvan zijn vier speerpunten van beleid vastgesteld waarop de gemeente in de komende jaren haar focus wil leggen: 
  1. het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop);
  2. meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor het middensegment: de inkomensgroepen van € 34.085,- tot € 50.000,- (de ‘scheefwoners’);
  3. levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen in alle dorpen;
  4. klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.
Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de woonvisie 2013 vastgesteld. De hierboven genoemde 4 speerpunten waren bij deze actualisatie leidend. De actualisatie is tot stand gekomen in een interactief proces met alle betrokkenen op de lokale woningmarkt. Uit dit interactieve proces, maar vooral vanwege de economische recessie en de consequenties hiervan voor de woningmarkt, is duidelijk geworden dat er sprake is van een nieuwe realiteit op de woningmarkt. Bovendien is er sprake van landelijke hervormingen en structuurveranderingen op de woningmarkt die te maken hebben met wonen, zorg en welzijn, duurzaamheid en energiebesparing. Als gemeente moeten we hiermee aan de slag.
 
In de geactualiseerde woonvisie maakt het gemeentebestuur helder waaraan de komende jaren samen met belanghebbende partijen wordt gewerkt. Op lokaal niveau kunnen niet alle problemen worden opgelost, maar de huidige markt vraagt meer dan ooit op lokaal niveau een actieve samenwerking en heldere keuzes. Daarbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk, behoud en versterking van sociale cohesie en leefbaarheid in de dorpen. De horizon ligt op 2020, met een doorkijk op onderdelen naar de jaren daarna.
 
Planspecifiek
De woonvisie is verder niet van invloed op de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Er is immers geen sprake van een extra wooneenheid.
4.2 Milieu
4.2.1 Algemeen
 
4.2.1.1 Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009 - 2012
De gemeenteraad heeft het milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam 2009 - 2012' op 24 september 2009 vastgesteld. In het milieubeleidsplan worden de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug beschreven, waar vier pijlers centraal staan:
  1. duurzaamheid;
  2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  4. kwaliteit van de leefomgeving.
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
 
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.
 
Planspecifiek
Indien omgevingsvergunningen worden aangevraagd zullen deze wat het plangebied betreft getoetst worden aan het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies'. Binnen dit gebied valt vrijwel het gehele buitengebied dat niet natuurgebied is; een gebied met een verweving van functies: landbouw, wonen, werken, natuur en recreatie. Dit gebied wordt erg gewaardeerd omdat het mooi is, veelal rustig, groen en uit ecologisch en cultuurhistorisch oogpunt waardevol. Deze kwaliteiten staan onder druk vanwege de toenemende verkeersdrukte (o.a. het recreatieve verkeer), en een toename van de bebouwing. Er bestaat een gevaar voor verrommeling van het landschap.
 
Sterke verweving van de functies landbouw, werken, wonen, natuur en recreatie (dag- en verblijfsrecreatie). Het zijn landschappelijk en ecologisch waardevolle gebieden. De verweving kan zowel betrekking hebben op perceelsniveau als op een mozaïek van gescheiden functies. Het zuidelijke gedeelte is, met uitzondering van de doorgaande wegen, door de provincie aangewezen als stiltegebied. De bebouwingsdichtheid is laag, maar kan plaatselijk hoog zijn (vakantiehuisjes op recreatiecentra). De gebruiksintensiteit is over het algemeen laag.
4.2.2 Bodem
Voor bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Deze wet bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2009 zijn interventiewaarden, streef-/ achtergrondwaarden vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. De streef-/ achtergrondwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.
 
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een gedeeltelijke bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar de bestemming 'Wonen' om de nieuwe tuin mogelijk te maken. Daarmee is er geen sprake van wijziging naar een strenger bodemgebruik (voorheen kon er immers ook voedsel verbouwd worden in het plangebied) en is er voor het planologische traject geen nader bodemonderzoek noodzakelijk. Bij de legalisatie van enkele bijgebouwen en erfafscheidingen blijft het bodemgebruik gelijk aan de huidige situatie.
 
4.2.3 Geluid
De Wgh schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van plannen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wgh omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en (gezoneerde) industrielawaai. Daarnaast geeft de Wgh aan wanneer sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
 
Planspecifiek
Omdat het plangebied is gelegen binnen een rustige zone in het buitengebied en er geen nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt wordt, maar het slechts het uitbreiden betreft van een bestaande tuin en de legalisatie van enkele bijgebouwen en erfafscheidingen hoeft er geen nadere beschouwing plaats te vinden van het aspect geluid.
 
4.2.4 Luchtkwaliteit
In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden.
 
De belangrijkste grenswaarden zijn de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en de 24-uursgemiddelde grenswaarde voor fijn stof (PM10), omdat deze in Nederland worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, niet overschreden. Toetsing aan de grenswaarden is niet voor alle ruimtelijke plannen verplicht. Alleen plannen die in betekenende mate bijdragen worden getoetst aan de grenswaarden (40 µg/m³). In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is vastgelegd dat een bijdrage van meer dan 3 % van de grenswaarde, ofwel 1,2 µg/ m³, wordt getoetst aan de grenswaarden. Deze bijdrage van 3 % is in de ministeriële regeling niet in betekenende mate doorvertaald naar 1.500 woningen of 100.000 m² kantooroppervlak.
 
Naast hoofdstuk 5 van de wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: 'het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is één van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitssituatie.
 
Planspecifiek
Omdat het aantal woningen in het plangebied niet wordt uitgebreid, maar het slechts het uitbreiden betreft van een bestaande tuin en de legalisatie van enkele bijgebouwen en erfafscheidingen hoeft er geen nadere beschouwing plaats te vinden van het aspect luchtkwaliteit. Er treedt planologisch gezien immers geen wijziging op in het aantal voertuigbewegingen.
 
4.2.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst (Staat van bedrijfsactiviteiten) opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot het plangebied geldt het omgevingstype rustig buitengebied. Even ten noorden van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij op het adres Broekweg 7 en een paardenhouderij op Broekweg 10.
 
De geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering” voor een rustig buitengebied is voor het houden van rundvee minimaal 100 m en voor het houden van paarden minimaal 50 m. De afstand van het agrarisch bouwvlak Broekweg 7 tot aan het bouwvlak met daarin de woning is zowel in de huidige als de nieuwe situatie gelijk aan elkaar. De afstand bedraagt 100 m. De afstand van het bouwvlak met de woning tot aan het bouwvlak van de paardenhouderij bedraagt bijna 175 m. Daarmee wordt voldaan aan de VNG richtafstanden.
 
4.2.6 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt bij verlening van een omgevingsvergunning voor vergunningsplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het exclusieve toetsingskader voor de geurbelasting die afkomstig is van dierenverblijven bij veehouderijen.
 
De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden tussen gevel dierenverblijf en gevel geurgevoelig object.
 
Planspecifiek 
Omdat er met de opname van een bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen uitgesloten op de verbeelding voor gezorgd wordt dat er niet dichter bij de intensieve veehouderij aan de Broekweg 10 gebouwd kan worden in vergelijking met de huidige situatie (ondanks de vergroting van het bestemmingsvlak) hoeft er geen nadere beschouwing van het aspect geur plaats te vinden.
 
4.2.7 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een calamiteit waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) welke op 1 januari 2011 in werking is getreden.
 
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal doden, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Planspecifiek
Omdat in het plangebied geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt wordt, maar het slechts het uitbreiden betreft van een bestaande tuin en de legalisatie van enkele bijgebouwen en erfafscheidingen hoeft er geen nadere beschouwing plaats te vinden van het aspect externe veiligheid.
 
Daar komt bij dat uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er binnen een straal van meer dan 1,5 km geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en/ of buisleidingen aanwezig zijn.
4.3 Leidingen
In het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, gas, brandstof of riool gelegen die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Waterhuishouding
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan. Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:
  • wateroverlast;
  • watertekort;
  • grond- en stedelijk waterbeheer;
  • gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.
Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.
 
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).
 
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Voor nieuwe verharde oppervlakken tot 1.000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels (Algemene regels Keur nr.14). Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens dan moeten compenserende maatregelen getroffen worden die deze overlast voorkomen.
 
Een toename van verharding (gebouwen en erfverharding) heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater naar de sloten afstroomt. Als regenwater op bijvoorbeeld grasland valt, zakt het eerst in de bodem. Daarna stroomt het dan langzaam naar de sloten in de buurt. Als regenwater op een dak of weg valt, stroomt het direct naar de sloten of het regenwaterriool. Hierdoor kunnen de omliggende sloten te vol raken en kan er wateroverlast ontstaan. In de Keur (artikel 3.7) is daarom opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren.
 
Aangezien er slechts 600 m² extra verhard oppervlak wordt gecreëerd, waarvan 100 m² aan vlonders waar het hemelwater tussendoor kan stromen, in het nieuw aan te leggen deel van de tuin en het voor het overige legalisatie van al bestaande bebouwing en bouwwerken betreft, hoeft er geen compensatie plaats te vinden. Bovendien is er al een grote vijver aanwezig in het plangebied, waar overtollig water geborgen kan worden.
4.5 Groen, natuur en landschap
Boswet en Bomenverordening
Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaat. Het betreft alleen bos dat buiten de bebouwde kom ligt. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft hiervoor een 'bebouwde kom Boswet' vastgesteld. Een aantal boomsoorten valt niet onder de boswet. Dit zijn linde, paardenkastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen.
 
Bomenverordening
Bomen niet beschermd door de Boswet worden in veel gevallen beschermd door de 'Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013'.
 
Planspecifiek
Het noordoostelijke deel van het plangebied, waar nu veel bomen staan, wordt voorzien van de bestemming 'bos', zodat er ook planologische bescherming ontstaat voor de aldaar aanwezige bomen.
 
Ecologie
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
 
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de betrokken minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het plangebied is niet gelegen in, of in de directe nabijheid van, een beschermd natuurgebied.
 
Omdat de aanleg van het nieuwe gedeelte van de tuin op de voormalige agrarische gronden reeds begonnen was, is niet meer na te gaan of ter plaatse ecologische waarden aanwezig waren. Omdat het voormalige agrarische gronden betreft in de vorm van agrarisch grasland, kan vrijwel zeker gesteld worden dat er geen bijzondere natuurwaarden aanwezig waren.
4.6 Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
 
Door de wijziging in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) per 1 januari 2012 dienen cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Er zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied. In toelichting paragraaf 3.2.1 is al betoogd dat er geen specifieke cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn.
 
Het plangebied ligt op de overgang van het gebied Langbroek richting de Utrechtse Heuvelrug. Langbroek wordt gekenmerkt door zijn cope-ontginningen (strookverkaveling), maar op de overgang met de Utrechtse heuvelrug liggen besloten kampen (oude bouwlanden), met name nabij het plangebied tussen Leersum en Doorn. Als hoofdontginningsas dient de kilometers ten zuidwesten gelegen Langbroekerdijk. De Gooyerdijk vormt voor een groot deel de noordelijke achtergrens van het ontginningsgebied.
 
Omdat het plangebied al is voorzien van een groene omkadering en er binnen de binnen de randen van het bestaande perceel (oud bouwland) wordt gebleven, vindt er geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden.
4.7 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Gemeentelijk beleid
In april 2013 heeft de gemeenteraad de Beleidskaart 'Archeologie' vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Volgens de gemeentelijke beleidskaart (Utrechtse Heuvelrug 2013) ligt het plangebied grotendeels in een hoge archeologische verwachtingszone. Circa 800 m² ligt in een middelhoge verwachting.
 
Planspecifiek
Er is gezien de hoge archeologische verwachting op de gemeentelijke beleidskaart een gecombineerd archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Archeodienst bv, nr. 703, d.d. 15 december 2015) uitgevoerd in het plangebied. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen. De aanleiding voor het onderzoek is de vergroting van de tuin. Door de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor de aanleg van de tuin kunnen eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische resten verloren gaan.
 
Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst bv een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk als de graafwerkzaamheden beperkt blijven tot een diepte van 0,6 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld zoals tot op heden is aangehouden bij de aanleg van de tuin. Daarnaast wordt geadviseerd om de plantgaten voor de conifeerhagen te beperken tot 0,6 m (ter plaatse van de heuvel kunnen ze dieper worden gegraven tot maximaal 1,9 m). Een aandachtspunt ten aanzien van de conifeerhaag is de worteldiepte. Bij een grote plantdichtheid kan in de toekomst het archeologische niveau worden bedreigd door de wortelgroei tenzij sprake is van ondiep wortelende planten.
 
De voorgenomen graafwerkzaamheden blijven beperkt tot de hiervoor genoemde maatvoering, zodat een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Om dit te waarborgen is de maximum aanlegdiepte van 0,6 m in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' overgenomen. Ook is qua vrijgestelde onderzoeksoppervlakte aangesloten bij het gemeentelijke beleid van 150 m² voor terreinen met een hoge archeologische verwachting.
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.
hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMgooyerdijk18-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
 
Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in 1 verbeelding/ plankaart.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Methodiek
 
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als 'verklaringen' aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
 
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met < invullen>) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen tot en met ) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen )bevat de overgangs- en slotregel.
Regels in verband met de bestemmingen
 
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
 
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
 
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.
 
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend.
 
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
 
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
 
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
 
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische - of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten.
 
Voorwaardelijke verplichting
Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men 'voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.
 
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
 
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht.
 
Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
 
5.3 Bestemmingen
In het plangebied zijn 3 bestemmingen weergegeven. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen:
 
Natuur
De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie' is één antennemast toegestaan. Daarnaast zijn alleen paden en waterhuishoudkundige mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming.
 
Voor het bouwen van overige bouwwerken (geen overkappingen zijnde) gelden de strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.
 
Tuin - Gaarde
Ter plaatse van de dierenweide is gekozen voor de specifieke bestemming 'Tuin - Gaarde' in afwijking van het handboek omdat de gronden al jaren niet meer agrarisch in gebruik zijn. De bestemming 'Agrarisch' is dan ook niet langer passend voor deze gronden. Ter plaatse is maximaal één schuilgelegenheid voor dieren toegestaan.
  
Wonen - B1
Voor het buitengebied worden twee woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:
  • Wonen - B1 voor vrijstaande woningen, en
  • Wonen - B2 voor aaneengebouwde woningen.
Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige structuur wordt gehandhaafd.
 
Functies
Binnen de bestemming 'Wonen - B1' is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
 
Bouwregels
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
  1. algemeen;
  2. hoofdgebouwen;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. overige bouwwerken.
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
 
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming 'Wonen - B1' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
 
Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximum bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd.
 
Voor de woningen is een generieke maximum inhoud aangegeven van 600 m³. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan. Ook is het mogelijk dat een grotere inhoud is aangegeven met een aanduiding, zoals in onderhavige situatie het geval is.
 
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.
 
Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
 
Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw. Met deze regeling wordt beoogd de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) te waarborgen.
 
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.
 
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
 
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
  1. Er mag in sommige gevallen in het voorerfgebied worden gebouwd:
    • indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1,0 m van de voorgevel staat;
    • indien de bijgebouwen die in het voorerfgebied staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    • erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  2. Er mag tot in de grens met het openbaar gebied worden gebouwd, waar de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht een minimum afstand van 1,0 m aanhoudt.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
 
Afwijken van de bouwregels
Binnen de bestemming Wonen - B1 is een aantal voor het buitengebied specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
 
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend. In de bijgebouwen in het plangebied is een geluidsstudio aanwezig. Dit betreft met circa 109 m² circa 33 % van de totale oppervlakte aan bijgebouwen van circa 329 m² in het plangebied.
 
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten bijlagen bij de regels bijlage 1. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf. In dit geval is sprake van een 'reproductiebedrijf van opgenomen media'(SBI: 182) zoals opgenomen in deze lijst.
 
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
 
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
 
Afwijken van de gebruiksregels
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. 
5.4 Dubbelbestemmingen
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook één dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
 
Waarde - Archeologie
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
 
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met een dubbelbestemming.
 
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
5.5 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
 
Algemene bouwregels
 
Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
 
Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1,0 m afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
 
Algemene gebruiksregels
 
Verboden gebruik
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
 
Uitoefening Bed & Breakfast
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
 
Algemene aanduidingsregels
 
Stiltegebied
In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
 
Algemene afwijkingsregels
 
Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
 
Afwijking 10% overschrijding
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximum afwijking is 10 % en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
 
Afwijking bergingen voor de voorgevel
Voor verschillende bestemmingen kan het bevoegd gezag van de bouwregels afwijken om het bouwen van vrijstaande bergingen en fietsenstallingen buiten het bouwvlak op minder dan 1,0 m achter de voorgevel of voor de voorgevel mogelijk te maken.
 
Afwijking inhoud bedrijfswoning
Deze afwijkingsmogelijkheid ziet toe op het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning in het buitengebied. Deze mogelijkheid kan alleen worden toegepast indien de inhoud van de oorspronkelijke bedrijfswoning met maximaal 15 % wordt vergroot tot een maximum van 800 m³ en de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt.
 
Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.
 
Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. Met dit bestemmingsplan wordt geen 'bouwplan' mogelijk gemaakt zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee is er ook geen juridische titel voor het opstellen van een exploitatieplan.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het bestemmingsplan is naar de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gestuurd.
 
De provincie heeft op 12 oktober 2016 de volgende reactie gegeven per brief:
 
'Het voorliggende bestemmingsplan geeft geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.'
 
Het hoogheemraadschap heeft 18 oktober 2016 de volgende reactie gegeven per mail:
 
'Omdat de toename van het verhard oppervlak bedraagt niet meer dan 500 m², er ruimte genoeg is om hemelwater te laten infiltreren en op het perceel een grote waterpartij aanwezig is, hebben wij geen bezwaren tegen dit plan. De waterthema’s zijn voldoende meegenomen.'
 
De gemeente neemt beide reacties voor kennisgeving aan. Het bestemmingsplan hoeft niet aangepast te worden naar aanleiding van de vooroverlegreacties.
 
6.2.2 Inspraak
In het kader van de inspraak is er op donderdagavond 31 maart 2016 tussen 19.00 en 20.00 uur in het plangebied aan de Gooyerdijk 18 te Leersum een inloopavond georganiseerd voor de direct omwonenden. Het betrof de bewoners van de Gooyerdijk 13, 13A, 13B, 15 en 20, de Broekweg 7 en 10 en de Zandweg 4, 6 en 6A.
 
Tijdens de inloopavond zijn er geen omwonenden geweest die van de mogelijkheid gebruik hebben gemaakt om ter plaatse te komen kijken en aan te geven wat zij van de plannen vonden.
 
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 4 november 2016 gedurende zes weken (tot en met 15 december 2016) voor iedereen ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan was in te zien op de volgende locaties:
  • Digitaal via:
  • Analoog in:
    • Het Publiekscentrum, Cultuurhuis Pléiade, Kerkplein 2 in Doorn;
    • De bibliotheek Leersum tijdens de openingsuren.
Er zijn geen zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan.
 
Wel hebben het hoogheemraadschap (per email d.d. 29 november 2016) en de provincie (per brief d.d. 17 november 2016) een reactie gegeven op het ontwerpbestemmingsplan.
 
Provincie Utrecht
'In uw e-mail van 3 november 2016 heeft u ons laten weten dat het ontwerp van het bestemmingsplan ”Gooyerdijk 18 in Leersum“ met ingang van 4 november 2016 gedurende zes weken ter inzage ligt. U heeft hiermee voldaan aan artikel 3.8, lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
 
Het voorliggende bestemmingsplan geeft mij geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.
 
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.'
 
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
 
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
'Op 3 november heeft u ons het ontwerpbestemmingsplan Gooyerdijk 18 LSM toegestuurd. Indien wij daar aanleiding voor zien kunnen we een zienswijze indienen. In deze email geven wij onze reactie.
 
Wij zien geen aanleiding voor het indienen van een zienswijze.
 
Wanneer u nog vragen heeft over het bovenstaande kunt contact opnemen met ondergetekende of via watertoetsproces@hdsr.nl.'
 
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
6.3 Handhaving
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
 
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings-/ afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen/ omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
 
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.
 
Ad 1:
Repressief toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Datzelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.