direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Secretarislaan 12, Driebergen-Rijsenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Voor het perceel Secretarislaan 12 te Driebergen-Rijsenburg, gelegen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, is een nieuw plan ingediend. Het gaat om een particulier initiatief waarbij twee burgerwoningen in een bedrijfsgebouw gecreëerd worden. Hiervoor wordt het bestaande bedrijfsgebouw zodanig gerenoveerd en verbouwd, dat een beneden- en bovenwoning ontstaat. Omdat deze nieuwe ontwikkeling niet past binnen de gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan is een nieuw planologisch kader noodzakelijk.


Voorliggend bestemmingsplan 'Secretarislaan 12, Driebergen-Rijsenburg' dient ertoe het gemeentebestuur van Utrechtse Heuvelrug, op basis van de Wet ruimtelijke ordening, een nieuw wettelijk kader te geven voor de beoogde functiewijziging op het perceel Secretarislaan 12 te Driebergen-Rijsenburg .

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van het dorp Driebergen-Rijsenburg tussen de Arnhemse Bovenweg en de Hoofdstraat (N225). Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingsblok Secretarislaan, Doctor Hermansstraat, Wethouderstaraat en Burgermeesterlaan. Noordwestelijk van het plangebied, op ca. 170 meter, is het Park Sparrendal gelegen. Direct ten noorden en zuiden wordt het plangebied begrensd door woningen aan de Secretarislaan. Ten oosten grenst het gebied aan achtertuinen van woningen die aan de Wethouderslaan zijn gesitueerd. De Secretarislaan zelf zorgt voor een begrenzing van het plangebied in het westen. In bijgaande figuren is de ligging van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0002.jpg"

Globale ligging plangebied op de luchtfoto (bron: Bing Maps)

1.3 Geldende plannen

Het perceel aan de Secretarislaan valt binnen het bestemmingsplan 'Woongebied Driebergen-Rijsenburg'. Dit plan is op 18 juli 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. Na uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het plan op 21 april 2010 onherroepelijk van kracht. Het perceel heeft in dit vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'opslag', als bedoeld in artikel 3 van de bijbehorende voorschriften (regels). Ter plaatse zijn bedrijven uit categorie 1 van de bij de regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' toegestaan, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, wegen en paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Specifiek voor het plangebied geldt dat ook opslag is toegestaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan.

Op de verbeelding is binnen de bestemming een bouwvlak aangegeven waar de bedrijfsbebouwing zich dient te concentreren. Daarbij geldt een op de kaart aangegeven 'maximum bebouwingspercentage terrein' alsook een maximum goot- en bouwhoogte. Het bouwvlak aan de kant van de Secretarislaan (voorzijde) mag in dit kader voor 90% bebouwd worden, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 7,5 meter. De achterzijde van het bouwvlak mag voor maximaal 60% bebouwd worden, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 5 meter. Daarbij wordt opgemerkt dat het plangebied vooral grenst aan percelen met een woonbestemming. In onderstaande figuur is dit in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding (plankaart) behorend bij het bestemmingsplan 'Woongebied Driebergen- Rijsenburg' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In deze paragraaf wordt een beschrijving van de bestaande situatie gegeven.
Alvorens wordt ingezoomd op het plangebied is het van belang de bestaande structuur van het omliggende gebied te beschrijven en te analyseren. In het navolgende wordt daarom eerst een korte beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur rondom het plangebied uiteengezet.

2.1.1 Het plangebied in de omgeving

Het plangebied aan de Secretarislaan ligt binnen de bebouwde kom van Driebergen-Rijsenburg, ten noorden van het centrum Driebergen en ten oosten van Park Sparrendaal. De Secretarislaan is gesitueerd tussen de Burgermeesterlaan in het noorden en de Doctor Hermansstraat in het zuiden. De Doctor Hermansstraat vormt tegelijkertijd ook de grens met het centrum- en winkelgebied van Driebergen-Rijsenburg.
afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0004.jpg"

Ligging plangebied op de luchtfoto (bron: Google Maps)


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0005.jpg"

Woonbebouwing in de directe omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt in een omgeving dat hoort bij het vooroorlogse dorpsgebied van de kern Driebergen. Binnen het bestaande wegenpatroon is tot na de Tweede Wereldoorlog een grote variatie aan woningen gebouwd, van bescheiden arbeidershuisjes tot twee-onder-een-kap woningen. Dit levert een gevarieerd dorpsbeeld op van verschillende typen woningen met een bescheiden goothoogte en groene voortuinen.

2.1.2 Ruimtelijk-functionele structuur plangebied

Perceel en Bebouwing

Het perceel aan de Secretarislaan 12 is, gelijk aan de omliggende percelen, smal en diep met een breedte van 9 meter en een diepte van ca. 35 meter. Naar achteren loopt het perceel schuin toe. Op het perceel staat een bedrijfsgebouw en op het achtererf staan overkappingen.Het bedrijfsgebouw heeft evenals de omliggende bebouwing één bouwlaag met een kap. De gevel bestaat uit staalbeplating en het dak is gedekt met golfplaten. Op de begane grond heeft het gebouw geen ramen maar twee deuren en een grote laad- en losdeur. De bestrating loopt tot aan de gevel, zodat in tegenstelling tot de omliggende bebouwing geen voortuin aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0006.jpg"

Tekeningen voor- en zijgevels bestaande bebouwing (bron: 1A architecten)


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0007.jpg"

Plattegrond huidige situatie (bron: 1A architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0008.jpg"

Zicht op het perceel vanuit het noorden en zuiden, foto achtererf vanuit de verdieping

2.2 Projectbeschrijving

De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel aan de Secretarislaan 12 te Driebergen-Rijsenburg hebben betrekking op het (gedeeltelijk) saneren en het ombouwen van het bestaande bedrijfsgebouw. Het gebouw zal van buiten en van binnen opgeknapt worden zodat het niet alleen geschikt is voor de nieuwe woonfunctie maar ook optisch een verbetering van het straatbeeld ontstaat. De gebruikte materialen worden aangepast aan de materialisering van de omliggende woningen. De nieuwe functie laat ook de aanleg van een voortuin toe.


De goot- en nokhoogte van het gebouw blijft ongewijzigd, evenals de kapvorm. De gevelindeling blijft op hoofdlijnen hetzelfde, waarbij de laaddeur wel vervangen zal worden door een dubbele deur met ramen en ook in de zijgevel ramen worden geplaatst. Ook wordt het gebouw voorzien van een nieuw dak met keramische pannen (blauw gesmoord). De voorgevel zal in metselwerk worden uitgevoerd, de zijgevels zullen worden grijs gestuukt. De kleuren van ramen en deuren worden in het wit en groen gehouden.
De indeling van het gebouw zal ruimte bieden aan twee woningen (starters appartementen), een op de begane grond en de ander in de kapverdieping.
Het achtererf wordt opgeschoond en er zal een bijgebouw bij de woningen komen. Dit bijgebouw heeft een omvang van 41m² en zal een goot- en nokhoogte van 2,75m en 4,25m krijgen.


Bijgaand is een schetsimpressie van het hoofdgebouw weergegeven, de bijbehorende plattegrond, alsook tekeningen van het vernieuwde aanzicht door middel van dwarsdoorsneden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0009.jpg" Schetsimpressie opgeknapt gebouw (bron: 1A architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0011.jpg"

Toekomstige situatie; plattegrond en aanzichten (bron: 1A architecten)

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beleidsaspecten nader toegelicht. Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 3.1) provinciaal beleid (paragraaf 3.2) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.3).

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend 
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Relatie met het plangebied
Gezien de aard en omvang (verbouw en functieverandering van een bestaand gebouw), alsook de ligging van het plangebied (binnenstedelijk, Driebergen-Rijsenburg) zijn niet direct nationale belangen in het geding. Hierdoor is geen sprake van een rijksverantwoordelijkheid en hebben gemeente en provincie de eerste verantwoordelijkheid om de ruimtelijke aspecten in goede banen te leiden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR (zie subparagraaf 3.1.1) is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen. Deze regels zijn hier niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstellingen het provinciaal beleid heeft, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Met betrekking tot dit laatste speelt ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie hierna) een belangrijke rol.


De PRS heeft als doelstelling om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:

  • 1. Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken;
  • 2. Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving;
  • 3. Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie.


De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. De provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen. Voor het op te stellen bestemmingsplan zijn daarbij vooral de beleidsaspecten een 'duurzame leefomgeving' en 'vitale dorpen en steden' van belang.

Algemene beleidslijn verstedelijking
Het verstedelijkingsbeleid is gestoeld op het voorgaande provinciale beleid en ambieert vitale dorpen en steden binnen de rode contouren. De provincie richt zich daarbij primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

Stedelijk gebied en rode contouren
De provincie maakt in het ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Binnen de rode contour hebben gemeenten beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de PRV opgenomen algemene regels voor wat betreft detailhandel, bedrijventerreinen, e.d.. Met andere woorden, de verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Dit geldt zonder meer voor het plangebied in voorliggend bestemmingsplan, omdat de beoogde planontwikkeling plaatsvindt op een locatie die binnen de rode bebouwingscontour van de kern Driebergen-Rijsenburg ligt.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013

Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 vastgesteld. Het doel van de verordening (PRV) is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. Deze belangen zijn onderverdeeld in 10 thema's (paragrafen). Vooral de thema's 'Cultureel erfgoed' en 'Wonen' hebben betrekking op het (binnenstedelijke) plangebied in voorliggend bestemmingsplan.

Cultureel erfgoed
Met betrekking tot het aspect 'Cultureel erfgoed' betekent dit dat onder meer aangegeven moet worden hoe de in het plangebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle structuren, alsmede archeologische waarden in het plan worden beschermd. In dit kader wordt aangesloten bij het gemeentelijk archeologiebeleid en is het beschermingsregime daarop afgestemd. Zie hiervoor ook paragraaf 4.8.

Wonen (stedelijk gebied)
Als een locatie is aangewezen als 'Wonen' (stedelijk gebied) betekent dit dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Zoals reeds aangegeven in subparagraaf 3.2.1 (Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028') geldt dit ook voor het plangebied. De beoogde planontwikkeling past naadloos binnen dit uitgangspunt omdat een bestaande functie gewijzigd wordt naar wonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving. In de structuurvisie wordt de toekomst van Driebergen-Rijsenburg geschetst als dat van een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. De gemeente wil voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken. Er worden geen grote nieuwe woningbouwlocaties en geen bedrijventerreinen voorzien. In hoofdlijn moet de kern het doen met de ruimte die nu al bebouwd is of wordt.

De beoogde functiewijziging (van bedrijf naar wonen) in bestaand stedelijk gebied, wat voor een aanmerkelijke verbetering van het woon- en leefklimaat voor de (direct) omwonenden zorgt en waarbij ook de beeldkwaliteit significant verbeterd wordt, past naadloos binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale regelgeving en beleid en wordt het plan getoetst aan de verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Beeldkwaliteit (welstandsnota)

De welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid voor de verschillende kernen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, waaronder de kern Driebergen - Rijsenburg. Deze nota dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor bouwen (de bouwvergunningen).

Het plangebied aan de Secretarislaan valt onder de gebiedscriteria van het 'Driebergen Dorp'. Dit deelgebied bestaat uit de oudere dorpsbebouwing rondom het dorpscentrum en het bebouwingslint de Traay. Het dorp is ontstaan en gegroeid langs en tussen de historische lijnen van de Engweg, de Hoofdstraat, de Traaij en buiten dit deelgebied de Arnhemsebovenweg, die nog steeds het beeld van het dorp bepalen. Daartussen zijn eerst verbindingen gelegd, zoals de Bosstraat en de Meenkselaan en vervolgens straten loodrecht daarop zoals de Burgemeesterlaan en de Van der Muelenstraat. De bouwgeschiedenis heeft een rustige en traditioneel verkavelde dorpsplattegrond opgeleverd, waarbinnen een veelheid aan bebouwingstypen voorkomt, van zeer bescheiden woningen tot herenhuizen en villa's. Het type twee-onder-een-kap is ruim vertegenwoordigd, zowel in kleine als in middelgrote woningen. Dit levert samen met de doorgaans bescheiden goothoogte en het groen in de voortuinen en op straat, een dorps beeld op. Omdat het een uitgebreid woongebied betreft, waarin veel woningen
voorkomen die vanwege bouw- of woontechnische veroudering
aangepast worden, geldt bij de welstandsadvisering van nieuw- en verbouwplannen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
De beoogde planontwikkeling, waarbij het bestaande hoofdgebouw wordt gerenoveerd en qua architectuur en materiaalgebruik aansluit bij de omliggende woningen, past binnen dit uitgangspunt.

4.2 Wonen

Beleid: Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug
In april 2008 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie "Wonen in een vitale gemeente" vastgesteld. Hoewel de 7 verschillende kernen in de gemeente een eigen identiteit kennen waarmee bij de uitwerking van het woonbeleid rekening gehouden moet worden, ligt er ook een aantal algemene opgaven op het terrein van 'het wonen' die voor alle kernen gelijk zijn, samengevat zijn dit:

  • Inspelen op de vergrijzing. De bevolkingsopbouw telt verhoudingsgewijs veel ouderen (65-plus). Het aandeel 65-plussers in de gemeente Utrechtse Heuvelrug is 20%, landelijk 14%.
  • Alle inkomens bedienen. Het inkomensniveau van de bevolking in de gemeente is gemiddeld hoog te noemen, datzelfde geldt voor de woningen. Er is behoefte aan een gevarieerder woningaanbod waardoor ook mensen met lagere inkomens kunnen worden bediend.
  • Woningtekort oplossen. De vraag naar woningen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug is groter dan het aanbod. Er is een woningtekort en deze groeit in de toekomst. Om het tekort en de groeiende woningbehoefte op te vangen, moeten er in de periode tot 2017 circa 1.350 woningen worden gerealiseerd. De realisatie van extra woningen heeft de volgende positieve effecten op de samenstelling (en dus vitaliteit!) van de bevolking:
    • 1. relatief meer mensen tussen 15 en 35 jaar;
    • 2. minder snelle afname van de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar (en hun kinderen);
    • 3. beperkte extra groei van het aantal senioren (als aandeel van de totale bevolking).
  • Gericht woningen toevoegen. Bij de toevoeging van nieuwe woningen is het zaak om goed in te spelen op de vraag. Uit de analyses is duidelijk geworden dat aan de volgende soorten woningen extra behoefte is:
    • 1. Seniorenwoningen: zowel huur- als koopwoningen. Het gaat dan om appartementen en reguliere ('grondgebonden') woningen die geschikt zijn voor ouderen met eventuele lichamelijke beperkingen en/of zorgbehoefte.
    • 2. Appartementen in de huur- en koopsector. Deze vraag komt van senioren en starters. Onder 'starters' verstaan we hier mensen die inwonen bij hun ouders of op kamers zitten en op zoek zijn naar een eerste zelfstandige woning (huur of koop).
    • 3. Betaalbare koopwoningen en koopwoningen in het topsegment.

Nu is er sinds de vaststelling van de Woonvisie veel veranderd op de woningmarkt (de woningmarkt is nagenoeg 'op slot gegaan', extra terughoudendheid in verhuis- en investeringsgedrag door onzekerheid en het gebrek aan vertrouwen bij woonconsumenten, etc.).
In dit kader heeft de gemeente een actualisatie van de Woonvisie opgesteld ('Woonbeleid in een nieuwe realiteit', 5 november 2013). Hierin wordt uitdrukkelijk gesteld dat het geen integrale, nieuwe woonvisie betreft, maar een herijking op een aantal onderdelen. De komende jaren wordt daarbij de focus gelegd op 4 speerpunten van beleid. Gekozen wordt voor :

  • 1. het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop);
  • 2. meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners);
  • 3. levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen en realiseren in alle dorpen;
  • 4. klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.


Relatie met het plangebied

De woningen die in onderhavig plan mogelijk worden gemaakt, vallen binnen de lagere en middelste prijsklasse. Daarmee past het plan binnen de kaders van de Woonvisie uit 2008, alsook de evaluatie uit 2013.

4.3 Verkeer en parkeren

Beleid: Gemeentelijke Verkeers -en Vervoersplan

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt op grond van het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Parkeren
In principe hanteert het GVVP bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-norm voor parkeren. Er moeten voldoende parkeerplekken voor het beoogde doel worden gerealiseerd. Bij middeldure woningen moeten er 1,8 parkeerplekken per woning worden gerealiseerd.

Relatie met het plangebied

Het plangebied ligt aan een erfontsluitingsweg en betreft een kleinschalige ontwikkeling. De functie wordt gewijzigd van bedrijf naar wonen.
Gezien de aard van het bedrijf (opslag, arbeidsextensief / bezoekersextensief) zal het aantal motorvoertuigen per etmaal na functiewijziging ongeveer gelijk blijven. Daarbij zorgt het verdwijnen van de laad- en losactiviteiten op verschillende tijdstippen van de dag voor een aanmerkelijke verbetering van het woon- en leefklimaat voor de (direct) omwonenden.

Op grond van de geldende parkeernormen en rekening houdend met de parkeerbehoefte van de huidige functie, passen we een correctie toe van één parkeerplaats. Hierdoor zal in de praktijk de behoefte toenemen met maximaal drie plaatsen in de openbare ruimte t.o.v. de bestaande situatie, twee hiervan zijn in de openbare ruimte direct voor het pand aanwezig. Er dient nog één extra parkeerplaats in de openbare ruimte gevonden te worden.
In dit kader wordt het volgende in ogenschouw genomen.
De parkeernorm in dit deel van de kern Driebergen wordt in de huidige situatie in zijn algemeenheid niet gehaald. De opzet van de wijk (vooroorlogse dorpsgebied met smalle straten) is hier debet aan. Dit is voor de gemeente aanleiding om de parkeernorm in deze situatie niet strikt te hanteren, te meer omdat de huidige situatie te plaatse aanmerkelijk wordt verbeterd.
Bovendien blijkt uit parkeeronderzoek (zie bijlage bij nota van beantwoording) ter plaatse dat de parkeerdruk niet zodanig is dat de ontwikkeling tot parkeerproblemen zal leiden. Daarbij wordt meegenomen dat op een loopafstand van iets meer dan 100 meter, voldoende parkeergelegenheid is in de Burgemeesterlaan.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Beleid: het milieubeleidsplan
Het milieubeleidsplan beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • duurzaamheid;
  • gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  • klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • kwaliteit van de leefomgeving.


Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte energieprestatiecoëfficiënt (EPC) en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een ‘rapportcijfer’ uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.

Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast, deze worden niet aan bestemmingsplannen toegevoegd. Een uitgebreide beschrijving van de bijbehorende de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.

Conclusie
De nieuwe woningen zullen moeten voldoen aan de EPC-normen die de gemeente stelt.

4.4.2 Bodem

Beleid: Wet bodembescherming
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het voorgenomen gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, moet in veel gevallen een bodemonderzoek worden uitgevoerd op de locatie. Door middel van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de voorgenomen functie van het plangebied bij elkaar passen.

Relatie met het plangebied
In verband met voorgenomen grondoverdracht en herontwikkeling van het perceel aan de Secretarislaan 12 in Driebergen-Rijsenburg is door adviesbureau Van Dijk Geo- en milieutechniek b.v. een verkennend bodemonderzoek (13 september 2013) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek bij deze plantoelichting gevoegd. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hieronder weergegeven.

Resultaten verkennend bodemonderzoek
Op grond van een verkennend onderzoek uit 2003 en de daarin opgenomen conclusie dat op het onderhavige perceel mogelijk sprake is van een ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 sterk verontreinigd) is in het bovengenoemde bodemonderzoek conform NEN5725 opgesteld (omvangsbepaling en strategie onderverdacht, ONV). Uit de zintuigelijke waarnemingen blijkt dat de toplaag (tot circa 1,0 m-mv) in het noordelijk en zuidelijk deel van het perceel (direct achter de bebouwing) over het algemeen een zwakke tot matige bijmenging van puin bevat. Asbestverdacht materiaal is niet aangetroffen.

Algemeen
De toplaag is over het algemeen licht verontreinigd met meerdere zware metalen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). De onderlaag is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De top- en onderlaag zijn licht verontreinigd met Polychloorbifenyl (PCB). Het grondwater is ter plaatse licht verontreinigd met minerale olie en is licht verontreinigd met xylenen en som dichlooretheen.

Verontreiniging met zink en PAK
Uit de analyseresultaten blijkt dat ter hoogte van boorlocatie 1 (klinkerverharding, uitpandig) en de inpandige klinkerverharding (boorlocaties 1 en 5 uit het voorgaande onderzoek, 2003) sprake is van een ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 sterk verontreinigde grond) met zink en PAK in de grond. De exacte omvang is vooralsnog onbekend.
Daarnaast is de puinhoudende toplaag aan de noordzijde van het perceel matig verontreinigd met PAK. Aangenomen wordt dat het matig verhoogde gehalte deel uitmaakt van hetzelfde geval. De verontreiniging met zink en PAK zijn vermoedelijk te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten (smederij en metaalbewerking). Uit de omvangsbepaling blijkt dat deze verontreiniging beperkt tot de bodemlaag van 0,05 tot 1,2 m-mv en kan worden vastgesteld op minimaal 95 m2 (zink; ca. 114 m3) en 75m2 (PAK; ca. 90 m3).

Sanering
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan worden geconcludeerd dat er vooralsnog milieuhygiënische bezwaren zijn tegen de herontwikkeling van het perceel. Voor aanvang van de werkzaamheden dient een BUS-melding (saneringsplan, melding volgens de AmvB 'Besluit Uniforme Saneringen') opgesteld te worden, welke goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (provincie Utrecht).
Bovendien dient een verkennend onderzoekasbest in de grond (conform NEN5707) te worden uitgevoerd. Daarbij wordt opgemerkt dat er bij een door het bevoegde gezag goedgekeurde BUS-melding doorgaans geen bezwaar is tegen afgifte van de omgevingsvergunning (bouwvergunning).

Conclusie
Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit een beperking geeft voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie, in die zin dat de grond moet worden gesaneerd.
Aan de hand van de BUS-melding is de grond inmiddels gesaneerd. Door adviesbureau Van Dijk Geo- en milieutechniek is vervolgens een rapportage 'Evaluatie BUS-sanering' opgesteld. Dit evaluatierapport is met de bijbehorende bijlagen ingediend bij de provincie Utrecht.
Op grond van het bovenstaande wordt aangenomen dat het aspect bodem de beoogde planontwikkeling niet in de weg staat.

4.4.3 Geluid

Beleid: Wet geluidhinder
Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. In het kader van dit bestemmingsplan is alleen het aspect wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen en/of spoorwegen aanwezig.

Geluidzones
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

Grenswaarden
Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelige object en de geluidsbron.

Relatie met het plangebied
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, namelijk twee woningen. Het plangebied ligt echter in een buurt/wijk met uitsluitend bestemmingsverkeer, waarvoor een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Zoals hierboven aangegeven geldt er voor dergelijke wegen geen onderzoeksplicht aangezien dergelijke wegen niet gezoneerd zijn. Een nadere akoestische toetsing is derhalve niet nodig.


Desalniettemin geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur wel aangetoond moet kunnen worden dat voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat. Daarbij worden de geluideisen van het Bouwbesluit gehanteerd en mag het binnenniveau van de woningen niet meer dan 33 dB bedragen.
In dit kader zijn de geluidskaarten geraadpleegd die de Omgevingsdienst regio Utrecht voor de gemeente heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat het geluidsniveau ter hoogte van het plangebied tussen de 43 dB en 48 dB ligt (zie bijgaande figuur). Daarmee is sprake van een acceptabel geluidsniveau.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0012.jpg"

Geluidscontouren wegverkeer in en nabij het plangebied (bron: Omgevingsdienst regio Utrecht)


Omdat volgens het Bouwbesluit een gevel een minimale geluidsreductie van 20 dB dient te hebben, wordt daarmee ook (ruimschoots) voldaan aan de gestelde maximale binnenwaarde van 33 dB.

Conclusie
Op grond van het bovenstaande wordt aangenomen dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de beoogde planontwikkeling.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Beleid: Wet milieubeheer
De luchtkwaliteit is van belang voor de volksgezondheid. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen. Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet (gebaseerd op de ministeriële 'Regeling niet in betekenende mate') :

  • woningbouw:1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Relatie met het plan
In voorliggend plan wordt een functiewijziging van bedrijf naar wonen (2 woningen) beoogd. Daarmee valt het plan binnen de getalsmatige (kwantitatieve) grenzen uit de 'Regeling niet in betekenende mate'.
Bovendien zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven en/of wegen aanwezig die een (significante) negatieve invloed op de luchtkwaliteit hebben.


Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect luchtkwaliteit voor onderhavige planontwikkeling.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geen belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijvigheid (in de omgeving).
Anderzijds moet worden aangetoond dat nieuwe, milieuhindergevoelige functies niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieuhindergevoelige functies (zoals woningen) en niet-agrarische bedrijvigheid kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De richtafstanden worden toegekend op basis van een milieucategorie, waarbij de afstanden uiteenlopen van 10 meter voor bedrijven uit milieucategorie 1 tot 1500 meter voor bedrijven uit milieucategorie 6.
Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.


Relatie met het plan
Uitgangspunt is dat met de voorgenomen ontwikkeling de bestaande bedrijfsfunctie wijzigt in wonen.


Invloed omgeving op het plangebied
Zoals reeds in hoofdstuk 2 van deze plantoelichting is aangegeven overheerst de woonfunctie in de directe omgeving van het plangebied.
Ten zuidwesten van de planlocatie, op ongeveer 40 meter, zijn wel centrumfuncties gesitueerd, zoals een bistro aan de Doctor Hermansstraat 17.
Op een achterterrein aan de Rozenstraat, eveneens op ca. 40 meter van het plangebied, is een zonwerigsbedrijf aanwezig. Degelijke activiteiten vallen in maximaal milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Omdat het plangebied op een grotere afstand ligt dan deze richtafstand wordt geconcludeerd dat de bestaande bedrijven als gevolg van de beoogde planontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.
Bovendien liggen er in de huidige situatie al woningen op een kortere afstand van deze bedrijven.

Invloed plangebied op omgeving
De functiewijziging naar wonen heeft geen negatief invloed op de omgeving, sterker nog, de functiewijziging van bedrijf naar wonen heeft een positief effect op de omgeving omdat laden en lossen of andere milieuvervuilende activiteiten niet meer aan orde zijn.

Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan vanuit het aspect milieuzonering.

4.4.6 Externe veiligheid

Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.


Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.


Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS)
De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.

3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

4. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en de circulaire is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag.


Relatie met het plan
Met behulp van de provinciale risicokaart is een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied. Bijgaand is een uitsnede van de provinciale risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart, met in blauw het plangebied aangeduid

Risicovolle inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen. Ditzelfde geldt voor transportassen waarover relevant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in directe nabijheid van het plangebied. De dichtstbijzijnde leiding is op meer dan 1 kilometer afstand gesitueerd.

Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de beoogde planontwikkeling.

4.5 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau. Het aspect kabels en leidingen leidt derhalve niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid. In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.

4.6.2 Beleid waterhuishouding en beheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's. Gezien de kleinschalige omvang en aard (functiewijziging naar wonen) van het project worden alleen de beleidsnota's met concrete uitgangspunten voor voorliggend plan (kort) toegelicht.

Provinciaal Waterplan 2010-2015  

De provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.


Waterbeheerplan 2010-2015, Water Voorop!

Het waterschapsbeleid in het plangebied wordt gevoert door het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden (HDSR). Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en het beheer van het waterpeil. Daarnaast is het waterschap verantwoordelijk voor de zuivering van afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel wordt verdund met regenwater.
Verder geldt dat in de regel een zogenaamde ontheffing van de Keur (i.c. een Watervergunning) van het HDSR verkregen moet worden voor onder andere:

  • alle werkzaamheden en activiteiten aan of nabij watergangen;
  • alle werkzaamheden en activiteiten aan of nabij waterkeringen (dijken en kaden);
  • toename verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied.

Convenant Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
Voorts is op 27 januari 2010 samen met dertien overheden en één bedrijf het convenant 'Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug' ondertekend. In dit convenant geven de partijen aan te streven naar het terugdringen van diffuse bronnen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. Op verschillende plekken op de Utrechtse Heuvelrug komen hemelwater en afvalwater samen in het rioolstelsel terecht. Bij veel regenval moet het riool overtollig water kwijt. Dit gebeurt via een overstort in het oppervlaktewater. Het vuile water komt dan terecht in watergangen en vijvers. Dit heeft een nadelige invloed op het oppervlakte- en grondwater. Door het hemelwater van het riool af te koppelen en rechtstreeks de bodem in te laten stromen, wordt zowel kwetsbare natuur als de drinkwaterkwaliteit beschermd. Bovendien presteren rioolwaterzuiveringsinstallaties beter als het aangevoerde water minder verdund is door regenwater

Waterplan Heuvelrug
Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de (voormalige) gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum en Amerongen tot 2020. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied waarbij de waterdoelen aansluiten op die voor het landelijk gebied. De volgende gidsprincipes worden in het waterplan door de participanten in acht genomen:

  • Niet afwentelen
    Knelpunten in de waterkwantiteit en waterkwaliteit worden niet afgewenteld op aangrenzende gebieden of op toekomstige generaties;
  • Waterkwantiteitstrits: "vasthouden-bergen-afvoeren"
    Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water zoveel mogelijk vasthouden, zonodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren;
  • Waterkwaliteitstrits: "schoon houden-scheiden-zuiveren"
    Het waterkwaliteitsbeheer en rioleringsbeheer wordt gericht op het schoon houden van water, op het gescheiden houden van schoon en vuilwater en pas in laatste instantie op het zuiveren van vervuild water;
  • Waterstromen lopen van schoon naar vuil (zoneren)
    Om waterkwaliteitsproblemen benedenstrooms te vermijden, wordt stroming van vuil water naar schoon water zoveel mogelijk vermeden;
  • Redeneren vanuit de natuurlijke karakteristieken
    Bij het bepalen van beleid, de inrichting en het gebruik van water wordt geredeneerd vanuit de natuurlijke karakteristieken van het watersysteem.


Daarnaast is het waterplan gebaseerd op onder andere de volgende uitgangspunten:

  • Water is mede bepalend/ordenend voor de ruimtelijke ordening.
  • Bij planvorming en uitvoering van maatregelen wordt gestreefd naar draagvlak bij alle betrokkenen.
  • Voor het watersysteem wordt gestreefd naar variëteit, zo min mogelijk versnippering van natte ecosystemen en zelfregulerende robuuste watersystemen met een natuurlijke dynamiek.
  • Voor de waterketen wordt gestreefd naar efficiënt en effectief (her)gebruik van water, optimale afstemming tussen de riolering en de rioolwaterzuivering en een maximaal milieurendement van maatregelen.
  • Het beheer (inclusief onderhoud) van watergangen moet doelmatig en efficiënt uitgevoerd kunnen worden.


Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2012-2015
Het aanleggen, beheren en onderhouden van het riool zijn gemeentelijke taken met de Wet milieubeheer als basis. Volgens deze wet moet de gemeente in een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vastleggen hoe zij invulling geeft aan deze taak. In het GRP is aangegeven wat de gemeente wil bereiken, welke voorzieningen er zijn, wat er gedaan moet worden om de gestelde doelen te kunnen halen en wat de kosten zijn en hoe deze worden gedekt.

Een van de toekomstige ontwikkelingen is dat klimaatverandering vermoedelijk zal leiden tot hevigere regenbuien. Buien die niet meer alleen door de riolering kunnen worden afgevoerd. Ook de openbare ruimte zal daarin een rol moeten gaan spelen. Vroegtijdige betrokkenheid van de rioolbeheerder bij ruimtelijke plannen is noodzakelijk om uitvoerbare en duurzame plannen te maken die robuust zijn.

4.6.3 Water in relatie tot het plan; 'de Watertoets'

Oppervlaktewater en waterkeringen
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er zijn ook geen waterkeringen of kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding (zoals gemalen, stuwen of sluizen) in het plangebied of in directe nabijheid daarvan aanwezig.

Bebouwing en verharding
Het plangebied is in totaal ca.250 m² groot en in de huidige situatie geheel verhard. De bestaande bebouwing bestaat uit een hoofdgebouw (ca. 120 m²) en overkappingen. Laatstgenoemde zijn aan de achterkant van de bestaande bebouwing aanwezig en beslaan bijna het gehele achterterrein.

Als gevolg van de beoogde planontwikkeling neemt het verharde oppervlak af (bij aanleg van een open achtertuin) of blijft tenminste gelijk. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.

Grondwaterbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied en/of grondwaterbeschermingsgebied.

Bodem en geohydrologie
Het plangebied ligt net buiten het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (zie bijgaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0014.jpg" Uitsnede Provinciaal Waterplan 2010-2015 met daarop aangegeven het infiltratiegebied Heuvelrug, het grondwaterbeschermingsgebied (in blauw) en het plangebied (in rood)

Gezien de ligging van het plangebied op de Utrechtse Heuvelrug wordt aangenomen dat de bodemsamenstelling binnen het plangebied geschikt is om hemelwater te infiltreren. Vanwege de relatief kleine omvang van het perceel worden er geen specifieke infiltratievoorzieningen binnen het plangebied getroffen.

Riolering
Het plangebied is aangesloten op het openbare (bestaande) rioolsysteem, grenzend aan het plangebied. Het afvalwater (het gebruikte en verontreinigde drinkwater) wordt hiermee afgevoerd. Het hemelwater afkomstig van het dak wordt geïnfiltreerd in de grond. Bij het schoon houden van hemelwater is het wel van belang dat uitlogende materialen als zink, lood, koper en Bitumen zonder KOMO-keurmerk niet worden toegepast, daar waar deze materialen in contact komen met het hemelwater, zoals dak, dakgoot en regenpijpen.

4.6.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

4.7 Groen, natuur en landschap

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht besteed te worden aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via Vogel- en Habitatrichtlijn, deze zijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet en de Flora en faunawet Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk in beeld te brengen in hoeverre het plan rekening houdt met natuurwaarden en (aanwezige) flora en fauna. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in het Natuurbeschermingsbeleid 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet beschermd drie typen gebieden: natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden), beschermde natuurmonumenten en wetlands. Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichting zijn.

Relatie met plangebied
Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde gebieden. Ook maakt de locatie geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS).

4.7.3 Soortenbescherming

De toets in het kader van de soortbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd.
Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet. Soortenbescherming geldt voor elk plangebied. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Relatie met plangebied
Zoals reeds uit de beschrijving van de huidige situatie in paragraaf 2.1 valt op te maken is er op het perceel een bedrijfsgebouw met overkappingen aanwezig. Gezien de inrichting en functie van het plangebied wordt aangenomen dat er geen (beschermde) natuurwaarden op het (verharde) perceel aanwezig zijn. Als gevolg van de beoogde planontwikkeling (verbouw van de gebouwen, sloop overkappingen) zullen er derhalve geen natuurwaarden verloren gaan.

Gezien de aard en omvang van de te slopen gebouwen wordt bovendien aangenomen dat er ook geen nesten of verblijfplaatsen van beschermde soorten (bijvoorbeeld vogels, vleermuizen) aanwezig zijn.
Bovendien zijn er in de wijk veel andere geschikte gebouwen en tuinen aanwezig, als eventueel alternatief. Het ecologisch functioneren van de wijk voor vleermuizen en vogels (zoals de huismus) komt daardoor niet in gevaar.


Zorgplicht soortbescherming
Aangezien voor alle soorten de zorgplicht (art. 2 Flora - en faunawet) geldt, dienen ingrepen op zodanige wijze plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

4.7.4 Conclusie

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde planontwikkeling vanuit het aspect ecologie.

4.8 Archeologie

4.8.1 Beleidskader

Wet op de archeologische monumentenzorg
In 2007 is als uitwerking van het Verdrag van Valetta de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Bij een ruimtelijk plan moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom kan het noodzakelijk zijn om te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn.

Beleidskaart Archeologie gemeente Utrechtse Heuvelrug
In april 2013 is door de gemeenteraad een nieuwe 'Beleidskaart Archeologie' vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor vijf typen archeologie-gebieden waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van de gemeente zijn daarbij het belangrijkst.

4.8.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Het plangebied aan de Secretarislaan valt volgens het gemeentelijke archeologische beleidskaart in een gebied met lage archeologische waarde (categorie 5). Vanuit het aspect archeologie bezien wordt in dergelijke gebied gestreefd naar het behoud 'in situ', waarbij een onderzoeksverplichting geldt bij bodemingrepen groter dan 10 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01_0015.jpg" Uitsnede gemeentelijke 'Beleidskaart Archeologie', met in het rood de globale ligging van het plangebied

Omdat het plangebied ca. 250 m2 groot is, wordt de ondergrens voor archeologisch onderzoek behorend bij de bovengenoemde archeologische verwachtingswaarde per definitie niet overschreden. Om die reden is er geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk en staat het aspect archeologie de beoogde planontwikkeling niet in de weg.

Desalniettemin zal de bovengenoemde categorie voor de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde wel vertaald worden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De bijbehorende regels zijn daarbij afgestemd op de zogenaamde modelregels die de gemeente hanteert voor deze categorie.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGsecretarisln12-va01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld topografische en kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 5) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 9) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 10 en 11)bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid

De belangrijkste regels die voor dit plan van toepassing zijn worden hieronder toegelicht.

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van kamerbewoning in de bestemming 'Wonen'.

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn 2 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Tuin

De bestemming 'Tuin' is in dit geval van toepassing op de voortuin van de woning en sluit aan bij de bestemmingssytematiek van de direct aangrenzende woningen. Binnen de bestemming 'Tuin' zijn tuinen, paden, waterlopen en verhardingen toegestaan. Ook mag er geparkeerd worden. Binnen deze bestemming mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd, maar uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, pergola's, vlaggenmasten en dergelijke.

5.3.2 Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.


Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  • 1. algemeen;
  • 2. hoofdgebouwen;
  • 3. bijbehorende bouwwerken;
  • 4. overige bouwwerken.


Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.


Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming mogen uitsluitend vrijstaande woningen en gestapelde woningen worden gebouwd. Er mag niet meer dan één vrijstaande woning worden gebouw. In geval van gestapelde woningen zijn niet meer dan 2 woningen toegestaan. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en het aangeduide bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Gemeente breed geldt daarbij in beginsel een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 1 meter afstand van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd. Dit is om te voorkomen dat vrijstaande gebouwen zó dicht naast elkaar worden gebouwd, dat ze ruimtelijk als aangebouwde gebouwen kunnen worden gezien.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.

Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • 1. Er mogen erkers in het voorerfgebied worden gebouwd die voldoen aan de gestelde voorwaarden;
  • 2. Er mag tot in de grens met het openbaar gebied worden gebouwd, waar de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht een afstand van minimaal 1 meter aanhoudt.


Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en andere overige bouwwerken.

Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten . De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt. Er mag geen personeel in dienst zijn. Behalve bij een praktijk voor medische beroepen, dan mag maximaal één fte voor assistentie of ondersteuning in dienst zijn.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Afwijken van de gebruiksregels
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen en is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 1 dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermt wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd. Het plangebied ligt in dit kader in een gebied met een lage archeologische verwachting, waarvoor de volgende dubbelbestemming geldt:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 5   Zones met een lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval normaal onderhoud en/of gebruik verstaan.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels

Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.


Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

Afwijking 10% overschrijding
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.5 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.


De voorgenomen ontwikkeling wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin afspraken zijn gemaakt over planschade en plankosten. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

Gezien de aard en omvang van het project (functiewijziging van een bestaand gebouw van bedrijf naar wonen in stedelijk gebied), alsook de ligging van het plangebied in bestaand stedelijk gebied, wordt geen uitgebreide inspraak op het plan gehouden. Wel is de buurt door de initiatiefnemer al op de hoogte gesteld van de beoogde plannen.
De planontwikkeling wordt breed gedragen door de (directe) omgeving, wat tot uiting komt in diverse positieve reacties en verschillende handtekeningen uit de buurt om tot ontwikkeling van het plan over te gaan.

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar diverse vooroverlegpartners. De provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden hebben positief gereageerd op het plan en verder geen opmerkingen gemaakt.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

De formele bestemmingsplanprocedure start met de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan 'Secretarislaan 12, Driebergen-Rijsenburg'. Volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van 6 weken ter inzage dient te leggen. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.

In dit kader heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Secretarislaan 12, Driebergen-Rijsenburg' en de daarop betrekking hebbende stukken met ingang van 28 november 2014 gedurende zes weken (tot en met 8 januari 2015) voor iedereen ter inzage gelegen op het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, op de gemeentelijk Informatiepagina en via RO-online.

Gedurende bovengenoemde termijn is 1 schriftelijke zienswijze ontvangen, die overigens door meerdere belanghebbenden is ondertekend. Deze zienswijze is beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage 2 bij dit plan opgenomen.