direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Engweg 8-14, Driebergen-Rijsenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Bij raadsbesluit van 17 juni 2010 (nr. 2010-023) is besloten om het perceel Engweg 8 - 14 te Driebergen - Rijsenburg aan te kopen, omdat het alhier aanwezige tankstation met LPG-verkoop een knelpunt opleverde voor de woningbouw aan de Lange Dreef en in de toekomst mogelijk een knelpunt zou opleveren voor ontwikkelingen in het centrum van Driebergen - Rijsenburg. Vanwege de aanwezigheid van het tankstation met LPG-verkoop werd namelijk niet meer voldaan aan de externe veiligheidsregelgeving, waardoor woningbouw in de directe omgeving van het tankstation wettelijke niet meer was toegestaan.

Voor het overgrote deel van perceel geldt nog wel steeds een bedrijfsbestemming inclusief de mogelijkheid om hier een LPG-tankstation te vestigen. Deze bestemming is niet meer passend. Hiernaast zijn met de provincie afspraken gemaakt over het wijzigen van de bestemming en het gebied te ontwikkelen tot een woongebied met tevens beperkte ruimte voor andere functie, zoals lichte horeca en maatschappelijke functies. Voorgaande vormt de aanleiding voor dit bestemmingsplan. Het plan heeft als doel om een eerste aanzet te geven tot de herontwikkeling van het gebied.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het dorp Driebergen-Rijsenburg op de hoek van de Engweg en de Korte Dreef. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0001.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied

1.3 Geldende plannen

Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan Woongebied Driebergen uit 2010. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden binnen het plangebied deels de bestemming Bedrijf met de aanduidingen LPG-vulpunt, vervoersbedrijf en verkooppunt motorbrandstoffen en deels de bestemming Wonen en de bestemming Tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Woongebied Driebergen

Op grond van de bestemming Bedrijf zijn binnen het plangebied een verkooppunt van motorbrandstoffen (inclusief LPG) en een vervoersbedrijf toegestaan. Binnen de bestemming Wonen zijn woningen toegestaan. Binnen de bestemming Tuin zijn tuinen bij de aangrenzende hoofdgebouwen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan. De gewenste ontwikkeling van het plangebied naar een woongebied is in strijd met de bestemming Bedrijf.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Algemeen
De Engweg in Driebergen-Rijsenburg heeft voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug een eeuwenlange historische waarde als uitvalsweg naar het agrarische achterland en de bloemrijke landgoederen. Twee eeuwen geleden ontwikkelde zich de eerste bebouwing voor woningen en bedrijfjes als een lint erlangs en vond handelstransport een rustplaats in een wagenloods met een bijzondere hooizolder. Deze historie is terug te vinden in de gebouwen die binnen het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0003.png"
Afbeelding: Voormalige wagenloods

Beschrijving plangebied
Op de Engweg 8 staat een klein vrijstaand bedrijfspand, waarin voorheen een drukkerij zat. Dit pand staat momenteel leeg. Naast de Engweg 8 staat een vrijstaande woning (Engweg 8a). Tussen deze woning en de kantoorvilla (vroeger een woonhuis) op de hoek van de Engweg en de Korte Dreef is een tankstation aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0004.png"

Afbeelding: Zicht vanaf Engweg op het plangebied

Aan de Korte Dreef en naast de kantoorvilla is een voormalige wagen- en rijtuigschuur aanwezig. Deze wagenloods is in de loop van de jaren uitgebreid met eenlaagse aanbouw. Tussen de wagenloods en de woning aan de Drieklinken 8 is parkeerruimte voor het vervoersbedrijf aanwezig.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0005.png"

Afbeelding: zicht vanaf Korte Dreef op het plangebied

Op het perceel Drieklinken 8 staat een vrijstaande woning met daarbij behorende tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0006.png"

Afbeelding: zicht vanaf Drieklinken op de vrijstaande woning

2.2 Projectbeschrijving

Op 15 februari 2010 is door Hb assistance een verkennend onderzoek naar de ruimtelijke herbestemming van het plangebied gedaan. In dit onderzoek worden verschillende varianten voor de invulling van het plangebied gegeven. Het blijkt echter dat het in dit verkennende onderzoek opgenomen woonprogramma te zwaar is voor onderhavige locatie en niet passend is binnen dit gebied. Het woningbouwprogramma is op basis van nadere verkenningen van de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied naar beneden bijgesteld, waarbij meer ruimte is voor groen en ook meer ruimte is voor andere voorzieningen, zoals lichte horeca, culturele en maatschappelijke voorzieningen.Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 21 woningen mogelijk. Daarbij is uitgegaan van een gebruik van wagenschuur en eventueel villa voor appartementen. Dit aantal zal naar alle waarschijnlijkheid , als deze gebouwen hier niet voor gebruikt worden, lager uitvallen. Het bestemmingsplan is globaal van opzet waardoor voor wat betreft de invulling veel ontwikkelingsvrijheid bestaat. Het bestemmingsplan en het bijbehorend stedenbouwkundig kader geven echter wel de kaders en randvoorwaarden voor de invulling aan. Ook is besloten, mede naar aanleiding van inspraakreactie, om het perceel Drieklinken 8 bij het plangebied te betrekken en voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid op te nemen die voorziet in de mogelijkheid om hier meer woningen toe te staan.

Voor het nieuwe woningbouwprogramma is een nieuw stedenbouwkundig kader opgesteld. Dit nieuwe stedenbouwkundige kader is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden kort de hoofdlijnen van dit kader geschetst.

Hoofdlijnen stedenbouwkundig kader

Het plangebied ligt direct tegen het centrum van Driebergen aan. De locatie is daarmee geschikt voor woningbouw, maar leent zich ook voor andere functies die niet belastend zijn voor de omringende woningen, zoals lichte horeca of culturele en maatschappelijke voorzieningen.

De markante schuur (oude wagenloods) leent zich, gezien de ligging centraal in het plangebied enerzijds en de vorm en de inhoud anderzijds, het beste voor deze functies.

Voor de ontwikkeling van het plangebied geldt dat sprake moet zijn van een zorgvuldige inpassing in de bestaande stedenbouwkundige structuur en opbouw. Daarbij dient de locatie in zijn geheel als één samenhangende ontwikkelingslocatie te worden beschouwd. Uit de ligging van de locatie op de hoek van de Engweg enerzijds en de Korte Dreef anderzijds volgt de constatering dat sprake is van een tweezijdige oriëntatie van de locatie; allereerst en vooral op de Engweg en vervolgens een tweede, afgeleide oriëntatie op de Korte Dreef. Uit deze ruimtelijke situatie volgt een aantal richtlijnen voor de invulling van het plangebied. En wel de volgende.

Engwegzijde

Voor de bebouwing aan de zijde van de Engweg betekent dit dat uitgangspunt is dat deze bebouwing zich moet voegen in de bestaande bebouwingskarakteristiek. Die bebouwingskarakteristiek kan voor wat betreft de Engweg, behoudens het aaneengesloten appartementengebouw aan de noordzijde van de Engweg, getypeerd worden als van oorsprong dorpse lintbebouwing. Kenmerken van zulke lintbebouwing zijn de pandsgewijze opbouw, een oriëntatie op het lint, vaak smalle maar diepe tuinen met bebouwing die relatief dicht op de erfgrens staat. Dit laatste vaak zowel aan de zijkant als aan de voorkant. Dit beeld is met name nog sterk aanwezig in het gedeelte ten noorden van de kruising, dus ter plaatse van de te ontwikkelen locatie; in dit beeld spelen de panden 2/2a en 4-6 een wezenlijke rol. In combinatie met de aaneengesloten wand aan de noordzijde, ontstaat hier een zeer herkenbaar besloten, centrumgevoel. Ten zuiden van de kruising wordt het beeld losser, maar is aan de aard en bouwstijl nog steeds goed te zien dat het hier om een oudere bebouwde “lijn” gaat.

Voor het invoegen van bebouwing volgt hieruit dat de Engwegzijde van het perceel zich goed leent voor een aanvulling van het bebouwingslint met de kenmerken van lintbebouwing. Dat betekent:

  • Bij voorkeur invulling met twee-onder-kapwoningen of vrijstaande woningen. Gegeven het feit dat ten noorden van de locatie de panden 2/2a en 4-6 zeer beeldbepalend zijn, ligt een invulling met woningen van het type twee-onder-één kap het meest voor de hand. Hiermee wordt goed aangesloten bij de bestaande korrelgrootte van de bebouwing ten noorden van het perceel en de besloten wandvorming. Deze wandvorming draagt op dit gedeelte van de Engweg bij aan het “oud centrum gevoel”.
  • Aansluiting bij de rooilijn van de panden 2/2a en 4-6; een verspringing naar achteren richting nr 10 is denkbaar teneinde een goede aansluiting op dit pand te bewerkstelligen;
  • Aansluiting bij de goothoogte en dakhellingen van de panden Engweg 10, 4-6 en 2/2a. Dat betekent een bouwwijze van 2 lagen met een kap;
  • Aansluiting bij de bouwstijlen van de genoemde panden 2/2a en 4-6 waarbij onder andere de samengestelde, steile hoge kappen, de aanwezigheid van nadrukkelijke dakoverstekken, de rijkere detaillering en de aanwezigheid van erkers en anderszins gevelgeledende elementen kenmerkend zijn. Belangrijk is de wisseling in kaprichting; In beginsel korte afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen (rond de 1 meter), met dien verstande dat aan de zijde van het hoekpand nr 10 voldoende afstand moet bestaan tussen dit pand en de in te voegen bebouwing.
  • Aansluiting bij de pandsgewijze opbouw van het bebouwingslint;
  • Invulling in de vorm van gestapelde bebouwing ligt minder voor de hand, uitgaande van de wens om te komen tot een harmonische en logische aanvulling van het bestaande bebouwingslint, mits sprake is van een goede geleding, een vormentaal die aansluit bij de rijk gedetailleerde en traditionele bouw aan de noordwestzijde van de Engweg (zie hiervoor) en maximaal twee bouwlagen met een kap, kan een invulling met gestapelde woningbouw ook mogelijk een goede aanvulling van het dorpslint-karakter kunnen genereren;
  • Vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat tegen een eventuele splitsing van de villa nr 10 in een twee-onder-één-kapper geen probleem, mits de entrees georiënteerd zijn op de Engweg: zijtuinen aan de zijde van Engweg moeten worden voorkomen;
  • Duurzaam behoud van pand Engweg 8 door het toekennen van een functie in het kader van de ontwikkeling van de locatie.

Korte Dreefzijde

Een tweede oriëntatie van het perceel is gericht op de Korte Dreef. Deze aftakking van de Engweg wordt begeleid door veel groen. De aanwezige laanbomen en de bomen op de boomweide aan de zuidkant van de Korte Dreef, vormen als het ware een groen dak boven dit gebied. Dit is een zeer karakteristiek beeld met een hoge beeldkwaliteit. Het markeert de grens tussen oud en nieuw Driebergen.

Voor de ontwikkeling van de locatie betekent dit dat ontsluitingen van de locatie niet ten koste mogen gaan van de aanwezige laanbomen in het openbaar gebied. In de praktijk zal dit betekenen dat ontsluiting van de locatie via de bestaande ontsluitingen zal moeten verlopen. Ook de beeldbepalende bomen naast de villa vervullen een rol binnen de groene entree en zullen eveneens moeten worden gehandhaafd.

Voor wat betreft bebouwing vraagt de relatief korte afstand tussen de villa en de te behouden monumentale schuur om een zorgvuldige ruimtelijke inrichting waarbij enerzijds -in geval van een woonfunctie- sprake kan zijn van voldoende privacy over en weer en anderzijds een dusdanige invulling dat beide monumenten als zelfstandige monumentale objecten ook optimaal ervaarbaar zijn. Dat geldt met name voor de markante schuur.

Eventuele uitbreidingen aan het bestaande bouwvolume van de schuur zouden vanuit stedenbouwkundig oogpunt bespreekbaar kunnen zijn, mits dit de monumentale waarde van het pand niet zou aantasten en deze aanvullingen dusdanig gesitueerd zouden zijn dat deze de herkenbaarheid van het pand als zelfstandig monumentaal object in stand zouden laten. In dat kader zouden eventuele beoogde aan/uitbouwen of aanvullende bebouwingstructuren ten opzichte van het bestaande gebouw zowel qua positionering als qua bouwvolume in beginsel ondergeschikt moeten zijn. In beginsel wordt dan qua bouwvolume gedacht aan één bouwlaag met, afhankelijk van het ontwerp, mogelijk een kap.

Ingeval van eventuele beoogde vergrotingen van de bestaande schuur of aanvullende bebouwing bij deze schuur, dient voldoende afstand ten opzichte van de buurpercelen in acht te worden genomen. Afhankelijk van hoogte, functie en omvang, geldt hierbij in beginsel een minimale afstand van 10 meter tot het perceel Drieklinken 8 en een minimale afstand van 5 meter ten opzichte van de achterste perceelsgrens van de locatie richting de percelen Bouwlust 3 t/m 8 (hier bevindt zich nog een achterpad tussen de locatie en de achtergelegen percelen).

Samengevat geldt voor deze zijde

  • Behoud van het bestaande groene karakter van de entree van de Korte Dreef door behoud van het aanwezige openbaar groen en met name van de aanwezige (laan)bomen, inclusief de twee beeldbepalende bomen op de hoek naast de villa;
  • Zorgvuldige invulling van de ruimte tussen villa en schuur met het oog op optimale privacy én versterken beleefbaarheid van met name de monumentale schuur en daarnaast de villa als karakteristieke, beeldbepalende monumentale objecten
  • Optimaal behoud en accentuering van monumentale schuur als zelfstandig object en “landmark”; dat betekent dat eventuele aanvullingen op het pand- voor zover deze vanuit cultuurhistorisch oogpunt aanvaardbaar zijn- ondergeschikt moeten zijn aan dit hoofdgebouw. Zowel qua positionering als volume. In het kader wordt gedacht aan maximaal één bouwlaag met, afhankelijk van de vormgeving, mogelijk een kap; Tevens betekent dit behoud van herkenbaarheid van de oorspronkelijke functie van het object;
  • Gezien de goot- en bouwhoogten in de directe omgeving, moet ook voor aanvullende bebouwing op dit perceel gedacht worden aan maximaal twee bouwlagen en een kap. De goothoogte zal daarbij maximaal 6 meter, de bouwhoogte maximaal 10 meter bedragen
  • Voor zover sprake is van toevoeging van bebouwing aan deze zijde van de locatie, dient deze bebouwing op voldoende afstand van aangrenzende percelen gelegen te zijn. Dat betekent aan de zijde van Drieklinken nr 8 minimaal 10 m en ten opzichte van de achterste perceelsgrens aan de zijde van de percelen Bouwlust 3 t/m 8 minimaal 5 m. De genoemde afstand t.o.v. het perceel Drieklinken nr. 8 behoeft niet aangehouden te worden indien dit perceel mede ontwikkeld wordt.

Perceel Drieklinken 8

Er wordt meerwaarde gezien in het betrekken van het perceel Drieklinken 8 bij het plangebied. Afhankelijk van de ruimtelijke invulling van het hoofd-plangebied, zouden hier tot maximaal 4 extra (grondgebonden)woningen denkbaar kunnen zijn. Er is dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om hier vier woningen mogelijk te maken.

Parkeren & ontsluiting

Het spreekt tot slot voor zich dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid integraal onderdeel is van de ontwikkeling van de locatie. Voor wat parkeernormen dient aan de hand van de meest recente ASVV beoordeeld hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Bij de positionering van parkeerplaatsen en ontsluiting van het terrein dient sprake te zijn van reële afstanden tussen openbaar terrein en uit te geven terreinen/tuinen. Er moet sprake zijn van een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en voldoende buitenruimte rondom eventueel te ontwikkelen woningen. In dat kader behoeft de ligging van parkeerplaatsen in relatie tot woningen nadrukkelijk aandacht.

2.3 Ruimtelijke gevolgen

Het is de bedoeling het gebied te ontwikkelen tot woongebied met daarbij ruimte voor andere voorzieningen. In totaal maakt dit bestemmingsplan 21 woningen direct mogelijk en 4 met een wijzigingsbevoegdheid. Deze ontwikkeling betekent dat het ter plaatse gevestigde vervoersbedrijf en tankstation zal verdwijnen. De villa en de voormalige drukkerij krijgen een woonfunctie. Dit betekent overigens niet dat de drukkerij een woning moet worden. Het kan binnen de bestemming als woning worden benut, maeen gebruik ten dienste van het wonen, bijvoorbeeld als bergruimte, is mogelijk. In de schuur zijn naast de woonfunctie ook nog verscheidene andere functies mogelijk. De wens is dat hier een gemengd gebied ontstaat met ook ruimte voor maatschappelijke of culturele voorzieningen en/ of een lichte horecagelegenheid.

Als het gaat om de aanwezige gebouwen blijven de gemeentelijke monumenten behouden. Sloop van deze monumenten is niet toegestaan. Ook de hoofdvorm van de monumenten wordt in dit bestemmingsplan beschermd. De niet monumentale gebouwen zullen worden gesloopt en op de daardoor ontstane ruimte kan dan nieuwbouw plaatsvinden.

Ontwikkeling van het perceel Drieklinken 8 is afhankelijk of gebruik gemaakt wordt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Die bevoegdheid geeft de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen en in dit deel van het plangebied aanvullend maximaal 4 grondgebonden woningen te realiseren.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SIVR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SIVR) , is door het kabinet vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR schetst het Rijk haar ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. In de SVIR worden door het Rijk drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Die hoofddoelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SIVR is aangegeven welke nationale belangen (lees rijksbelangen) bij deze drie hoofddoelen aan de orde zijn en daarom waarop het rijk zal sturen. Het gaat o.a. om de volgende nationale belangen:

  • zorgen voor een goede ruimtelijk-economische structuur van Nederland (bijvoorbeeld samen met andere overheden zorgen voor een goed vestigingsklimaat);
  • efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond;
  • hoofdnetwerken van wegen, spoor en vaarwegen in stand houden en beter benutten;
  • de kwaliteit van lucht, bodem en water verbeteren;
  • behoud van unieke cultuur en natuur, zoals de werelderfgoederen.


Een overzicht van alle 13 nationale belangen met toelichting staat in de samenvatting van de SVIR. Binnen het plangebied spelen de 13 nationale belangen geen rol.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 31 december 2011 in werking getreden. Het Barro heeft als doel het borgen van de doorwerking van de nationale belangen uit de SIVR in lokale ruimtelijke besluitvorming. Het Barro stelt regels ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen over een aantal onderwerpen van nationaal belang, onder meer over de grote rivieren, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden. Daarnaast is in het Barro de opdracht voor de provincie opgenomen voor het uitwerken van de thema`s erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ecologische hoofdstructuur.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van toepassing zijn op het onderhavige plangebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend vanverschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”


Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat een woningbouwproject wat voorziet in de bouw van 12 woningen of meer een stedelijke ontwikkeling is in de zin van de ladder. Binnen het plangebied worden inclusief de wijzigingsbevoegdheid meer dan 12 nieuwe woningen mogelijk gemaakt en de ladder van duurzame verstedelijking is dus van toepassing.

Toetsing aan ladder

De Provinciale Structuurvisie omvat voor de verschillende regio’s een woningbouwprogramma, welke onderling afgestemd zijn. Voor de periode 2013 – 2028 zijn voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug in dit programma 1000 woningen binnenstedelijk opgenomen.

In de Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug van de gemeente is om in de periode 2013 – 2020, 1.000 woningen toe te voegen aan de voorraad, omdat vooral in die periode het aantal huishoudens groeit. Uit de provinciale woningbouwmonitor blijkt dat tot en met 2028 binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug nog een behoefte is aan 859 woningen. De harde plancapaciteit 185 woningen betreft en de zachte plancapaciteit tot en met 2028 70 woningen betreft. Dit resulteert in een behoefte van 604 woningen tot en met 2028 (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0007.png" Tabel: provinciale woningbouwmonitor Gemeente Utrechtse Heuvelrug

De regionale woningbouwbehoefte is daarmee voldoende aangetoond. Daarbij komen de woningen binnen stedelijk gebied. Het gaat namelijk om transformatie van een voormalig bedijfsperceel naar woongebied in de kern van het dorp Driebergen. Verdere toetsing aan de ladder (trede 3) is daarmee niet meer noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.

De rode draad van de PRS is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. In de provincie Utrecht moet volgens de provincie ruimte zijn voor:

  • voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
  • bereikbaarheid;
  • een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven;
  • aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
  • een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering.

Binnen deze hoofdlijnen zet de Provincie bij het concretiseren van haar ruimtelijk beleid in op twee zaken die prioriteiten hebben. De Provincie wil in de structuurvisieperiode inzetten op binnenstedelijk ontwikkeling en op het verstreken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Naar oordeel van de Provincie zullen de twee hiervoor genoemde opgaven het meest bijdragen aan het vergroten van de leefbaarheid van de Provincie. De twee opgaven vormen voor de Provincie de focus waarmee zij de hoofdlijn van het provinciale ruimtelijke beleid willen insteken.

Vanuit de hoofdlijnen en de twee opgaven komen de drie pijlers voor de ruimtelijk ontwikkeling van de Provincie. Die drie pijlers zijn

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Voor het plangebied is met name de pijler vitale dorpen en steden van belang. Vandaar dat hieronder nader op deze pijler wordt ingegaan.

Vitale dorpen
Om de vitaliteit van de dorpen te behouden zet de Provincie in op om ten minste twee derde deel van de te bouwen woningen binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied.

De ontwikkeling van het plangebied betekent dat een tankstation en een vervoersbedrijf uit de kern van Driebergen-Rijsenburg verdwijnt. Dit heeft een positieve invloed op de leefbaarheid van dit gebied. Bovendien past de woningbouwontwikkeling binnen de binnenstedelijke woningbouwopgave van de Provincie om ten minste twee derde deel van de te bouwen woningen binnenstedelijk te realiseren.


Conclusie

De woningbouwontwikkeling binnen dit bestemmingsplan past in de binnenstedelijke woningbouwopgave van de Provincie. Bovendien komt de in dit bestemmingsplan voorgestane ontwikkeling de leefbaarheid van het dorp te goede komt. Dit bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het beleid uit de PRS.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening dienen te houden. De regels uit de PRV zijn noodzakelijk om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied heeft op de kaarten behorende bij de PRV de aanduiding "cultuurhistorische hoofdstructuur" gekregen. Deze aanduiding is opgenomen in verband met de in de nabijheid van het plangebied gelegen buitenplaats Bouwlust. De Provincie wenst deze buitenplaats te versterken en te behouden. In het bestemmingsplan dient beoordeeld te worden of een ontwikkeling negatieve gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarde van de buitenplaats. De cultuurhistorische waarde van buitenplaatszone ligt met name in:

  • de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen;
  • de zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de directe omgeving ;
  • de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap.


Het plangebied grenst aan de buitenplaats, maar maakt er geen onderdeel vanuit. De ontwikkeling van het plangebied kan dan ook geen effect hebben op de buitenplaats zelf. Ook bestaat er geen duidelijk zichtrelatie of andere relaties tussen het plangebied en de buitenplaats. Ook op dit punt heeft de herontwikkeling van het plangebied geen negatieve gevolgen voor de buitenplaats.

Mobiliteitstoets
Het plangebied kent op de kaarten behorende bij de PRV ook de aanduiding Mobiliteitstoets. De PRV stelt binnen gebieden met deze aanduiding verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen inzicht te geven in het aantal verkeersbewegingen die de ontwikkelingen tot gevolgen hebben en of de extra verkeersbewegingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Het aantal extra verkeersbewegingen die de ontwikkeling van het plangebied met zich meer kan brengen levert geen knelpunten op. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de naastgelegen buitenplaatszone en op de verkeersafwikkeling op aangrezende wegen. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de 'groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambitie zijn in de structuurvisie themagericht en gebiedsgericht uitgewerkt. De thematische uitwerking is gedaan aan de hand van de volgende zes thema's:

  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug.

Hieronder wordt nader aandacht besteed aan de thema's op de schouder van ons erfgoed en leefbare dorpen, nu deze thema's binnen het plangebied een rol spelen.

Op de schouders van ons erfgoed
De gemeente zet in op het behouden en geven van betekenis aan de grote rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die de gemeente kent. Blijkens de structuurvisie is het daarbij van belang om zorgvuldig om te gaan met de archeologische waarde en de monumenten die de gemeente rijk is.


Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn, is een archeologische dubbelbestemming in het plan opgenomen. De drie gemeentelijke monumenten die in het plangebied aanwezig zijn, hebben op de verbeelding de aanduiding karakteristiek gekregen. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de monumenten gehandhaafd dienen te blijven.

Leefbare dorpen;
De gemeente zet in op het versterken van de eigen identiteit per dorp en het behouden en versterken van levendige dorpsharten. De gemeente signaleert daarbij een aantal sluipende krachten die de vitaliteit van de dorpen aantast. De gemeente wijst o.a. op bevolkingsdaling, scheefgroei van de bevolkingssamenstelling (vergrijzing, hogere inkomensgroepen), specialisatie en opschaling van de aanbieders van voorzieningen (winkels, zorg, scholen, enzovoort), hogere eisen van de consument en algemene maatschappelijke individualisering. Verder is het zaak om oog te houden voor de zwakkere groepen. Voor ouderen, gehandicapten en minima kunnen er belemmeringen zijn om volledig te profiteren van de voorzieningen. De gemeente ziet ook kansen ontstaan door bijvoorbeeld bij overheidsinvesteringen aandacht te hebben voor versterking van de sociale samenhang in de dorpen. Hierbij wordt gedacht aan woonservice (zorg-) zones, brede scholen, cultuurhuizen, sportvoorzieningen in combinatie met onderwijs, gezondheidscentra en centrumplannen.

De ontwikkeling van het plangebied betekent dat een tankstation en een vervoersbedrijf uit de kern van Driebergen-Rijsenburg verdwijnt. Dit heeft een positieve invloed op de leefbaarheid van het dorp.

Gebiedsgerichte uitwerking

De gemeente ziet het dorp Driebergen-Rijsenburg in de toekomst als een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. De gemeente wil voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie van het dorp te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0008.png" Visiekaart Driebergen-Rijsenburg

Op de visiekaart Driebergen Rijsenburg is het plangebied aangemerkt als mogelijke ontwikkelingslocatie.

Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie. De ontwikkeling komt namelijk de leefbaarheid en daarmee de vitaliteit van het dorp ten goede. Bovendien worden de cultuurhistorische waarden, die in het plangebied aanwezig zijn, beschermd.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

De welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen". In de welstandsnota is de gemeente Utrechtse Heuvelrug in verschillende deelgebieden opgedeeld. Voor elke deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.

Het plangebied valt binnen het deelgebied: Driebergen Dorp. Blijkens de gebiedsbeschrijving die in de welstandsnota is opgenomen, heeft de bouwgeschiedenis in het deelgebied een rustige en traditioneel verkavelde dorpsplattegrond opgeleverd, waarbinnen een veelheid aan bebouwingstypen voorkomt, van zeer bescheiden woningen tot herenhuizen en villa’s. Het type twee-onder-een-kap is ruim vertegenwoordigd, zowel in kleine als in middelgrote woningen. Dit levert samen met de doorgaans bescheiden goothoogte en het groen in de voortuinen en op straat, een dorps beeld op met vooral vrijstaande bouwvolumes.

Het welstandsbeleid is, vanwege de verouderde bouw- of woontechnische staat van de woningen, met name gericht op het behoud van beeldbepalende elementen. Voor het overige wordt een terughoudend beleid toegepast.

4.2 Wonen

4.2.1 Woonvisie

Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een woonvisie opgesteld met als doel om voor de huidige en eventueel toekomstige inwoners voldoende en de juiste woningen te genereren in de juiste prijsstelling. Vertrekpunt van de woonvisie van de gemeente is het werken aan vitale kernen. Die vitaliteit rust op de volgende pijlers:

Pijler 1: Dynamiek en groei, met respect voor het landschap:
Hierbij wordt er voornamelijk gestuurd op het benutten van de kansen in de bestaande bouw, zoals een betere doorstroming van mensen in de verschillende woningen, het ombouwen van woningen tot nultredenwoningen, renovatie, sloop en nieuwbouw en verkoop van huurwoningen ter bevordering van het eigen woningbezit.

In totaal zijn er in de gemeente circa 1.350 extra woningen noodzakelijk. De gemeente streeft er in haar woonvisie voor om in 2017 deze woningen gerealiseerd te hebben. Dit aantal is wel onder voorbehoud van de beschikbare plancapaciteit en de ruimtelijke inpasbaarheid.

Pijler 2: Een gemengde bevolking:
Hierbij is het van belang dat alle doelgroepen bediend worden om de kernen vitaal te houden. Het functioneren van de kerngemeenschap vraagt om een gedifferentieerde bevolkingsopbouw: alleenstaanden, (echt)paren, gezinnen met kinderen, lage-, midden- en hoge inkomens, jongeren en ouderen, mensen met een handicap. Dat draagt bij aan een duurzaam draagvlak voor verenigingen, scholen en andere voorzieningen. Er moet extra aandacht worden besteed aan groepen die in de lokale woningmarkt momenteel moeilijk een passende woning kunnen vinden. Hierbij gaat het om mensen met een laag inkomen die aangewezen zijn op een sociale huurwoning, kleine huishoudens (tot 55 jaar) en (vooral jonge) gezinnen die een start willen maken op de koopmarkt, (vooral oudere) gezinnen met kinderen die vervolgstappen willen zetten op de woningmarkt, senioren (zowel met lage als hogere inkomens), mensen met een zorgbehoefte, enkele meer specifieke groepen die zich niet in genoemde groepen laten indelen.

Pijler 3: Passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving
Voorzieningen passend bij het schaalniveau van de kernen zijn belangrijk voor de vitaliteit. Er moet minimaal het volgende aanwezig zijn: een basisschool en ruimte voor ontmoeting, bijvoorbeeld in een multifunctionele ruimte. Verder is het streven dat ouderen, mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, en ander kwetsbaardere groepen zoveel en zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Om dat mogelijk te maken wil de gemeente zich inzetten voor een aanbod van wonen, welzijnsdiensten en zorg voor alle leeftijden, zo dicht mogelijk bij de mensen in de buurt. Hiertoe richt de gemeente in de vijf grotere kernen zogenaamde woonservicegebieden in. In zo'n woonservicegebied worden woningen (die ook geschikt zijn voor zorgverlening aan huis), welzijnsvoorzieningen en zorgaanbod geclusterd.

4.2.2 Evaluatie Woonvisie

In de hiervoor beschreven woonvisie is vastgelegd dat in 2011 het effect van de maatregelen zou worden geëvalueerd. In 2012 is de evaluatie opgepakt en uitgewerkt. Uit de evaluatie blijkt dat sinds 2008 de woningmarkt sterk veranderd is en op slot is geraakt. Het doel van de Woonvisie om voor iedere inwoner het wonen in de gemeente mogelijk te maken is echter nog onverminderd actueel en biedt als leidraad voor het beleid voldoende houvast voor de toekomst. Vanwege de nieuwe ontwikkelingen moet het gemeentelijk beleid wel op enkele onderdelen worden aangepast of aangevuld. De focus ligt daarbij op de volgende kernpunten:

  • de doorstroming in voorraad sociale huurwoningen;
  • het bouwen van meer middeldure huur- en koopwoningen voor middeninkomens;
  • levensloopbestendig bouwen;
  • klimaatvriendelijk en duurzaam bouwen en wonen.

Juist in een tijd waarin de woningmarkt vast zit en bouwprojecten moeizaam van de grond komen, is het meer dan ooit van belang als gemeente met woningbouwcorporaties, maar ook met particuliere ontwikkelaars en andere betrokkenen uit de samenleving gezamenlijk keuzes te maken en prioriteiten te stellen ten aanzien van de bestaande woningvoorraad en de nieuwbouw. De kwaliteit van het wonen is en blijft immers een belangrijke kernwaarde van de gemeente.

Het plan en de conclusie

Dit bestemmingsplan biedt een eerste stap om een deel van de woningbouwopgave die de gemeente zich in de Woonvisie gesteld heeft te realiseren. Daarbij is dit bestemmingsplan flexibel ingestoken, zodat een grote verscheidenheid aan woonvormen, tot de mogelijkheden behoort. Dit sluit goed aan op de in de Evaluatie van de Woonvisie gesignaleerde nieuwe ontwikkeling op de woningmarkt. De ontwikkeling van het plangebied is passend binnen het gemeentelijk woningbouwbeleid.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening - Mobiliteitstoets

De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden.

Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 PRV het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.

Het plan
In de publicatie 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer' van het CROW (publicatie 256) zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van woningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar woonmilieu. Op de locatie zullen maximaal 25 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Uitgaande van een woonmilieutype V 'centrum-dorps' (conform tabel 4 uit publicatie 256) bedraagt de verkeersgeneratie op een werkdag 7,0 mvt/etmaal per woning en omgerekend naar weekdag 6,3 mvt/etmaal per woning. Uitgaande van 25 woningen betekent dit een totaal te verwachten verkeersgeneratie van circa158 mvt/etmaal als gevolg van de woningbouwontwikkeling.

Voor de andere functie is specifiek gekeken naar de verkeersgeneratie van de desbetreffende functie. Hier is uitgegaan van een worst-case scenario, waarbij de functie met de grootste verkeersaantrekkende werking als maatgevend is genomen. Voor de andere functies (maatschappelijke en culturele voorzieningen en/of lichte horeca) is de te verwachten verkeersgeneratie circa 191 mvt/etmaal.

Het realiseren van voorzieningen en de woningen betekent dat er maximaal 349 motorvoertuigbewegingen per etmaal worden toegevoegd op de Korte Dreef. Een dergelijk aantal motorvoertuigbewegingen op de Korte Dreef past ruim binnen de 5000 motorvoertuigbewegingen die de Korte Dreef en volgens het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan aankan. Hiernaast verdwijnt door de ontwikkeling een vervoersbedrijf en tankstation. Dergelijke bedrijven generen ook het nodige verkeer.

Conclusie

Er is geen sprake van ingrijpende verkeerseffecten en voor het doen van de mobiliteitstoets uit de PRV bestaat geen noodzaak.

4.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP)

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). IN het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang alleen nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP.

Het plan

Parkeren
In het bestemmingsplan is in de regels opgenomen dat in voldoende parkeeruimte dient te worden voorzien en dat deze parkeerruimte in stand gehouden dient te worden. Het is aan de ontwikkelaar van het gebied om aantonen dat voldoende parkeerruimte in het plangebied aanwezig is voor de verschillende functies. Bij het bepalen van de hoeveelheid noodzakelijke parkeerplaatsen dient gebruik gemaakt te worden van het Gemeentelijke verkeers- en vervoersplan (GVVP).

Op grond van de GVVP wordt aan de hand van de meest recente ASVV beoordeeld hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien. De ASVV betreft een handboek van de CROW met daarin een bundeling van alle kennis over verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom. De meest recente versie van dit handboek komt uit 2012

Uit een indicatieve berekening dat bij het woningbouwprogramma inclusief de andere functies er tussen de 29,0 en 42,0 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn op eigen terrein. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in een dergelijke hoeveelheid parkeerplaatsen te voorzien.


Bereikbaarheid en ontsluiting
Het autoverkeer van en naar het plangebied kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld in de nabijheid van het plangebied (zie ook paragraaf 4.3.1). Het gebied is goed per fiets bereikbaar via de genoemde wegen. Naast de bereikbaarheid per auto en fiets is het gebied ook per openbaar vervoer (bus) te bereiken. Het plangebied ligt op korte afstand van de Hoofdstraat (N225), waar een bushalte aanwezig is.

Conclusie

De Korte Dreef heeft voldoende capaciteit om de nieuwe verkeersbewegingen op te kunnen vangen. Dat binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is in de regels van het plan geborgd. De aspecten verkeersafwikkeling en parkeren vormen geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Milieubeleidsplan 2009-2012

Het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • 1. duurzaamheid;
  • 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  • 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • 4. kwaliteit van de leefomgeving.

Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Per gebiedstype zijn via een zogenaamd milieukwaliteitsprofiel doelen gesteld aan de EPC, EPL en GPR-score van nieuwbouw projecten. Voor het onderhavig plangebied geldt het milieukwaliteitsprofiel 'Wonen buiten centrum'.

Vanuit dit milieukwaliteitsprofiel streeft de gemeente voor nieuwbouw naar een 25% scherpere EPC dan wettelijk verplicht is. Per 1 januari 2015 streeft zij voor woningen dus naar een EPC = 0,30.Daarnaast wordt gestreefd naar een minimale gemiddelde GPR Gebouw score van 7. Bij kansrijke projecten geldt een score van 8 als ambitie. Voor de ontwikkeling van woningbouw op het perceel aan de Engweg 8-10 te Driebergen wordt uitgegaan van een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.

4.4.2 Bodem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het nader bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Het plan

Op de locatie Engweg 8-10 is de firma Hoek gevestigd (vervoersbedrijf met een tankstation en een wasstraat). Op de locatie zijn nog 5 ondergrondse tanks aanwezig (waarvan drie met zand zijn gevuld en twee nog in gebruik).

Op de locatie zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft de volgende onderzoeken:

  • 1. Verkennend en nader bodemonderzoek Engweg 8-10 Driebergen-Rijsenburg (P & J Milieuservices, kenmerk: 0746502A, d.d. 12 september 2008);
  • 2. Nader bodemonderzoek Engweg 6-10 te Driebergen-Rijsenburg (Oranjewoud B.V., kenmerk: 236749, d.d. 23 december 2010);
  • 3. Grondwater monitoringsresultaten 2011, Engweg 10 te Driebergen-Rijsenburg ( PJ Milieu B.V., kenmerk: 0746501M11, d.d. 28 november 2011).
  • 4. Na vertrek van de firma Hoek b.v. eind februari 2015, heeft PJ Milieu een verkennend, nader en actualiserend bodemonderzoek en asbest in grondonderzoek uitgevoerd (Engweg 8-14, kenmerk 1358702A, 17 april 2015).

Uit de bodemonderzoeken bleek dat zich op de locatie de volgende bodemverontreinigingen bevinden:

  • a. Een niet-ernstig geval van bodemverontreiniging met minerale olie t.p.v. het tankstation (pompeiland). Omdat deze brandstofverontreiniging is ontstaan na 1987 wordt dit gezien als een zgn. nieuw geval van bodemverontreiniging en dient daarom sowieso gesaneerd te worden in het kader van de voorschriften uit de Wet milieubeheer.
  • b. Een niet-ernstig geval van bodemverontreiniging met minerale olie en xylenen op de plek van de voormalige bovengrondse HBO-tank, achterterrein Engweg 8 (voormalige drukkerij), tegen de perceelsgrens met Engweg 6. Bij gelijkblijvend terreingebruik is er geen saneringsnoodzaak.
  • c. Drie, relatief kleine vlekken met lood en/of PAK (‘spots’) op het achter- cq parkeerterrein. Bij gelijkblijvend terreingebruik is er geen saneringsnoodzaak.


Een overzichtstekening met de ligging van deze verontreinigingsvlekken is opgenomen als bijlage 2.


In het geval van herinrichting van het terrein (wijziging terreingebruik) is het noodzakelijk ook de bodemverontreinigingen, genoemd onder b en c (achter de drukkerij en de drie kleine ‘spots’ op het parkeerterrein) gesaneerd te worden.

Van het aangrenzende perceel Drieklinken 8 hebben we geen bodemkwaliteitsgegevens. Er hebben, voor zover bij ons bekend, geen bodembedreigende (bedrijfs)activiteiten plaatsgevonden en er heeft geen bodemonderzoek plaatsgevonden.Indien deze locatie herontwikkeld gaat worden (bijvoorbeeld sloop gevolgd door nieuwbouw) dan dient alsnog een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Conclusie

Indien bovenstaande aanbevelingen worden opgevolgd voordat gebouwd gaat worden vormt de bodemverontreiniging geen belemmering voor de functiewijziging / herontwikkeling van de locatie. In dat geval wordt voldaan aan het wettelijke kader. Het ambitieniveau uit het milieubeleidsplan wordt echter niet gehaald. Financieel is dit niet haalbaar.

4.4.3 Geluid

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.

Het plan

In het plan maakt de realisatie van woningbouw en daarmee geluidsgevoelige objecten binnen het plangebied mogelijk. Bovendien kan de woningbouw in de geluidszones van de om het plangebied liggende wegen komen. Vandaar dat door SPA ingenieurs onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting is van de verschillende wegen in het plangebied. Er is daarbij ook gekeken naar de 30 km/h wegen. Het onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.

Uit de resultaten van de onderzoeken blijkt dat:

  • de geluidsbelasting van het verkeer op de Hoofdstraat onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh blijft;
  • de geluidsbelasting die de woningen gaan ondervinden vanwege het verkeer op de Drieklinken en Korte Dreef zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh en hiervoor zijn hogere waarden noodzakelijk. Er wordt daarbij wel voldaan aan een hogere waarde van ten hoogste 63 dB.
  • het verkeer op de Engweg en de Korte Dreef tussen de Engweg en de Hoofdstraat heeft wel hogere geluidbelastingen dan de voorkeursgrenswaarde tot gevolg. Er hoeven geen hogere waarden verleend te worden, het betreffen 30 km/h wegen. Voor de beoordeling van het gemeentelijk geluidbeleid is de Engweg wel relevant;

In een beperkt gedeelte van het plangebied wordt dus de voorkeurswaarde voor geluid overschreden. Er dient gekeken te worden naar mogelijke geluidsreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen. Wat betreft bronmaatregelen kan worden gedacht aan het toepassen van stil asfalt, of het verlagen van de maximumsnelheid op de omliggende wegen. Mogelijke overdrachtsmaatregelen zijn het vergroten van de afstand van de toekomstige woningen tot de weg, of het plaatsen van geluidsschermen.

Deze maatregelen zijn gezien de locatie niet mogelijk of ontoereikend. De gemeente heeft dan ook ontheffing verleend van de voorkeurswaarde, daarbij wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Die ontheffing is uitsluitend nooodzakelijk voor de woningen die direct in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en een hogere geluidsbelasting dan 48 dB van het verkeer op de Drieklinken / Korte Dreef ondervinden. Voor de vier woningen die met een wijzigingsbevoegheid mogelijk gemaakt worden zullen de eventueel noodzakelijk hogere waarde tegelijkertijd met het vaststellen van het wijzigingsplan worden afgegeven.

Beleidsregels hogere waarde
Vanwege de overschrijding van de voorkeurswaarde moet bij de invulling rekening worden gehouden met de randvoorwaarden uit de beleidsregel hogere waarden van de gemeente. De volgende randvoorwaarden zijn van belang:

  • geluidsluwe gevel (eis): de woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen.
  • indeling woning (inspanningsverplichting): de woning heeft per etage minimaal één verblijfsruimte aan de zijde van de geluidsluwe gevel;
  • buitenruimte (inspanningsverplichting): indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel;
  • maximale ontheffingswaarde voor weg- en railverkeerslawaai (inspanningsverplichting): de gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB;
  • cumulatie (eis): de initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Bij de geluidsisolatie van gevels dient rekening gehouden te worden met de cumulatie van alle akoestisch relevante bronnen (ook 30 km/u wegen). Dit dient te gebeuren volgens hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, waarbij de gecumuleerde waarden worden omgerekend naar het spectrum van de maatgevende bronsoort;
  • geluidsabsorberende plafonds bij balkons/loggia’s (eis): bij de aanwezigheid van balkons/loggia’s etc. dient onder de balkons weerbestendige geluidsabsorptie te worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels;


Omdat onduidelijk is hoe het plangebied precies ingevuld gaat worden en de precieze locatie van de woningen niet duidelijk is, maar voldaan dient te worden aan het geluidsbeleid, is in de regels van bestemmingsplan een verplicht opgenomen dat elke woning een geluidsluwe gevel dient te hebben. Hiermee wordt voldaan aan de eis van een geluidsluwe gevel, die is opgenomen in de beleidsregels.

Aan de inspanningsverplichting om geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB (in casu 58 dB) te laten voorkomen, kan worden voldaan. De voorgevels van woningen dienen namelijk in de in het bestemmingsplan opgenomen gevellijn geplaatst te worden of maximaal 5 meter erachter. De gevellijn ligt niet in een gebied waar de geluidsbelasting hoger of gelijk is aan 58 dB. Hetzelfde geldt voor de bestaande te handhaven gebouwen. De (voor)gevels van deze gebouwen liggen niet in een gebied waar een geluidsbelasting van hoger of gelijk aan 58 dB geldt.


Conclusie
Voor het plan zijn hogere waarden vastgesteld. Geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijnstof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor stikstofdioxide uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het plan

In verband met de ontwikkelingen binnen het plangebied is beoordeeld of de ontwikkeling van het plangebied in niet betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiervoor is gebruik gemaakt van de NIBM-tool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het betreft hier een specifieke rekentool waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. De tool is ontwikkeld en ingericht voor kleinere plannen en rekent met de meest ongunstige parameters en geeft derhalve een worst-case scenario.

Bij de beoordeling is uitgegaan dat de nieuwe functies binnen het plangebied circa 349 verkeersbewegingen per etmaal generen. Voor de onderbouwing van dit aantal wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1. Het aandeel vrachtverkeer is klein gezien de woonfunctie die het plangebied krijgt. Het percentage vrachtverkeer is gezet op 1 procent. Hieronder is de uitslag de nibm-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0009.png"


Uit de berekening blijkt dat de maximale verkeersgeneratie die het plan tot gevolge kan een bijdrage levert van 0,37 µg/m3 aan stikstofdioxide (NO2) en 0,7 µg/m3 aan fijnstof . Hiermee blijft het plan onder de 3 procentsgrens en draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken naar of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe zijn door de Omgevingsdienst de concentraties stikstofdioxide en fijnstof berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De hieruit berekende concentraties zijn grafisch weergegeven in onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0010.png"
Afbeelding: concentraties stikstofdioxide in en nabij plangebied 2013


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0011.png"
Afbeelding: concentraties fijnstof in en nabij het plangebied 2013

Uit de afbeeldingen is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedraagt 24 tot 26 microgram per m3, wat betekent dat aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 25 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

Gemeentelijk beleid

Voor het plangebied is op grond van het gemeentelijk milieubeleidsplan het milieukwaliteitprofiel 'Wonen – buiten centrum' van toepassing. Op grond van dit milieubeleidsplan is de ambitie om in 2020 een achtergrondniveau van stikstofdioxide van 20-22 µg/m3 en van fijnstof van 21-22 µg/m3 te hebben. De concentratie stikstofdioxide in het gebied bedragen echter in 2020 24 tot 26 microgram per m3. De concentratie fijn stof bedraagt in 2020 25 microgram per m3 . Dit betekent dat beide concentraties in het plangebied niet voldoen aan de ambitiekwaliteit van de gemeente. De oorzaak is de hoge achtergrondconcentratie in het gebied. Die hoge achtergrondconcentratie wordt grotendeels veroorzaakt door de nabijheid van de A12.

Conclusie

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties stikstofdioxide en fijnstof. In het plangebied worden de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijk ordening.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.

De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Het plan

In de omgeving van het plangebied zitten geen zware bedrijven die mogelijk problemen kunnen opleveren. Aan de Korte Dreef zitten onder meer een fysiotherapiepraktijk, een tandarts en een accountantskantoor. Dit betreft een lage categorie bedrijvigheid (maximaal categorie 2), die geen problemen opleveren voor de woningen in het plangebied.

Binnen het plangebied worden, naast de woningen, ook overlastgevende functies mogelijk gemaakt. Het is ook de opzet dat het gebied zich ontwikkelt als gemengd gebied waarbij plaats is voor verschillende functies. De maatschappelijke en culturele voorzieningen, zoals een atelier of een dansschool die binnen het plangebied mogelijk zijn, kunnen volgens de VNG-brochure (zie de functiemeningslijst uit de brochure) aanpandig aan woningen gerealiseerd worden. Hetzelfde geldt voor de lichte horeca die mogelijk wordt gemaakt.

Conclusie

Vanuit oogpunt van milieuzonering zijn er geen beletselen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. De verwachting is dat op 1 januari 2014 deze circulaire vervangen zal worden door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende besluit. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico: het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Groepsrisico: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is .

Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle
activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Het plan

Onderstaande uitsnede van de professionele Risicokaart toont de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0012.png" Afbeeldi ng: risicokaart

Risicobedrijven
Er zijn geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen (Bevi)-inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Transportroutes
Er zijn geen transportroutes met gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Ondergrondse buisleidingen
Er zijn geen ondergrondse buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid Buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Gemeentelijk beleid
Voor het plangebied is op grond van het gemeentelijk milieubeleidsplan het milieukwaliteitprofiel 'Wonen – buiten centrum' van toepassing. Omdat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn, wordt voldaan aan zowel het wettelijke kader als aan de ambities uit het milieubeleidsplan (plaatsgebonden risico kleiner op gelijk aan 10-8 en een groepsrisco < 0,1 x oriëntatiewaarde).


Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.4.7 M.e.r-beoordeling

Wettelijk kader

Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen. Al verplicht was het opstellen voor een m.e.r.-beoordeling voor projecten die vallen onder bijlage D van het Besluit m.e.r. (D-lijst). Voor deze m.e.r.-beoordeling gelden specifieke procedure eisen. Met het nieuwe Besluit is ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd (dus zonder extra procedure-eisen). Dit wordt ook wel vergewisplicht genoemd. Aanleiding van de wijziging van het Besluit is een uitspraak van het Europese Hof van Justitie, waaruit blijkt dat Nederland handelt in strijd met Europese richtlijnen door de omvang van projecten te koppelen aan een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.

Beoordeling bestemmingsplan

De voorgenomen activiteit, het bouwen van maximaal 26 woningen valt op de D-lijst onder 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De bijhorende drempelwaarde zal hier niet worden gehaald.

Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit-m.e.r. is echter het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk:
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoor-deling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Conclusie en advies

De bouw van maximaal 21 woningen moet worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hiervoor moet aangetoond worden dat belangrijke nadelige gevolgen zijn uitgesloten. In dit geval is sprake van bedrijfsbeëindiging van een tankstation met vervangende woonbebouwing. Dit is op zichzelf al een verbetering van de milieusituatie ter plaatse. Uit de in het bestemmingsplan beschreven onderzoeksresultaten blijkt verder dat in dit geval geen sprake is van nadelige milieugevolgen ten gevolgen van de woningbouw.

4.5 Water

4.5.1 Beleidskader

Provinciaal Waterplan

De provincie zet blijkens het waterplan in op de ontwikkeling naar duurzame, robuuste watersystemen. Duurzame en robuuste watersystemen zijn systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen, zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslagen wisselende belastingen met verontreinigende stoffen.

Daarbij is volgens de provincie een geïntegreerde benadering van het watersystemen essentieel. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik dienen in samenhang te worden beschouwd. De provincie streeft daarbij naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.

Langs de flanken van de heuvelrug zet de provincie vooral in op verdrogingsbestrijding. Veel van de hier aanwezige natuurgebieden, waaronder een aantal natura 2000-gebieden, lijden namelijk op dit moment schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit.

Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!'

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan 'Water Voorop!' voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten.

In het Waterbeheerplan heeft het waterschap de volgende ambities geformuleerd. Zorg dragen voor 'veilige dijken, droge voeten en schoon water'. Hiernaast wil het waterschap bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving, waarbij duurzaamheid centraal staat.

Waterplan Heuvelrug
In februari 2007 heeft de gemeente het Waterplan Heuvelrug vastgesteld. In dit plan wordt het beleid voor het beheer van het stedelijk water in de gemeente beschreven. Er wordt inzicht gegeven in welke maatregelen voor het watersysteem op korte termijn mogelijk zijn, en welke maatregelen noodzakelijk en verplicht zijn om een ecologisch, gezond en veilig functionerend watersysteem te krijgen. Doel van de maatregelen is te komen tot een gezond en veerkrachtig watersysteem. Ook wordt in het plan aandacht besteed aan de gebruiks- en belevingswaarde van het water. De gemeente zet blijkens het plan in op:

  • Herstel van de natuurlijke waterhuishouding;
  • Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en “stedelijke” activiteiten;
  • Zichtbaar water als kwaliteit verhogend element in het bebouwd gebied.

 

Convenant afkoppelen op de Heuvelrug

De Utrechtse Heuvelrug biedt goede mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. De heuvelrug herbergt dan ook een groot grondwaterreservoir, dat een belangrijke rol speelt voor de drinkwaterwinning. De provincie Utrecht stelt daarom strenge eisen aan de kwaliteit van het te infiltreren regenwater. In januari 2010 is daarom door de Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Waterschap Vallei en Eem, Vitens en een groot aantal gemeenten op de heuvelrug een convenant ondertekend, waarin de randvoorwaarden voor het afkoppelen (het niet afvoeren van het hemelwater via het riool) op de Heuvelrug zijn opgenomen. Volgens dit convenant mag:

  • het afstromend regenwater van verontreinigde locaties (waaronder bedrijventerreinen) niet worden geïnfiltreerd;
  • het afstromend regenwater van beperkt verontreinigde terreinen (waaronder parkeerterreinen van 4 plaatsen of meer) na zuivering oppervlakkig worden geïnfiltreerd;
  • het afstromend regenwater van (beperkt) schone oppervlakten zonder voorwaarden worden geïnfiltreerd.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (GRP)

Het GRP is de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest blijkens het plan bewust voor een integraal en duurzaam watersysteem in een uniek, maar kwetsbaar gebied, passend bij ons groene en vitale imago. Hiertoe heeft het gemeente een aantal doelen geformuleerd met betrekking tot grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater.

In het GRP heeft de gemeente o.a. de volgende doelen geformuleerd:

  • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
  • transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  • voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem;


Voor het hemelwater heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om zoveel mogelijk van dit hemelwater vast te houden op de plek waar het valt. Dit betekent dat daar waar het mogelijk is het hemelwater moeten worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht.

4.5.2 Het plan

Met uitzondering van de voor-, zij- en of achtertuinen bij de woningen op Engweg 8, 8a en de kantoorvilla op de Engweg 10 en een groenstrookje langs de Korte Dreef is het plangebied volledig verhard. Van een toename aan verhard oppervlak zal in de nieuwe situatie dan ook geen sprake kunnen zijn.

Bij uitwerking van het de plannen is het noodzakelijk dat ervoor gezorgd wordt dat het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Bovendien is belangrijk dat bij de bouw geen uitlogende materialen worden gebruikt.

4.5.3 Conclusie

Zolang de genoemde aanbevelingen worden overgenomen, vormt de waterhuishouding geen beletsel voor het ontwikkeling van de locatie.

4.6 Groen, natuur en landschap

4.6.1 Wet- en regelgeving

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

 
De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.

Ecologische Hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar in de Provincie Utrecht in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien kent de wet een zorgplicht en dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden.

  • Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt, zonder aanvullende eisen. De zorgplicht blijft wel van kracht.
  • Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt.
  • Groep 3: Streng beschermde soorten , waarvoor een zwaar beschermingsregime geldt. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
    • 1. geen andere bevredigende oplossing bestaat;
    • 2. sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
    • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.6.2 Het plan

Gebiedsbescherming

Het plan ligt niet in de nabijheid van een natuurbeschermingsgebied en de EHS. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve effecten op de EHS en natuurbeschermingsgebieden.

Soortenbescherming 

Op 6 september 2013 is door het ecologische adviesbureau Laneco een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 4) . De resultaten uit deze quickscan zijn hieronder weergegeven.

Vaatplanten
Het plangebied is grotendeels bebouwd en verhard en groene delen zijn in gebruik als tuin of heesterborder. Bijzondere groeiplaatsen zijn niet aanwezig in het plangebied. Beschermde vaatplanten/muurplanten zijn niet aangetroffen en worden binnen het plangebied niet verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten (in bijvoorbeeld tuinen) zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft.

Grondgebonden zoogdieren
In het plangebied is slechts zeer beperkt groen aanwezig (grotendeels bebouwd en verhard). Alleen de woning aan de Engweg 8a heeft een achtertuin; de overige gebouwen hebben aan de straatzijde een beperkte tuin/opgaande beplanting. Gezien het beperkt aanwezige groen en het bebouwde karakter van de omgeving zullen in het plangebied slechts enkele algemeen voorkomende beschermde soorten voor kunnen komen. Het gaat dan om soorten als egel, mol en verschillende algemeen voorkomende soorten muizen en spitsmuizen. Verblijfplaatsen van deze soorten mogen bij ruimtelijke ingrepen op basis van een algemene vrijstelling worden aangetast.

Volgens verspreidingsgegevens kan de strikt beschermde steenmarter (Martes foina) in de omgeving voorkomen. Deze soort kwam voorheen vooral voor in het oosten van het land, maar wordt ook steeds vaker gezien in het midden van het land. De steenmarter verblijft in een bebouwde omgeving veelal op zolders van gebouwen. Aangezien binnen het plangebied geen sporen van de steenmarter zijn aangetroffen en het beperkte voorkomen van de soort in het midden van het land, is het niet waarschijnlijk dat de steenmarter in het plangebied verblijft. Op basis van de aanwezige habitats en actuele verspreidingsgegevens worden geen andere strikt beschermde zoogdiersoorten verwacht.

Vleermuizen
Volgens verspreidingsgegevens komen in de omgeving van het plangebied verschillende soorten vleermuizen voor zoals de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Gezien de omgeving en biotoopeisen worden de boombewonende vleermuissoorten niet in het plangebied verwacht.

De omgeving van het plangebied is vanwege de ligging in de bebouwde kom en verschillende groene elementen, onder andere ten westen en noorden van het plangebied, zeker geschikt voor vleermuizen. Foeragerende vleermuizen zullen zeker aanwezig zijn in en grenzend aan het plangebied. Echter in het plangebied zijn geen groene lijnelementen aanwezig die zouden kunnen dienen als vliegroute.

De bomen in en/of grenzend aan het plangebied zijn vanwege de beperkte omvang niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De diverse gebouwen zijn daarentegen allemaal geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Gebouwen met een hellend dak zijn voorzien van dakpannen en het gebouw met een plat dak (de wasstraat) heeft kierende boeiborden. Daarnaast heeft de villa een toegankelijke spouw. De voormalige rijtuigenberging heeft een enorme open zolder. Op deze zolder en aan de buitenzijde van het gebouw zijn sporen van vleermuizen aangetroffen. Mogelijk wordt de zolder gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats en foerageergebied van de gewone grootoorvleermuis.

Bij het nader onderzoek naar vleermuizen (bijlage 5), zijn in totaal twee soorten vastgesteld; gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Van laatvlieger zijn alleen enkele overvliegende en kort foeragerende individuen waargenomen. Het plangebied is voor deze soort niet van grote betekenis. Ook door gewone dwergvleermuis wordt het plangebied beperkt gebruikt als foerageergebied. Wel heeft de soort een paarverblijfplaats aan de noordkant van de voormalige rijtuigenopslag. Vanwege de aanwezigheid van een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis, kan niet worden uitgesloten dat deze soort ook in de winter gebruik maakt van de verblijfplaats. Dit betreft gezien de lage aantallen dieren en het feit dat het gebouw niet wordt verwarmd geen essentiële winterverblijfplaats voor de soort. Massazwermplaatsen zijn niet waargenomen.

Er zijn geen kraam- of zomerverblijfplaatsen, vliegroutes of belangrijke foerageerplaatsen in het plangebied aangetroffen.

Vogels
Tijdens het veldbezoek, waarbij alle gebouwen grondig zijn onderzocht, zijn geen sporen van in gebouwen broedende uilen aangetroffen. Tevens zijn horsten van roofvogels niet aangetroffen. Voor andere jaarrond beschermde soorten is het plangebied ongeschikt.

Het veldbezoek heeft plaatsgevonden buiten het broedseizoen van huismus en gierzwaluw. Derhalve zijn de gebouwen dan ook alleen onderzocht op potentie voor beide soorten. Aangezien veel van de daken voorzien zijn van dakpannen en/of anderzijds toegankelijk zijn is de aanwezigheid van huismus en gierzwaluw niet uit te sluiten. De voormalige rijtuigenberging heeft aan de binnenzijde echter geen dakbeschot en is daarmee ongeschikt voor de gierzwaluw. Ook de villa is vanwege het zeer gesloten dak/type pan niet (minder) geschikt voor de gierzwaluw.

Uit nader onderzoek (bijlage 5) blijkt dat er geen nestplaatsen van de gierzwaluw in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens aanvullend onderzoek zijn twee paartjes huismussen met territoriaal gedrag en invliegbewegingen onder de dakpannen van Engweg 8 waargenomen. Er is daarmee een nestplek aanwezig op deze locatie van twee paren huismussen.


Amfibieën
Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen watervoerende elementen aanwezig en het plangebied is bijna geheel bebouwd en verhard. Hierdoor is het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van meer strikt beschermde amfibieënsoorten uit te sluiten. Algemene soorten, zoals bruine kikker (Rana temporaria) en gewone pad (Bufo bufo), die na de metamorfose op het land naar voedsel gaan zoeken, zijn, gezien de binnen het plangebied gelegen biotopen, niet uit te sluiten. Deze soorten kunnen grote afstanden afleggen. Het is mogelijk dat algemene soorten in de winterperiode binnen het plangebied aanwezig zijn, omdat de dieren op het land overwinteren. Voor deze soorten, die onder het eerste lichte beschermingsregime vallen, geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rusten verblijfplaatsen.

De meeste reptielensoorten houden zich met name op in geleidelijke overgangssituaties tussen natuurlijke biotopen in bos-, heide- en veengebieden (bijv. heide en/of heischrale graslanden in combinatie met bossen en/of kleine landschapselementen). Op basis van de binnen het plangebied aanwezige biotopen (grotendeels bebouwd en verhard en beperkt groene elementen (tuin/heesterborder)) is het voorkomen van reptielen niet waarschijnlijk.

Vissen
Binnen het plangebied zijn geen permanent watervoerende elementen aanwezig, waardoor de aanwezigheid van vissen kan worden uitgesloten.

Insecten (vlinders, libellen, sprinkhanen) en overige soortengroepen
Slechts een beperkt aantal van de zeer soortenrijke groep van de insecten is beschermd. De habitateisen van beschermde soorten binnen deze groep zijn vaak zeer locatiespecifiek en gebonden aan zeer bijzondere biotopen en/of specifieke waardplanten. Dergelijke biotopen zijn in de bebouwde kom niet aanwezig.

Ook andere strikt beschermde soorten mollusken en tweekleppigen kunnen worden uitgesloten in het plangebied.

4.6.3 Conclusie en aanbevelingen

In het plangebied is een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig, die zal worden aangetast bij eventuele (sloop)werkzaamheden. Er dient voor deze aantasting mitigerende maatregelen genomen te worden. Hetzelfde geldt voor de nestlocaties van twee paar huismussen in een woning aan de Engweg 8. Er zal voor worden zorg gedragen dat de maatregelen binnen het plangebied worden getroffen. De flora- en faunawet vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Beleidskader


Cultuur van U Cultuurnota Provincie Utrecht 2012 - 2015

De cultuurnota is een kadernota, die zich beperkt tot de hoofdlijnen van het provinciale cultuurbeleid. Blijkens de cultuurnota is de opgave van de Provincie Utrecht om stad en regio blijvend leefbaar en aantrekkelijk te houden voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Daaraan kan en moet volgens de Provincie het cultuurbeleid een bijdrage leveren. De provincie stuurt blijkens de nota dan ook op het optimaliseren van de maatschappelijke en economische waarde van cultuur en stimuleert de versterking van de culturele sector. Binnen het ruimtelijke beleid zet de provincie in op het behouden, verbeteren en zichtbaar maken van de cultuurhistorische kwaliteit van de leefomgeving.

De nota Erfgoed in het Groen

De nota Erfgoed in het Groen is vastgesteld in april 2012. De gemeente kiest blijkens deze nota voor een actief erfgoedbeleid en maakt daarmee in lijn met de Structuurvisie van de gemeente cultuurhistorie tot één van de speerpunten van het gemeentelijke beleid. Het hoofddoel van de nota is om een beleidskader te geven voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het waardevolle erfgoed van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, dit ten behoeve van huidige en toekomstige generaties. Cultuurhistorisch erfgoed wordt niet gezien als een decor, maar als een kans voor verbetering van onze leefomgeving èn economische ontwikkeling.

Cultuurhistorie wordt op grond van de nota vroegtijdig als uitgangspunt meegewogen bij ruimtelijke planvorming en integraal meegenomen bij de opstelling van ander sectoraal gemeentelijk beleid. Naast het gebruikmaken van beschermende wet- en regelgeving wordt voorgeschreven om zoveel mogelijk gebruik te maken van planologische instrumenten voor behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed.

4.7.2 Het plan

Binnen het plangebied zijn drie gemeentelijke monumenten aanwezig, te weten:

  • een klein vrijstaand bedrijfspand op het adres Engweg 8;
  • de kantoorvilla op het adres Engweg 10;
  • de wagenloods naast de kantoorvilla op de Engweg 10.


In het bedrijfspand op het adres Enweg 8 was vroeger was een drukkerij geweest. Het pand bestaat uit twee bouwdelen, het achterliggende bouwdeel dateert uit de periode 1895 en 1904. Het voorste bouwdeel, welke verspringt ten opzichte van het achterste bouwdeel dateert uit 1933. Het pand is van architectuurhistorisch belang vanwege de gave hoofdvorm en detaillering uit bouwperiode alsook vanwege de opmerkelijk kleinschalige verschijningsvorm.

De kantoorvilla op het adres Engweg 10 is gebouwd in de periode 1925 en 1935. Het pand bestaat uit twee bouwlagen onder een fors schilddak. De kantoorvilla (voorheen woning) is van architectuur-historisch belang vanwege de gave hoofdvorm en nog deels gave detaillering uit de bouwperiode alsook stedenbouwkundig van belang vanwege de situeringswaarde en markante ligging op een hoek.

Naast de kantoorvilla op de Enweg 10 staat een wagenloods. Het betreft hier een voormalige wagen- en rijtuigschuur, gebouwd in 1941. Het gebouw is architectuur-historisch van belang vanwege de gave hoofdvorm en nog deels gave detaillering uit de bouwperiode alsook stedenbouwkundig van belang vanwege de situeringswaarde en markante ligging op een hoek, welke gedomineerd wordt door de karakteristieke grote dakvlakken van het gebouw.

In de regels is opgenomen dat deze gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.

4.7.3 Conclusie

In het plan zijn regels opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige gemeentelijke monumenten. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn voldoende beschermd.

4.8 Archeologie

4.8.1 Beleidskader

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze nationale wet vloeit voort uit het Europese Verdrag van Malta. Het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient op grond van de wet bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of te verwachten monumenten/archeologische waarden.

De gemeente is op grond van de wet de verantwoordelijk voor het streven naar behoud 'in situ', dat wil zeggen behoud van de waarde in de bodem. Ook moet de gemeente vroegtijdig het behoud van archeologische waarden afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. Gemeenten moeten hun eigen archeologiebeleid opstellen en hieraan uitvoering geven.

Beleidskaart Archeologie en de Monumentenverordening

In april 2013 is door de gemeenteraad een nieuwe Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor vijf typen archeologie-gebieden waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van onze gemeente zijn daarbij het belangrijkst.

De regels voor het beschermen van archeologische waarden zijn naast op de Beleidskaart Archeologie te vinden in de Monumentverordening 2010.

4.8.2 Het plan

Op grond van de Beleidskaart Archeologie (zie onderstaande afbeelding) kennen delen van het plangebied hoge tot een zeer hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten. Om deze waarde te beschermen zullen in het bestemmingsplan twee dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" opgenomen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-va01_0013.png"

Uitsnede Beleidskaart Archeologie

4.8.3 Conclusie

Met het opnemen van de dubbelbestemmingen worden de archeologische waarden voldoende beschermd.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGEngweg8en14-on01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 5) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 6 tot en met 9) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 10 en 11)bevat de overgangs- en slotregel.

5.3 Bestemmingen

Het gehele plangebied heeft de bestemming Woongebied gekregen. Daarnaast kent het plangebied 3 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Woongebied

De bestemming "Woongebied"en daarbij behorende regels maken de ontwikkeling van het plangebied naar woongebied mogelijk. Daarbij zijn er maximaal 22 woningen binnen het plangebied toegestaan. Het gaat om 1 bestaande woning en 21 nieuw te realiseren woningen.

Ter bescherming van de gemeentelijke monumenten die in het plangebied staan, is de aanduiding cultuurhistorische waarden opgenomen. De regels in het plan regelen dat sloop van deze cultuurhistorische gebouwen niet is toegestaan en de hoofdvorm van de gebouwen ook behouden dient te blijven.

In de schuur die op het perceel aanwezig is, zijn naast woningen ook beperkt andere functies mogelijk. Hier wordt functiemenging nagestreefd. In de regels is opgenomen om welke functies het gaat.

Voor de woning op de Drieklinken 8 is een maatwerkbestemming opgenomen die de bestaande bouwrechten respecteert. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om hier onder voorwaarden vier 4 woningen mogelijk te maken, ter vervanging van de bestaande woning.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 2 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Het plangebied valt blijkens de archeologische verwachtingskaart binnen drie zones, namelijk "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2"en "Waarde - Archeologie geen". Om de waarden in de zones te beschermen zijn de volgende dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan opgenomen.


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 1   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting - (vroeg) middeleeuwse wegen en paden en grafheuvelbufferzones verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'.

5.4.2 Waarde - Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn verschillende cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig. Om er voor te zorgen dat cultuurhistorische waarden die deze objecten vertegenwoordigen voldoende worden beschermd, is deze dubbelbestemming opgenomen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene gebruiksregels
5.5.2.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3 Algemene afwijkingsregels

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.4 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst is derhalve geen noodzaak.

Planschade valt niet uit te sluiten, de invulling van het plangebied kan voor een beperkt aantal omliggende woningen betekenen dat de situatie planologisch nadeliger uitvalt. Voor het overgrote deel van de omliggende woningen zal de ontwikkeling echter positief zijn, omdat een zwaar bedrijf verdwijnt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1. Bro overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van het voorgaande dan ook voorgelegd aan de Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Zowel de Provincie als het Hoogheemraadschap heeft te kennen gegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.

Voorontwerpbestemmingsplan
Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode kon eenieder een inspraakreactie indienen. Er is een inspraakreactie ingediend. De beantwoording van deze inspraakreactie is te vinden in de bijgevoegde nota van beantwoording (bijlage 6).

Ontwerpbestemmingsplan
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging kon een ieder zienswijzen indienen. Gedurende voornoemde periode zijn twee zienswijze ontvangen. In de bijgevoegde nota van beantwoording (zie bijlage 7) zijn deze zienswijzen van antwoord voorzien. De zienswijzen vormen geen aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is het juridische instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Een bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid. Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.


Met deze oogmerken is in dit bestemmingsplan gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels - binnen de beperkingen en regels die de milieuwetgeving met zich meebrengt. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt: hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het daarmee wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen die regels gerespecteerd, waar betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid van inzien.