direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doorn Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft tot doelstelling om voor het centrumgebied van Doorn één nieuw integraal bestemmingsplan op te stellen met eenduidige regels. Door middel van dit integrale bestemmingsplan kan alle grondgebruik van gelijke aard op gelijkvormige wijze worden geregeld. Dit bevordert de rechtsgelijkheid en het geeft helderheid aan ondernemers, direct aanwonenden en de overheid.

Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Naast de doelstelling om tot actualisatie over te gaan heeft dit bestemmingsplan tot doel de aantrekkingskracht van het centrum van Doorn te behouden en waar mogelijk te versterken door middel van flexibele regels.

Tot slot heeft dit bestemmingsplan tot doel de bouwplannen die de afgelopen decennia door middel van planologische afwijking zijn gerealiseerd, te voorzien van een planologisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied omvat het centrumgebied van Doorn en wordt begrensd door:

  • in het noorden: Willem de Zwijgerlaan en Kaaplaan;
  • in het oosten: Bergweg;
  • in het zuiden: Dorpsstraat;
  • in het westen: Berkenweg.


Een aantal percelen in het centrumgebied van Doorn maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het gaat om de volgende percelen:

  • 1. Middenlaan 1;
  • 2. Van Bennekomweg 10-16 (voormalige gemeentewerf).

Voor de locatie Middenlaan 1 is in het kader van de herontwikkeling van dit terrein na uitspraak van de Raad van state op 5 februari 2014 het bestemmingsplan 'Middenlaan 1' onherroepelijk geworden. Voor de Van Bennekomweg wordt in het kader van herontwikkeling eveneens een afzonderlijk planologisch kader opgesteld.

De voormalige bedrijfslocatie ('Kraanterrein') ter plaatse van Dorpsstraat 73 is wel in het plangebied opgenomen.

Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende plannen

Met het in werking treden van dit bestemmingsplan vervallen alle bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied die in onderstaande tabel zijn opgenomen:

bestemmingsplan   vaststelling gemeenteraad   goedkeuring door Gedeputeerde Staten  
Centrum   31 oktober 1995   11 juni 1996  
Centrum, 1e partiële herziening   13 september 2005   18 april 2006  
Centrum, wijzigingsplan Acacialaan   27 september 2007   20 november 2007  
Centrum, wijzigingsplan Berkenweg 2   20 november 2008   -  
Centrum, wijzigingsplan Kraanterrein   7 december 2004   22 februari 2005  
Prostitutiebeleidsregeling   7 december 2004   22 maart 2005  

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft een beheergericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en waarom dat zo gedaan wordt. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 beschreven wat de ruimtelijke structuur is en wordt voorts in paragraaf 2.3 kort beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden (de functionele structuur). Daarna wordt in paragraaf 2.4 ingegaan op de achtergronden bij het beheer van de bestaande ruimtelijk-planologische situatie. Met name de planologische en ruimtelijk-stedenbouwkundige gedachte achter de bestemmingssystematiek is daarbij van belang. Het is de beleidsmatige motivering voor de manier waarop de beheerfunctie van dit bestemmingsplan wordt ingevuld.

In het kader van bovenstaande heeft een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de bestaande ruimtelijke karakteristiek van het plangebied. Deze analyse is vastgelegd in een rapport, te weten "Stedenbouwkundige kaders centrumgebied van Doorn", zie bijlage 1.

In dit kader wordt een beschrijving gegeven van de bestaande ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en van de "bouwstenen" van die ruimtelijke karakteristiek. Vervolgens is aan de hand van een opdeling naar deelgebieden aangegeven welke aspecten van de bestaande ruimtelijke karakteristiek idealiter via het bestemmingsplan gewaarborgd zouden moeten worden om de bestaande ruimtelijke situatie te kunnen consolideren. In paragraaf 2.3 is aangegeven op welke wijze dat in het bestemmingsplan is verwerkt.

In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van de beschrijvingen van de bestaande karakteristiek van Doorn Centrum. Voor de uitgebreidere beschrijving wordt verwezen naar de genoemde bijlage.

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Historische ontwikkeling

Doorn ligt aan de zuidelijke rand van de Utrechtse Heuvelrug. Net als Amerongen en Leersum is Doorn een flankeng dorp. Deze dorpen worden gekenmerkt door een hoofdrichting die evenwijdig aan de stuwwal loopt, en in verband wordt gebracht met de aanwezigheid van de heerweg die Utrecht over de zuidflank van de Utrechtse Heuvelrug verbond met Keulen. Ten noorden van de dorpen lagen de akkerlandcomplexen, de engen, met daarachter de woeste gronden hoger op de stuwwal. Ten zuiden lagen de meenten, de gronden die in gemeenschappelijk gebruik waren als weiden en hooilanden. Dwars op de gradiënt liepen noord-zuid georiënteerde veedriften.


De geschiedenis van Doorn gaat minimaal terug tot in de negende eeuw. De Goederenlijst van de Dom- of Sint Maartenskerk te Utrecht, een inventarisatie van bezittingen van het bisdom Utrecht uit de 8ste tot 10de eeuw, vermeldt dat er in Doorn al vóór 863 (invallen van de Vikingen) sprake was van een grondbezit met kerk (villa Thorhem cum ecclesia). Deze kerk moet de voorloper zijn geweest van de huidige Maartenskerk op het kerkplein in Doorn. De kerk van Doorn en zijn voorloper behoren daarmee tot de oudste kerken van het Sticht en de kersteningsgeschiedenis van Nederland. Bij de kerk ontstond rond het plein geconcentreerde bebouwing (boerderijen). Vanuit het centrale plein waaierden paden, waarover de schaapskudden naar de heidevelden werden geleid, uit.

Deze paden, de zogenaamde schaapsdriften, zijn nog steeds herkenbaar in de stedenbouwkundige structuur van Doorn. De Amersfoortseweg, Berkenweg, Broekweg, Buntlaan, Drift, Stamerweg en Woestduinlaan zijn voormalige schaapsdriften. Ook nog steeds herkenbaar zijn de vroegere kerkepaden: paden die gebruikt werden door de gelovigen uit de omliggende dorpen om naar de parochiekerk in Doorn te komen. De Van Bennekomweg volgt een deel van het tracé van het voormalige kerkepad naar Maarn en ook de Beaufortweg is onderdeel van een oud kerkepad.

Doorn is slechts langzaam gegroeid. Rijke Utrechtse stadsfamilies lieten in Doorn een huis bouwen. Zo ontstonden buitenplaatsen waaromheen parkbossen werden geplant. Dankzij de stoomtramverbinding in 1883 werd Doorn ook bereikbaar voor dagjesmensen en kwam ook het forensisme op gang.

Het dorp begon in eerste instantie in noordelijke richting te groeien omdat zuidelijk van de Dorpsstraat de landgoederen lagen. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw nam het inwoneraantal steeds sneller toe. Nieuwe woningen werden allereerst langs de voornaamste invalswegen gebouwd. Dit betekende dat de bebouwing die al langs deze linten aanwezig was, verder verdicht werd als er nog plek was. Tegelijkertijd werden de linten naar buiten toe uitgebreid met villa's en landhuizen. De wegen die als lintbebouwing doorgroeiden zijn de Driebergsestraatweg - Dorpsstraat - Leersumseweg, de Amersfoortseweg, de Kampweg en de Acacialaan.

Een andere wijze waarop het dorp zich ontwikkelde, leek op de wijze waarop tegenwoordig vrije kavels worden ontwikkeld. Een aantal aannemers legde hierbij onverharde wegen aan, waarna kopers een perceel konden kopen. De delen die op deze manier projectmatig tot ontwikkeling gebracht werden, zijn Sitio in het zuidoosten van Doorn en het Vossenbos en De Bosrand ten oosten van de Amersfoortseweg (o.a. Bergweg, Parklaan en Domlaan). Het gebied tussen Gezichtslaan en Berkenweg werd nog voor 1940 ontwikkeld. Later werd deze ontwikkeling doorgezet in het Ludenkwartier.

Pas na de oorlog, vanaf eind jaren '50 van de vorige eeuw, kwam de ontwikkeling van Doorn zuidelijk van de N225 goed op gang. In plaats van individuele en kleinschalige seriebouw werden in Doorn zuidoost nu verschillende woonwijken projectgewijs ontworpen en gebouwd. Zo werd in de jaren zestig het villapark Sitio “ingepakt” door de bebouwing rondom de Schoonoordselaan. In de jaren '70, volgde de grootschalige uitbreiding 'de Wijngaard', ten zuiden van Schoonoord.

Door de steeds verdergaande groei van het dorp en de verbreding van de provinciale weg N225, verloor het oude centrum rond de kerk haar betekenis. Door de recente herontwikkeling van het gebied rondom de kerk met het nieuwe gemeentehuis en het Cultuurhuis heeft dit gebied weer een centrale plaats in Doorn teruggekregen.

Een verdere herontwikkeling van het centrum is aan het begin van deze eeuw ingezet in het gebied grofweg tussen Dorpsstraat, Kerklaan, Kampweg en Acacialaan. In dit gebied is de winkel- en woonfunctie versterkt, is een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen gerealiseerd en is het verblijfsgebied verbeterd. Als onderdeel van het centrumproject zijn o.a. de passage, het winkel- en appartementencomplex aan de Amersfoortseweg, een nieuwe supermarkt, de winkel- en woonbebouwing op de hoek Dorpsstraat en Amersfoortseweg ontwikkeld. Ook is recentelijk een kleinschalige woningbouwontwikkeling aan Blokhoven gerealiseerd. De vernieuwing van het centrum is nog niet ten einde. Op een aantal terreinen is de bebouwing gesloopt en zijn plannen ontwikkeld of in ontwikkeling, zoals voor het terrein aan de Van Bennekomweg tegenover nummer 15 (de locatie van de voormalige gemeentewerf die in 2006 is gesloopt) en de hoek Dorpsstraat-Oude Woudenbergseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Kaart Jacob Kuyper 1866

2.2.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

De stedenbouwkundige hoofdstructuur van het Centrumgebied van Doorn wordt bepaald door de historische wegen Dorpsstraat, Amersfoortseweg en Kampweg-Acacialaan. De Dorpsstraat vormt de scheiding en tegelijkertijd de verbinding tussen het hoger en lager gelegen deel van Doorn. Langs deze weg zijn restanten van voormalige landgoederen nog herkenbaar. Rondom de kruising van Dorpsstraat en Amersfoortseweg ligt van oudsher het centrum van het dorp. Later is de winkelfunctie meer naar de Kampweg verschoven maar met de nieuwbouw van het gemeentekantoor/cultuurhuis is dit punt uitgegroeid tot het nieuwe sociaal/culturele hart van de gemeente. Binnen het winkelgebied vormt de kruising van de Amersfoortseweg met de Kampweg – Acacialaan de herkenbare plek in het centrumgebied: Plein 1923.

Het centrumgebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Dorpsstraat/Molenweg, aan de westzijde door de Berkenlaan-Drift, aan de noordzijde door de Willem de Zwijgerlaan-Kaaplaan en aan de oostzijde door de Bergweg. Met de direct aangrenzende gebieden kunnen een drietal sferen worden onderscheiden: een bossfeer aan noord-, west- en oostzijde, de landgoederensfeer aan de zuidzijde en het eigenlijke dorpshart dat veel minder groen van karakter is.

Binnen de begrenzingen van het centrumgebied liggen aan de west-, noord- en oostzijde verschillende ruim opgezette woonbuurten. In zuidelijke (zuidoostelijke)richting neemt de bebouwingsdichtheid toe naar het eigenlijke maatschappelijk, cultureel en commercieel centrum dat ligt rondom de kruisingen van de Amersfoortseweg met de Dorpsstraat en de Kampweg.

De belangrijkste maatschappelijke en cultuurfuncties liggen langs de Dorpsstraat, en het Raadshuisplein (gemeentehuis, kerken en cultuurhuis). Aan de Molenweg is het recreatiepark Rosarium een belangrijke publiekstrekker. De winkelfunctie is geconcentreerd in het gebied tussen Amersfoortseweg, Kerklaan en Kampweg. In het centrumgebied zijn een warenhuis (Hema) en de supermarkten belangrijke trekkers. De Thorheimpassage verbindt daarbij het gebied rondom de (AH) supermarkt met de winkels langs de Amersfoortseweg. Plein 1923 is de centrale ontmoetingsplek in het centrumgebied met horecafuncties en terrassen. Het is een ontmoetingsplek / rustpunt in het centrumgebied. Van hier waaiert de winkelfunctie uit naar Kampweg, Amersfoortseweg en nog een klein stukje naar de Acacialaan. Het winkelgebied wordt langs de Dorpsstraat grofweg begrensd in westelijke richting tot ongeveer de lijn Kerklaan, langs de Kampweg in noordwestelijke richting tot de Vossenweg, langs de Amersfoortseweg in noordelijke richting min of meer tot aan de appartementenbebouwing ter hoogte van Amersfoortseweg 24 (appartementencomplex de Ridderhof) met een kleine noordelijke clustering nabij de kruising met de Kampdwarsweg en in oostelijke richting langs Acacialaan incidenteel ongeveer tot Blokhoven. Het dorpshart is hiermee redelijk compact te noemen.

De Amersfoortseweg en de Kampweg/Acacialaan delen het centrumgebied grofweg op in een viertal kwadranten met ieder een eigen opbouw en sfeer.

Noordwestelijke kwadrant

In het noordwestelijk kwadrant is de stedenbouwkundige structuur oost-west gericht. Prins Hendrikweg en Sparrenlaan/Heuvelweg vormen hier lange doorlopende lanen met daarlangs in strakke rooilijnen geplaatste twee onder een kappers en vrijstaande woningen op ruime kavels. De voortuinen zijn over het algemeen diep. In het gebied zijn doorzichten naar de groene binnen gebieden.

Zuidwestelijk kwadrant

In het zuidwestelijk kwadrant zijn de Berkenweg, Gezichtslaan en Middenlaan beeldbepalende lanen die in noord-zuid richting lopen. De Gezichtslaan is daarbij rechtstreeks terug te voeren op de formele parkaanleg van Huis Doorn: het was de centrale (zicht-) as die vanaf het voorplein voor het huis over de Dorpsstraat heen naar het noorden toe doorliep tot aan de bovenweg, de huidige Kampweg. De bebouwing langs deze lanen staat ruimer op de kavel dan de bebouwing in het overig deel van het centrumgebied. De binnengebieden zijn zeer ruim bemeten en hebben een bosachtig karakter. Voor de locatie Middenlaan 1 is een plan ontwikkeld voor de bouw van een viertal woningen op de locatie van een woning uit de jaren '50.

Het gedeelte tussen Gezichtslaan en Kerklaan is dichter bebouwd en gevarieerder van opzet vanwege de aanwezigheid van enkele scholen, een kerk en enkele bedrijfsgebouwen. De sfeer is hier gemengd te noemen.

Zuidoostelijk kwadrant

Het zuidoostelijk kwadrant heeft een dorps karakter dat bepaald wordt door een onregelmatige bebouwing uit verschillende perioden met enigszins wisselende rooilijnen langs de Acacialaan, Amersfoortseweg en Dorpsstraat. Het binnenterrein in dit gebied ligt momenteel braak. De meest oostelijke punt van dit kwadrant, ten oosten van de Oude Woudenbergseweg is minder dicht bebouwd en vormt een opmaat naar het beboste buitengebied.

Noordoostelijk kwadrant

In het noordoostelijke kwadrant bepalen de noord-zuid lopende wegen de stedenbouwkundige structuur. In oostelijke richting neemt de dichtheid van de bebouwing af. Het karakter verloopt van een dorpse sfeer rondom de Van Bennekomweg via een sfeer met wonen langs een laan (Parklaan) naar een “wonen in het bos”-sfeer (Bergweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.2 Hoofdstructuur Doorn Centrum

2.2.3 Karakteristiek

De historische wegen met een aaneenrijging van panden in een tot twee bouwlagen met een kap zijn bepalend voor het dorpskarakter dat zich vooral manifesteert langs delen van de Kampweg, Amersfoortseweg, Dorpsstraat, Van Bennekomweg en Acacialaan. Dit dorpskarakter straalt uit naar de achterliggende gebiedsdelen, waar in de afgelopen decennia, vaak op de achtererven, nieuwe centrumfuncties zijn ontwikkeld. Als resultaat hiervan zijn verschillende sferen en diverse ruimtetypen ontstaan zoals verdichte straten, hoven, parkeergebieden en achterstraten.

Het noordwestelijk en zuidwestelijk deel van het centrumgebied kenmerken zich door wonen langs lanen in overwegend vrijstaande en twee onder een kapwoningen. Binnen de genoemde delen verschilt het karakter en opbouw van de lanen. Direct grenzend aan het dichter bebouwde deel van het centrum, is sprake van meer compacte straatprofielen, die meer het karakter van oudere woonstraten hebben. Langs de randen van het centrum is sprake van een ruimere opbouw van zowel het straatprofiel als de verkaveling. Zo zijn de Berkenlaan/Drift en de Gezichtslaan zeer monumentale lanen met brede groenstroken en stevige laanbeplanting. Kenmerkend zijn de doorzichten naar de groene achtertuinen en binnengebieden met opgaand groen en bosrestanten. Tevens is kenmerkend dat vrijstaande bijgebouwen in de achtertuinen zijn geplaatst en dat zijdelingse aanbouwen zich op ruime afstand van de voorgevel bevinden. Als resultaat hiervan vormen de ruimtelijkheid met doorzichten en veel opgaand groen belangrijke kwaliteiten.

De sfeer van wonen langs een laan treft men ook aan langs Parklaan en Oude Woudenbergseweg. Overwegend vrijstaande panden staan hier op grote tot zeer grote beboste percelen.

Langs de Bergweg en tussen Bergweg en Parklaan zijn de percelen nog groter. De panden staan in wisselende rooilijn op afstanden van 10 tot 20 meter van de weg. Hiermee is hier sprake van een “wonen in het bos”-karakter.

In de loop der tijd zijn een aantal percelen verdicht met woningbouw zoals de woonbuurtjes met rijwoningen aan de Kampdwarsweg, Fre Domissehof en Simon Vestdijkhof en de gestapelde nieuwbouw achter de voormalige kerk aan de Kampweg. Deze bebouwing karakteriseert zich als "wonen langs straten".

Voorts komen er nog een drietal hoven voor aan de Van Bennekomweg en aan Blokhoven. Deze bebouwing heeft meer het karakter van wonen aan een hof.

Op figuur 2.3 is de karakteristiek voor de verschillende gebieden als volgt aangegeven:

  • Gebied met dorpsbebouwing

Overwegend kleinschalig gevarieerd karakter met een, twee of incidenteel drielaagse individuele bebouwing vaak langs of als verdichting achter historische lijnen. De oorspronkelijk groene voorerven zijn verhard of niet aanwezig. Er is sprake van een grote mate van afwisseling zowel ruimtelijk, functioneel als in materialisering.

  • Gebied met laanverkaveling

Overwegend twee onder een kappers en vrijstaande woningen langs brede maar ook een aantal smalle lanen al dan niet in kleine series gebouwd in een of twee lagen met een kap al dan niet met wolfseind. Door ligging, brede zij- en voorerven en doorkijkjes naar achtererven stralen de brede lanen een individuele en groene sfeer uit en in de smalle lanen is de sfeer juist meer besloten.

  • Gebied met straatverkaveling

Seriematig opgezette bebouwing met eengezins rijtjeswoningen langs korte straten.

  • Gebied met bosverkaveling

Solitaire panden op grote bospercelen, vaak op ruime afstand van de weg. Het boskarakter overheerst.

  • Hofbebouwing

Een gemeenschappelijke ruimte of hof die aan één zijde ontsloten is en waaraan aan meerdere zijden woningen zijn georiënteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.3 Karakteristiek Doorn Centrum

2.3 Uitgangspunten voor het beheer van de ruimte

2.3.1 Inleiding

Voorliggend plan is consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bestaat, wordt vastgelegd. Dit betekent echter niet dat de bestaande ruimtelijke situatie voor de aankomende tien jaar wordt bevroren. Onnodige starheid van het plan moet worden voorkomen. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie zijn in meerdere of mindere mate wel mogelijk. Een woning blijft een woning en een maatschappelijke functie blijft een maatschappelijke functie. Afhankelijk van de functie worden wel ontwikkelingsmogelijkheden binnen de functie gegeven, echter altijd op perceelsniveau.

Hierna wordt ingegaan op de planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van dit bestemmingsplan voor enkele belangrijke functies.

2.3.2 Beheersuitgangspunten per deelgebied

Zoals hiervoor aangegeven, is de stedenbouwkundige analyse zoals opgenomen in Bijlage 1, als uitgangspunt genomen bij het formuleren van de verschillende bouwmogelijkheden binnen de verschillende bestemmingen. Uit de analyse volgen per deelgebied de volgende zaken om te verwerken in de bestemmingsregeling.

Bij de praktische uitwerking van het stedenbouwkundig kader naar het bestemmingsplan is overigens ook rekening gehouden met zowel de uniformiteit als het vigerende bestemmingsplan. Hierdoor kan hetgeen geregeld is in het bestemmingsplan op onderdelen enigszins afwijken ten opzichte van wat in het stedenbouwkundig kader staat aangegeven. Daar waar is aangegeven dat één bouwlaag met een kap gewenst is, is uitgegaan van een maximale goothoogte van 4 m en een bouwhoogte van 7 m. In gevallen waar de bestaande goot- en bouwhoogte hoger is een hogere goot- dan wel bouwhoogte aangegeven.

Deelgebied 1 Amersfoortseweg, Kampweg, Dorpsstraat , Acacialaan e.o.

Voor het centrale winkelgebied Dorpsstraat (tussen nr 27 t/m 71), de Amersfoortseweg (tot aan nrs 21 en 26) en de Kampweg tot aan de Vossenweg geldt de doelstelling 'consolidatie dorps-winkelgebiedkarakter' door behoud van de aaneengebouwde bebouwingsstructuur:

  • behoud kleinschaligheid door maximalisatie van bouwvolume tot 2 lagen met kap met een maximum goothoogte van 6 m en
  • beperking pandbreedte door maximalisatie van de pandbreedte tot 12 m;
  • consolidatie aaneengebouwd karakter door toestaan van bebouwing tot in de zijdelingse perceelgrens.

Voor het overige deel van de Dorpsstraat en de Amersfoortseweg tot aan de Springweg geldt de doelstelling 'behoud dorps-lintbebouwingskarakter 'door behoud van de bebouwingsstructuur met individuele panden. Dat kan door:

  • consolidatie van het individuele, afwisselende karakter van de bebouwing door consolidatie van de bestaande goot- en bouwhoogtes.
  • consolidatie van het vrijstaande karakter van de bebouwing door consolidatie van een minimale afstand tussen woning en zijdelingse perceelgrens van 1 m in combinatie met het situeren van bijgebouwen achter de woning of in ieder geval de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  • consolidatie van de kleinschaligheid door maximalisatie van de breedte van de hoofdbebouwing op 8 m.

Voor de Van Bennekomweg, Boslaan en Kerklaan (ten noorden van Kortenburglaan):

  • consolidatie van de lage bouwwijze door maximalisatie van de goothoogte op 4m bij de Kerklaan en de Boslaan en maximalisatie van de goothoogte op 4,5m bij de Van Bennekomweg bij een maximale bouwhoogte van 8m;
  • consolidatie compacte bouwwijze door afstand tussen woning en zijdelingse perceelgrens vast te leggen op een minimale afstand van 1m;
  • behoud van de kleinschalige bouwwijze door maximalisatie van de voorgevelbreedte op 6m;
  • behoud vrijstaande karakter van de bebouwing door bijgebouwen achter de woning of in ieder geval achter de achtergevel van de hoofdbebouwing te positioneren;

Voor de Acacialaan en de Kortenburglaan (oostelijk gedeelte tot aan deelgebied 2):

  • consolidatie dorps bebouwingsbeeld door maximalisatie van goot op 6 en bouwhoogte op 10 m;
  • behoud van relatief kleinschalig bebouwingsbeeld door maximalisatie van de voorgevelbreedte en de breedte van de hoofdmassa tot 8m;
  • behoud van een minimale afstand tussen woning en zijdelingse perceelgrens van 2m.

Voor het gehele deelgebied(behoudens de projectmatige inbreidingslocaties):

  • consolidatie bouwwijze met kap;
  • behoud van de karakteristieke situering van vrijstaande bijgebouwen achter de woning, of in ieder geval achter de achtergevel van het hoofdgebouw.

Voor de projectmatig gebouwde inbreidingslocaties aan de Van Bennekomweg en rondom de Fre Domissehof en Simon Vestdijkhof geldt een seriematige bestemmingswijze als uitgangspunt, met uniforme uitbreidingsmogelijkheden. Dat betekent in ieder geval een strikte consolidatie van de bestaande bebouwing (o.a. vastlegging bestaande goot- en bouwhoogtes).

Deelgebied 2 Gezichtslaan, Middenlaan e.o.
Voor de lanen (Gezichtslaan, Middenlaan, Berkenweg en Schimmelpenninck van der Oyelaan):

  • beeldbepalende ruime afstanden tussen woningen tot de zijdelingse perceelgrens en onderling consolideren door minimaal 4 m afstand tussen de woning en de zijdelingse perceelgrens aan te houden;
  • waarborgen van het groene karakter van het deelgebied door consolidatie van de bestaande voorgevelrooilijnen en daarmee de bestaande voortuindieptes;
  • maximalisatie van voorgevelbreedte van woningen op maximaal 12 m voor vrijstaande woningen en 15m voor tweekappers (gezamenlijk);
  • behoud ensemble Berkenweg 36 t/m 42. Door consolidatie bestaande goot- en bouwhoogtes;
  • in verband met de afwijkende rooilijn: consolidatie van de lage bouwwijze van nummers 21 t/m 23 door maximalisatie van de bestaande goothoogte op 3,5 m en de bouwhoogte op 8 m.

Voor de ruimere woonstraten (De Geer van Jutphaaslaan, Kortenburglaan, IJskelderlaan en Vita Novalaan):

  • behoud van het relatief kleinschalig bebouwingsbeeld door maximalisatie van de voorgevelbreedte en de breedte van de hoofdmassa tot 8 m, behoudens voor de Vita Novalaan: de recentere bebouwing en verkaveling is hier breder zodat van een grotere breedte sprake is; hier maximalisatie van de breedte op 10 m bij een minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens van 3 m;
  • voor de Kortenburglaan noordzijde tussen de huisnummers 8 t/m 26 geldt dat vanwege het compactere straatbeeld een kleinere minimale afstand van 2 m tussen woning en zijdelingse perceelgrens kan worden aangehouden.

Voor de Montroselaan:

  • gegeven het compactere straatbeeld, kan van de Montroselaan uitgegaan worden van een kleinere minimale afstand tussen woning en zijdelingse perceelsgrens van 1 m;
  • consolidatie van het zeer karakteristieke, kleinschalige dorpse bebouwingsbeeld aan de Montroselaan door maximalisatie van de goothoogte op 3 m en de bouwhoogte op 8 m;
  • het opnemen van een regeling die het mogelijk maakt om de éénlaagse woningen Montroselaan 32 t/m 50 aan de achterzijde in één laag met kap achterwaarts uit te breiden tot een diepte van 12m, gerekend vanaf de voorgevel en met dien verstande dat de goothoogte van die uitbreiding maximaal 3 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van de kap bedraagt;
  • voor het nieuwbouwcomplex aan de Montroselaan geldt consolidatie van de bestaande footprint, goot- en bouwhoogte.

Voor het gehele deelgebied:

  • consolidatie bouwwijze met kap;
  • behoud van de karakteristieke situering van vrijstaande bijgebouwen achter de woning, of in ieder geval achter de achtergevel van het hoofdgebouw.

Deelgebied 3 Prins Hendrikweg, Sparrenlaan e.o.

Voor de Eikenlaan:

  • consolidatie bestaande afwisseling in goot- en bouwhoogte door vastlegging bestaande goot- en bouwhoogtes, en voorts consolidatie van de bestaande onbebouwde ruimte tussen de woningen, zodat aan/uitbouwen aan de achterzijde van de woningen plaatsvinden. Hiermee kan ook het ensemble Eikenlaan 1 t/m 11 in samenhang met 6/8 en 14/16 worden geconsolideerd.

Voor de Heuvelweg/Sparrenlaan (tot aan nrs 39 en 33):

  • consolidatie van de karakteristieke kleinschalige en compacte bouwwijze door maximalisatie van de hoofdmassa van de woning op 6 m, consolidatie van de goothoogte op maximaal 4m, bouwhoogte op 10 m, en behoud van een minimale afstand van 2 m tussen de woning en de zijdelingse perceelgrens.

Voor Sparrenlaan en Eikenlaan:

  • het opnemen van een regeling die het mogelijk maakt om de éénlaagse woningen aan de Sparrenlaan en Eikenlaan aan de achterzijde in één laag met kap achterwaarts uit te breiden tot een diepte van 12 m gerekend vanaf de voorgevel en met dien verstande dat de goothoogte van die uitbreiding maximaal 3 m bedraagt. Voorts moet de bouwhoogte gemaximaliseerd worden op de bouwhoogte van de kap van het hoofdgebouw.

Voor de Koningin Julianaweg, de Prins Hendrikweg en het westelijk gedeelte van de Sparrenlaan (vanaf nrs 39 en 33):

  • hier geldt consolidatie van de bestaande korrelgrootte van de bebouwing door maximalisatie van de breedte van de hoofdbebouwing tot 8m (tenzij bestaand meer is) en de afstand tussen woning en de zijdelingse perceelgrens minimaal 2,5 m.

Voor de Kampweg:

  • hier geldt consolidatie van de dorpse karakteristiek als uitgangspunt; dat betekent consolidatie van de bestaande afwisseling in goot- en bouwhoogte door consolidatie daarvan en consolidatie van de bestaande bouwmassa's (bestaande breedtes en footprints van de hoofdbebouwing met uitbouwmogelijkheden aan achterzijde), vastlegging van de bestaande afwisseling in voorgevelrooilijnen en consolidatie van het vrijstaande karakter in een dorpse karakteristiek door een minimale afstand tussen woningen en de zijdelingse perceelgrens van 2,5 m als uitgangspunt te nemen.

Voor het gehele deelgebied:

  • consolidatie bouwwijze met kap
  • behoud van de karakteristieke situering van vrijstaande bijgebouwen achter de woning, of in ieder geval achter de achtergevel van het hoofdgebouw.

Deelgebied 4 Parklaan, Bergweg

Voor de Parklaan (met uitzondering van de oostzijde ten noorden van de Torenlaan), de Torenlaan zuidzijde 2 t/m 10 en Acacialaan 41 en 43:

  • waarborgen van een minimale bebouwingsvrije zone tussen woning en zijdelingse perceelgrens van 5 m.

Voor de oostzijde Parklaan ten noorden van de Torenlaan, Torenlaan 5, Oude Woudenbergseweg 12, 14 en 19, Acacialaan 45 en de Bergweg:

  • hier geldt met het oog op het behoud van het “wonen in het boskarakter” als uitgangspunt een minimale afstand van 7 m tussen woning en zijdelingse perceelgrens.

Voor het gehele deelgebied:

  • handhaving van de bestaande rooilijnen teneinde de extensieve bebouwingsopzet en het “wonen in het boskarakter” zorgvuldig en zo optimaal mogelijk in stand kunnen te houden;
  • hoofdgebouwen in maximaal twee bouwlagen, al dan niet afgedekt met kap;
  • met het oog op behoud van zoveel mogelijk bestaand groen op percelen: bouwvlakken zoveel mogelijk projecteren ter plaatse van de bestaande hoofdbebouwing;

Voor het gehele deelgebied met uitzondering van de Bergweg:

  • het behoud van de vrijstaande bijgebouwen achter de bestaande hoofdgebouwen, of in ieder geval achter de achtergevel van het hoofdgebouw.

2.3.3 Zonering van centrumfuncties

Regeling vigerend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan Centrum is een relatief groot gebied bestemd voor gemengde doeleinden. Daarnaast is een zonering aangebracht, namelijk in A en D gebieden. Het A gebied betreft de schil om het kernwinkelgebied (uitloopgebied) en het D gebied betreft het kernwinkelgebied zelf. Binnen het zogenoemde A en D gebied is uitwisseling van de functies wonen, horeca, detailhandel, bedrijven en maatschappelijke dienstverlening mogelijk. Detailhandel in de A gebieden is echter uitsluitend toegestaan waar dit specifiek is aangeduid.

Visie

In de gemeentelijke Detailhandelsvisie is als belangrijkste doelstelling voor het centrum van Doorn opgenomen:

'een betere relatie leggen tussen de verschillende deelgebieden in het centrum en streven naar verdere concentratie van het winkelaanbod, waarbij horeca de detailhandel dient te versterken'.

Het concentratiegebied voor winkels en horeca bestaat uit het gebied ter weerszijden van Plein 1923, het zuidelijke deel van de Amersfoortseweg en het eerste gedeelte van de Kampweg (tot de Vossenweg). Dit gebied beschikt over een compleet en goed geclusterd boodschappenaanbod. Om ook in de toekomst te kunnen blijven voldoen aan de eisen van de consument is schaalvergroting van enkele winkels, met name de supermarkten, mogelijk. Het specialistische, veelal hoogwaardige winkelaanbod in de Kampweg vormt een bijzondere aanvulling op het dagelijkse aanbod in het centrum van Doorn. Het onderscheidende aanbod in combinatie met het historische, dorpse karakter van deze straat biedt volop kansen voor een bijzonder winkelmilieu. Deze functie van het concentratiegebied kan nog verder worden versterkt door toevoeging van horeca met terrasfunctie.

In het uitloopgebied, dat ligt langs gedeelten van de Kampweg, Amersfoortseweg, Dorpsstraat en Acacialaan is tevens sprake van een gemengd aanbod aan voorzieningen. Met name in het gebied in het oostelijke deel rond de Acacialaan heeft inmiddels de nodige woningbouw plaatsgevonden (of gaat plaatsvinden). Dit gebied maakt daarmee feitelijk geen onderdeel meer uit van het uitloopgebied.

Het centrum van Doorn dient een aantrekkelijke omgeving te zijn waarbinnen het mogelijk is om op een aangename manier te wonen, te winkelen, te werken en te recreëren. In het algemeen moet gestreefd worden naar een gesloten winkelfront met horecagelegenheden op strategische plaatsen. Ontwikkelingen in het concentratiegebied zouden dan ook op deze uitgangspunten gericht moeten zijn. In het kader van dit bestemmingsplan is de exacte omvang van het gemengde gebied (concentratiegebied en uitloopgebied) nader bezien. Hieruit blijkt dat in de afgelopen periode vooral bedrijven aan de randen (in het uitloopgebied of het 'A gebied') zijn verdwenen.

Buiten het concentratiegebied (uitloopgebied) is wel plaats voor een menging van functies, waarbij alleen de bestaande detailhandel en horeca positief wordt bestemd. Zodoende wordt de mogelijkheid geschapen om de detailhandel en horeca in het concentratiegebied verder te versterken.

Vertaling visie in het bestemmingsplan

In het voorliggende bestemmingsplan is het concentratiegebied bestemd als 'Centrum'. Dit betreft grofweg een gedeelte van de Dorpsstraat en Amersfoortseweg. Daarnaast Plein 1923 en de Kampweg tot aan de Vossenweg. Binnen deze bestemming is uitwisseling van zoveel mogelijk functies (in combinatie met wonen) mogelijk. Het gaat hierbij om de functies dienstverlening, detailhandel (met uitzondering perifere detailhandel), horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, culturele en ontspanningsvoorzieningen, sport en waar aanwezig bedrijven.

Het uitloopgebied is in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is eveneens een menging van bovengenoemde functies in combinatie met wonen mogelijk, met uitzondering van detailhandel en horeca. Indien zich op een betreffende locatie detailhandel of horeca bevindt, dan is deze specifiek mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan door middel van een functieaanduiding.

Op figuur 2.4 is de zonering van de bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0005.png"

Figuur 2.4 Zonering bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd'

2.3.4 Dorpstraat 73 (Kraanterrein/ Slokkerterrein)

Voor deze locatie is in 2004 een wijzigingsplan ('Kraanterrein') opgesteld. Vervolgens is op basis van dit plan ook een bouwvergunning voor de bouw van 39 woningen verleend, maar deze zijn echter nooit gerealiseerd. Inmiddels lijken de plannen te zijn gewijzigd, maar deze zijn nog niet uitgewerkt. Er zal daar ter zijner tijd een afzonderlijk planologisch kader voor moeten worden opgesteld.

Het bestemmingsplan is voor deze locatie echter ouder dan 10 jaar en daarom zou deze locatie ook in de actualisering mee moeten worden genomen. Vandaar dat het oude vergunde plan in Doorn Centrum is opgenomen. Hiervoor is een aparte bestemming 'Woongebied' opgenomen, waarin onder meer is bepaald dat er maximaal 39 woningen mogen worden gebouwd conform de verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemeen ruimtelijk beleid beschreven dat relevant is voor het centrum van Doorn.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De regio Utrecht is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. Het plangebied is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur buiten een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren gelegen. Er is geen specifiek beleid voor het plangebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0008.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Meer in het algemeen wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoog opgeleide bevolking, de kennisintensieve en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht.

De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Vanwege de complexiteit en de omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht maken het Rijk en de regio hierover afspraken.

Er zijn in het voorliggende bestemmingsplan geen nationale belangen in het geding. Het bestemmingsplan ondervindt zodoende geen belemmeringen vanuit het beleid zoals dat geformuleerd is in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het Barro vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

Besluit Ruimtelijke ordening (2012)

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd stappen te zetten ('de treden van de ladder') wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen. Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013)

Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is het feit dat Utrecht aantrekkelijk is als vestigingsgebied vanwege drie kwaliteiten.

  • 1. Utrecht ligt centraal is daarom een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken. Daarnaast is Utrecht een aantrekkelijk ontmoetingspunt;
  • 2. Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen;
  • 3. Utrecht is sterk in kennis en cultuur.


De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en meer verantwoordelijkheid voor gemeenten zijn belangrijke uitgangspunten van het beleid. Hoe ze met deze uitgangspunten aan de slag gaan, werken de provincie uit in het Ruimtelijk Actieprogramma. De provincie gaat hierin met haar partners aan de slag om het beleid concreter te maken, samenwerking in het ruimtelijk werkveld te versterken en werkwijzen te vernieuwen. Het Ruimtelijk Actieprogramma werkt aan drie pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. vitale dorpen en steden;
  • 3. landelijk gebied met kwaliteit

Vitale dorpen en steden

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:

  • het belang van vitale steden voor het functioneren van de economie;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor openbaar vervoer en daarmee aan de bereikbaarheid;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor tal van voorzieningen (waaronder het culturele aanbod) die het wonen in de regio aantrekkelijk maken;
  • het voorkomen van extra ruimteclaims op het landelijk gebied;
  • de vraag naar binnenstedelijk wonen.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De PRV bevat regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. In de verordening is aangegeven dat verstedelijking mogelijk is binnen in het stedelijk gebied.

Het plangebied is gelegen binnen de rode contour en is aangewezen als stedelijk gebied. (Het donkergroene gebied is aangemerkt als buitengebied). Als gevolg hiervan gelden vanuit het provinciale beleid en de provinciale verordening geen specifieke regels voor dit bestemmingsplan.

De toelichting op ruimtelijke plannen moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0009.png"

Figuur 3.2 Stedelijk gebied (bron: www.ruimtelijkplannen.nl)

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (2010)

Het motto van de Structuurvisie is 'Groen dus vitaal'. In dit motto staat 'Groen' in zijn brede betekenis voorop en geeft daarmee tevens de regionale en landelijke positie aan. Het is allereerst deze positie die de gemeente met de structuurvisie op duurzame wijze willen versterken. En dan vooral door het behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten. Ontwikkelingsvragen staan altijd in het teken van de beste wijze van beheer. Langzame vernieuwing, aandacht voor de bestaande kwaliteiten en richten op maatwerk zijn kenmerken van de bestuurlijke houding die de gemeente kiest. Het grootste deel van het motto 'vitaal' zit immers verankerd in die bestaande kwaliteiten van onze samenleving.

Op de structuurvisiekaart zijn de bestaande kernen gelegen in het gebied 'bebouwing binnen rode contour' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0010.png"

Figuur 3.3 Structuurvisiekaart

De gemeente kiest in de structuurvisie voor zes thema's die een breed terrein bestrijken. Voor het plangebied zijn met name het vierde thema 'Leefbare dorpen' en zesde thema 'Maatwerk voor wonen en werken' relevant.

Leefbare dorpen

Binnen dit thema is met name de opgave 'Levendige dorpsharten behouden en versterken met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud' relevant.

De opgave is om deze behoeften en wensen bij elkaar te brengen door herkenbare en bruisende dorpsharten te ontwikkelen, waarbij voorzieningen zoveel mogelijk geconcentreerd zijn in ‘centrumgebieden’. Het beleid voor de wijken wordt gericht op een goede woonfunctie (met werken aan huis) terwijl de gemeente in de centrumgebieden functies wil gaan concentreren en combineren: wonen, winkels, zorg, bestuur, scholen, cultuurhuizen, horeca, enzovoort.

Maatwerk voor wonen en werken

Binnen dit thema is de opgave 'Maatwerk voor wonen en werken binnen de 'rode' contouren' relevant.

De gemeente streeft naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Daarmee kunnen kan de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand worden gehouden. Binnen de gemeente wordt alleen voor de behoefte van eigen inwoners. De focus ligt daarbij op groepen die moeilijk een passende woning kunnen vinden. Het is van groot belang voldoende te blijven bouwen binnen de ‘rode’ contouren van de dorpen om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Het uitgangspunt is om bij deze ontwikkeling de ‘rode’ contouren rond de dorpen niet uit te breiden. Met het huidige woningbouwprogramma van ongeveer 1.400 woningen kan de gemeente met deze doelstellingen de komende jaren vooruit.

Specifieke projecten in Doorn zijn de integratie van Huis Doorn met het dorp Doorn en de ontwikkeling van het dorpshart. In dit kader wordt het terugontwikkelen van de zichtlijn over de Gezichtslaan door het Rosarium genoemd. Deze zichtlijn is al voor een deel opgenomen in het aangrenzende bestemmingsplan Rosarium en daarin aangeduid als van cultuurhistorische waarde. In dit bestemmingsplan is de zichtlijn – voor zover deze binnen het plangebied valt en nog herkenbaar is te maken – eveneens opgenomen. Ter plaatse van deze zichtlijn gelden bijzondere regels om te voorkomen dat de zichtlijn wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0011.png"

Figuur 3.4 Visiekaart Doorn

De toegevoegde waarde van een gebied in een dorp dat herkenbaar als hart functioneert, voor de sociale samenhang is heel groot. In de openbare ruimte vinden toevallige ontmoetingen plaats en de synergie tussen gebruikers is groot. Voorzieningen kunnen hier geconcentreerd worden.

In ieder dorp worden dergelijke concentratiezones aangegeven. Bij nieuwe vragen voor de locatie van een maatschappelijke functie zal de gemeente in eerste instantie een plek in de concentratiezone zoeken.

Om ook op de lange termijn de winkelvoorzieningen in de huidige omvang in stand te houden zullen in Doorn aanvullende maatregelen nodig zijn. Deze kern moet concurrerender worden. Mede daarom is er een integrale visie op het ‘hart’ van dit dorp nodig.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

In dit hoofdstuk zijn het voor het plangebied relevante specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector in algemene zin beschreven. Nieuwe ontwikkelingen moeten hieraan voldoen. Mede gelet op het conserverende karakter is dit bestemmingsplan niet in strijd met sectoraal beleid en zijn er geen milieubelemmeringen die de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.1 Beeldkwaliteit

Welstandsnota 2008

Deze nota dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen. Het beeldkwaliteitsplan voor het centrum van Doorn is verwerkt in de welstandsnota.

Beeldbepalende elementen

In Doorn geldt de as van de N225, de Driebergsestraatweg - Dorpsstraat als beeldbepalende route. Daarnaast heeft de Oude Arnhemse Bovenweg belangwekkende cultuurhistorische waarden. Ook gelden voor de uitvalswegen in noord-zuidrichting, de Amersfoortseweg en de Langbroekerweg aanvullende criteria. Voor het gehele deelgebied dat het centrum van Doorn omvat, zijn gedetailleerde welstandscriteria opgesteld, omdat dit gebied eveneens als beeldbepalend geldt.

Voor het beoordelen van bouwplannen geldt een getrapte benadering: eerst zal worden nagegaan of ze voldoen aan de voorwaarden om vergunningvrij gebouwd te kunnen worden. Vervolgens wordt bekeken of ze binnen de termen van de loketcriteria kunnen worden afgehandeld. Voldoen ze daar niet aan, dan worden ze aan de welstandscommissie voorgelegd. Naast loketcriteria zijn objectgebonden en gebiedsgerichte criteria opgenomen.

De criteria uit de Welstandsnota voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn grotendeels doorvertaald naar de regels van dit bestemmingsplan.

4.2 Wonen

Inleiding

De totale Doornse woningvoorraad wordt gedomineerd door ééngezinswoningen. Dure koopwoningen is het meest voorkomende woningtype in het plangebied.

Doorn ligt in door de provincie Utrecht de aangewezen open ruimte die zich uitstrekt over de Utrechtse Heuvelrug. In deze open ruimte mag in beginsel geen uitbreiding van ruimtebeslag door verstedelijking plaats vinden. De grond die beschikbaar is voor woningbouw is in Doorn dus schaars en beperkt zich tot inbreidingslocaties. Het beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie.

Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 (2014)

Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de woonvisie 2013 vastgesteld.

Hieruit bleek dat het vertrekpunt van de visie uit 2008, namelijk het werken aan vitale dorpen, overeind kon blijven. Vitale dorpen rust op de volgende pijlers:

  • Dynamiek en groei met respect voor het landschap: Een vitaal dorp kent dynamiek. Hiervoor is een geleidelijke groei, passend bij de schaal van de kern en met respect voor het landschap in en om de kern essentieel.
  • Een gemengde bevolking: Het functioneren van een gemeenschap vraagt een gedifferentieerde leeftijdsopbouw. Dat draagt bij aan een blijvend draagvlak voor verenigingen, scholen en andere voorzieningen. De gemeente houdt daarom in haar woonbeleid rekening met alle huishoudens: alleenstaanden, (echt)paren, gezinnen met kinderen, lage-, midden- en hoge inkomens, jongeren en ouderen. De focus ligt in het bijzonder op groepen die moeilijk een passende woning vinden.
  • Passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving: Voorzieningen, passend bij het schaalniveau van de dorpen, zijn belangrijk. Zij zorgen behalve voor praktisch gemak ook voor levendigheid, ontmoeting en binding. Minimaal aanwezig zijn: een basisschool en ruimte voor ontmoeting, bijvoorbeeld in een multifunctionele accommodatie.

De gemeente wil werken aan fysiek en sociaal duurzame dorpen, waarin alle inwoners prettig en veilig kunnen (blijven) wonen in hun eigen leefomgeving en waar de sociale cohesie in stand blijft c.q. wordt versterkt. Daarin is binnen kaders ruimte voor maatwerk op het laagste schaalniveau. Groei is nog wel aan de orde, maar zal gericht zijn op het voorzien in de eigen behoefte van de huishoudens van onze gemeente in de komende jaren.

De belangrijkste doelen zijn:

  • 1. De woningmarkt in beweging brengen:
  • 2. Doorstroming in de voorraad sociale woningen
  • 3. meer betaalbare huur- en koopwoningen(ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van ca. €34.000 tot €50.000.
  • 4. Levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg: inwoners met een fysieke of geestelijke beperking kunnen in ieder dorp wonen en in hun woonomgeving de benodigde zorg en dienstverlening krijgen.
  • 5. Inwoners wonen duurzaam in duurzame woningen.

De gemeente en de in de gemeente gehuisveste woningcorporaties hebben prestatie afspraken ondertekend op het gebied van doorstroming, nieuwbouw, duurzaamheid en andere aspecten rondom wonen. Ook het woningbouwbeleid komt hierbij aan de orde, waarbij de gemeente zich sterk maakt voor instandhouding en uitbreiding van de sociale sector, maar tegelijkertijd ook de - vooral ruimtelijke - beperkingen daarvan onderkent.

Verder wordt aangegeven dat om beter en flexibeler aan de vraag naar woonruimte tegemoet te kunnen komen, in principe wordt meegewerkt aan woningsplitsing, mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is ('ja, mits'). Dit nieuwe beleid heeft een concrete uitwerking gekregen in dit bestemmingsplan middels een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen in de bestemmingen Centrum, Detailhandel, Gemengd, Kantoor en Maatschappelijk. In het volgende hoofdstuk, Wijze van bestemmen wordt deze regeling nader uiteengezet.

4.3 Detailhandel en horeca

Detailhandelsvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug (2009)

Kenmerken centrum Doorn

Het winkelaanbod in Doorn heeft een omvang van ± 10.500 m² wvo en bestaat uit ± 80 verkooppunten. Dit is kleiner dan gemiddeld in dorpen van gelijke omvang (circa 20.000 m² wvo). Het verschil wordt vooral bepaald door een beperkter aanbod in recreatieve en doelgericht bezochte branches. Ruim 80% van het winkelaanbod is gevestigd in het centrum (± 8.300 m² wvo). Hiermee is het centrum in omvang vergelijkbaar met centra van dorpen van gelijke omvang.

Het aanbod voor dagelijkse boodschappen (voedings- en genotmiddelen, frequent benodigde non-food) is in Doorn van gemiddelde omvang en is grotendeels gevestigd in het centrum. Belangrijkste trekkers zijn de twee supermarkten.

Daarnaast is er een compleet overig dagelijks aanbod gevestigd, met versspeciaalzaken, drogisten, bloemen en huishoudelijke artikelen.

In vergelijking met dorpen van gelijke omvang en met referentiecentra (Bergeijk, Eerbeek) is het modisch en overig recreatieve aanbod in Doorn van beperkte omvang.

Het aanbod in Doorn bestaat enerzijds uit landelijke ketens in het midden en lagere marktsegment en anderzijds uit lokale aanbieders in het hogere marktsegment. Met de komst van warenhuis Hema (in 2008) heeft het centrum van Doorn een belangrijke nieuwe trekker gekregen.

Verspreid over het centrum zijn naast winkels diverse dienstverlenende bedrijven gevestigd (zoals banken, kappers). Het horeca-aanbod is van beperkte omvang en ligt verspreid over het dorp. De warenmarkt van Doorn wordt elke donderdagochtend op de Kampweg gehouden.

Visie

Doorn is in het detailhandelsbeleid aangemerkt als klein streekcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0012.png"

Figuur 4.1. Winkelstructuur

Kansen voor versterking positie centrum

Het centrum van Doorn heeft in de toekomst primair een verzorgende functie voor inwoners uit het eigen dorp. Door de gunstige ligging (centraal, goed bereikbaar) en de toeristische aantrekkingskracht (natuur, Huis Doorn) kunnen winkels daarnaast profiteren van extra bestedingen door inwoners uit omliggende dorpen (Langbroek, Wijk bij Duurstede) en door (verblijfs)toeristen. Dit biedt kansen voor een gevarieerd winkelaanbod. Om de functie als klein streekcentrum te versterken moet aan de volgende randvoorwaarden worden voldaan:

  • Compleet dagelijks aanbod als basis
  • Goede bereikbaarheid en parkeervoorzieningen
  • Samenhangende structuur met aantrekkelijke uitstraling

Het is gewenst een betere relatie te leggen tussen de verschillende deelgebieden in het centrum (supermarkten, Thorheimpassage, Kampweg) en te streven naar verdere concentratie van het winkelaanbod. Daarnaast zijn een verbetering van de parkeergelegenheid (capaciteit, bereikbaarheid, ligging ten opzichte van winkels) en verbetering van de verblijfskwaliteit gewenst. Voor horeca worden mogelijkheden geboden op het plein bij de kerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0013.png"

Figuur 4.2 Gewenste winkelstructuur

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. In het bestemmingsplan is aan het concentratiegebied voor winkels (zie figuur 4.2) de bestemming 'Centrum' toegekend. Binnen deze bestemming is een ruime uitwisseling aan functies mogelijk, waaronder detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Hierdoor blijft een hoge mate van dynamiek en uitwisseling mogelijk. Het plan voldoet hiermee aan de doelstellingen uit de Detailhandelsvisie.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Door de Omgevingsdienst Regio Utrecht is een integraal milieuadvies opgesteld voor het bestemmingsplan Doorn Centrum. Dit milieuadvies is opgenomen in bijlage 2. In onderstaande milieuparagraaf zijn de conclusies per aspect kort samengevat.

De onderstaande onderdelen zijn in de toelichting verwerkt.

Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012 (2009, verlengd in 2012)

Het plan bevat de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • 1. duurzaamheid;
  • 2. gemeentelijke interne duurzaamheidzorg;
  • 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • 4. kwaliteit van de leefomgeving.


Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR-score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde 'kansrijke' projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR-score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast. Een uitgebreide beschrijving van de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan kan een uitgebreide toetsing aan het milieubeleidsplan achterwege blijven.

Provinciale milieuverordening (2013)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden zijn aangewezen in de PMV. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinning. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan kan een uitgebreide toetsing aan de provinciale milieuverordening achterwege blijven. Wel wordt in paragraaf 'Water' ingegaan op het voor het plangebied relevante aspect grondwater.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk die is opgenomen in Bijlage 2 bij de regels.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied bestaat uit het centrum van Doorn. In het centrum is naast woningen ook een groot aantal andere functies, zoals horeca, maatschappelijke functies, detailhandel en bedrijven, aanwezig. Een dergelijke menging van functies is in het gebied ook gewenst. Daarom behoort het plangebied tot het omgevingstype gemengd gebied.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de SvB 'Stedelijk'.

Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' worden bedrijven uit maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Stedelijk' toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die in een gemengd gebied direct naast woningen algemeen toelaatbaar zijn. Uitzondering daarop is de bestaande brandweerkazerne (categorie 3.1) ter plaatse van het perceel Kampweg 55. Dit perceel heeft daarom binnen de bestemming 'Maatschappelijk' een specifieke aanduiding 'brandweerkazerne' gekregen. In het plangebied komen verder geen bedrijven voor uit een hogere milieucategorie. De huidige bedrijfsactiviteiten in het gemengde gebied kunnen daarom blijven gehandhaafd zonder specifieke aanduiding.

Bestaande bedrijven die aanwezig zijn binnen de bestemming 'Centrum' en 'Gemengd' zijn specifiek aangeduid door middel van een categorie-aanduiding (functieaanduiding).

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

De Omgevingsdienst heeft het bestemmingsplan getoetst aan de Wet bodembescherming en de Bodemkwaliteitskaart, zie hiervoor bijlage 2.

Binnen het plangebied Doorn Centrum is veel bodeminformatie beschikbaar. De conclusie dat er op dit moment geen sprake is van acute gevallen van bodemverontreiniging die om nader onderzoek vragen of sanering.

Uitzondering vormt een bodemsanering die in het najaar van 2014 plaatsvindt als gevolg van een verontreiniging op het perceel Acacialaan 7. Deze verontreiniging loopt door tot aan het gemeentehuis en beslaat een groot deel van het plangebied. De bodemsanering gaat in verschillende fases zo'n 4 tot 8 jaar voortduren. Voor deze sanering zijn enkele installaties noodzakelijk, die tijdelijk een beperkt ruimtebeslag hebben. Bestemmingen hoeven niet te worden gewijzigd ten gevolge van deze bodemsanering.

Vanwege het feit dat het bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, en er daarmee geen sprake is van een functiewijziging, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmeringen voor de vaststelling van het plan.

4.4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. De relevante profielen zijn met de bijbehorende ambities weergegeven in bijlage 1 van Bijlage 2 Milieuadvies omgevingsdienst regio Utrecht.

Onderzoek

Door de omgevingsdienst is onderzocht welke risicovolle inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en of er sprake is van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg, het water of het spoor in de nabije omgeving van het plangebied.

Risicorelevante inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.


Vervoer van gevaarlijke stoffen

In het vigerende routeringsbesluit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen wegen aangewezen waarover het vervoer van routeplichtige gevaarlijke stoffen is vrijgesteld van een ontheffingsplicht.

Vanaf het noorden wordt het plangebied doorkruist door de Amersfoortseweg (N227) en aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Dorpsstraat (N225). Over deze wegen kan incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden waarvoor een ontheffing is verleend. Daarnaast vindt vervoer plaats van niet routeplichtige stoffen (zoals benzine en diesel). De aard en frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen is zodanig beperkt, dat de risico-effecten zich niet buiten de rijweg uitstrekken. Daarom worden (beperkt) kwetsbare objecten langs deze wegen niet belemmerd.


Buisleidingen

Er zijn in de omgeving geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.


Conclusie

Gemeentelijk beleid

Het plangebied voldoet voor zowel het plaatsgebonden risico als voor het groepsrisico aan de ambitiekwaliteit van het gebiedsprofiel 'wonen - buiten centrum' en 'centrum - dorp'. Het bestemmingsplan Doorn Centrum heeft een conserverend karakter. Dat betekent dat geen ontwikkelingen hoeven te worden verwacht die kunnen leiden tot het ontstaan van belemmeringen vanwege externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt voor het plangebied in de bestaande situatie geen belemmering.

4.4.5 Duurzaamheid

Energiegebruik

Door de omgevingsdienst is het aspect duurzaamheid onderzocht voor dit bestemmingsplan. In dat kader is het wettelijk kader en het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau als in dit advies weergegeven. Hieruit blijkt dat met name op gemeentelijk niveau een aangescherpte ambitie nagestreefd wordt. Om deze te behalen biedt de gemeente dan ook op diverse wijzen ondersteuning aan initiatiefnemers bij ontwikkelingen.

Om meer inzicht te geven in de stand van zaken ten aanzien van de gemeentelijke ambitie is het energieverbruik ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt de opgave voor het behalen van de gemeentelijke ambitie.

Zonnepanelen in veldopstelling

Op 29 juni 2015 heeft de raad ingestemd met het raadsvoorstel 'Zonnepanelen in veldopstelling'. Daarmee heeft de raad zich positief uitgesproken voor het plaatsen van zonnepanelen op de grond in het veld. In dit voorstel is een drietal categorieën onderscheiden:

  • Grondgebonden installaties bij particuliere huishoudens voor eigen gebruik
  • Grondgebonden installaties bij bedrijven voor eigen gebruik
  • Grondgebonden installaties bij bedrijven anders dan eigen gebruik

In het raadsbesluit is aangegeven dat voor de eerste twee categorieën een regeling moet worden opgenomen in bestemmingsplannen. De tweede categorie moet echter eerst nog verder worden uitgewerkt. Voor de laatste categorie is aangegeven dat daar nog geen concrete regeling voor hoeft te worden opgesteld, maar dat er algemene beleidsuitgangspunten dienen te worden vastgesteld.

Op basis van dit raadsbesluit is voor de eerste categorie een regeling voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarin is onder meer bepaald dat de oppervlakte maximaal 50 m2 mag bedragen, er verschillende bouwhoogtes gelden voor het voorerf en het achtererf en dat zonnepanelen in veldopstelling niet zijn toegestaan in gebieden die op de zogenaamde nee-lijst staan (o.a. grafheuvels, beschermde stads- en dorpsgezicht, natura 2000-gebied). De gebieden die op de nee-lijst staan komen echter niet voor in het plangebied van Doorn Centrum. Verder is conform het raadsbesluit een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een extra zonnepaneelinstallatie van maximaal 50 m2 ten bate van de energievoorziening voor een Warmte Koude Opslaginstallatie (WKO) of warmtepompoinstallatie.

Voor de tweede categorie, installaties bij bedrijven voor eigen gebruik, is geen regeling opgenomen. Deze moet nog worden uitgewerkt en lijkt bovendien niet relevant voor het plangebied dat dicht bebouwd is en waarin zich hoofdzakelijk kleinschalige bedrijvigheid bevindt.

Isoleren van een gebouw

Met het project 'Stroomversnelling' wil het rijk het energiegebruik van woningen terugdringen naar nul: de zogenoemde 'nul op de meter woningen'. Hiervoor moet onder meer extra isolatie worden aangebracht op woningen. Het bestemmingsplan staat dit echter soms in de weg omdat dan bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen moeten worden overschreden. In dit bestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen die toestaat om daarvan af te wijken, indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw.

4.4.6 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Vanwege het feit dat het voorliggende bestemmingsplan conserverend van aard is. En er dus geen sprake is van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies of gezoneerde wegen, geldt dat er geen toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh hoeft plaats te vinden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de omgevingsdienst wel het wettelijk kader voor nieuwe ontwikkelingen behandeld (zie Bijlage 2 Milieuadvies omgevingsdienst regio Utrecht). Daarnaast is de toekomstige situatie voor het aspect geluid in beeld gebracht. Uit de geluidskaart blijkt waar de huidige kwaliteit en ambitiekwaliteit wordt overschreden.

4.4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Grenswaarden

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de richtwaarden en de grenswaarden opgenomen voor de concentraties van een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Deze zijn weergegeven in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0014.jpg"

Tabel 4.1 Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer

De concentraties van de overige stoffen benaderen de grenswaarden en richtwaarden in Nederland niet. Er hoeft daarom niet te worden getoetst aan deze richtwaarden en grenswaarden, ze zijn daarom niet opgenomen in de bovenstaande tabel.

Niet in betekenende mate bijdragen (nibm)

Alleen projecten die 'in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm stelt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde bedraagt, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Goede ruimtelijke ordening

Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de af te wegen belangen in dit kader. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteitsituatie van belang.

Van fijn stof is bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde. De wettelijke grenswaarde voor fijn stof is niet gebaseerd op de advieswaarde van de Wereld Gezondheid Organisatie van 20 microgram per m3, omdat deze in praktijk niet haalbaar was. Bezien vanuit het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening is het niet aan te raden om woningen op korte afstand van drukke verkeersaders te realiseren.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. De relevante profielen zijn met de bijbehorende ambities voor lucht weergeven in het milieuadvies, zie Bijlage 2 Milieuadvies omgevingsdienst regio Utrecht.

Onderzoek en conclusie

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor het jaar 2013 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. Hieruit blijkt dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.

In het plangebied worden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • 1. het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • 2. het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • 3. de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

De aanwezigheid en beleefbaarheid van cultuurhistorisch erfgoed draagt bij aan een goede omgevingskwaliteit en de leefbaarheid van een gebied. De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil daarom zorgvuldig met haar cultuurhistorisch erfgoed omgaan. In april 2013 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug de vigerende Beleidskaart archeologie vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in verwachtingswaarden. De archeologische verwachtingswaarden variëren van zeer hoge tot geen verwachting. Deze verwachting geeft aan hoe groot de kans is op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten.


Per verwachtingsgebied zijn er voorwaarden voor ontwikkeling geformuleerd. Streven is het behoud in situ (Lat: ter plaatse) van de archeologische resten. Indien dit niet mogelijk is, zullen de archeologische resten door middel van onderzoek voor toekomstige generaties bewaard dienen te worden. Dit wordt behoud ex situ genoemd. De voorwaarden voor ontwikkeling zijn vastgelegd in de Monumentenverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Op de onderstaande kaart is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0016.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarden

In Bijlage 3 is een beschrijving opgenomen van de archeologische verwachtingswaarden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn diverse archeologische verwachtingswaarden aanwezig. In het plan wordt per verwachtingswaarde een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van de verwachte archeologische waarde opgenomen. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Besluit ruimtelijke ordening

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Provinciale ruimtelijke verordening

In de verordening van de provincie Utrecht wordt aangegeven dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
  • b. Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.

De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

De onder a genoemde buitenplaatszone is voor wat betreft het plangebied de Stichtse Lustwarande. Er zijn door de provincie in totaal negen buitenplaatszones aangewezen waarin buitenplaatsen een prominente bijdrage leveren aan de ruimtelijke samenhang en kwaliteit. Als één van de instrumenten om deze kwaliteiten te behouden en te versterken is voor elke zone een Buitenplaatsbiotoop opgesteld, zoals beoogd in de Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015. Deze is bedoeld als kennis- en informatiebron bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In Bijlage 5 is de buitenplaatsbiotoopkaart opgenomen, voor zover deze het plangebied betreft. Op deze kaart is de zichtlijn opgenomen die van Huis Doorn door het Rosarium over de Gezichtslaan loopt. In dit bestemmingsplan is de zichtlijn – voor zover deze binnen het plangebied valt en nog herkenbaar is te maken – eveneens opgenomen. Ter plaatse van deze zichtlijn gelden bijzondere regels om te voorkomen dat de zichtlijn wordt aangetast.

Gemeentelijk beleid

De beleidsnota 'Erfgoed in het groen' heeft tot hoofddoel om een beleidskader te geven voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het waardevolle erfgoed van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, dit ten behoeve van huidige en toekomstige generaties.

Daarnaast beoogt deze nota integrale samenhang tussen de verschillende facetten van het cultuurhistorisch erfgoed, en tussen dit beleidsveld en andere beleidsvelden (o.a. ruimtelijke ordening, natuur en landschap, recreatie en toerisme, economie).

Verder geeft deze nota prioritering voor de projecten en de daarmee gepaard gaande investeringen van de gemeente ten behoeve van het cultuurhistorisch erfgoed. Dit bevordert duidelijkheid en transparantie over de betrokken projecten, zowel voor de financiering als de planning. De toekomstvisie en de beschreven projectvoorstellen gelden voor de periode 2010-2015.

Onderzoek

Cultuurhistorische waarden

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de huidige cultuurhistorische waarden beschreven door middel van het stedenbouwkundige kader (zie Bijlage 2). De randvoorwaarden voor behoud van de cultuurhistorische karakteristieke bebouwing en de openbare ruimtes is daarin tevens uitgelegd. De randvoorwaarden uit deze kaders zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

Monumenten

Binnen het plangebied zijn daarnaast diverse bouwwerken of groene objecten aangewezen als monument. De objecten die het betreft staan op een lijst die is opgenomen in Bijlage 4.

Monumenten worden vanuit de wetgeving al beschermd, dit geldt ook voor de aanbouwen. Om die reden zijn monumenten niet nader aangeduid op de verbeelding. Wel zijn in het bestemmingsplan de bouwvlakken strak rondom de bestaande bebouwing gelegd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. De huidige cultuurhistorische waarden blijven gedurende de planperiode behouden. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoende rekening houdt met het aspect cultuurhistorie.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.


De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.


Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).


Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.


De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Deze gebieden liggen op zeer ruime afstand. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS grenst wel aan de oost- en zuidkant van het plangebied, zie onderstaande figuur.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0018.png"

Figuur 4.4 Ligging EHS (bron: Ruimtelijke Verordening provincie Utrecht)


Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Negatieve effecten op de EHS kunnen dan ook uitgesloten worden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.


Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).


Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.


Vogels

In de tuinen, plantsoenen en groenstroken komen bos-, tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning, merel, boomklever en boomkruiper aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de bosuil, buizerd, sperwer, kraai en grote bonte specht.


Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, ree en konijn. Ook het voorkomen van de matig beschermde eekhoorn is bekend. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De tuinen, laanbeplanting en groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.


Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.


In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0019.png"

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.


Conclusie

Het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beleidskader elektromagnetische straling

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf externe veiligheid (zie 4.4.4) is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen.

Hoogspanningslijnen

Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten zoals woningen en scholen.

Zendmasten

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Verkeer en parkeren

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (2010)

Het doel van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) is driedelig:

  • 1. het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • 2. het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • 3. het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (onder andere natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).

In het plan is bepaald dat er in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien overeenkomstig het bepaalde in het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan". Dit is in de regels vastgelegd in artikel 23.2.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's. De regionale en lokale nota's worden uitgebreid behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Regionaal:

  • Waterstructuurvisie
  • Water voorop!, het Waterbeheerplan 2010-2015
  • Beleidsregels Keur 2009
  • Provinciaal Waterplan 2010-2015: Richting Robuust
  • Provinciale Milieu Verordening (PMV)
  • Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
  • Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Lokaal:

  • Waterplan gemeente Utrechtse Heuvelrug
  • Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (GRP)

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren en afkoppelen van hemelwater.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. Het Hoogheemraadschap geeft in het waterbeheerplan een overzicht van:

  • de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij de aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Ten aanzien van de Utrechtse Heuvelrug stelt het Waterbeheerplan:

  • Herstellen infiltratie op en benutten van kwel van de Utrechtse Heuvelrug
    De Utrechtse Heuvelrug, het Langbroekerweteringgebied en Groenraven-Oost vormen een hydrologisch samenhangend gebied van de hoger gelegen infiltratie en laaggelegen kwelgebieden. Verdroogde natuur heeft baat bij een herstel van infiltratie, waarbij zoveel mogelijk regenwater in het gebied wordt vastgehouden. De kwaliteit van het grondwater en de bodem moeten daarom worden bewaakt, omdat afstromend regenwater in een aantal gevallen verontreiniging van bodem en grondwater kan veroorzaken.
  • Duurzaam stedelijk waterbeheer
    In nieuw te ontwikkelen gebieden is het bereiken van een hoog kwaliteitsniveau direct bij aanleg mogelijk. Dit betekent zoveel mogelijk vasthouden van water en het schoonhouden van water. Voor bestaand stedelijk gebied wordt dit hoge ambitieniveau voor de kernen op de Heuvelrug haalbaar geacht: het vasthouden van water door volledig herstel van infiltratie. Daarmee wordt ook de overstortproblematiek aan de onderzijde van de Heuvelrug op duurzame wijze opgelost.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 13

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden.

Provinciaal Waterplan 2010-2015: Richting Robuust

In het provinciaal waterplan 2010-2015 staat de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen centraal. Systemen die goed instaat zijn om zelfstandig extremen op te vangen, zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Bij het selecteren van maatregelen in het waterbeheer worden de volgende tritsen gebruikt om dit uitgangspunt tot uitdrukking te brengen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren om wateroverlast bij piekafvoeren te voorkomen;
  • schoonhouden, scheiden, zuiveren om de waterkwaliteit te verbeteren.

Schoon grondwater: Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

De Utrechtse Heuvelrug herbergt de grootste drinkwatervoorraad van de provincie Utrecht. De bescherming van de grondwatervoorraad voor drinkwater en natuur in het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug is van provinciaal belang. Ter bescherming van deze grondwatervoorraad stelt de provincie:

Voor het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug geldt het principe van "Nee, tenzij". Dit betekent dat als grondgebruikscategorieën die uit oogpunt van grondwaterkwaliteit minder gewenst zijn, een integrale afweging moet plaatsvinden en inzichtelijk moet worden gemaakt hoe emissies naar het grondwater worden voorkomen.

Voor de vraag hoe de emissie naar het grondwater kan worden voorkomen, wordt verwezen naar het convenant en de bijbehorende Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug.

Provinciale Milieuverordening

In de Provinciale Milieuverordening zijn grondwaterbeschermingszones opgenomen en benoemd als provinciaal belang.

Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende grondwaterbeschermingszones:

  • 1. Waterwingebied;
  • 2. Grondwaterbeschermingsgebied;
  • 3. Boringsvrije zone;
  • 4. 100-jaarsaandachtsgebied.

Voor een toelichting op deze zones wordt verwezen naar het milieuadvies van de omgevingsdienst, zie bijlage 2.

In een waterwingebied is niets toegestaan, behalve (onderhouds)activiteiten van het drinkwaterbedrijf.

In de grondwaterbeschermingsgebieden zijn regels verbonden aan inrichtingen, boorputten, grond- of funderingswerken, buisleidingen, bodemenergiesystemen, meststoffen, begraafplaatsen en uitstrooivelden, diepinfiltratie en aan het afstromend hemelwater van gebouwen en verhardingen binnen de bebouwde kom. In het grondwaterbeschermingsgebied van Doorn zijn grond- of funderingswerken op een diepte van 3 meter of meer verboden.

Het 100-jaarsaandachtsgebied ligt als een schil rond het grondwaterbeschermingsgebied. In deze gebieden zijn geen specifieke PMV regels van toepassing, hier geldt de bijzondere zorgplicht. Naast de bijzondere zorgplicht is een stimuleringsbeleid ingezet en moet altijd rekening gehouden worden met het drinkwaterbelang.


Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

De waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden en de 100 jaaraandachtsgebieden uit de PMV worden in de PRS en PRV ruimtelijk beschermd. Functiewijzigingen mogen in deze zones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor de waterwinning. Indien nodig moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen.


Ten aanzien van het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug geldt, dat ruimtelijke ontwikkelingen geen bedreiging mogen vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico's met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, zijn maatregelen nodig om emissie naar het grondwater te voorkomen.

Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Op 27 januari 2010 is samen met de provincie Utrecht, HDSR, WVE, Vitens en 9 andere gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug het convenant Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. In dit convenant geven de partijen aan te streven naar het terugdringen van diffuse bronnen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. Daarnaast hanteren de gemeenten bij het bepalen of en op welke wijze afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd) een beslisschema. Voor dit beslisschema wordt verwezen naar de Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug.

Waterplan gemeente Utrechtse Heuvelrug

Het Waterplan Heuvelrug bestaat uit een watervisie en het uitvoeringsplan. Het doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Met waterdoelen is vastgelegd hoe het water in het stedelijk gebied er in 2020 uit moet zien. Streven is deze doelen uiterlijk in 2020 te hebben bereikt. De waterdoelen richten zich op de volgende speerpunten:

  • Herstel van de natuurlijke waterhuishouding.
  • Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en belasting door “stedelijke” activiteiten.
  • Zichtbaar en natuurlijk water als kwaliteitsverhogend element in het bebouwd gebied.
  • Samenwerking en afstemming tussen de bij water betrokken partijen.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (GRP)

Het GRP is de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest blijkens het plan bewust voor een integraal en duurzaam watersysteem in een uniek, maar kwetsbaar gebied, passend bij ons groene en vitale imago. Hiertoe heeft de gemeente een aantal doelen geformuleerd met betrekking tot grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. In het GRP heeft de gemeente o.a. de volgende doelen geformuleerd:

  • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
  • transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  • voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

Voor het hemelwater heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om zoveel mogelijk van dit hemelwater vast te houden op de plek waar het valt. Dit betekent dat daar waar het mogelijk is het hemelwater moeten worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht. Dit gaat verdroging van gebieden tegen en is beter voor het milieu, omdat hierdoor overstorten van rioolwater op het oppervlaktewater worden voorkomen en de werking van rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) verbetert (een RWZI werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater).

Huidige situatie

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse bestaat uit goed doorlatende afzettingen, bestaande uit zand en grind. De gemiddelde grondwaterstand varieert van 3 meter tot meer dan 8 meter onder het maaiveld.

Waterwinning
Op circa 500 meter ten noordwesten van het plangebied ligt het waterwingebied van Doorn. Een deel van het grondwaterbeschermingsgebied en het 100-jaarsaandachtsgebied van drinkwaterwinning Doorn liggen binnen het plangebied. De ligging van de grondwaterbeschermingszones is weergegeven op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01_0020.jpg"

Figuur 4.5 Grondwaterbeschermingszones

Het grondwaterbeschermingsgebied is binnen het plangebied opgenomen op de verbeelding, en in de regels door middel van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Deze zone is mede aangewezen voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Verder is daarbij in de regels bepaald dat geen gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening.

Voor het 100-jaarsaandachtsgebied gelden geen regels, maar een zorgplicht voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit. De bescherming van de grondwaterkwaliteit in dit gebied wordt gestimuleerd en er dient ten alle tijden rekening te worden gehouden met de grondwaterkwaliteit.

Voor alle grondwaterbeschermingszones geldt, dat functiewijzigingen niet mogen leiden tot een verslechtering van de grondwaterkwaliteit.

Omdat het hier echter een conserverend bestemmingsplan betreft zonder wijzigingsbevoegdheden zijn (bestemmings)functiewijzigingen niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan. Om die reden is er in dit bestemmingsplan voor het 100-jaarsaandachtgebied geen gebiedsaanduiding met bijbehorende regels opgenomen.

Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

Het plangebied ligt in het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen hier geen bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico's met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, zijn maatregelen nodig om emissie naar het grondwater te voorkomen.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe omgeving zijn geen (kern- of beschermingszones van een) regionale waterkeringen aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat hemelwater van toename van het verharde oppervlak moet worden geïnfiltreerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur".

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft, gelet op het consoliderende karakter, geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DOOcentrum-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.


Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in 2 verbeeldingen/plankaarten en 1 verbeelding/plankaart waarop de archeologische bestemmingsregeling omwille van de leesbaarheid separaat wordt weergegeven.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 20) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 21 tot en met 25) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 26 en 27) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Nadere eisen

Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog extra bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog extra bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningvrij bouwen'.

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn 13 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 5 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Bedrijf

Binnen de bestemming Bedrijf zijn alleen bedrijven uit de lage milieucategorieën (t/m 2) toegestaan, zodat woningen in de directe nabijheid geen overlast zullen ondervinden. Deze categorieën zijn te vinden in de aparte bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk. De bouwvlakken mogen volledig worden volgebouwd, tenzij dit met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is ingeperkt. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Uitbreidingsmogelijkheden worden niet of nauwelijks geboden, omdat de bedrijven tussen andere functies zijn gesitueerd en overlast moet worden voorkomen.

Middels een specifieke gebruiksregeling wordt ondergeschikte detailhandel bij bedrijven toegestaan. Het dient daarbij te gaan om een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt. Hieronder wordt mede begrepen een afhaalbalie voor een internetwinkel eventueel in combinatie met een beperkte showroom. Voor ondergeschikte detailhandel geldt een aantal voorwaarden, zo mag onder meer de verkoop vloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m2 bedragen.


Afwijkingsmogelijkheden

Door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan worden toegestaan dat een ander bedrijf dan op grond van de bij de regels behorende bijlage Bijlage 2 wordt mogelijk gemaakt. Het dient hierbij wel om naar zijn aard en invloed op de omgeving 'gelijkwaardig' bedrijf te gaan.

5.3.2 Centrum

De bestemming Centrum is toegekend aan het centrumgebied (concentratiegebied) van Doorn. Hiermee benadrukt deze bestemming de levendigheid binnen dit gebied. Het is een gebied waarbinnen voortdurend functiewijzigingen plaatsvinden. Dit vereist een flexibele bestemmingsregeling. De begrenzing van deze bestemming ligt globaal ter plaatse van de Dorpsstraat, Amersfoortseweg, Plein 1923 en Kampweg (tot de Vossenweg). Binnen deze bestemming komen verschillende functies voor, zoals wonen en detailhandel. Ook horeca tot en met categorie 1 is hier toegestaan alsmede maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanningsvoorzieningen, kantoren en sport.

Wonen in het centrum is in principe alleen in een bovenwoning toegestaan. Dit is om te voorkomen dat er gaten in het aaneengesloten winkelgebied kunnen ontstaan, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het (winkel)gebied als geheel. Op een aantal percelen in het centrum komt wonen op de begane grond reeds voor. Bestaande situaties zijn daarom van deze regel uitgezonderd.

Op enkele plaatsen is een aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' of 'horeca tot en met categorie 2' opgenomen.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Deze bouwvlakken zijn over het algemeen gelegen op een groot gedeelte van het betreffende perceel. Vaak is er tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en het openbaar gebied (verkeersbestemming) geen bouwvlak opgenomen. Hier zijn gebouwen en overkappingen niet toegestaan. Een bouwperceel mag tot ten hoogste 80% worden bebouwd tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is. In dat geval geldt het bestaande percentage als maximum. Bij de regeling van de bouwmogelijkheden is gebruikgemaakt van het begrip bouwperceel. Dit begrip is in de begripsbepalingen omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De bouwpercelen zijn in verband met de flexibiliteit niet op de verbeelding ingetekend. Op grond van de begripsbepaling en de jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de omvang van een bouwperceel het kadastraal perceel als uitgangspunt dient. Door de bouwpercelen niet op de verbeelding aan te geven, bevat het bestemmingsplan een flexibele regeling bij bijvoorbeeld een herinrichting van een deel van het plangebied. De kadastrale percelen zijn zichtbaar op de ondergrond. Deze flexibiliteit wordt begrensd door de antidubbeltelregel. Deze regel zorgt ervoor dat ook na herinrichting en herverkaveling in totaal niet meer kan worden gebouwd dan het aangegeven bebouwingspercentage.

Afwijking voor extra woningen

In de Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013 -2020 wordt aangegeven dat om beter en flexibeler aan de vraag naar woonruimte tegemoet te kunnen komen, in principe wordt meegewerkt aan woningsplitsing, mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is ('ja, mits'). Dit nieuwe beleid heeft een concrete uitwerking gekregen middels een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen. Als voorwaarden worden gesteld dat:

  • De oppervlakte van de gesplitste woning minimaal 30 m2 bedraagt, zodat een leefbare woning ontstaat. Deze eis is lager dan de in de Woonvisie (2008) genoemde minimum van 55 m2 voor een zelfstandige woning. Met het stellen van een lagere oppervlakte eis wordt ingespeeld op de trend dat het aantal alleenstaanden en alleen gaanden toeneemt. Deze groep mensen geeft de voorkeur aan kleine, sobere en betaalbare woonruimte.
  • De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Aangetoond dient te worden dat bijvoorbeeld het woongenot van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast als gevolg van de splitsing.
  • In voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is. Deze voorwaarde wordt gesteld om te voorkomen dat als gevolg van het toenemen van het aantal woningen de parkeerdruk toeneemt waar deze al (te) hoog is.
  • In de bestemming Centrum wordt als extra voorwaarde gesteld dat alle woningen als bovenwoning worden gerealiseerd.

Afwijking mogelijk voor hogere categorie horeca

In verband met de flexibiliteit van de invulling van een centrumgebied is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een hogere horecacategorie. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Afwijking voor wonen op de begane grond

Zoals hierboven is aangegeven is wonen in het centrum in principe alleen in een bovenwoning toegestaan, om te voorkomen dat er gaten vallen in het aaneengesloten winkelgebied. Om echter geen afbreuk te doen aan de flexibiliteit van de bestemmingsregeling is middels deze afwijkingsbevoegdheid mogelijk om toch wonen op de begane grond toe te staan. Een belangrijke voorwaarde is daarbij wel dat het aaneengesloten karakter van het winkelgebied daardoor niet wordt aangetast. Daarbij kan gedacht worden aan percelen die aan de rand van het centrum liggen, waarbij de omschakeling van een winkel naar volledige bewoning geen negatieve invloed heeft op de het winkelgebied als geheel.

5.3.3 Detailhandel

De bestemming Detailhandel is toegekend aan een aantal percelen in het plangebied die buiten het kernwinkelgebied liggen, maar waar toch detailhandel aanwezig is. Perifere detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van één locatie in het plangebied (locatie Fixet). Naast detailhandel komt ook wonen voor op een aantal percelen. Deze functie is specifiek aangeduid.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

5.3.4 Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het uitloopgebied van het centrum. Onder de bestemming Gemengd worden dezelfde gemengde functies geschaard als binnen de bestemming Centrum, met uitzondering van detailhandel en horeca. Bestaande detailhandel en horeca is met een aanduiding aangegeven. Deze functies zijn slechts toegestaan ter plaatse van deze aanduiding. Deze bestemming geldt voor enkele delen van de Dorpsstraat, Acacialaan, het noordelijke deel van de Amersfoortseweg (ter hoogte van de Kampdwarsweg) en de Kampweg ten westen van de Vossenweg.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Deze bouwvlakken zijn over het algemeen gelegen op een groot gedeelte van het betreffende perceel. Vaak is er tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en het openbaar gebied (verkeersbestemming) geen bouwvlak opgenomen. Hier zijn gebouwen en overkappingen niet toegestaan. Een bouwperceel mag tot ten hoogste 80% worden bebouwd tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is. In dat geval geldt het bestaande percentage als maximum. Bij de regeling van de bouwmogelijkheden is gebruikgemaakt van het begrip bouwperceel. Dit begrip is in de begripsbepalingen omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De bouwpercelen zijn in verband met de flexibiliteit niet op de verbeelding ingetekend. Op grond van de begripsbepaling en de jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de omvang van een bouwperceel het kadastraal perceel als uitgangspunt dient. Door de bouwpercelen niet op de verbeelding aan te geven, bevat het bestemmingsplan een flexibele regeling bij bijvoorbeeld een herinrichting van een deel van het plangebied. De kadastrale percelen zijn zichtbaar op de ondergrond. Deze flexibiliteit wordt begrensd door de antidubbeltelregel. Deze regel zorgt ervoor dat ook na herinrichting en herverkaveling in totaal niet meer kan worden gebouwd dan het aangegeven bebouwingspercentage.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis ook toegestaan. Hiervoor zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Voor een verdere beschrijving van deze regeling, zie paragraaf 5.3.10.

5.3.5 Groen

De bestemming Groen wordt gebruikt voor gebieden waar bosgebied, bermen, plantsoenen, water en dergelijke zijn gesitueerd. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van het gebied te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. Overkappingen van maximaal 10 m² zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de gebieden die zijn bestemd als Groen helemaal zouden kunnen worden volgebouwd is een maximum van 2 overkappingen per bestemmingsvlak ingesteld.

5.3.6 Kantoor

De verspreid over het plangebied aanwezige kantoren zijn als zodanig bestemd. Naast de kantoorfunctie komt ook de woonfunctie voor. Ter plaatse is dan ook de aanduiding 'wonen' opgenomen.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

5.3.7 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, zoals sociaal-medische instellingen en levensbeschouwelijke. Onder voorwaarden is ondergeschikte horeca toegestaan, hiervoor zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.

De brandweerkazerne ter plaatse van het perceel Kampweg 55 is een bijzondere vorm van maatschappelijk en is daarom met een specifieke aanduiding 'brandweerkazerne' weergegeven. Deze is dus alleen ter plaatse van deze aanduiding binnen de bestemming maatschappelijk toegestaan.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Overige bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan.

Voor het hoofdgebouw is een dakkapellenregeling opgenomen.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

5.3.8 Tuin

De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In afwijking hiervan mogen wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het aangrenzend hoofdgebouw en op zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in het artikel genoemde vereisten. Deze vereisten zijn bedoeld om de privacy van omwonenden zoveel mogelijk te waarborgen.

Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat zoveel mogelijk is aangesloten bij het vergunningvrij bouwen.

5.3.9 Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, pleinen, verkeersbegeleiders en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen. Overkappingen zijn mogelijk met een oppervlakte van maximaal 10 m². Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) gelden de bouwhoogten zoals in de tabel in de regels is weergegeven.

Het gebruik van gronden voor onoverdekte terrassen is toegestaan, mits de gronden direct grenzen aan de bestemming Centrum of Gemengd en het gebruik van de gronden voor de bestemming Verkeer niet wordt belemmerd.

5.3.10 Wonen - S1

Wonen algemeen

In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.


Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:

Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd.


De bestemming Tuin is toegekend aan de naastgelegen gronden van de bestemming 'Wonen'. Het gaat dan veelal om de tuinen gelegen aan de voorzijde van de woningen.


Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - S1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.

Wonen - S1

Functies

Binnen de bestemming Wonen - S 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

In voorkomende gevallen zijn zorgwoningen met daarbij behorende functies toegestaan. Deze zijn aangeduid door middel van de aanduiding 'zorgwoning'.


Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:


Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het bebouwingsgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.


Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - S 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning per bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd. Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Gemeente breed geldt daarbij in beginsel een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Als een woning een bijzondere en beschermingswaardige kap vorm heeft, of waar stedenbouwkundige redenen zijn gegeven om de standaard hoogten niet te hanteren, zijn op de verbeelding afwijkende hoogten opgenomen.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Welstandsnota.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel
    Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
    • 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    • 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    • 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    • 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied
    Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen. Dit is in sommige gevallen echter onnodig beperkend, bijvoorbeeld wanneer een woning grenst aan een openbare brandgang of een parkeerterrein. Overigens wordt op de meeste hoekpercelen de bestemming Tuin toegepast zodat daar geen bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd.
  • Ondergronds bouwen
    Ondergronds bouwen is toegestaan onder een bijbehorend bouwwerk tot een maximum van 30 m2;


Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.


Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bijlage 1. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

5.3.11 Wonen - S2

Waar de bestemming Wonen - S 1 is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming Wonen - S 2 bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Met aaneengebouwde woningen worden rijwoningen en twee onder een kap woningen bedoeld. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De overige bouwbepalingen komen veelal overeen met de bouwbepalingen van de bestemming Wonen - S 1. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.

Op de verbeelding zijn de bouwvlakken direct gekoppeld en gebaseerd op de bestaande hoofdbebouwing, dat wil zeggen dat de hoofdgebouwen geheel in deze bouwvlakken liggen. Deze bouwvlakken hebben standaard de diepte van de bestaande bebouwing. Een grotere diepte is vanwege de doorgaans krappere verkaveling, in principe niet wenselijk. Ook voor wat betreft de breedte van het bouwvlak geldt dat in beginsel de breedte van de bestaande hoofdbebouwing wordt aangehouden.

5.3.12 Wonen - S3

Gestapelde woningen zijn vervat in de bestemming Wonen - S 3. Een deel van de gestapelde woningen betreffen zorgwoningen. De zorgwoningen zijn aangeduid met de aanduiding 'zorgwoning'. Bij deze zorgwoningen zijn gemeenschappelijke en maatschappelijke voorzieningen toegestaan die verband houden met de zorg die in de woningen wordt verleend. Bij deze voorzieningen moet gedacht worden aan ruimte voor een huisartsenpraktijk of fysiotherapeut, maar ook voor een gemeenschappelijke keuken of ontmoetingsruimte.

De bestaande bouwmassa's zijn opgenomen in bouwvlakken. De bestemming wijkt qua opzet enigszins af van de andere twee stedelijke woonbestemmingen. Het voornaamste verschil is dat bij Wonen - S3 het aantal woningen niet is begrenst. De regeling voor bijbehorende bouwwerken komt wel geheel met die van de andere twee stedelijke woonbestemmingen overeen.

5.3.13 Woongebied

Voor Dorpstraat 73 (Kraanterrein/ Slokkerterrein) is deze bestemming opgenomen in het plan. Dit betreft een ontwikkeling die welliswaar vergund is maar nog niet is gebouwd. Verschil met de overige woonbestemmingen is dat alle vormen van wonen (vrijstaand, aaneengebouwd en gestapeld) zijn toegestaan en dat er naast wonen ook verkeersfuncties in deze bestemming worden toegelaten. Daarnaast is voor de gehele bestemming bepaald dat er in totaal 39 woningen gebouwd mogen worden. Voor het bouwen van de hoofdgebouwen zijn er bouwvlakken opgenomen en is op enkele plaatsen een afwijkende goot- en bouwhoogte aangeduid. Het bouwen van een ondergrondse parkeergarage is binnen de gehele bestemming toegestaan.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook een aantal dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen in het plangebied:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 1   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (b.v. beschermde landgoederen, grafheuvels en oude wegen en paden)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 4   Zones met een middelhoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 5   Zones met een lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.


5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3.2 Parkeren

Dit artikel geeft aan dat voor het gehele plan geldt dat er in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien overeenkomstig het geldende parkeerbeleid zoals bepaald in het “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan”. Indien het “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijzigingen.

5.5.3.3 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.5.3.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties

Dit artikel maakt mogelijk om zowel op het voorerf als het achtererf zonnepanelen te plaatsen voor het opwekken van energie voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.

5.5.4 Algemene aanduidingsregels
5.5.4.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Binnen de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied geldt naast de bestemming ook dat de gronden zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Gebruik van de gronden en gebouwen met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening zijn hier niet toegestaan.

5.5.4.2 Vrijwaringszone - cultuurhistorische waarden

Binnen de aanduiding vrijwaringszone - cultuurhistorische waarden geldt naast de bestemming ook dat de gronden zijn aangewezen voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waardevolle zichtlijn tussen Huis Doorn en de Gezichtslaan. Het beplanten met bomen met nadelige effecten op deze zichtlijn is hier niet toegestaan.

5.5.5 Algemene afwijkingsregels
5.5.5.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.5.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.5.3 Afwijking bergingen voor de voorgevel

Voor verschillende bestemmingen kan het bevoegd gezag van de bouwregels afwijken om het bouwen van vrijstaande bergingen en fietsenstallingen buiten het bouwvlak op minder dan 1 meter achter de voorgevel of voor de voorgevel mogelijk te maken.

5.5.5.4 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.5.5.5 Afwijking extra grondgebonden zonnepanelen voor wko

Op grond van artikel 25.6 worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepominstallatie.

5.5.5.6 Afwijking isoleren van een gebouw

Op grond van artikel 25.7 wordt het toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mag worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).

5.5.6 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld en de citeertitel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen', zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro, mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel  3.1.1 Bro wordt het ontwerpbestemmingsplan in ieder geval toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De opmerkingen worden vervolgens verwerkt in het definitieve ontwerpbestemmingsplan.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.