Plan: | Buitengebied Teylingen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1525.TEY01015-0401 |
Dit is een aantal uitspraken ontleend aan recent vastgesteld beleid over het buitengebied van de gemeente Teylingen. Sinds de vaststelling van de vigerende bestemmingsplannen zijn er diverse beleidsdocumenten opgesteld waarin het beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente vorm en inhoud hebben gekregen. Dit actuele beleid dient vertaald te worden in bestemmingsplannen. In de in het buitengebied vigerende bestemmingsplannen is het meest actuele beleid nog niet vertaald. Bovendien is in de loop der jaren een aantal vrijstellingen, ontheffingen, projectbesluiten, wijzigingen en herzieningen verleend en vastgesteld. Doel van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Teylingen is te komen tot een actuele vertaling van het huidige beleid en een harmonisatie van de regelingen in verschillende vigerende bestemmingsplannen.
Een nieuw bestemmingsplan buitengebied is ook noodzakelijk omdat per 1 juli 2008 de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is vervangen door een nieuwe wet, de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In deze nieuwe wet is expliciet geregeld dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 5 jaar of ouder zijn moeten uiterlijk op 1 juli 2013 geactualiseerd zijn. Voor het buitengebied van Teylingen is deze regeling van toepassing. De Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) stellen bovendien nieuwe technische eisen aan een bestemmingsplan. Daarbij gaat het om de vormgeving van de plannen, de digitaliseringverplichting en de uniformering van regels.
Doelstelling
Het plangebied voor het bestemmingsplan Buitengebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente Teylingen, exclusief de kernen Voorhout, Sassenheim en Warmond. Voor het bepalen van de grens met de kernen is over het algemeen de provinciale 'rode contour' aangehouden. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Teylingen vervangt (gedeelten van) de thans vigerende bestemmingsplannen. Het betreft:
Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen op perceelsniveau is, na vaststelling van de bovenstaande plannen, een aantal herzieningen, postzegelbestemmingsplannen en wijzigingsplannen door de gemeenteraad vastgesteld. Ook zijn er in deze periode ontwikkelingen mogelijk gemaakt door middel van vrijstelling of ontheffing. Deze herzieningen, wijzigingsplannen, vrijstellingen, ontheffingen of projectbesluiten worden betrokken bij en vervangen door het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Teylingen.
Voorafgaand aan het bestemmingsplan: de Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied
Om richting te geven aan een economisch en landschappelijk vitaal buitengebied, is in december 2009 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) vastgesteld. De ISG richt zich op het gehele buitengebied van de 6 Greenportgemeenten met uitzondering van het duingebied aan de westkant van de regio en het veenweidegebied aan de oostkant van de gemeente Teylingen. De ambities en hoofdlijnen van deze Structuurvisie dienen onder andere vertaald te worden in de bestemmingsplannen voor het buitengebied. Na vaststelling van de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen de handen ineengeslagen om te bevorderen dat het opstellen van deze nieuwe bestemmingsplannen zoveel mogelijk op dezelfde wijze zal plaatsvinden. Samen hebben de gemeenten een Intergemeentelijke Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied (hierna Kadernota) opgesteld. Deze Kadernota vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast geldt de Kadernota als toetsingskader voor ontwikkelingen die niet in dit bestemmingsplan, maar via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden. De Kadernota betreft een gereedschapskist waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden. Omdat het een niet bindend document is, is de Kadernota niet vastgesteld door burgemeester en wethouders en/of de gemeenteraad.
Gefaseerde aanpak
Het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen is voorbereid door een projectgroep bestaande uit medewerkers van de gemeente Teylingen en het adviesbureau RBOI Rotterdam. Op cruciale momenten in het planproces is over de inhoud van het voorgestane beleid overleg gevoerd met het gemeentebestuur.
Het bestemmingsplan voor het Buitengebied komt in een aantal stappen tot stand:
Overleg en communicatie
Een nieuw bestemmingsplan Buitengebied Teylingen vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid dient tijdens het planproces te worden verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen.
Om de betrokkenheid van gebruikers en bewoners als direct belanghebbenden te vergroten, is in de inventarisatiefase van het planproces een zogenaamd 'tafeltjesoverleg' gehouden. Ondernemers uit het plangebied zijn in de gelegenheid gesteld wensen en ruimtebehoefte ten aanzien van hun (toekomstige) bedrijfsvoering naar voren te brengen. Voor zover deze wensen passen binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, is hiermee rekening gehouden.
Bewoners, (agrarische) ondernemers en andere belanghebbenden uit het plangebied, worden in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het voorontwerpbestemmingsplan en hun opmerkingen en wensen in de vorm van een inspraakreactie kenbaar te maken. Voor zover deze wensen passen binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, wordt hiermee rekening gehouden. Inspraak- en overlegreacties worden beoordeeld en bepaald wordt of deze moeten leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Eventuele aanpassingen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Na het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan wordt de wettelijke bestemmingsplanprocedure doorlopen met de daarbij behorende mogelijkheden tot het indienen van zienswijzen en het instellen van beroep bij de Raad van State.
Deze toelichting bevat in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente en de consequenties van dit beleid voor het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen. Hoofdstuk 3 beschrijft de gemeentelijke visie op het buitengebied, alsmede de zonering die deze visie geeft voor het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen. Omdat de regulering een belangrijk speerpunt is van de gemeente, wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan dit onderwerp. In hoofdstuk 5 is de visie op het buitengebied nader uitgewerkt als opstap voor regels en verbeelding. Deze nadere uitwerking wordt in hoofdstuk 6 getoetst aan sectorale wet- en regelgeving en in dit hoofdstuk is het resultaat van de wettelijk verplichte onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin wordt aangegeven welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Hoofdstuk 8 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Indien er vanuit het beleid concrete doelstellingen gelden voor het bestemmingsplan, is dit per beleidsstuk in een tabel weergegeven.
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van belang: |
- versterken ruimtelijk-economische structuur; |
- verbeteren bereikbaarheid; |
- waarborgen kwaliteit leefomgeving; |
- behoud en versterken economisch belang Greenport Duin- en Bollenstreek; |
- behoud excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat; |
- behoud en versterken Ecologische Hoofdstructuur; |
- beschermen van Natura 2000; |
- ontwikkelen en versterken stedelijke regio met topsectoren. |
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro van belang: |
- beschermen primaire waterkeringen; |
- behoud en versterken Ecologische Hoofdstructuur. |
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het Nationaal Waterplan van belang: |
- versterken bergingscapaciteit polders en boezem; |
- aandacht voor verziltingsgevoelige bollenteelt in verziltingsgebied; |
- aandacht voor waterkwaliteit en zoetwateraanvoer. |
Visie ruimte en mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn vastgesteld op 9 juli 2014. Hierin staan de ambities, afwegingskaders en regels aangegeven voor het gewenste ruimtelijk beleid in Zuid-Holland tot 2030. De provincie hanteert daarin een andere sturingsfilosofie en ander instrumentarium dan in de voorheen geldende Provinciale Structuurvisie (PSV). De VRM gaat nu vooral uit van het bereiken van doelen in samenspraak met initiatiefnemers zoals gemeenten, burgers en organisaties. De rol van de provincie is daarbij faciliterend en stimulerend. Gemeenten krijgen meer vrijheid om (in regionale samenwerking en binnen bepaalde provinciale kaders) met nieuwe initiatieven te komen en zelf zaken te regelen die zij nodig vinden.
De rode draad van de VRM is:
Beter benutten en opwaarderen van wat er is:
De ambitie van beter benutten en opwaarderen geldt niet alleen voor stedelijke functies maar ook voor het landelijk gebied. De toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van de groene ruimte kunnen worden verhoogd.
Vergroten van de agglomeratiekracht:
De aantrekkingskracht van de stedelijke agglomeratie wordt niet alleen bepaald door schaal- en clustervoordelen. Een groene dooradering van de steden en een aantrekkelijke groene ruimte buiten de steden zijn voorwaarden voor een duurzaam woon- en leefklimaat en een wervend vestigingsklimaat binnen het stedelijk gebied.
Verbeteren ruimtelijke kwaliteit:
De provincie beschikt over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking in richtpunten aan de basis van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving:
Hernieuwbare energie zal een steeds groter aandeel innemen in de energievoorziening. De waterhuishouding stelt nieuwe eisen als gevolg van de klimaatverandering. Aan de noodzakelijke transitie naar een energie- en waterefficiënte samenleving zijn maatschappelijke en economische kansen verbonden, voor Zuid-Holland in het bijzonder.
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). Zie ook figuur 2.1.
Legenda
Figuur 2.1 kwaliteitskaart Visie Ruimte en Mobiliteit, omgeving Teylingen
Voor het buitengebied van Teylingen zijn de volgende elementen uit de VRM van belang.
Greenport Bollenstreek
De Greenport Bollenstreek is een sterk cluster van productie, handel, kennis en toerisme. Wereldwijd boort deze greenport nieuwe groeimarkten aan. Er worden verbindingen gelegd met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Het beleid voor de Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De Compensatieregeling Bollengrond blijft van kracht. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas – omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn – en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.
Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed
De groene ruimte bestaat uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groene ruimte, en daarbinnen vooral de natuur en het cultureel erfgoed, heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typische Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap. Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.
Op de kwaliteitskaart zijn diverse kenmerkende landschapstypen aangegeven. Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in:
Bollenlandschap
Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.
In de Structuurvisie is de volgende ambitie voor het Bollenlandschap in de binnenduinrand opgenomen:
Hollands plassengebied
Het Hollandse Plassengebied combineert een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt het landschap ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied. Kenmerkend voor het gebied is het waterrijke en open karakter, de afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen.
Belangrijke opgaven voor de veenlandschappen zijn de aanpak van bodemdaling, behoud van de karakteristieken van het veenweidelandschap, verbetering van de waterkwaliteit en instandhouding en ontwikkeling van de bijzondere natuurwaarden. Het accent komt wordt gelegd op innovatiemaatregelen voor de grondgebonden landbouw en alternatieve realisatiestrategieën voor natuurontwikkeling. Het behoud van de belangrijke weidevogelgebieden vraagt om een specifieke vorm van verweving van landbouw en natuur. Met name het waternetwerk en de cultuurhistorische kwaliteiten lenen zich voor verdere ontwikkeling van de mogelijkheden voor recreatie en toerisme. Binnen het veenlandschap laten zich gebieden onderscheiden met een eigen gebiedskarakteristiek en daarbij passende opgave.
Gebieden met een bijzondere kwaliteit of een specifieke waarde
Gebieden met bijzondere kwaliteit (categorie 1)
Een relatief beperkt aantal gebieden is zo bijzonder, waardevol en kwetsbaar, dat de instandhouding en mogelijk verdere ontwikkeling van de waarden die ze vertegenwoordigen voorrang heeft boven alle andere ontwikkelingen.
Het gaat om gebieden met de volgende kwaliteiten:
Gebieden met een specifieke waarde (categorie 2)
De provincie wil in een aantal gebieden specifieke waarden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
De volgende voor Teylingen relevante gebieden hebben specifieke waarden:
Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie, is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De regels in de verordening hebben betrekking op regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit (paragraaf 2.1), regels voor ruimtelijke kwaliteit (paragraaf 2.2), regels voor landschap, groen en cultuurhistorie (paragraaf 2.3) en regels voor energie, water en bodem (paragraaf 2.4).
De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang (ontleend aan de Verordening Ruimte van de provincie) | |
Compensatie bollengrond bij ontwikkelingen binnen het concentratiegebied bollenteelt. | |
Agrarische bouwpercelen van maximaal 2 ha. | |
Nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk bij noodzaak en doelmatigheid voor een volwaardig agrarisch bedrijf. | |
Maximaal één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf. | |
Geen nieuwe intensieve veehouderij. | |
Bij bestaande volwaardige bollenteeltbedrijven binnen concentratiegebied bollenteelt maximaal 3.000 m² kassen per bedrijf. | |
Bij bestaande volwaardige gemengde bollenteelt - en glastuinbouwbedrijven maximaal 6.000 m2 kassen per bedrijf. | |
Geen nieuwe glastuinbouwbedrijven buiten glastuinbouwgebieden (ten zuiden van Voorhout). | |
Maximaal 2 ha kassen bij glastuinbouwbedrijf. | |
Geen nieuwe boom- en sierteeltbedrijven buiten concentratiegebieden. | |
Maximaal 300 m² kassen bij boom- en sierteeltbedrijf. | |
Glas voor glas: uitbreiding van glasopstal is mogelijk mits in gelijke mate duurzame sanering elders binnen het bollengebied plaatsvindt. | |
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven onder voorwaarden toegestaan. | |
Uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing is, buiten het beschermd dorpsgezicht Warmond, onder voorwaarden mogelijk. | |
Functieverandering is, buiten het beschermd dorpsgezicht Warmond, onder voorwaarden mogelijk. | |
Bescherming ecologische hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden. | |
Bescherming molenbiotopen traditionele windmolens (vrije windvang en zicht op de molen). | |
Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop. | |
Bescherming primaire en regionale waterkeringen. | |
Bescherming graslanden in de Bollenstreek. | |
Bestemmingsplan mag voorzien in ruimte-voor-ruimte woningen en greenportwoningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. |
Tot slot is van belang dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Gebiedsprofiel
In de periode 2011-2014 worden voor Zuid-Holland gebiedsprofielen opgesteld waarin een beschrijving van specifieke ruimtelijk kwaliteiten voor een bepaald gebied is opgenomen. Per element in een gebied komt er een beschrijving van kenmerken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), ambitie (waar willen we heen) en sturing (hoe bereiken we dat). Bij toekomstige ruimtelijke plannen dienen de ruimtelijke kwaliteit meegenomen te worden. De in 2010 opgestelde Regioprofielen Cultuurhistorie vormen bouwstenen voor de gebiedsprofielen.
In het plangebied zijn de volgende twee gebiedsprofielen van toepassing:
Het gebiedsprofiel voor het Hollands Plassengebied is gereed. Volgens de plannen wordt het gebiedsprofiel voor de Duin- en Bollenstreek in 2013 opgesteld. Ten aanzien van de Duin- en Bollenstreek wordt in dit bestemmingsplan vooralsnog uitsluitend rekening gehouden met het reeds opgestelde Regioprofiel Cultuurhistorie.
Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Het gebiedsprofiel is een verzameling en analyse van aspecten van ruimtelijke kwaliteit en biedt een handleiding om bij ontwikkelingen kwaliteiten te behouden of te versterken. De ambitie is dat elk project en elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Ontwikkelingen zijn daarmee een kans voor het realiseren van kwaliteit. Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en de beeldkwaliteitsplannen van lokale overheden in en is vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Voor lokale overheden en initiatiefnemers dient het gebiedsprofiel als bron van inspiratie en biedt het handvatten om nieuwe ontwikkelingen met kwaliteit te initiëren. Voor de provincie dient het gebiedsprofiel als handleiding om de kwaliteit van plannen/ontwikkelingen aan de voorkant van planprocessen te stimuleren. Het gebiedsprofiel vormt de basis voor de ontwerpopgave, elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Het plangebied ten oosten van de A44 valt grotendeels binnen het Gebiedsprofiel Hollandse Plassen. In figuur 2.2 is het gehele gebied waarvoor het Gebiedsprofiel Hollandse Plassen geldt opgenomen.
Figuur 2.2 plangebied gebiedsprofiel Hollandse plassen
Regioprofiel Cultuurhistorie
De provincie Zuid-Holland heeft, vanwege de grote betekenis van cultuurhistorie vanaf 1997 de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) opgesteld. Op basis van deze CHS zijn vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed aangewezen. Topgebieden zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate en onderlinge samenhang voorkomen. De selectiecriteria zijn:
De Bollenstreek is op basis van bovenstaande criteria aangewezen als topgebied. Binnen de topgebieden is een beperkt aantal gebieden of elementen benoemd met een zeer gave, kwetsbare cultuurhistorische samenhang die door hun unieke karakter bepalend zijn voor de identiteit van een plek. Voor deze zogenoemde Kroonjuwelen is de bescherming gericht op behoud van deze uitzonderlijke kwaliteit. Het Landgoed Keukenhof is aangemerkt als Kroonjuweel, maar valt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
De topgebieden hebben als basis gediend voor in 2010 opgestelde regioprofielen. Ook voor de Bollenstreek is een regioprofiel opgesteld met als volgende doel:
Kenmerkende structuren en elementen voor de Bollenstreek, die zijn opgenomen in het regioprofiel, zijn:
De effecten van klimaatverandering en de druk op de beschikbare ruimte nemen de komende decennia verder toe. Bescherming tegen overstromingen blijft dan ook onverminderd belangrijk en wordt zelfs gecompliceerder door de zeespiegelstijging en bodemdaling. De toenemende vraag naar kwalitatief hoogwaardig zoet water en conflicterende belangen van watergebruikers, maken de verdeling van zoet water tot een maatschappelijk vraagstuk. De chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater moet verbeterd worden. Het watersysteem vereist aanpassingen om deze effecten de baas te blijven.
Dit alles leidt tot vier kernopgaven voor de provincie Zuid-Holland:
In de Regionale Structuurvisie zijn de ambities en keuzes van Holland Rijnland uitgewerkt in zeven kernbeslissingen die samen van groot belang zijn voor de toekomst van het gebied. Uitgangspunten hierbij zijn een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie en infrastructuur en een intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 van belang: |
- bescherming bollengrond; |
- glastuinbouw alleen toestaan in concentratiegebieden; |
- bescherming landschap, natuur, cultuurhistorie en water; |
- ruimte voor recreatie en toerisme; |
- aandacht Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszone; |
- aandacht land- en tuinbouw; |
- bouw beperkt aantal woningen toestaan buiten bebouwingscontour; |
- ruimte bieden aan Greenportgerelateerde bedrijvigheid, niet-Greenportgerelateerde bedrijvigheid alleen onder voorwaarden toestaan. |
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld.
De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de 6 Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
De Duin- en Bollenstreek is de Greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit de ISG van belang: |
- bouwen woningen buiten contour niet toestaan met uitzondering van Bronsgeest, Greenportwoningen (offensiefwoningen en landgoedwoningen) en Ruimte voor Ruimte-woningen; |
- beschermen bollengrond; |
- uitbreiding grasland niet toestaan; |
- aandacht Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en natuur; |
- aandacht recreatie en toerisme. |
Na de vaststelling van Visie ruimte en mobiliteit (VRM) (zie paragraaf 2.3.10 zal de ISG op onderdelen moeten worden geactualiseerd om beleidsinhoudelijk en juridisch weer volledig op het provinciaal beleid aan te sluiten. Ter overbrugging van de periode tot de ISG geactualiseerd is hebben de Provincie Zuid-Holland en de 6 samenwerkende bollengemeenten een afsprakenkader opgesteld (Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek, 30 september 2014).
Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek
Enkele hoofdpunten uit het Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek zijn:
Dit Afsprakenkader past binnen de uitgangspunten van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het kan daarom worden gezien als een uitwerking van het provinciaal beleid door de bollengemeenten, die door de provincie wordt erkend en onderschreven. Provincie en bollengemeenten behouden met dit Afsprakenkader hun eigen belangen en verantwoordelijkheden voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
Wat betreft de onderdelen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan het volgende:
In 2012 hebben de 6 bollengemeente (Lisse, Noordwijk, Hillegom, Katwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de ambitieverklaring 'Duin- en Bollenstreek' getekend. Deze verklaring verwoordt de ambitie van de partijen om te komen tot versnelde realisatie van plannen op het gebied van recreatie en toerisme. Het doel is gericht op het ontwikkelen van een duurzame regionale samenwerking en het realiseren van een compleet aanbod in toeristische en recreatieve voorzieningen tussen de kust en Kagerplassen. De ambitie is bestaande plannen uit te voeren en nieuwe initiatieven, waar mogelijk, gezamenlijk uit te voeren.
Ingezet wordt op:
De gemeenten zijn het er unaniem over eens dat de tuinbouwsector van groot cultureel- en economisch belang is. De gemeenten willen deze sector stimuleren en ondersteunen bij de ontwikkeling naar een toekomstbestendige en economisch stevige sector. Door de gemeenteraden is het Koersdocument Greenport 2012-2015 vastgesteld.
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Hoogheemraadschap Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het Waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Het Hoogheemraadschap voor Rijnland heeft ook beleid voor woonschepen en (aanleg) steigers, bedoeld om een goede waterhuishouding te waarborgen. Voor nieuwe woonschepen en steigers zal dan ook naast het gemeentelijk beleid voldaan moeten worden aan het beleid van het hoogheemraadschap. Dit geldt ook voor bouwwerken op de oever, met name daar waar sprake is van een waterkering. Voor deze activiteiten geldt meestal een vergunning- dan wel meldingplicht. Indien onderhoud vanaf de kant moet plaatsvinden dient een strook van 5 m (bij hoofdwatergangen) of 2 m (overig water) vanaf de oeverlijn vrijgehouden te worden van bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Het project Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is door de provincie Noord- en Zuid-Holland in opdracht van de minister van VROM uitgevoerd. Doel is een gezamenlijk advies over de mogelijke ruimtelijke inrichting van deze regio. De Bollenstreek geniet internationale bekendheid vanwege de Keukenhof en het bollencomplex en heeft de volgende uitgangspunten:
In 2005 is door 11 gemeenten in de Duin- en Bollenstreek en de Projectgroep Behoud en Herbestemming Bollenschuren samengewerkt aan het opstellen van een Regionaal Bollenschurenbeleid en een Regionale Collectie Bollenschuren.
In de nota 'Regionale Collectie Bollenschuren met een Regionaal Bollenschurenbeleid' is de lijst met schuren opgenomen, die tezamen de regionale collectie vormen. In deze nota is ook een scala aan beleidsinstrumenten verzameld, die gemeenten en particulieren een handvat moeten bieden bij het behouden en herbestemmen van bollenschuren. Voorbeelden zijn stimuleringsregelingen voor bescherming en behoud van bollenschuren en maatregelen voor het bevorderen van functiewijziging en herbestemming.
Het doel van de nota is een eenduidig regionaal beschermings- en herbestemmingsbeleid tot stand te brengen, waarmee het voor particulieren duidelijk wordt hoe gemeenten omgaan met behoud, sloop, verbouwing, restauratie en herbestemming van bollenschuren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het Regionaal Bollenschurenbeleid van belang: |
- beschermen karakteristieke bollenschuren; |
- bouwvlak zo situeren dat open ruimte rond bollenschuur behouden blijft; |
- ruimte voor functiewijziging. |
Nu Warmond, Voorhout en Sassenheim sinds 1 januari 2006 verder zijn gegaan als de gemeente Teylingen, is nagedacht over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De visie van de gemeente is gericht op een aantrekkelijke en vitale gemeente waar het ook in de toekomst goed wonen, werken en recreëren is. De visie steunt op twee pijlers: totstandkoming van kwaliteitskernen en een boeiend en beleefbaar buitengebied.
Op 13 maart 2008 is de Toekomstvisie Vitaal en Vernieuwend voor de gemeente Teylingen door de gemeenteraad vastgesteld (zie ook figuur 2.3).
Om de vitaliteit van Teylingen ook op lange termijn te behouden en zo mogelijk te versterken, zijn de volgende speerpunten in het beleid van belang:
Kwaliteitskernen
Boeiend en leefbaar Buitengebied
Ook heeft de gemeente enkele speerpunten met betrekking tot duurzaamheid geformuleerd:
Figuur 2.3 Visiekaart
bron: Toekomstvisie 'Vitaal & Vernieuwend'
Welstandstoezicht moet voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning, worden de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde gebouw bekeken op basis van artikel 12 van de Woningwet. De welstandstoets weegt de individuele vrijheid van de burger of ondernemer af tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving. Voor de welstandsvrije gebieden 'sportpark Elsgeest' en de 'campings aan het Oosteinde' is het welstandsbeleid niet van toepassing.
Bebouwing in het buitengebied speelt een ondergeschikte rol. De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. De bedrijfsgebouwen sober en zorgvuldig vormgeven met terughoudende kleuren. Kassen zijn welstandsvrij, mits deze uitgevoerd worden in niet spiegelend, transparant glas.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit de Welstandsnota van belang: |
- cultuurhistorisch waardevolle boerderijen en bollenschuren; |
- behoud oorspronkelijke structuurelementen en cultuurhistorische bebouwing; |
- behoud karakteristieke profiel van lintwegen; |
- hoofdbebouwing aan straatzijde; |
- bescherming stenen en houten monumentale bollenschuren; |
- alleen vrijstaande gebouwen toegestaan; |
- bijgebouwen achter hoofdgebouwen; |
- bescherming monumentale boerderijen. |
Een van de speerpunten van Teylingen is om recreatie en toerisme op een hoger niveau te brengen.
Kagerplassen
In de visie groeit het Kagerplassengebied de komende tien jaar uit tot een kwalitatief hoogwaardig en veelzijdig watersportgebied met eigentijdse voorzieningen. Vooral wordt ingezet op het verbeteren van de watersportvoorzieningen met voldoende ligplaatsen en het uitbreiden en verbeteren van passantenplaatsen. Belangrijk is dat de passant de kernen goed kan bereiken en van het landschap kan genieten. Ook fietsers en wandelaars moeten vanuit iedere kern de plassen goed kunnen bereiken.
Dagtrips en meerdaagse verblijven
Er zijn goede mogelijkheden om binnen Teylingen een dagtrip te maken. Daarnaast is het gebied waar Teylingen in ligt zeer geschikt voor meerdaagse vakanties, aangezien het Groene Hart, het bollengebied, de kust en de omliggende steden veel te bieden hebben. In dit kader ligt het stimuleren van gecombineerde arrangementen voor de hand.
Eigen inwoners versus toeristen
In de visie gaat het uitbreiden van recreatieve voorzieningen voor de eigen inwoners hand in hand met het ontwikkelen van toeristische functies. Het aantrekkelijker maken van de kernen en het verbeteren van de recreatieve mogelijkheden is voor de eigen inwoners interessant, maar zal ook toeristen en recreanten uit omliggende gemeenten aantrekken.
Economische effecten
De economische effecten van een groeiende recreatieve/toeristische sector zorgen ervoor dat allerlei voorzieningen en activiteiten er verder op vooruit kunnen gaan. Hiermee wordt de beoogde kwaliteitsslag verder vorm gegeven.
Een actualisatie van de Visie recreatie en toerisme (2007) is voorzien voor 2015.
Het algemene kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Teylingen is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda "Samenwerken en Verbinden" en het collegeprogramma 2014-2018. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.
Evenementen zijn belangrijk voor de inwoners, verenigingen en bezoekers van de gemeente Teylingen omdat evenementen bijdragen aan het toeristische karakter, ze de onderlinge saamhorigheid bevorderen en vormen een reden voor een belangrijke sociale functie. In het evenementenbeleid is opgenomen welke regionale kaders als uitgangspunt gelden, wat de uitgangspunten voor vergunningverlening zijn en is aangegeven hoe gehandhaafd wordt.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het evenementenbeleid van belang: |
- het beperken van overlast door verkeer en geluid; |
- het voorkomen van, met de Drank- en Horecawet strijdige, oneerlijke concurrentie bij het bieden van horecadiensten; |
- het voorkomen van strijdigheid met andere wettelijke bepalingen en lokale regelgeving; |
- het belang van de organisator en het publiek bij een goed bezocht evenement. |
De Wet op de openluchtrecreatie (Wor) is per 1 juli 2008 ingetrokken. Om te voorkomen dat het bestemmingsplan het enige instrument is voor kampeerbeleid, heeft de gemeente Teylingen in 2009 de Nota Kampeerbeleid opgesteld. Deze nota wordt te zijner tijd vervangen door de visie op recreatie in het buitengebied die nog zal worden opgesteld. Voor wat betreft het kanperen bij agrarische bedrijven is de Nota nog van belang.
Kamperen in het buitengebied bij agrarische bedrijven
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het Kampeerbeleid van belang: |
- kamperen binnen straal van 100 m rond bedrijf; |
- kamperen alleen toegestaan in het kampeerseizoen (15 maart t/m 31 oktober); |
- geen vaste standplaatsen; |
- maximaal 15 kampeermiddelen per bedrijf; |
- maximaal één bijzettent per kampeermiddel; |
- onderlinge afstand van 3 m aanhouden; |
- landschappelijke inpassing. |
Na de fusie van de kernen Sassenheim, Voorhout en Warmond tot de gemeente Teylingen, is het beheer van de Kaag vastgelegd in de notitie 'beheer Kaag, de mooiste helft van Teylingen'. In deze notitie is het volgende ligplaatsenbeleid voorgesteld.
Per 1 juli 2008 is de provinciale Verordening Watergebieden en Pleziervaartuigen Zuid- Holland ingetrokken. Deze verordening regelde het beheer en de handhaving van het gebied De Kaag. In de notitie 'De Kaag, de mooiste helft van Teylingen' van 12 juli 2007, zijn de uitgangspunten voor beheer en handhaving van het water in de gemeente Teylingen vastgelegd. Om uitvoering te geven aan deze uitgangspunten is de Woonschepenverordening Teylingen opgesteld. Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad van Teylingen deze verordening vastgesteld. In de verordening worden regels gesteld omtrent het innemen van ligplaatsen door woonschepen. Uitgangspunt is dat het zonder vergunning verboden is ligplaatsen in te nemen. Door middel van een ligplaatsenkaart wordt aangegeven waar woonschepen een ligplaats mogen innemen.
Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota 'Onder de grond - Beleid voor archeologie in Teylingen' van 1 maart 2010. Als uitgangspunt voor deze nota dienden de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart uit 2009. Met name op de strandwallen en -vlakten in het plangebied geldt een hoge en middelhoge verwachtingswaarde.
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) bevat een visie en uitvoeringsprogramma voor verkeer en parkeren in de gemeente Teylingen voor de periode 2010-2020. Het GVVP is daarmee richtinggevend in het verkeersbeleid dat de gemeente voert. Het document bestaat uit een hoofdnota met visie en uitvoeringsprogramma en verschillende deelnota's voor onder andere parkeren en verkeersveiligheid. In het GVVP worden de knelpunten ten aanzien van de doorstroming, parkeren, verkeersveiligheid en leefbaarheid in de woonomgeving als gevolg van het verkeer gesignaleerd. Met betrekking tot het buitengebied doen zich met name doorstromingsproblemen voor op de N443 ('s-Gravendamseweg) en de N444 (Leidsevaart). Ook ter hoogte van de aansluitingen met de A44 doen zich doorstromingsproblemen voor. In het GVVP is de wegencategorisering binnen de gemeente opgenomen, zowel voor de wegen in binnenstedelijk gebied als in het buitengebied en zijn oplossingsrichtingen opgenomen voor de diverse knelpunten in de vorm van een uitvoeringsprogramma. Tevens worden de verkeerskundige ontwikkelingen in de regio behandeld en de positie van de gemeente daarin. In het GVVP zijn diverse ambities opgenomen om de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te verbeteren. Deze ambities zijn vertaald in een visiekaart voor 2020.
Samen met de ondernemers heeft de gemeente Teylingen een visie op de detailhandel in Teylingen opgesteld. Belangrijkste succesfactor is het intensiveren van de samenwerking tussen ondernemers, vastgoedeigenaren en gemeente. Alleen dan kunnen de uitdagingen van de toekomst het hoofd worden geboden. De belangrijkste uitdagingen zijn internetwinkelen, veranderend koopgedrag, krimp van winkelcentra en concurrentie van omliggende centra. In de detailhandelsvisie wordt op basis van de bestaande situatie en trends een opgave voor de toekomst geschetst. Om deze opgave handen en voeten te geven zijn adviezen opgenomen en is er een uitvoeringsplan opgesteld. Nieuwe detailhandel in het buitengebied, anders dan kleinschalige detailhandel als nevenactiviteit bij de (agrarische) bedrijfsvoering, is niet toegestaan.
Parallel aan de Toekomstvisie heeft de gemeente Teylingen een Woonvisie opgesteld als een belangrijke uitwerking om de doelen uit de Toekomstvisie te concretiseren en te realiseren. Deze woonvisie is op 5 juni 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Teylingen wil een gemeente zijn waar het goed wonen is in een dorpse sfeer met voldoende voorzieningen voor verschillende leeftijdsgroepen. Daarbij is bereikbaarheid voor huishoudens met verschillende inkomensniveaus van belang en dienen identiteiten van de drie kernen behouden en versterkt te worden waarbij ook ruimte op eigen grondgebied beschikbaar blijft voor recreatie, natuur en bedrijvigheid (waaronder de bollenteelt). Voor de bestaande woningvoorraad moet de kwaliteit op peil blijven en verbeteren. De nieuwbouwdoelstellingen zijn gericht op de gronden binnen de kernen. In het buitengebied is de toevoeging van nieuwe woningen niet toegestaan (uitgezonderd ruimte-voor ruimte en/of greenportwoningen).
Het economisch beleidsplan bestaat uit een centraal, overkoepelend beleidsrapport op hoofdlijnen en een aantal bijlagen die meer de diepte ingaan. De ambities zijn samengevat in vier pijlers, te weten:
Gefundeerd op deze vier pijlers is een toekomstperspectief voor 2020 geschetst. Vervolgens zijn op basis van deze vier pijlers de vijf economische hoofdsectoren in Teylingen doorgelicht.
In Voorhout wordt het woongebied Hooghkamer ontwikkeld (circa 850 woningen in de periode tot 2023/2024)1. Voor de compenserende maatregelen die als gevolg van deze planontwikkeling nodig zijn, is een compensatieplan opgesteld2. Op grond van dit onderzoek bedraagt de totale compensatiedoelstelling minimaal 17,6 hectare (met volledige mitigatie in Hooghkamer). In overleg met het bevoegde gezag (provincie Zuid-Holland) is aankoop, inrichting en beheer van nieuw natuurgebied als meest duurzaam en (planologisch) meest zeker alternatief naar voren gekomen. De compensatie is gevonden in de aankoop van grond in de Boterhuispolder, waarbij aangesloten is op bestaande weidevogelgebieden. Inrichting, grondwaterstand en beheer dienen nog te worden afgestemd op de weidevogeldoelstelling. De bestemming Agrarisch-grondgebonden veehouderij – waardevolle graslanden maakt dit mogelijk.
Het bestemmingsplan voor het buitengebied is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het bestemmingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate is rekening gehouden met de geldende beleidskaders en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Met het opstellen van de Kadernota heeft de gemeente Teylingen een belangrijke stap gezet in de richting van een nieuw bestemmingsplan Buitengebied Teylingen. In de Kadernota is de visie, zoals opgenomen in de ISG, uitgewerkt en vastgelegd in een afsprakenkader. Omdat bestemmingsplannen tot stand dienen te komen binnen de 'krijtlijnen' van het beleid van Rijk, provincie en regio, is het afsprakenkader getoetst aan het beleid van de hogere overheden.
Met het opstellen van de Kadernota heeft de gemeente aangegeven dat het planproces erop gericht is om de visie, zoals opgenomen in de ISG, te vertalen in een actueel bestemmingsplan. De visie zoals opgenomen in de ISG geldt voor de gehele Greenport. Deze visie wordt daarom op onderdelen aangevuld omdat een gedeelte van het plangebied niet in de Greenport is gelegen. In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe beleidsinitiatieven gepresenteerd en mogelijk gemaakt.
De visie zoals opgenomen in het ISG is vastgelegd in doelstellingen, ambities en uitwerkingen en geeft antwoord op de vraag: wat willen we gezamenlijk bereiken? In deze paragraaf worden de doelstellingen en ambities van de ISG en de bijbehorende uitgangspunten samengevat.
Het doel
Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig (zie blz. 5 ISG):
De ambities
De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de 6 Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:
Uitgangspunten uitwerking ambities
Bij de uitwerking van deze ambities is een aantal uitgangspunten gehanteerd:
Strategische hoofdlijnen
Voor het ruimtelijk beleid tot 2030 hanteren de Greenportgemeenten de volgende pijlers:
De daarmee samenhangende strategische hoofdlijnen tot 2030 zijn:
De gemeente heeft de ontwerpstructuurvisie Teylingen 2030 Duurzaam Bloeiend opgesteld voor het hele gemeentelijke grondgebied. De ontwerpstructuurvisie en het bijbehorende Plan milieu effect rapport hebben van 15 januari tot en met 25 februari 2015 ter inzage gelegen. De planning is dat de raad de structuurvisie in het tweede kwartaal van 2015 kan vaststellen. Inhoudelijk borduurt de structuurvisie in belangrijke mate voort op de Toekomstvisie Vitaal en Vernieuwend (2008) en de ISG.
In de gemeentelijke Structuurvisie is de volgende strategische koers voor het buitengebied opgenomen:
De strategische koers van de gemeente Teylingen is vertaald in de volgende opgaven:
De doelstellingen opgenomen in de Structuurvisie van de gemeente is niet voor het gehele plangebied gelijk. De doelstellingen voor het bollengebied aan de ene kant en de doelstellingen voor het veenweidegebied aan de anders kant is duidelijk aanwezig. Ook binnen het bollengebied zijn de doelstellingen niet overal gelijk. Om die reden is in beide visies een zonering opgenomen. In de volgende paragraaf is aangegeven welke zonering gehanteerd wordt en wat de basis vormt voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Teylingen.
Landschapsperspectief als basis voor zonering van het bollengebied
Het Landschapsperspectief, zoals opgenomen in de ISG, vormt voor het grootste gedeelte van het plangebied de basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten te komen. Het Landschapsperspectief onderscheidt een vijftal zones waarvoor verschillende beleidslijnen gelden, gericht op het behoud en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het betreft de volgende zones:
Deze zonering stoelt op eerdere studies, waaronder het Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek (1997) en de studie Open Geest, landschapsonderzoek van het project Revitalisering Open Landschap (2003).
In deze studies wordt het landschap van de Greenport beschreven, geanalyseerd en gewaardeerd. Aangegeven wordt wat voor de onderscheiden landschapstypen de kenmerkende waarden zijn, die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden. In het verlengde daarvan wordt aangegeven welke ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit bedreigen en welke maatregelen mogelijk en gewenst zijn om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.
Veenweidegebied
Voor het oostelijk gedeelte van het plangebied is de ISG niet van toepassing. Het betreft de veenweidegebieden rond de Kagerplassen. Voor dit gebied geldt afzonderlijk beleid afgestemd op de mogelijkheden zoals opgenomen in de gemeentelijke en provinciale Structuurvisie. Het beleid is gericht op het behoud van de veenweidegebieden. Daarvoor moet in belangrijke mate aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als voor de waardevolle graslanden uit de ISG.
In het buitengebied van Teylingen komen alle zones uit de Kadernota voor. Daarnaast geldt er afzonderlijke beleid voor het oostelijk gedeelte van het plangebied waar de ISG niet van toepassing is.
Bollenzone 1
Bollenzone 1 is opgenomen voor de binnenduinrandzone aan weerszijden van de Torenlaan en het gebied ten zuiden van de kern Voorhout. In de studie Open Geest worden de gebieden die deel uitmaken van deze bollenzone aangeduid als zeer gave en kenmerkende open gebieden. De ISG geeft aan dat het beleid hier gericht is op het actief open maken van het gebied. Hier geldt in het ruimtelijk spoor een 'nee, tenzij-beleid' gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. Schaalvergroting van bouwblokken en bouwvolumes is hier in beginsel niet toegestaan, tenzij dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze samengaat met sanering en een forse kwaliteitsverbetering van het landschap.
Bollenzone 2
Bollenzone 2 is opgenomen voor de centraal gelegen open bollengebieden in de Mottigepolder (ten noorden van de kern Voorhout) en het gebied ten zuidoosten van de kern Sassenheim. In de studie Open Geest worden de gebieden die deel uitmaken van deze bollenzone aangeduid als redelijk gave open ruimten met soms markante doorzichten, maar ook met verrommeling aan de randen en doorsnijdingen. In deze bollenzone is uitbreiding van bebouwing in beginsel op locatie mogelijk onder voorwaarde van behoud van de openheid en behoud van de zichtlijnen. Hier geldt een 'ja, mits-beleid' gericht op schaalvergroting, sanering en uitbreiding van agrarische bebouwing met aanleg van beplanting en verbetering van beeldkwaliteit. Uitbreiding aan randen van deze gebieden kan vaak prima samengaan met behoud van openheid.
Bollenzone 3
Het gebied ten zuiden en noorden van de 's-Gravendamseweg (Berg- en Daalpolder) en het gebied ten oosten van de Oude-Herenweg (Beekpolder) is aangemerkt als Bollenzone 3. In de studie Open Geest worden deze gebieden aangeduid als minder gave of sterk verdichte gebieden. Hier is uitbreiding van bebouwing in beginsel op locatie mogelijk. Het beleid is gericht op het selectief ruimte bieden voor verdichting. Ook hier geldt een 'ja, mits-beleid' gericht op schaalvergroting, sanering en uitbreiding van agrarische bebouwing met aanleg van beplanting en verbetering beeldkwaliteit.
Waardevolle graslanden
Verspreid door het gehele plangebied liggen gebieden die aangemerkt zijn als Waardevolle graslanden. Vanuit de ISG zijn de polder Boekhorst, de Roodemolenpolder, de Poelpolder, de Groot en Klein Hemmerpolder, een gedeelte van de Elsgeesterpolder en een gedeelte van de Hoogewegpolder aangemerkt als Waardevolle graslanden. Vanuit de structuurvisie en het Groene Hartbeleid betreft dit de veenweidegebieden rond de Kagerplassen.
In de ISG-gebieden is het beleid gericht op behoud van de openheid en verbetering van de landschappelijke kwaliteit, groen en het open weide karakter. Er geldt een 'nee, tenzij-beleid' gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. Schaalvergroting van bouwblokken en bouwvolumes is hier in beginsel niet toegestaan, tenzij dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze samengaat met sanering en een forse kwaliteitsverbetering van het landschap. In de ISG is een aantal graslandlocaties aangewezen die na afweging van belangen in aanmerking komen voor het omzetten naar bollengrond in het kader van noodzakelijke bollencompensatie.
Het gebied rondom de Kagerplassen (onder andere Polder Boterhuis, Koudenhoorn, Zwanburgerpolder, Zweilandpolder, Lakerpolder en Tuin- en Kogjespolder) maakt geen onderdeel uit van de ISG. Hier geldt beleid specifiek gericht op het veenweidegebied. Ook hier vormen openheid en grasland als grondgebruik belangrijke kenmerken van het gebied. De kenmerken van deze veenweidegebieden en het beleid uit de Kadernota voor de Waardevolle Graslanden zijn vergelijkbaar. Om die reden wordt voor het veenweidegebied aangesloten bij de zone Waardevolle Graslanden uit de Kadernota.
Glastuinbouwconcentratiegebied.
Een klein gedeelte in het zuidwesten van het plangebied aan weerszijden van de Rijnsburgerweg (Trappenberg-Kloosterschuur) is aangemerkt als Glastuinbouwconcentratiegebied. Hier is het beleid gericht op herstructurering en intensivering van het bestaande glastuinbouwgebied, al dan niet in combinatie met uitbreiding. De zonering van het glastuinbouwconcentratiegebied is afgestemd op de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 (+1e herziening) van de voormalige gemeente Voorhout. Om deze reden wijkt de zone af van de door de provincie aangewezen glastuinbouwconcentratiegebieden.
In figuur 3.1 zijn de zones zoals hierboven beschreven opgenomen.
In dit bestemmingsplan wordt de zonering uitsluitend gebruikt om de (ontwikkelings)mogelijkheden voor de agrarische bedrijven per zone te kunnen onderscheiden. De kaart zoals opgenomen in figuur 3.1 is gebiedsdekkend opgenomen. Dit betekent niet dat de agrarische functie gebiedsdekkend is. Binnen de verschillende zones zijn ook functies als wonen, recreatie en niet-agrarische bedrijven aanwezig. Voor deze functies worden, gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Om deze reden zijn deze functies niet afzonderlijke weergegeven in figuur 3.1.
Een belangrijk speerpunt in het collegeprogramma van de gemeente Teylingen is deregulering. Deregulering is het verminderen van officiële regelingen, wetten en bemoeienissen van overheidswege. Burgers hoeven op deze manier met hun plannen minder procedures te doorlopen en de bestuurslast voor de organisatie neemt af. Tijdens de totstandkoming van het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen is op verschillende momenten aandacht besteed aan deregulering. In dit hoofdstuk is aangegeven hoe in dit bestemmingsplan is omgegaan met deregulering.
In bestemmingsplannen voor het buitengebied worden vaak flexibiliteitsbepalingen opgenomen in de vorm van afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden. Ook kan er een vergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen. Deze flexibiliteitsbepalingen gaan samen met het doorlopen van een afzonderlijke procedure. Het verminderen van procedures in het kader van deregulering kan betekenen dat alle flexibiliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan worden gehaald. Daarbij wordt afgewogen welke ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt kunnen worden en welke ontwikkelingen niet meer mogelijk gemaakt worden. Ondanks dat deregulering een speerpunt van de gemeente is, is het verwijderen van alle flexibiliteitsbepalingen niet gewenst. In een aantal gevallen is een nadere afweging tussen economische en ruimtelijke belangen (onder andere landschappelijk kwaliteit) noodzakelijk. Ook is onderkent dat ondernemers nu nog niet kunnen aangeven welke ruimtelijke ontwikkelingen zij nu voor de komende planperiode voorzien. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden om aan te sluiten bij de dereguleringsopgave. In de volgende opsomming is aangegeven hoe in dit bestemmingsplan daar vorm aan is gegeven:
In dit hoofdstuk wordt de visie voor het landelijk gebied, zoals beschreven in hoofdstuk 3, voor een aantal relevante onderwerpen en thema's uitgewerkt als opstap naar de vertaling van de visie in regels en verbeelding. Daarbij wordt waar nodig rekening gehouden met de grenzen die het speelveld (het beleidskader en de eerder door de gemeente voor specifieke onderwerpen vastgestelde beleidsuitgangspunten) stelt en de voorwaarden die in acht moeten worden genomen op basis van relevante wet- en regelgeving. Ontwikkelingen die strijdig zijn met het ruimtelijk beleid voor een zone, worden niet mogelijk gemaakt of alleen onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Het afsprakenkader zoals opgenomen in de Kadernota is getoetst aan het beleid van hogere overheden. Indien keuzes worden gemaakt die in strijd zijn met dit beleid, wordt dit aangegeven en nader gemotiveerd waarom hier van afgeweken wordt. Omdat de Kadernota voor de gehele regio is geschreven en dit bestemmingsplan alleen voor de gemeente Teylingen van toepassing is, kan het ook voorkomen dat keuzes afwijken van de afspraken uit het afsprakenkader van de Kadernota. Als dit het geval is wordt dit eveneens aangegeven en wordt gemotiveerd waarom hiervan afgeweken wordt.
In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Om duidelijk te maken waarover gesproken wordt, is het belangrijk om een aantal begrippen te definiëren. Ten aanzien van het aspect landbouw worden de volgende begrippen gedefinieerd en gehanteerd.
Bollenteelt
Voor de bollenteelt wordt een ruime definitie gehanteerd:
Sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw worden niet gerekend tot de bollenteelt en betreffen afzonderlijke productietakken. Broeierijbedrijven zonder opengrondteelt vallen in de categorie niet-agrarische bedrijven. Gezien de aard van de werkzaamheden, worden ze gerekend tot een aan het bollencomplex verwant niet-agrarische bedrijf.
Door deze ruime definitie ontstaat ruimte voor een flexibele en vernieuwende bedrijfsvoering met inpassing van wisselteelten en andere tuinbouwactiviteiten anders dan bollenteelt en bloembollenteelt.
Gemengde teeltbedrijven
Binnen het bollencomplex maken teeltbedrijven in meer of mindere mate gebruik van ondersteunend glas. Wanneer teelt onder glas in omvang en betekenis gelijkwaardig is aan de teelt op open grond, wordt gesproken over gemengde teeltbedrijven.
De volgende definitie is gehanteerd: een bedrijf dat gericht is op het telen van zowel bloembollen, bolbloemen, snijbloemen als van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten met uitzondering van sierteelt in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft.
Broeierij
Het in geconditioneerde omstandigheden opwerken van bollen tot bloemen.
Stekbedrijven
Stekbedrijven zijn agrarische bedrijven die nagenoeg geheel gericht zijn op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal. Deze bedrijven nemen binnen het bollencomplex een eigen positie in met een eigen productieproces waarin open grond en kasruimte onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ook deze bedrijven hebben ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik.
Sierteelt
Sierteelt is een afzonderlijke productietak. De volgende definitie is gehanteerd: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.
Boomkwekerij/-teelt
Ook boomkwekerij/-teelt is een afzonderlijke productietak. De volgende definitie is gehanteerd: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan.
Fruitteelt
De volgende definitie is gehanteerd: de teelt van fruit op open grond.
Bosbouw
De volgende definitie is gehanteerd: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
Grondgebonden veehouderij
Grondgebonden veehouderij betreft het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond. Onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan:
Paardenhouderijen (onder andere pensionstallen), maneges en daarmee vergelijkbare bedrijven worden hiertoe niet gerekend.
Intensieve veehouderij
Intensieve veehouderij betreft de teelt van slacht-, fok-, leg- en pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.
In het bestemmingsplan is het grondgebruik geregeld. Uitgangspunt voor de regeling is het bestaande, legaal tot stand gekomen gebruik en de regelingen in de vigerende bestemmingsplannen gecombineerd met de zonering zoals beschreven is hoofdstuk 3. In de zonering wordt immers tot uitdrukking gebracht welke ruimtelijke ontwikkelingen worden nagestreefd.
Binnen de gemeente Teylingen zijn de agrarische productietakken bollenteeltbedrijf en veehouderij van grote betekenis. Incidenteel komt glastuinbouw voor. De bestaande legaal tot stand gekomen productietakken zijn, ongeacht de zone waarin ze liggen, positief bestemd.
De ontwikkelmogelijkheden van de agrarische productietak is afhankelijk van de zone waarin het bedrijf gelegen is. Daarbij geldt dat in de Bollenzone 1, Bollenzone 2 en Bollenzone 3 het primair gewenst agrarisch gebruik ligt bij de bollenteeltbedrijven, in de zone Waardevolle Graslanden bij de veehouderijbedrijven en in de zone Glastuinbouwconcentratiegebied bij de glastuinbouw.
Maatvoering is maatwerk
Conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) is aan alle aanwezige agrarische bedrijven een concreet bouwvlak toegekend. De vorm en oppervlakte van bouwvlakken worden per bedrijf bepaald. Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar zijn, met het volgende rekening gehouden:
Voor alle bouwvlakken is in ieder geval het bouwvlak uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen waarbij de stippellijn, opgenomen voor de uitbreidingsrichting in het bestemmingsplan voor Voorhout, is komen te vervallen. Indien de resultaten uit het tafeltjesoverleg aanleiding zijn om het bouwvlak aan te passen, is dit waar mogelijk gedaan.
Alle bedrijfsbebouwing is binnen het bouwvlak geconcentreerd: bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning, schuurkassen, overkappingen, andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder waterbassins, kuilplaten, mestsilo's, mestplaten etc. Een uitzondering geldt voor kassen ter plaatse van de aanduiding kas. Kassen ter plaatse van deze aanduiding zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. Deze mogelijkheid is opgenomen vanwege bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan. Ondernemers dienen, ongeacht de aanwezige bouwmogelijkheden, te allen tijde zelf rekening te houden met eisen ten aanzien van verkeer en parkeren, het milieu en de landschappelijke inrichting. Zo is afwenteling van het parkeren naar de openbare ruimte niet toegestaan. Nieuw op te richten bebouwing dient noodzakelijk en doelmatig te zijn voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
Bestaande en legaal tot stand gekomen bebouwing buiten bouwvlakken zijn positief bestemd, rekening houdend met de vigerende bouwmogelijkheden.
Overschrijding van het bouwvlak is niet mogelijk. Ondernemers hebben tijdens het tafeltjesoverleg wensen ten aanzien van het bouwvlak aan kunnen geven. Indien mogelijk zijn deze wensen vertaald in het bestemmingsplan. Dit betekent dat daar waar overschrijding gewenst en mogelijk is daar reeds rekening mee is gehouden bij de vormgeving van de bouwvlakken.
Goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen en kassen
Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is een maat van respectievelijk 8 en 10 m opgenomen. Voor teeltondersteunende kassen bij bollenteelt en gemengde teeltbedrijven en voor kassen bij glastuinbouwbedrijven geldt een bouwhoogte van 7 m. Een bouwhoogte van 7 m voor kassen en het niet opnemen van een goothoogte is een afwijking ten opzichte van de voorgestelde regeling in de Kadernota. Deze afwijkende regeling is opgenomen om aan te sluiten bij de vigerende mogelijkheden. In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen voor het vergoten van deze maten.
Bedrijfswoning
Het aantal bedrijfswoningen is gebaseerd op de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Voor de regeling geldt dat het bestaande aantal is toegestaan. Het aantal wordt dus niet specifiek op de verbeelding of in de regels weergegeven.
Omdat de aanwezigheid van een bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er voldoende woningen beschikbaar zijn in het buitengebied, biedt het bestemmingsplan, in tegenstelling tot de Kadernota, geen mogelijkheden voor nieuwe bedrijfswoningen. Hierbij wordt aangesloten bij de vigerende regeling waarbij geregeld is dat het bestaande aantal bedrijfswoningen als maximaal toelaatbaar is toegestaan.
De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per woning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m².
Voor de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maat van respectievelijk 6 en 10 m. Voor bijgebouwen geldt een generieke goothoogte van 3 m.
Plattelandswoning
Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om een bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren, zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin de volgende criteria worden gehanteerd:
Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.
Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Bestaande plattelandswoningen worden voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'.
Naar aanleiding van informatie verkregen tijdens het tafeltjesoverleg en de inspraak& overlegfase, zijn er percelen die in aanmerking komen om als plattelandswoning bestemd te worden.
De milieusituatie in het buitengebied van de gemeente Teylingen (in het algemeen en op de betreffende percelen in het bijzonder) is gunstig. In de directe omgeving van de percelen zijn verschillende agrarische en niet-agrarische bedrijven gevestigd. Het gaat om relatief lichte bedrijfsactiviteiten (milieucategorie 2 en 3), waaronder opslag en hoveniersbedrijven. Ter plaatse van de woningen is geen sprake zijn van onacceptabele geurbelastingen, geluidbelastingen, hoge concentraties luchtverontreinigende stoffen of relevante gezondheidseffecten. Er kan dan ook worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoningen.
Bollenteelbedrijven en gemengde teeltbedrijven
In lijn met het Pact van Teylingen en het daarop afgestemde Actualiseringskader, wordt de basisbouwregeling voor bollenteeltbedrijven gehandhaafd: per hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond mag 250 m² aan bedrijfsgebouwen inclusief schuurkassen gerealiseerd worden tot een maximum van 3.000 m². Duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden zijn gronden die in eigendom zijn of voor een periode van ten minste 5 jaar gepacht of gehuurd worden en gelegen zijn in 1 van de 6 de Greenportgemeenten. Overigens hoeven dit niet 5 jaar lang dezelfde gronden te zijn, het gaat om het minimum areaal dat over een periode van 5 jaar gepacht of gehuurd wordt.
Gemengde teeltbedrijven combineren de teelt in open grond met de teelt onder glas. Hier is geen sprake meer van ondersteunend glas, maar van een zelfstandige 'glaspoot' die overigens veelal direct verbonden is met de 'open grond poot'. Indien bedrijven meer dan 3.000 m² aan glas hebben, zijn ze voorzien van een functieaanduiding. Voor deze bedrijven geldt dat ze de bestaande hoeveelheid glas mogen behouden.
Bedrijven die over meer dan 12 ha duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond beschikken en gelegen zijn in Bollenzone 2 en Bollenzone 3, kunnen via afwijking de oppervlakte van bedrijfsgebouwen vergroten. Deze bedrijven kunnen per extra hectare teeltgrond de oppervlakte van hun bedrijfsgebouwen vergroten met 125 m² tot een maximum van 6.000 m². Belangrijke voorwaarde zijn onder andere:
Ook deze afwijking geldt niet voor gronden zoals aangegeven door middel van de gebiedsaanduiding 'ondersteunend glas uitgesloten'.
In Bollenzone 1 geldt het 'nee, tenzij'-principe. Bedrijven in deze zone die over meer dan 12 ha duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond beschikken, kunnen in uitzonderingsgevallen (dus niet via afwijking) ook de oppervlakte van hun bedrijfsgebouwen uitbreiden. Indien meer bedrijfsbebouwing noodzakelijk is, dient dit via een afzonderlijke procedure geregeld te worden waarbij het ISG als belangrijk toetsingskader dient.
Bollenteeltbedrijven maken gebruik van ondersteunend glas (kassen) en teeltondersteunende voorzieningen. Tot ondersteunend glas worden gerekend:
Tot teeltondersteunende voorzieningen worden gerekend:
Teeltondersteunende voorzieningen zijn binnen het bouwvlak zonder beperkingen toelaatbaar.
Buiten bouwvlakken gelden ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen de volgende regels:
Grondgebonden veehouderijbedrijven
Alle bedrijfsgebouwen en bijbehorende voorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Er gelden geen maximale oppervlaktematen. Vanzelfsprekend wordt bij de beoordeling van bouwaanvragen wel beoordeeld of de nieuw op te richten bebouwing noodzakelijk is voor een duurzame voortzetting van de bedrijfsvoering.
Tot ondersteunende voorzieningen bij veehouderijbedrijven worden gerekend:
Ondersteunende voorzieningen worden opgericht binnen het bouwvlak. Het realiseren van ondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak is met het oog op het behoud van de waardevolle openheid ongewenst.
Ten aanzien van het scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van ruwvoeder gelden er in de Provinciale Verordening Ruimte geen beperkingen. Omdat het beleid van de regio gericht is op het behoud van de waardevolle graslanden en er bezwaren zijn vanuit de resultaten van het planMER wordt de teelt van ruwvoedergewassen niet toegestaan.
Glastuinbouwbedrijven
In het plangebied komen enkele solitaire glastuinbouwbedrijven voor. Deze bedrijven worden voorzien van een glastuinbouwbestemming.
Alle bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen, dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Glastuinbouwbedrijven die in de vigerende bestemmingsplannen als zodanig zijn bestemd, hebben ook in dit bestemmingsplan een glastuinbouwbestemming gekregen.
Voor de bouwregels van deze bedrijven wordt aangesloten bij de vigerende regeling. In dit kader wordt voor de glastuinbouwbedrijven, zoals opgenomen in de voormalige bestemmingsplan Landelijke Gebied Voorhout, ook een uitbreidingsmogelijkheid opgenomen om via afwijking 2 ha aan kassen te realiseren. Voor glastuinbouwbedrijven in Bollenzone 2 en 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om toepassing te kunnen geven aan de glas voor glas-regeling zoals opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte.
Tot ondersteunende voorzieningen worden gerekend:
Ondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Bestaande voorzieningen gelegen buiten het bouwvlak worden voorzien van een functieaanduiding.
Nieuwe glastuinbouwbedrijven wordt uitsluitend toegestaan op bestaande bouwvlakken gelegen in de zone glastuinbouwconcentratiegebied. Hiervoor wordt in de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden in Bollenzone 2 en Bollenzone 3 mogelijkheden geboden bouwvlakken te vergroten. Voor de maatvoering en de richting van de vergroting dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de volgende voorwaarden:
In Bollenzone 1, de zone Waardevolle Graslanden en de zone Natuur geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat in deze zone bouwvlakken niet via een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden vergroot. Indien een groter bouwvlak noodzakelijk is, dient dit via een afzonderlijke procedure geregeld te worden waarbij het ISG en de provinciale Structuurvisie als belangrijk toetsingskader dienen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor grondgebonden veehouderijbedrijven in het veenweidegebied. De graslanden in het veenweidegebied zijn aangeduid als Waardevolle Graslanden, maar vallen niet onder het Greenportbeleid zoals opgenomen in de ISG. Door middel van een wetgevingszone wijzigingsgebied wordt een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van bouwvlakken opgenomen.
De dynamiek van de agrarische sector brengt met zich mee dat bestaande bedrijven omschakelen naar een andere vorm van agrarische bedrijfsvoering, een andere vestigingslocatie zoeken of bouwvlakken willen samenvoegen. Ook kan sprake zijn van nieuwvestiging, wanneer bestaande bedrijven 'gedwongen' verplaatst worden vanuit het stedelijke gebied naar het buitengebied. Van nieuwvestiging is sprake als een nieuw bestemmingsvlak/bouwvlak wordt toegekend. Van bedrijfssplitsing is sprake als vanuit een bestaand bedrijf een nieuw bedrijf ontstaat dat behoefte heeft aan een eigen locatie. Feitelijk is hier dan sprake van nieuwvestiging.
Aan nieuwvestiging als gevolg van bedrijfssplitsing wordt geen medewerking verleend omdat dit leidt tot een verdere en niet gewenste verstening en verglazing.
Omschakeling
Omschakeling naar een andere vorm van bedrijfsvoering is mogelijk als de nieuwe productietak aansluit en past in de visie op het gebied en/of de zone waarin het bedrijf gelegen is. Zo kan bijvoorbeeld een bollenteeltbedrijf, gelegen in het gebied dat is aangeduid als 'Waardevolle Graslanden' omschakelen naar een grondgebonden veehouderijbedrijf. Voor de incidentele gevallen waarin dit aan de orde is wordt via een afzonderlijke procedure maatwerk geleverd.
Omschakeling van grasland naar bollengrond in het kader van de noodzakelijke bollencompensatie wordt wel via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Het betreft hier de volgende 3 locaties die in de ISG zijn aangemerkt:
Nieuwvestiging als gevolg van verplaatsing
Nieuwvestiging als gevolg van gedwongen verplaatsing is in alle gevallen maatwerk. Bij nieuwvestiging wordt een nieuw bouwvlak toegekend. Net als bij omschakeling, wordt deze ontwikkeling uitsluitend mogelijk gemaakt via een afzonderlijke procedure.
Splitsing
Splitsing van bouwvlakken van bestaande bedrijven is niet mogelijk. Per bouwvlak is ook slechts één bedrijf toegestaan. In alle gevallen leidt splitsing van bouwvlakken tot extra bebouwing en in veel gevallen tot een verdere versnippering van het teeltareaal, hetgeen ongewenst is.
Samenvoeging
Bedrijven kunnen, met het oog op een meer doelmatige bedrijfsvoering, ervoor kiezen om bestaande bouwvlakken samen te voegen, dat wil zeggen de bebouwing te concentreren op één locatie. Om hieraan medewerking te kunnen verlenen, dient in alle gevallen tevens sprake te zijn van sanering van bebouwing op de locatie die wordt verlaten (zie paragraaf 5.2.10). Alleen reeds gerealiseerde bouwrechten kunnen verplaatst worden naar een nieuwe locatie. Te allen tijde is sprake van maatwerk waardoor ook deze ontwikkeling via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt wordt.
Wat is een nevenfunctie
Veel agrarische bedrijven zijn, naast hun 'kernactiviteit', op zoek naar andere inkomstenbronnen met als doel de economische basis van het bedrijf te versterken. Van nevenfuncties wordt gesproken als deze (gezamenlijke) activiteiten ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdactiviteit.
Er is sprake van een nevenfunctie als deze bijdraagt aan het inkomen van het agrarische bedrijf, ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie en verbonden is aan en plaatsvindt op de agrarische gronden en/of binnen het bouwvlak.
Bijdrage aan inkomstenniveau
De nevenfunctie dient 'geld in het laatje te brengen'. Voorbeelden hiervan zijn de verkoop aan huis van ter plaatse geproduceerde producten en het exploiteren van een minicamping.
Ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie
Van wezenlijk belang in de begripsomschrijving van multifunctionele of verbrede landbouw is dat de nevenfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Vanwege het kenmerk van ondergeschiktheid gaat het bij nevenfuncties vaak om kleinschalige activiteiten, bijvoorbeeld kamperen bij de boer, kleinschalige bedrijfsactiviteiten, een theeschenkerij en dergelijke. Bij grootschalige bollenteeltbedrijven kan de handels- en exporttak echter een nevenactiviteit zijn met een relatief grote ruimtelijke uitstraling en ingrijpende ruimtelijke effecten.
Van ondergeschiktheid is sprake indien zowel qua inkomsten, oppervlakte als tijdbesteding de activiteiten ondergeschikt zijn aan de hoofdfuncitie:
de activiteit maakt een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uit van de totale inkomsten van het bedrijf; met inkomsten worden de opbrengsten van de activiteiten bedoeld, voordat de kosten zijn afgetrokken;
de activiteit beslaat een beperkte oppervlakte (van het bouwvlak of het boerenland) van het agrarisch bedrijf; deze ondergeschiktheid kan algemeen geldend zijn voor alle nevenfuncties, maar kan ook per nevenfunctie verschillen; zo is voor een aan-huis-gebonden beroep minder ruimte nodig dan voor een hoveniersbedrijf of dierenpension;
de agrariër besteedt voor minder dan de helft van zijn arbeidstijd aan de nevenactiviteit.
Verbondenheid aan agrarisch perceel
De nevenfunctie dient plaats te vinden in het agrarische gebied (de teeltgronden en/of het bouwvlak).
De volgende activiteiten vormen geen nevenfunctie in de landbouw en vallen derhalve niet onder de noemer verbrede landbouw:
Toelaatbaarheid nevenfuncties
In tabel 5.1 is aangegeven welke nevenfuncties toelaatbaar zijn in de gemeente Teylingen. Per nevenfunctie is aangegeven in welke zone deze nevenfunctie toelaatbaar is en of de nevenfunctie bij recht of via afwijking is toegestaan waarbij de volgende voorwaarden gelden:
Onderdeel van de afwijkingsbevoegdheid is de mogelijkheid om nevenfuncties toe te staan die niet in het gemeentelijk overzicht zijn opgenomen, maar naar aard en omvang vergelijkbaar zijn. Op deze manier kan snel en adequaat ingespeeld worden op nieuwe innovatieve ontwikkelingen.
Tabel 5.1 Nevenfuncties
activiteit | toelichting/enkele voorbeelden (indien van toepassing) | 1* | 2* | 3* | 4* | 5* |
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | ||||||
verkoop-aan-huis van eigen/agrarische producten (eventueel be- of verwerkt) | zoals bloemen, bollen, zuivel, eieren, groenten, fruit, bier, wijn, indien naast eigen producten ook agrarische producten van derden worden verkocht, is sprake van verkoop van agrarische producten | R | R | R | R | R |
agrarisch handels- en exportbedrijf inclusief buitenopslag | transport- en opslag van agrarische producten, koelhuizen | R | R | R | N | N |
agrarisch hulp- en nevenbedrijf | mechanisatiebedrijf, het verlenen van diensten, het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen, machines aan agrarische bedrijven inclusief verhuur van machines | A | A | A | A | A |
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing | meer dan de reguliere opslag van producten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering, dus ook opslag van agrarische producten van andere agrariërs | R | R | R | R | R |
agrarisch loonbedrijf | R | R | R | R | R | |
veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel | N | N | N | R | N | |
veearts | N | N | N | A | N | |
hoefsmederij | N | N | N | A | N | |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij | N | N | N | A | N |
agrarisch natuur- en landschapsbeheer | zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke | R | R | R | R | R |
blauwe diensten | in het kader van duurzaam waterbeheer, tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging of het gebruik van land als baggerdepot | A | A | A | A | A |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | ||||||
hoveniersbedrijf | N | N | N | N | N | |
opslag en stalling van niet-agrarische producten | N | N | N | N | N | |
opslag en stalling van recreatieve attributen | zoals boten en/of caravans | R | R | R | R | R |
solitaire windturbines | N | N | N | N | N | |
recreatieve functies/agrotoerisme | ||||||
kinderboerderij | N | N | N | A | N | |
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets) | niet zijnde een binnenrijbaan | N | N | N | A | N |
paardrijactiviteiten | N | N | N | A** | N | |
manege | N | N | N | A** | N | |
dierenpension | N | N | N | A** | N | |
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur | R | R | R | R | R | |
onverharde wandelpaden over het land | R | R | R | R | R | |
kleinschalige horecagelegenheid ten behoeve van de in deze tabel genoemde nevenfuncties | A | A | A | A | A | |
bed & breakfast | maximaal 3 kamers en 8 bedden in de woning/bedrijfsgebouwen | R | R | R | R | R |
kampeerboerderij | zoals natuur- en milieukampen, groepsaccommodatie | N | N | N | A | N |
kleinschalig kamperen | kamperen bij de boer maximaal 15 plekken binnen het bouwvlak | A | A | A | A | A |
boerengolf | N | N | N | A | N | |
overige dienstverlening | ||||||
bezoekerscentrum | A | A | A | A | A | |
sociale functie | zoals resocialisatie, therapie (koeknuffelen), kinderopvang, zorgboerderij | N | N | N | A** | N |
natuur- en milieueducatie rondleidingen | zoals een skybox in een stal, bezoekboerderijen | A | A | A | A | A |
niet-agrarisch verwante detailhandel | A | A | A | A | A | |
expositieruimte | A | A | A | A | A | |
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen | zoals het maandelijks rondleiden van groepen | R | R | R | R | N |
overige dagrecreatieve voorzieningen | A | A | A | A | N |
R = rechtstreeks toegestaan.
A = via afwijking toegestaan.
N = niet toegestaan.
1* = bollenteeltbedrijven in Bollenzone 1 en waardevolle graslanden.
2* = bollenteeltbedrijven in Bollenzone 2.
3* = bollenteeltbedrijven in Bollenzone 3 en glastuinbouwconcentratiegebieden.
4* = grondgebonden veehouderijbedrijven in alle zones.
5* = glastuinbouwbedrijven in alle zones.
** uitsluitend van toepassing in de bestemming Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden
Toelaatbaarheid
Van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen is sprake als de agrarische activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd. Om uiteenlopende redenen wordt in die situaties gezocht naar een passende vervolgfunctie.
De praktijk leert dat elke situatie die zich aandient maatwerk vraagt. Alleen dan kan ingespeeld worden op de specifieke kenmerken van de locatie en kan rekening worden gehouden met de dan geldende marktomstandigheden. Om die reden worden vervolgfuncties, met uitzondering van de vervolgfunctie Wonen, niet in dit bestemmingsplan, maar via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt. Daarbij gelden in principe de volgende criteria. Omdat het maatwerk betreft dient de gemeente, in concrete gevallen, per aanvraag af te wegen of en in welke vorm er sprake dient te zijn van deze criteria.
Een vervolgfunctie kan uitsluitend gebruikmaken van de reeds aanwezige bebouwing. Een verdere uitbreiding van bebouwing is niet mogelijk. Bestaande gebouwen mogen wel gedeeltelijk of geheel vernieuwd worden.
Uitsluitend de voormalige agrarische bedrijfswoning mag in gebruik worden genomen voor het wonen.
De vervolgfunctie is ruimtelijk en milieutechnisch inpasbaar, ook rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen, zoals een mogelijke uitbreiding van activiteiten. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de dorpsrandzones (de direct aansluitende bebouwingslinten) en het overige buitengebied.
Omliggende bedrijven worden niet onevenredig beperkt in hun bedrijfsvoering en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden.
De inpassing van de vervolgfunctie gaat samen met een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Toelaatbaarheid niet-agrarische vervolgfuncties
De praktijk leert dat er vele vervolgfuncties denkbaar zijn. Wonen in het buitengebied is om uiteenlopende redenen een wens van velen. Vele vrijgekomen agrarische bedrijfscomplexen zijn in de achterliggende jaren in gebruik genomen voor het wonen. Wijziging naar Wonen wordt via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt waarbij in ieder geval de volgende voorwaarden gelden:
Voor percelen waar op basis van het vigerende bestemmingsplan functiewijziging naar wonen heeft plaatsgevonden, is de voorwaarde dat 'alle overtollige erfbebouwing, dat wil zeggen erfbebouwing niet passende binnen de bouwregels van de bestemming Wonen, gesloopt dient te worden' niet van toepassing. Op basis van vigerende rechten mogen deze percelen de bestaande bebouwing behouden. Eventuele sloop/nieuwbouw is gekoppeld aan een saneringsregeling. De betreffende percelen worden voorzien van een woonbestemming en een specifieke aanduiding.
Overige vervolgfuncties zoals bijvoorbeeld niet-agrarische bedrijven tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, hoveniersbedrijven en maatschappelijke functies zijn via een afzonderlijke procedure mogelijk, waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie.
In grote delen van het buitengebied is het beleid mede gericht op het saneren van aanwezige bebouwing met als doel de openheid van gebieden te versterken. Daar heeft de sloop van vrijgekomen bedrijfscomplexen de voorkeur boven het inpassen van vervolgfuncties. Ook de sloop van verspreid gelegen glas draagt bij aan het vergroten van de openheid en het opruimen van verrommeling. Omdat sanering van gebouwen en glas te allen tijde maatwerk is, wordt deze ontwikkeling via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt waarbij de voorwaarden zoals opgenomen in de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie van toepassing zijn.
Met toepassing van een Ruimte voor Ruimte-regeling is het mogelijk om voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen te slopen en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters mogelijk te maken. In tegenstelling tot de Kadernota, wordt Ruimte voor Ruimte via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt waarbij voldaan dient te worden aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte. Voor deze ontwikkeling wordt in het bestemmingsplan en wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Gegeven de grote betekenis van de handels- en exportbedrijven voor het bollencomplex, is in de regeling een onderscheid gemaakt tussen deze bedrijven en de overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven.
Handels- en exportbedrijven zijn bedrijven die in hoofdzaak gericht zijn op de handel in en export van producten uit de bollenteelt en die daartoe beschikken over faciliteiten ten behoeve van het vervoer, de opslag, de be- en verwerking of de afzet van agrarische producten zoals transport- en opslagbedrijven, koelhuizen en dergelijke.
Bouwvlakken en bouwmogelijkheden
Agrarische handels- en exportbedrijven zijn van grote betekenis voor het in stand houden van de centrumfunctie van de Greenport. De bestaande bedrijven worden dan ook positief bestemd en voorzien van een bouwvlak dat is afgestemd op de vigerende regeling.
Alle bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, worden binnen het bouwvlak gerealiseerd. Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is een maat van respectievelijk 8 en 10 m opgenomen en ook voor kassen (bij handels- en exportbedrijven) geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 10 m.
Het toegestane aantal bedrijfswoningen is gebaseerd op het bestaande aantal bedrijfswoningen.
Omdat de aanwezigheid van een bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er voldoende woningen beschikbaar zijn in het buitengebied, biedt het bestemmingsplan, in tegenstelling tot de Kadernota, geen mogelijkheden voor nieuwe bedrijfswoningen. Hierbij wordt aangesloten bij de vigerende regeling waarbij geregeld is dat het bestaande aantal bedrijfswoningen als maximaal toelaatbaar is toegestaan.
De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per woning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m².
Voor de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maat van respectievelijk 6 m en 10 m. Voor bijgebouwen geldt een generieke goothoogte van 3 m.
Uitbreidingsmogelijkheden
Voor handels- en exportbedrijven geldt dat ze 10% van de bestaande oppervlakte bij recht uit mogen breiden. Bovendien is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor verdere uitbreiding binnen het bouwvlak. De afwijkingsbevoegdheid voor handels- en exportbedrijven kent geen maximum uitbreidingspercentage. Wel geldt als voorwaarde dat omliggende functies niet worden beperkt in hun functioneren, dat uitbreiding binnen het bouwvlak plaats moet vinden (of buiten het bouwvlak in dezelfde bestemming, mits is aangetoond dat de nieuwe bebouwing niet binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden) en dat verplaatsen naar een bedrijventerrein niet mogelijk is.
Uitbreiding buiten het bouwvlak en buiten de bestemmingsgrens is via maatwerk mogelijk, waarbij onder andere afspraken gemaakt dienen te worden over eventuele bollencompensatie. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan, in tegenstelling tot de Kadernota, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Nevenfuncties anders dan de teelt van bollen bij wijze van neventak bij handels- en exportbedrijven worden niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Indien dergelijke aanvragen aan de orde zijn kan dit via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden, waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie.
Vervolgfuncties
Het gebeurt niet regelmatig dat bedrijfslocaties van niet-agrarische bedrijven geheel vrijkomen. Wel wordt gesignaleerd dat bedrijfswoningen steeds minder vaak noodzakelijk zijn en zodoende op den duur door derden bewoond worden. Daarmee verdwijnt de link met het bedrijf.
Om op deze ontwikkeling in te kunnen spelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor afgesplitste bedrijfswoningen. Daarbij blijven de bedrijfsactiviteiten actief en wordt de bedrijfswoning afgesplitst en in gebruik genomen als burgerwoning.
Als burgerwoning is er wel sprake van een grotere milieugevoeligheid, zowel voor functies in de omgeving als voor het bedrijf waar de woning oorspronkelijk bijhoorde. In de wijzigingsregels is zodoende vastgelegd dat wijziging alleen kan plaatsvinden als de woonfunctie milieukundig inpasbaar is.
Daarnaast is vastgelegd dat het aantal toegestane bedrijfswoningen bij het bedrijf afneemt met hetzelfde aantal, als het aantal woningen dat is afgesplitst.
Overige vervolgfuncties zijn via een afzonderlijke procedure mogelijk waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie.
Tot de overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven worden gerekend: een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.
Bouwvlakken en bouwmogelijkheden
Overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven zijn van grote betekenis voor het in stand houden van de centrumfunctie van de Greenport. De bestaande bedrijven worden dan ook positief bestemd en voorzien van een bouwvlak dat is afgestemd op de vigerende regeling.
Alle bedrijfsgebouwen inclusief de bedrijfswoning, worden binnen het bouwvlak gerealiseerd. Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is een maat van respectievelijk 8 en 10 m opgenomen en ook voor kassen (bij handels- en exportbedrijven) geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 10 m.
Het toegestane aantal bedrijfswoningen is gebaseerd op het bestaande aantal bedrijfswoningen.
Omdat de aanwezigheid van een bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er voldoende woningen beschikbaar zijn in het buitengebied, biedt het bestemmingsplan, in tegenstelling tot de Kadernota, geen mogelijkheden voor nieuwe bedrijfswoningen. Hierbij wordt aangesloten bij de vigerende regeling waarbij geregeld is dat het bestaande aantal bedrijfswoningen als maximaal toelaatbaar is toegestaan.
De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per woning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m².
Voor de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maat van respectievelijk 6 m en 10 m. Voor bijgebouwen geldt een generieke goothoogte van 3 m.
Uitbreidingsmogelijkheden
Voor bestaande overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven geldt dat ze 10% van de bestaande oppervlakte bij recht uit mogen breiden. Bovendien is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor verdere uitbreiding. De afwijkingsbevoegdheid staat uitbreiding toe tot ten hoogste 30% van de bestaande inhoud. Hierbij geldt bovendien als voorwaarde dat omliggende functies niet worden beperkt in hun functioneren, dat uitbreiding binnen het bouwvlak plaats moet vinden (of buiten het bouwvlak in dezelfde bestemming mits is aangetoond dat de nieuwe bebouwing niet binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden) en dat verplaatsen naar een bedrijventerrein niet mogelijk is.
Uitbreiding buiten het bouwvlak en buiten de bestemmingsgrens is via maatwerk mogelijk waarbij onder andere afspraken gemaakt dienen te worden over eventuele bollencompensatie. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan, in tegenstelling tot de Kadernota, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Nevenfuncties anders dan de teelt van bollen bij wijze van neventak bij handels- en exportbedrijven worden niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Indien dergelijke aanvragen aan de orde zijn kan dit via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden, waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie.
Vervolgfuncties
Het gebeurt niet regelmatig dat bedrijfslocaties van niet-agrarische bedrijven geheel vrijkomen. Wel wordt gesignaleerd dat bedrijfswoningen steeds minder vaak noodzakelijk zijn en zodoende op den duur door derden bewoond worden. Daarmee verdwijnt de link met het bedrijf.
Om op deze ontwikkeling in te kunnen spelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor afgesplitste bedrijfswoningen. Daarbij blijven de bedrijfsactiviteiten actief en wordt de bedrijfswoning afgesplitst en in gebruik genomen als burgerwoning.
Als burgerwoning is er wel sprake van een grotere milieugevoeligheid, zowel voor functies in de omgeving als voor het bedrijf waar de woning oorspronkelijk bijhoorde. In de wijzigingsregels is zodoende vastgelegd dat wijziging alleen kan plaatsvinden als de woonfunctie milieukundig inpasbaar is.
Daarnaast is vastgelegd dat het aantal toegestane bedrijfswoningen bij het bedrijf afneemt met hetzelfde aantal, als het aantal woningen dat is afgesplitst.
Overige vervolgfuncties zijn via een afzonderlijke procedure mogelijk waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie.
Van oudsher komen in het buitengebied ook overige niet-agrarische bedrijven voor. Deze bedrijven hebben geen directe relatie met het bollencomplex en zijn ook niet grondgebonden. Omdat de middelen veelal ontbreken om deze bedrijven actief te verplaatsen of te saneren, worden de bestaande bedrijven overeenkomstig de vigerende regeling positief bestemd en voorzien van een bouwvlak dat is afgestemd op de vigerende regeling.
Gegeven de aard van het plangebied, is uitgegaan van een algemene toelaatbaarheid van bedrijven die gerekend worden tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit betekent dat binnen deze categorieën een grote mate van flexibiliteit in gebruik mogelijk is. Bestaande bedrijven die gerekend worden tot een hogere categorie worden aanvullend voorzien van een specifieke functieaanduiding. Voor een aantal functies geldt dat het algemeen toestaan van categorie 1- en 2-functies niet wenselijk is. Dit geldt onder meer voor gemalen, benzinestations en het baggerdepot. In de regels is geregeld dat hier uitsluitend de betreffende functie is toegestaan.
In het plangebied is tevens een agrarisch bedrijventerrein aanwezig. Deze gronden worden voorzien van de bestemming Bedrijf - Agrarisch bedrijventerrein. De regels zijn afgestemd op de directe bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het bestemmingsplan Voorhout.
Alle bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bij bedrijven is een maat van respectievelijk 8 en 10 m opgenomen.
Het aantal bedrijfswoningen is gebaseerd op de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Voor de regeling geldt dat het bestaande aantal is toegestaan. Het aantal wordt dus niet specifiek op de verbeelding of in de regels weergegeven.
Omdat de aanwezigheid van een bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er voldoende woningen beschikbaar zijn in het buitengebied, biedt het bestemmingsplan, in tegenstelling tot de Kadernota, geen mogelijkheden voor nieuwe bedrijfswoningen. Hierbij wordt aangesloten bij de vigerende regeling waarbij geregeld is dat het bestaande aantal bedrijfswoningen als maximaal toelaatbaar is toegestaan.
De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per bedrijfswoning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m².
Voor de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maat van respectievelijk 6 m en 10 m. Voor bijgebouwen geldt een generieke goothoogte van 3 m.
Voor het in het vigerende plan opgenomen agrarisch bedrijventerrein geldt een uitzondering op de bovenstaande uitgangspunten. Voor dit bedrijventerrein is een afzonderlijke bestemming opgenomen die afgestemd is op de vigerende regeling. Op basis van de bouwregels in deze bestemming geldt dat er geen bedrijfswoningen zijn toegestaan. Het bouwvlak mag volledig bebouwd worden met bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) met een bouwhoogte van ten hoogste 7 m.
De uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven met de bestemming Bedrijf bedragen 10% van de bestaande oppervlakte. Anders dan voor handels- en exportbedrijven en voor agrarisch aanverwante bedrijven is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor verdere uitbreiding.
Voor het agrarisch bedrijventerrein is uitbreiding toegestaan voor zover binnen het bouwvlak wordt gebouwd en aan de maximum bouwhoogte van 7 m wordt voldaan.
Nevenfuncties worden niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Indien een aanvraag voor vervolgfuncties aan de orde is kan dit via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden.
Het gebeurt niet regelmatig dat bedrijfslocaties van niet-agrarische bedrijven geheel vrijkomen. Wel wordt gesignaleerd dat bedrijfswoningen steeds minder vaak noodzakelijk zijn en zodoende op den duur door derden bewoond worden. Daarmee verdwijnt de link met het bedrijf.
Om op deze ontwikkeling in te kunnen spelen, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor afgesplitste bedrijfswoningen. Daarbij blijven de bedrijfsactiviteiten actief en wordt de bedrijfswoning afgesplitst en in gebruik genomen als burgerwoning.
Als burgerwoning is er wel sprake van een grotere milieugevoeligheid, zowel voor functies in de omgeving als voor het bedrijf waar de woning oorspronkelijk bijhoorde. In de wijzigingsregels is zodoende vastgelegd dat wijziging alleen kan plaatsvinden als de woonfunctie milieukundig inpasbaar is.
Daarnaast is vastgelegd dat het aantal toegestane bedrijfswoningen bij het bedrijf afneemt met hetzelfde aantal, als het aantal woningen dat is afgesplitst.
Overigens is deze mogelijkheid bij het agrarisch bedrijventerrein achterwege gelaten, omdat daar in beginsel al geen bedrijfswoningen zijn toegestaan. Afsplitsing is derhalve aan de orde.
Overige vervolgfuncties zijn via een afzonderlijke procedure mogelijk waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Provinciale Structuurvisie.
De functies horeca, kantoor en maatschappelijk komen in zeer beperkte mate voor binnen het plangebied en zijn ieder van een eigen bestemming voorzien.
Binnen kantoor is geen verdere typering aangegeven, terwijl voor de 2 maatschappelijke voorzieningen de bestemming verder is uitgesplitst naar de bestaande typen: een gesloten opvang en een natuurgerelateerde maatschappelijke functies. Voor horecabedrijven is uitgegaan van een algemene toelaatbaarheid van horecabedrijven die gerekend worden tot de categorieën 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten (SvH). Dit betekent dat binnen deze categorieën een grote mate van flexibiliteit in gebruik mogelijk is. Bestaande bedrijven die gerekend worden tot een hogere categorie worden aanvullend voorzien van een specifieke functieaanduiding.
Alle bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor horeca en kantoor zijn de maten 6 en 10 m vastgesteld.
Voor de maatschappelijke inrichtingen, met vaak specifieke bouwvormen, is de maat uit het vigerende plan 1-op-1 overgenomen.
Binnen de bestemmingen Maatschappelijk - Gesloten opvang en Kantoor zijn bedrijfswoningen in het geheel uitgesloten. Bij de bestemmingen Maatschappelijk - Natuur en Horeca is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan. Het aantal wordt dus niet specifiek op de verbeelding of in de regels weergegeven. Voor zover toegestaan, bedraagt de inhoudsmaat van een bedrijfswoning maximaal 750 m³. Per bedrijfswoning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m².
Voor de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maat van respectievelijk 6 m en 10 m. Voor bijgebouwen geldt een generieke goothoogte van 3 m.
Uitbreiding
Uitbreiding van deze functies is toegestaan zolang binnen het bouwvlak en binnen de maximum goot- en/of bouwhoogte gebouwd wordt. Voor de twee maatschappelijke functies is bovendien een maximum bebouwingspercentage overgenomen uit het vigerende plan waar aan voldaan moet worden.
Voor deze functies zijn geen afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor uitbreiding buiten de directe mogelijkheden. Ook zijn er geen mogelijkheden opgenomen voor nevenfuncties.
Het buitengebied van Teylingen is in veel opzichten een aantrekkelijk woongebied. Er zijn vele burgerwoningen in velerlei vorm. Veel woningen zijn in vroegere tijden gebouwd als burgerwoning, maar er zijn ook veel voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu als burgerwoning in gebruik zijn.
Voor de eenduidigheid worden voor het 'wonen' de volgende begrippen gehanteerd:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
een woning, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf al dan niet met ontbijt wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie; een en ander mits niet meer dan één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen worden verhuurd, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m².
Sinds de openstelling van de Europese grenzen op 1 juli 2007, staat het voor inwoners van de Europese Unie vrij om in de gehele Europese Unie te verblijven en tevens te werken. Dit heeft als gevolg dat er diverse groepen Europeanen naar Nederland komen om hier tijdelijk te werken. Deze tijdelijke migranten verblijven voor een korte periode in Nederland en zoeken daarbij een onderkomen dat zij voor deze tijd kunnen bewonen. Bovenstaande begrippen worden opgenomen om regie te houden over de huisvesting van arbeidsmigranten en om maatwerk te kunnen leveren bij concrete ontwikkelingen, waarbij de opgave is om huisvesting van arbeidsmigranten binnen de huidige woningmarkt op te lossen. Aanvullend is de volgende algemene gebruiksregel opgenomen:
Alle bestaande woningen zijn voorzien van een ruim bouwvlak waarbinnen alle bebouwing (gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) gebouwd moeten worden.
Daarbij is het in het kader van akoestisch onderzoek van belang dat de woningen niet volledig afgebroken en elders binnen het bouwvlak teruggebouwd kunnen worden. Hiermee zouden situaties kunnen ontstaan die strijdig zijn met de Wet geluidhinder. Om die reden is vastgelegd dat algemene herbouw van een woning uitsluitend is toegestaan op de bestaande fundering. Hiervan kan uitsluitend worden afgeweken wanneer aan de hand van akoestisch onderzoek is aangetoond dat hiermee sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat.
Vanuit deze achtergrond waren in het vigerende plan voor Sassenheim op verschillende locaties strakke bouwvlakken opgenomen om de locatie van de woning te verankeren. Deze bouwvlakken zijn, met het oog op een uniforme regeling, in dit plan verruimd.
Gelet op het bovenstaande, bieden de ruime bouwvlakken alleen ruimte voor uitbreiding van bestaande woningen. Daarbij is in de planregels een uniforme maatvoering vastgelegd, gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Ook de regeling voor het aantal woningen is geüniformeerd. In de regel is 1 woning per bouwvlak toegestaan, tenzij een afwijkend aantal op de kaart is aangegeven. Dit was in de vigerende plannen ook al grotendeels het uitgangspunt, maar in het vigerende plan voor Voorhout was het 'bestaande aantal' vastgelegd. Uitgaande van de nieuwe, uniforme regeling van 1 woning per bouwvlak, zijn de Voorhoutse bouwvlakken zodoende opgeknipt, zodat iedere woning een eigen bouwvlak heeft. Waar het schaalniveau te klein werd om dit duidelijk op de verbeelding te krijgen, is gekozen voor een aantal op de kaart zoals in de andere vigerende plannen al gebruikelijk was.
Bedrijfswoningen in gebruik als burgerwoning
Bedrijfswoningen die als burgerwoning worden gebruikt, worden onder de noemer van actualisatie ook als burgerwoning aangemerkt. Hierbij zijn twee zaken relevant:
Ondergronds bouwen
Om te voorzien in de behoefte aan ondergrondse (woon)vertrekken, worden hiertoe mogelijkheden geboden onder de volgende voorwaarden:
Deze regeling is afgestemd op de vigerende regeling en wijkt daarom af van de regeling zoals voorgesteld in de Kadernota.
Beroep- en bedrijf-aan-huis
De regeling voor beroep- en bedrijf-aan-huis wordt afgestemd op het handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Teylingen. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m² met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Nieuwbouw woningen
De nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is al lange tijd aan strenge regels gebonden. Ook is dit bestemmingsplan is de nieuwbouw van woningen niet toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor:
Greenportwoningen en woningen in karakteristieke bollenschuren worden via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt. Voor het realiseren van een Ruimte voor Ruimte-woning en woningen in de deel de boerderij behorende bij een grondgebonden veehouderijbedrijf zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
De Nota Kampeerbeleid biedt ruimte voor kleinschalig kamperen met maximalisering van aantallen en toepassing van zomerperiode; trekkershutten zijn niet gewenst, bed & breakfast in bestaande gebouwen is wel mogelijk.
In het plangebied zijn vele dagrecreatieve voorzieningen in velerlei vorm aanwezig zoals een manege, ijsbaan, golfbaan, jachthavens, volkstuinen en sportvelden.
De mogelijkheden van deze voorzieningen zijn per functie afgestemd op de mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen. Vanwege de onderlinge verschillen in de vigerende regelingen, is voor veel recreatieve functies een afzonderlijke bestemming opgenomen.
Naast dagrecreatieve voorzieningen kent het plangebied ook uiteenlopende verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals kampeerterreinen, terreinen met recreatiewoningen, scoutingterreinen en een zeilschool met overnachtingsmogelijkheden.
Ook voor deze recreatieve functies zijn de mogelijkheden direct afgestemd op de mogelijkheden uit de vigerende bestemmingplannen. Vanwege de onderlinge verschillen in de vigerende regelingen, is voor veel recreatieve functies een afzonderlijke bestemming opgenomen.
Recreatieve functies in de vorm van fiets- en wandelpaden zijn binnen de verschillende bestemmingen mogelijk met dien verstande dat voor de aanleg van fietspaden eerste een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken- en werkzaamheden aangevraagd en verleend moet worden.
Als gevolg van de gemeentelijke grenscorrectie liggen enkele recreatieve voorzieningen uit de voormalige gemeente Kaag en Braassem nu in de gemeente Teylingen. Deze recreatieve voorzieningen zijn eveneens in dit bestemmingsplan meegenomen.
Naast de zomerwoningenterreinen zijn er tot slot nog zomerwoningen die op woonpercelen of agrarische bedrijfspercelen gelegen zijn. Deze zijn in dit plan, net als in de vigerende plannen, mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen en de diverse agrarische bestemmingen. Met name door afwijkende maatvoeringen zijn deze regelingen niet samengevoegd met de regelingen voor de recreatiewoningenterreinen.
De betekenis en potenties van de Duin- en Bollenstreek voor recreatie en toerisme worden breed onderkend. Het versterken van de toeristisch-recreatieve infrastructuur is een van de doelstellingen van het ISG en de gemeentelijke structuurvisie. Om dat mogelijk te maken, worden er mogelijkheden geboden om nieuwe voorzieningen te realiseren in de vorm van nevenfuncties bij agrarische bedrijven.
In de gemeente zijn circa 250 woonschepen gelegen verspreid over het gehele grondgebied. In het verleden heeft de provincie Zuid-Holland een leidende rol gehad als het gaat om de vergunningverlening, toezicht en handhaving. De provincie heeft echter de van toepassing zijnde verordening ingetrokken waardoor de regierol in sterke mate bij de gemeente is komen te liggen. De gemeente Teylingen heeft besloten het beleid te voeren om te voorkomen dat de aantasting van het landschap wordt verergerd. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Teylingen op 17 december 2009 de Woonschepenverordening vastgesteld. In deze verordening staan alle regels voor woonschepen en hun ligplaatsen. De Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland stelt ook eisen aan ligplaatsen en de daarbij behorende werken, voor zover deze bij hen in beheer zijn. In voorkomende gevallen geldt ook een vergunning- dan wel een meldingsplicht. Daarnaast gelden ook de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening van Teylingen.
Ligging woonschepen
Op verschillende plekken in het plangebied liggen woonschepen. In de beschrijving over de ligging wordt onderscheid gemaakt in de Kagerplassen en het Strandwallenlandschap.
De woonschepen liggen verspreid in het Kagerplassengebied. Op enkele plaatsen bevindt zich een hoge concentratie van woonschepen, te weten op de volgende locaties:
Daarbuiten bevindt zich een concentratie van woonschepen in het slotengebied ten westen van de Kagerplassen in de Ringsloot, Botersloot en in het gebied rond Hoflee.
De woonschepen in het Kagerplassengebied contrasteren met het natuurlijke beeld en belemmeren de visuele relatie tussen de open veenpolders en het water. Wegen komen nauwelijks voor in dit landschapstype. De kaden rondom de polders zijn relatief laag. Langs verschillende kades en oevers is beplanting gesitueerd. Opvallende beplantingselementen zijn de Eendenkooi in de Kooipolder en de beplanting op het recreatie-eiland Koudenhoorn. Daarnaast komen verspreid over de polders enkele bosjes en singels en het uitkijkpunt 'kijk op het blauwe hart' voor.
De woonschepen in dit gebied zijn gesitueerd in de Sassenheimervaart en de Leidsevaart. De woonschepen zijn geconcentreerd langs de kaden en zijn vanaf de weg goed bereikbaar. De woonschepen worden grotendeels permanent bewoond en beschikken over het algemeen over enkele bijgebouwen die direct langs de kade staan.
De Leidsevaart (of Haarlemmertrekvaart) vindt zijn oorsprong in de uitlopers van het 'Cager Meer' in Leiden en komt in Haarlem via de Brouwersvaart, Oude Singel en Nieuwe Gracht uit op het Spaarne in Haarlem. In 1657 voer de eerste trekschuit van Leiden naar Haarlem. Het Leidse deel wordt Haarlemmertrekvaart en het Haarlemse deel aanvankelijk Leidsche trekvaart genoemd. Pas na 1822 sprak men van Leidsevaart. Haarlem en Leiden exploiteerden de trekvaart voor gezamenlijke rekening en die exploitatie bleek zeer lucratief voor beide steden. Naast het vervoer van goederen was er ook sprake van personenverkeer op trekschuiten.
De Sassenheimervaart staat in directe verbinding met de Kagerplassen.
Om een beeld te krijgen zijn de locaties van de ligplaatsen globaal in figuur 5.1 aangegeven.
Figuur 5.1 Globale ligging woonschepen
Landschapsvisie
Voor het opstellen van één uniforme regeling, heeft de gemeente Teylingen een landschapsvisie opgesteld, gericht op woonschepen inclusief bijbehorende (bouw)werken (bijlage 4). In deze landschapsvisie is ingegaan op de landschappelijke effecten van de woonschepen en is per deelgebied bepaald wat vanuit landschap gezien maximaal toelaatbaar is. Vervolgens is een voorstel gedaan voor regeling die in dit bestemmingsplan is vertaald. Het voorstel is opgenomen in tabel 1 en tabel 2 zoals opgenomen in hoofdstuk 6, paragraaf 6.1 van bijlage 4.
Gezien het conserverende beleid voor de bestaande woonschepen, is verplaatsing en/of vergroting van de woonschepen niet toegestaan.
In het buitengebied zijn verschillende jachthavens voor verblijfsrecreatieve pleziervaartuigen aanwezig. Dit zijn voornamelijk kleinschalige jachthavens bij agrariërs in het gebied waar recreanten enkele dagen of weken kunnen recreëren. De gemeente wil in principe geen nieuwe 'havens' voor pleziervaartuigen toestaan, tenzij is aangetoond dat landschappelijke en natuurlijke waarden niet worden aangetast. In de landschapsvisie is aangegeven waar met betrekking tot landschap rekening mee moet worden gehouden.
Het is niet gewenst dat de pleziervaartuigen voor verblijfsrecreatieve doeleinden (recreatie inclusief overnachting) buiten de daarvoor bedoelde en als zodanig bestemde jachthavens aanleggen. Pleziervaartuigen voor dagrecreatieve doeleinden (recreatie zonder overnachting) zijn wel toegestaan buiten de jachthavens.
Naast dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve pleziervaartuigen, is er nog een derde categorie pleziervaartuigen: pleziervaartuigen bij woonschepen. Uitgangspunt is 2 pleziervaartuigen per woonschip zijn toegestaan. Pleziervaartuigen mogen uitsluitend aanmeren indien de doorvaart niet belemmerd wordt. De pleziervaartuigen zijn uitsluitend in het vaarseizoen (1 april t/m 31 oktober) toegestaan, tenzij aangetoond is dat de pleziervaartuigen bij woonschepen buiten de periode 1 april t/m 31 oktober noodzakelijk zijn voor de bereikbaarheid van het woonschip.
Bestaande natuurgebieden worden voorzien van de bestemming Natuur. Tot bestaande natuurgebieden worden gerekend:
Binnen deze bestemming kan agrarisch medegebruik en/of extensief recreatief medegebruik mogelijk worden gemaakt. Ter bescherming van de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, worden de bouwmogelijkheden beperkt en afgestemd op voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer. Tevens is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Voor natuurgebieden die deel uitmaken van landgoederen met een status ingevolge de Natuurschoonwet (NSW), kunnen afwijkende regels worden opgenomen teneinde dubbele regelgeving te voorkomen.
Nieuwe natuur
Nieuwe natuur is mogelijk door toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid.
Daarbij gelden de volgende regels:
In het plangebied zijn verschillende molens aanwezig. Ter bescherming wordt de molenbiotoop op de verbeelding opgenomen. De regels uit de Verordening Ruimte zijn hier van toepassing. Deze luiden als volgt:
Voor 1 molen wordt in dit bestemmingsplan een uitzondering gemaakt. Het betreft de Poelmolen. Deze molen is niet als zodanig in de verordening opgenomen. Desondanks zal op de Klaas Hennepoelpolder en Veerpolder rekening worden gehouden met een molenbiotoop met een straal van 100 m om de Poelpolder.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's ecologie, landschap, verkeer, bodem, externe veiligheid, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en water.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld.
Projectmer-plicht en mer-beoordelingsplicht
In het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een mer-procedure moet worden doorlopen (mer-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een mer-procedure al dan niet nodig is (mer-beoordelingsplicht). In onderdeel C en D in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is in kolom 4 aangegeven voor welk type activiteiten een projectmer (ook wel besluitmer genoemd) of mer-beoordeling moet worden doorlopen en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt.
Planmer-plicht
Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar biedt wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Binnen het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen als neventak aanwezig.
Conform wet- en regelgeving en jurisprudentie, dient bij de beoordeling of sprake is van een planmer-plicht ook rekening te worden gehouden met onbenutte ruimte die wordt overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen en eventuele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen van veehouderijen drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. zullen worden overschreden. Daarmee vormt het bestemmingsplan het kader voor mogelijke toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen sprake van een planmer-plicht.
Daarnaast kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het bestemmingsplan significante negatieve effecten op Natura 2000 heeft. In de ruime omgeving van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden gelegen (Coepelduynen, Kennemerland-Zuid, Meijendel & Berkheide en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck). Met name als het gaat om stikstofdepositie, kan op vele kilometers afstand sprake zijn van waarneembare effecten als gevolg van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.
Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).
De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:
In bijlage 5 is een Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) opgenomen, waarin is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee hebben de overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Ook is het voorontwerpbestemmingsplan met daarin de Nrd ter inzage gelegd. De Commissie voor de m.e.r. wordt in de voorfase niet betrokken (een advies van de Commissie voor de m.e.r. over de reikwijdte en detailniveau van een planMER is vrijwillig).
Het planMER is gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Het planMER zoals aangeboden aan de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen in bijlage 6. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen in bijlage 7. De Commissie signaleert een aantal tekortkomingen. In bijlage 8 is een notitie opgenomen waarin is gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de punten uit het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.
Algemeen
Het planMER is opgenomen in bijlage 6. Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied over het algemeen beperkt zijn. Uitzondering vormen de effecten op Natura 2000 (deze komen in het vervolg van deze paragraaf aan de orde). Voor vrijwel alle andere milieuthema's kan zonder meer worden aangetoond dat geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Waar relevant is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat geen negatieve milieueffecten optreden. Uit het planMER blijkt verder dat met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de bouwmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige landsschappelijke en cultuurhistorische waarden. Lokaal kan sprake zijn van beperkte negatieve effecten, maar op gebiedsniveau leidt het bestemmingsplan niet tot aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Wel is er voor gekozen om de mogelijkheid voor maïs- en ruwvoederteelt (in het ontwerpbestemmingsplan was deze mogelijkheid d.m.v. afwijking via omgevingsvergunning opgenomen) te schrappen, om ongewenste effecten op het gebied van landschap, natuur en waterhuishouding te voorkomen (zie ook bijlage 8).
Effecten op Natura 2000
Het belangrijkste inhoudelijke aandachtspunt in relatie tot de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan vormt het thema stikstofdepositie en de gevolgen daarvan voor Natura 2000. Conform het Besluit milieueffectrapportage en jurisprudentie dient bij de effectbeschrijvingen in een planMER uit te worden gegaan van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingplan biedt. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan Buitengebied significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. De bouwmogelijkheden voor de veehouderijen zijn daarbij maatgevend. Ook de ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw (via wijzigingsbevoegdheid, in het glastuinbouwconcentratiegebied) leidt tot en toename van stiktstofdepositie binnen de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als gevolg van de overige ontwikkelingen zijn geen relevante effecten te verwachten.
Bij een maximale invulling van de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 en op de ter plaatse aanwezige verzuringsgevoelige habitattypen. In het planMER zijn maatregelen in beeld gebracht waarmee de toename van stikstofdepositie kan worden voorkomen of beperkt. Daarbij is in eerste instantie gekeken naar de volgende maatregelen:
Uit de passende beoordeling blijkt dat ook met een combinatie van de voorgenoemde maatregelen op locaties binnen de Natura 2000-gebieden sprake is van significantie negatieve effecten. Dit is gevolg van het feit dat de dieraantallen (gemiddeld) relatief laag zijn binnen de gemeente Teylingen, waardoor er gemiddeld gezien veel onbenutte ruimte is binnen de bouwvlakken. Om significante negatieve effecten volledig uit te sluiten, dienen voorwaarden te worden verbonden aan de bouwmogelijkheden die bij recht worden geboden. Hoewel de bijdrage van de glastuinbouwbedrijven aan de stikstofdepositie binnen Natura 2000 veel geringer is dan de bijdrage van de veehouderijen, zullen ook de mogelijkheden voor de realisatie van glas (via wijzigingsbevoegdheid) voorwaarden moeten worden verbonden om significante negatieve effecten uit te kunnen sluiten.
Gezien de uitkomsten van de passende beoordeling zijn maatregelen noodzakelijk om significante negatieve effecten op Natura 2000 uit te kunnen sluiten. Het past niet binnen de gemeentelijke visie op het buitengebied om de agrarische bedrijven op slot te zetten om op die wijze significante negatieve effecten op Natura 2000 uit te sluiten. Het is wenselijk om zowel bij recht als via wijzigingsbevoegdheden ontwikkelingsruimte en flexibiliteit te bieden aan de agrarische bedrijven binnen het plangebied. In de praktijk zijn er voldoende mogelijkheden om toekomstige initiatieven te realiseren zonder nadelige effecten op Natura 2000, bijvoorbeeld door gebruik te maken van saldering of het treffen van technische maatregelen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de passende beoordeling is de volgende regeling opgenomen voor de percelen waar veehouderijen zijn gevestigd: Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding of wijziging van de bestaande veestapel (de veestapel zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met dien verstande dat dit niet meer mag zijn dan is vergund of gemeld op basis van de Wet milieubeheer), danwel een wijziging van het stalsysteem, waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf.
Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, waardoor bij een uitbreiding van de veestapel de ammoniakemissie mag toenemen, mits geen afbreuk wordt gedaan aan bestaande natuurwaarden. Aan de wijzigingsbevoegdheid waarmee de invulling van het glastuinbouwconcentratiegebied wordt mogelijk gemaakt, zijn vergelijkbare voorwaarden gekoppeld.
Op deze wijze wordt voorkomen dat de uitvoering van het bestemmingsplan leidt tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 en daarmee tot significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Bij de beoordeling of sprake is van een toename van ammoniakemissie is de huidige, feitelijke, legale situatie op het moment van inwerking treding van het bestemmingsplan bepalend. Bij het bepalen van de bedrijfsspecifieke huidige, feitelijke, legale situatie wordt gebruik gemaakt van de beschikbare bedrijfsgegevens, waaronder bouwvergunningen, milieuvergunningen / meldingen en gegevens die beschikbaar zijn vanuit milieucontroles.
Het plangebied ligt op een scheiding van twee verschillende landschapstypen: het strandwallen-strandvlakte landschap dat kenmerkend is voor de Bollenstreek en de combinatie van droogmakerijen en veenweidegebieden die kenmerkend is voor het Groene Hart.
De ontstaansgeschiedenis van beide landschapstypen hangt nauw samen met de bewegingen van de zeespiegel. In perioden waarin de zee zich terugtrok en de kust zich uitbreidde, kon een gordel van hoger gelegen zandige ruggen ontstaan (strandwallen). Tussen de strandwallen ontstonden vlakke gebieden (strandvlakten). Vanaf de 17e eeuw zijn de strandwallen afgezand om aan de vraag naar zand voor de uitbreiding van steden te voldoen. Om zand af te kunnen voeren, werden brede zandvaarten gegraven, die nu nog in de Bollenstreek aanwezig zijn, zoals de Haarlemmertrekvaart. De afgevlakte strandwallen bleken zeer geschikt voor bloembollenteelt. De afwisseling van bloembollen op de afgezande strandwallen en weilanden in de strandvlakten is kenmerkend voor de Bollenstreek.
Verder landinwaarts, achter de strandwallen, heeft afwisselend veengroei en afzetting van zeeklei plaatsgevonden. Op sommige plaatsen werd door erosie als gevolg van doorbraken van de Noordzee het veen weggeslagen zodat een aantal plassen en meren ontstond. Het moeraslandschap werd vanaf de middeleeuwen ontgonnen. Omdat een goede afwatering in het begin van de ontginning nog niet mogelijk was, stagneerde de waterafvoer en ontstond er steeds meer wateroverlast. De veengronden kwamen diep onder water te liggen en de weerstand tegen erosie verminderde snel. Grote stukken veenland werden weggeslagen en er ontstonden grote meren, zoals de Haarlemmermeer en de Kagerplassen. Een aantal plassen en meren werd vanaf de 17e eeuw drooggemalen en ingepolderd (de Lisser Poelpolder werd in 1624 drooggelegd). Hierdoor ontstond een landschap van veenweidegebieden afgewisseld met droogmakerijen. Het veenweidegebied is vanwege de natte omstandigheden altijd als weidegebied in gebruik geweest, de droogmakerijen kenden een bredere landbouwkundige toepassing vanwege de betere beheersbaarheid van de hydrologische omstandigheden.
Het noordwestelijk deel van het plangebied behoort tot het strandwallen-strandvlaktelandschap, het zuidoostelijk deel behoort tot het veenweidegebied. Het zuidelijke gedeelte vormt een overgangsgebied tussen de genoemde landschapstypen.
De provincie Zuid-Holland wil dat de afwisseling in landschappen en de kenmerkende waardevolle landschappen behouden blijven. Op grond van de verschillen in bodem, ontstaansgeschiedenis, het huidige gebruik en de verschijningsvorm is een onderscheid gemaakt (zie figuur 6.1). De belangrijkste kwaliteiten van de landschappen in het plangebied worden hieronder benoemd.
Veenweidelandschap
De veenweiden zijn kenmerkend voor Zuid-Holland. Ze bestaan al duizend jaar en zijn ontstaan op basis van menselijke ingrepen in de veenondergrond en de waterhuishouding. Karakteristiek zijn de verschillende (regelmatige) verkavelingspatronen met smalle kavels en veel sloten met hoog waterpeil en de aanwezigheid van kades, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende veenriviertjes, openheid, grasland, vee, (weide) vogels, en hier en daar rietlanden en moeras. Het zijn internationaal de best bewaarde cultuurlandschappen die zijn ingericht voor de landbouw.
Plassenlandschap
Dit is een waterrijk, halfbesloten landschap, bestaande uit waterplassen, riet en moeras en cultuurhistorisch waardevolle veenontginningen. De structuur van de ontginning is vaak nog herkenbaar. Dorpsontwikkeling vindt plaats in langgerekte linten, omsloten door water.
Bollen-zanderijenlandschap
Het bollen-zanderijenlandschap is een uniek landschap in Nederland, ontstaan door het vergraven van de oude duinen en strandwallen en aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Het landschap is overwegend vlak, open tot halfopen. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de restanten van het landgoederenlandschap en duinlandschap. Mede door intensivering van de bollenteelt dreigen versnippering en verrommeling inmiddels ook kenmerkend te worden.
Figuur 6.1 Uitsnede kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie
Teylingen ligt in het Hollandse Plassengebied. Hiervoor is door de provincie een gebiedsprofiel opgesteld. Daarbinnen ligt het noordelijk deel van het plangebied in het door de provincie aangewezen cultuurhistorische Topgebied Bollenstreek en in het zuidoostelijke deel van het plangebied ligt in het Topgebied Kaag/Oude Rijn. In figuur 6.2 zijn de Topgebieden aangegeven.
Figuur 6.2 Topgebieden (Bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Bollenstreek
In het regioprofiel Bollenstreek is beschreven dat het gebied nog een hoge dichtheid heeft aan cultuurhistorische waarden, waarbij in veel gevallen sprake is van een overlapping van archeologisch, landschappelijk en stedenbouwkundig belangrijke gebieden. Het cultureel erfgoed is nog in grote mate bepalend voor de karakteristiek en de identiteit van de streek. Voor deze gebieden geldt dat de cultuurhistorische identiteit sterk richtinggevend is voor de inrichting van de ruimte. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de karakteristieke streekeigen kenmerken van het gebied uitgangspunt voor het ontwerp.
De kenmerkende structuren en elementen van de Bollenstreek zijn:
Kaag/Oude Rijn
Topgebied Kaag/Oude Rijn wordt gekenmerkt door een open, gaaf en herkenbaar veenontginningslandschap. Het gebied is onderscheidend vanwege de onregelmatige blokverkaveling (in tegenstelling tot de veel rechtlijniger strokenverkaveling in de Waarden, topgebieden 10 en 11) en het afwijkende bewoningspatroon. Hier geen kilometerslange bebouwingslinten en rechtlijnige copeverkavelingen, maar een grillig en kleinschalig veenweidelandschap met verspreide bebouwing. Het gebied heeft een waterrijk karakter met door afslag vergrote veenmeren, brede poldersloten en bekade boezemwateren. Bij de boezemwateren is een hoge concentratie van oude windmolens te vinden (inclusief de enige twee twaalfkantige molens in Nederland). De kenmerkende structuren en elementen zijn in het regioprofiel als volgt opgenomen:
Cultuurhistorische Atlas Duin- en Bollenstreek
Het project Cultuurhistorische Atlas is ontstaan op initiatief van Landschapsbeheer Zuid-Holland, Agrarische Natuur- en Landschapsvereniging Geestgrond en het Cultuurhistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek. In de Cultuurhistorische Atlas Duin- en Bollenstreek worden alle nog herkenbaar aanwezige cultuurhistorische gebieden en elementen beschreven, die kenmerkend zijn voor het wereldwijd unieke karakter van deze streek. Het gebied dat deze Cultuurhistorische Atlas bestrijkt omvat de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen.
Per gemeente zijn in de periode 2012 en 2013 bijeenkomsten georganiseerd waarin het project is toegelicht en de werkzaamheden werden gestart. Voor het verzamelen van alle gegevens over de cultuurhistorisch waardevolle gebieden en elementen werd een beroep gedaan op iedereen, die daar kennis van heeft. De Cultuurhistorische Atlas is dan ook tot stand gekomen met de inbreng uit de streek en raadpleegbaar via een website.
In de Cultuurhistorische Atlas worden zeven verschillende landschappen onderscheiden: de duinen, de strandwallen, de strandvlaktes, de zanderijen, het mondingsgebied van de Rijn, plassen en veenweidegebieden en droogmakerijen.
Deze landschappen zijn weer opgedeeld in ongeveer 70 gebieden. Binnen elk gebied zijn de karakteristieke cultuurhistorische elementen geïnventariseerd zoals bollenvelden, beekjes, dijken, molens, oude hagen, grenspalen, boerderijen, bollenschuren, hoge wegen, gemalen en pestbosjes.
Figuur 6.3 Cultuurhistorische Atlas Duin- en Bollenstreek
De landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken zijn binnen de hoofdbestemmingen beschermd.
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Bij het provinciaal belang 'realiseren van de EHS' horen de ambities:
De EHS bestaat uit bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De EHS op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening. De Natura 2000-gebieden behoren tot de EHS.
Compensatiebeginsel Natuur, Recreatie en Landschap
In een dynamische omgeving is het niet te vermijden dat er toch plannen ontwikkeld worden die inbreuk doen op te beschermen waarden. Over het algemeen wordt er bij ontwikkelingen gevraagd om een goede landschappelijke inpassing. Voor een aantal categorieën gebieden wordt daarboven compensatie van het verlies aan waarden geëist. In Zuid-Holland gaat het dan om:
In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Over het algemeen vindt de compensatie plaats:
De compensatieverplichting voor gebieden in de EHS is conform de AMvB Ruimte geregeld in artikel 5 van de verordening. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het huidige agrarische grondgebruik in belangrijke weidevogelgebieden (zoals intensivering van het graslandgebruik, de aanleg van kavelpaden, slootdempingen, ruwvoederteelt en de nieuwbouw of uitbreiding van boerderijen), op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden (mits wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 3 van de verordening) en op de aantasting van karakteristieke landschapselementen voor zover gelegen binnen de bebouwingscontouren of agrarische bouwpercelen.
In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Door de kleinschaligheid is het bestemmingsplan het aangewezen planniveau om daarvoor het compensatiebeginsel vast te leggen.
De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden en karakteristieke landschapselementen moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen, staan in de provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, en Landschap Zuid-Holland (1997)'.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Beschermde gebieden
Zoals op figuur 6.3 is te zien maakt een deel van de Kagerplassen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten zuidwesten van Voorhout liggen 2 losse EHS-gebieden. De Haarlemmertrekvaart is een ecologische verbindingszone. In het plangebied liggen ook meerdere belangrijke weidevogelgebieden. Op enige afstand van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Kennemerland Zuid, Coepelduynen, Meijendel en Berkheide en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.
Figuur 6.3 Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid
Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het is een reliëfrijk en landschappelijk afwisselend gebied, dat grotendeels bestaat uit kalkrijke duinen. De overgang tussen de kalkrijke jonge duinen en ontkalkte oude duinen ligt ter hoogte van Zandvoort. Dit levert een soortenrijke en kenmerkende begroeiing op, met duinroosvegetaties in het open duin, duingraslanden, vochtige en droge duinvalleien, plasjes, goed ontwikkelde struwelen en diverse vormen van duinbossen. Vegetaties van vochtige en natte duinvalleien komen met name voor ten zuiden van Zandvoort, waarvan het Houtglob het best ontwikkelde kalkrijke, natte duinvallei is. Het areaal kalkrijk duingrasland is vooral rondom Zandvoort groot. Hier komen over voorbeelden van het zeedorpenlandschap voor. De oudere duinen van het zuidoostelijk gedeelte herbergen goed ontwikkeld kalkarm duingrasland. Ook zijn er in het zuidelijke puntje en ter hoogte van Zandvoort paraboolduincomplexen aanwezig. Het Kennemerstrand is de enige locatie langs de Hollandse vastelandsduinen waar een jonge strandvlakte met embryonale duinen en een uitgestrekte oppervlakte met kalkrijke duinvalleien aanwezig is. Aan de binnenduinrand zijn diverse landgoederen aanwezig. Hier zijn een aantal oude buitenplaatsen gelegen, die voor een aanzienlijk deel bebost zijn met naaldbos en loofbos, waaronder oude bossen met rijke stinzeflora.
Kennemerland-Zuid is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat voor het gebied instandhoudingsdoelen zijn opgenomen voor habitattypen en -soorten. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen.
Tabel 6.1 Instandhoudingsdoelstellingen
SVI Landelijk | doelst. opp.vl. | doelst. kwal. | doelst. pop. | ||
habitattypen | |||||
H1310B | Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) | + | = | = | |
H1330A | Schorren en zilte graslanden (buitendijks) | - | = | = | |
H2110 | Embryonale duinen | + | = | = | |
H2120 | Witte duinen | - | > | > | |
H2130A | *Grijze duinen (kalkrijk) | -- | > | > | |
H2130B | *Grijze duinen (kalkarm) | -- | = | > | |
H2130C | *Grijze duinen (heischraal) | -- | > | > | |
H2150 | *Duinheiden met struikhei | + | = | = | |
H2160 | Duindoornstruwelen | + | = (<) | = | |
H2170 | Kruipwilgstruwelen | + | = (<) | = | |
H2180A | Duinbossen (droog) | + | = | = | |
H2180B | Duinbossen (vochtig) | - | = | > | |
H2180C | Duinbossen (binnenduinrand) | - | = | = | |
H2190A | Vochtige duinvalleien (open water) | - | > | > | |
H2190B | Vochtige duinvalleien (kalkrijk) | - | > | > | |
H2190D | Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) | - | > | > | |
habitatsoorten | |||||
H1014 | Nauwe korfslak | - | = | = | = |
H1042 | Gevlekte witsnuitlibel | -- | > | > | > |
H1903 | Groenknolorchis | -- | = | = | > |
* prioritair habitattype.
Natura 2000-gebied Coepelduynen
Het Natura 2000-gebied Coepelduynen omvat de smalle strook kustduinen tussen Katwijk en Noordwijk. Het relatief kleine gebied is van bijzondere waarde omdat er op grote schaal goed ontwikkeld, kalkrijk duingrasland voorkomt dat kenmerkend is voor het zeedorpenlandschap. Andere habitattypen nemen in het gebied een marginale plaats in.
Het relatief kleine gebied heeft een gevarieerd duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Het gebied behoort tot de kalkrijke jonge duinen. Er is geen duidelijke binnenduinrand aanwezig, waardoor de overgang naar het polderlandschap vrij abrupt is. Delen zijn in het verleden door de mens beïnvloed en gebruikt voor het drogen van netten, het weiden van vee en als duinakkers. Hierdoor is een specifiek open duinlandschap ontstaan met een afwisseling van duingraslanden, struwelen en bos waarin waardevolle flora en fauna voorkomt. Deze vegetaties zijn de aanleiding geweest het gebied als Natura 2000-gebied aan te wijzen. Aangewezen habitattypen uit het Besluit Natura 2000-gebied Coepelduynen zijn:
Het vetgedrukte habitattype 'grijze duinen' is een prioritair habitattype.
Natura 2000-gebieden Meijendel en Berkheide
Meijendel en Berkheide bestaat uit een brede duinstrook met een gevarieerd en uitgestrekt, kalkrijk duinlandschap, dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Het zuidelijke deelgebied Meijendel is een relatief laag gelegen gebied met grote 'uitgestoven duinvlakten', dat in het zuidelijk deel minder reliëfrijk is. In het noordelijke deelgebied Berkheide liep het zand vast in de oorspronkelijk natte stroombedding van de oude Rijn. Het is gevormd door overstuiving van oude duinen, waardoor het een relatief hooggelegen duinmassief is. Hier is de kweldruk dan ook groter dan in Meijendel. Het landschap heeft een kenmerkende opbouw van evenwijdige duinenrijen met opeenvolgende hoge paraboolduinen en moerassige laagten met struweel, waarin grote valleien liggen zoals Kijfhoek, Bierlap en de vallei Meijendel. Dit zijn duinakkers die nu vooral uit bos bestaan; het gebied kent dan ook een aantal goed ontwikkelde bostypen. Plaatselijk, zoals in de Libellenvallei, komen soortenrijke duinvalleibegroeiingen voor. Na grootschalig herstel van een aantal valleien bij de Wassenaarse Slag breiden deze begroeiingen zich uit. In Berkheide is, met name in de buurt van Katwijk, een groot areaal goed ontwikkeld kalkrijk duingrasland aanwezig, ontstaan door het eeuwenlange menselijke gebruik van het zogenaamde zeedorpenlandschap.
Meijendel en Berkheide is een Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat voor het gebied instandhoudingsdoelen zijn opgenomen voor habitattypen en –soorten. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen. Het is nog niet bekend wanneer het gebied definitief als Natura 2000-gebied wordt aangewezen.
Tabel 6.2 Instandhoudingsdoelstellingen
SVI Lande lijk | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Kwal. | Doelst. Pop. | ||
Habitattypen | |||||
H2120 | Witte duinen | - | = | > | |
H2130A | *Grijze duinen (kalkrijk) | -- | > | > | |
H2130B | *Grijze duinen (kalkarm) | -- | > | > | |
H2160 | Duindoornstruwelen | + | = (<) | = | |
H2180A | Duinbossen (droog) | + | = | = | |
H2180B | Duinbossen (vochtig) | - | = | > | |
H2180C | Duinbossen (binnenduinrand) | - | = | > | |
H2190A | Vochtige duinvalleien (open water) | - | > | > | |
H2190B | Vochtige duinvalleien (kalkrijk) | - | > | > | |
H2190D | Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) | - | > | > | |
Habitatsoorten | |||||
H1014 | Nauwe korfslak | - | = | = | = |
H1042 | Gevlekte witsnuitlibel (complementair) | -- | > | > | > |
H1318 | Meervleermuis | - | = | = | = |
* prioritair habitattype.
Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
De Nieuwkoopse Plassen en De Haeck zijn restanten van het voormalige Hollandse kustvlakteveen. De is een laagveenverlandingsgebied waarin, naast veenplassen met bijzondere watervegetaties, een grote oppervlakte overgangsveen en moerasheide is gevormd. Het is tevens het meest westelijk gelegen verlandingsgebied waarin nog lokaal goed ontwikkelde vegetaties van basenrijk overgangsveen te vinden zijn. Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger, snor, rietzanger). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (zwartkopmeeuw, zwarte stern). Voor de zwartkopmeeuw betreft het de grootste broedkolonie buiten de Delta.
De Nieuwkoopse Plassen en De Haeck is aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat voor het gebied instandhoudingsdoelen zijn opgenomen voor vogels en habitattypen en –soorten. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen. Het is nog niet bekend wanneer het gebied definitief als Natura 2000-gebied wordt aangewezen.
Tabel 6.3 Instandhoudingsdoelstellingen
SVI Landelijk | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Kwal. | Doelst. Pop. | Draagkracht aantal vogels | Draagkracht aantal paren | ||
Habitattypen | |||||||
H3140 | Kranswierwateren | -- | > | > | |||
H3150 | Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden | - | > | > | |||
H4010B | Vochtige heiden (laagveengebied) | - | > | = | |||
H6410 | Blauwgraslanden | -- | > | > | |||
H7140A | Overgangs- en trilvenen (trilvenen) | -- | > | > | |||
H7140B | Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) | - | > | > | |||
H7210 | *Galigaanmoerassen | - | = | = | |||
H91D0 | *Hoogveenbossen | - | = | = | |||
Habitatsoorten | |||||||
H1082 | Gestreepte waterroofkever | -- | > | > | > | ||
H1134 | Bittervoorn | - | = | = | = | ||
H1149 | Kleine modderkruiper | + | = | = | = | ||
H1318 | Meervleermuis | - | = | = | = | ||
H1340 | *Noordse woelmuis | -- | = | = | = | ||
H1903 | Groenknolorchis | -- | = | = | = | ||
H4056 | Platte schijfhoren | - | = | = | = | ||
Broedvogels | |||||||
A021 | Roerdomp | -- | > | > | 6 | ||
A022 | Woudaapje | -- | > | > | 5 | ||
A029 | Purperreiger | -- | = | = | 120 | ||
A176 | Zwartkopmeeuw | + | = | = | 9 | ||
A197 | Zwarte Stern | -- | > | > | 100 | ||
A292 | Snor | -- | > | > | 50 | ||
A295 | Rietzanger | - | = | = | 340 | ||
A298 | Grote karekiet | -- | > | > | 5 | ||
Niet-broedvogels | |||||||
A027 | Grote Zilverreiger | + | = | = | 60 | ||
A041 | Kolgans | + | = | = | 3000 | ||
A050 | Smient | + | = | = | 3500 | ||
A051 | Krakeend | + | = | = | 90 |
* prioritair habitattype.
Beschermde soorten
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Het plangebied is gesitueerd op de overgang van het bollen-zanderijenlandschap naar het veenweidegebied. Een belangrijk deel van het plangebied is in de loop der tijd omgevormd tot agrarisch gebied zonder relevante ecologische betekenis (met name daar waar bollenteelt plaatsvindt). De ecologische waardevolle terreinen zijn aan te treffen in de vorm van de Kagerplassen en kleinere elementen; deze zijn verweven met de overige hoofdfuncties. Zo komen in het plangebied de natuurlijke begroeiingen met name voor in de vorm van zogenaamde lijnvormige elementen, zoals pestbosjes, sloten en slootkanten, wegbermen en erfbeplantingen. Deze elementen kunnen van betekenis zijn voor planten- en vogelsoorten, voor kleine zoogdieren en overige fauna. Daarnaast zijn de open graslanden van betekenis als weidevogelgebied en voor overwinterende vogels. Deze graslanden zijn ook belangrijk jachtgebied voor soorten als buizerd en sperwer.
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem, dotterbloem en rietorchis aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de tuinen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. In het weidegebied komen patrijs, tureluur, kievit en scholekster voor. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de in het plangebied voorkomende soorten als sperwer, ransuil, bosuil, buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen. De Haarlemmertrekvaart kan een functie hebben als migratieroute.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. In het plangebied is ook het voorkomen van de zwaar beschermde rugstreeppad bekend.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. In waterpartijen met een goede waterkwaliteit kan ook de beschermde bittervoorn voorkomen. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Weekdieren
De zwaar beschermde platte schijfhoren heeft een voorkeur voor helder, stilstaand of zeer zwakstromend water met een rijke plantengroei. De trefkans is het grootst als zowel ondergedoken vaatplanten, draadalgen, als planten met drijvende bladeren aanwezig zijn. Er lijkt een zekere voorkeur voor veenbodems te bestaan, ten opzichte van zand- en kleibodems. De soort leeft zowel in grote plassen en meren als in smalle sloten. Het water mag niet te voedselrijk zijn, terwijl ook anderszins ionenrijk water wordt gemeden; zo komt de soort niet voor in brakke wateren.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 6.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 6.4 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij ontwikkelingen | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem, grote kaardenbol en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | ja | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad platte schijfhoren |
ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | sperwer, buizerd, ransuil, gierzwaluw en huismus | ja |
Binnen het plangebied worden diverse ontwikkelingen voorzien (zie hoofdstuk 5) die kunnen leiden tot aantasting van natuurwaarden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 en beschermde natuurmonumenten
Uit het planMER blijkt dat significant negatieve op Natura 2000-gebieden als gevolg van verzuring/vermesting door stikstofdepositie niet zijn uit te sluiten als gebruik wordt gemaakt van de maximale ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan. In de regeling van het bestemmingsplan is daarom een voorwaarde opgenomen, zodat dit effect niet optreedt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.1.4 (resultaten en conclusies planMER en paragraaf 6.1.5 (doorvertaling in het bestemmingsplan).
EHS
Bestaande natuur in de EHS wordt overeenkomstig bestemd. De bestaande agrarische bouwkavels vallen buiten de aanwijzing van de EHS. Binnen de bestemming natuur, kunnen geen ontwikkelingen plaatsvinden.
Uit het planMER blijkt dat negatieve effecten op de EHS niet optreden.
Weidevogels
De uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven leidt tot een intensivering van mais- en ruwvoederteelt. Dit leidt tot een afname van belangrijk weidevogelgebied.
Ook de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied leidt tot een beperkte aantasting van het weidevogelgebied.
Vanuit het Compensatiebeginsel Natuur, Recreatie en Landschap geldt voor de aantasting een compensatieplicht. Bij concrete initiatieven moet hieraan voldaan worden.
Beschermde soorten
Het plangebied biedt leefgebied aan verschillende beschermde soorten. Het betreft voornamelijk algemeen voorkomende soorten en daarnaast enkele zwaar beschermde soorten.
De ontwikkelingen vinden hoofdzakelijk plaats op of direct in de buurt van de bestaande bouwkavels. Plaatselijk kan dit leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, zoals aantasting van vaste nestplaatsen van broedvogels. In het kader van de Ffw dienen deze effecten echter gemitigeerd en/of gecompenseerd te worden. Negatieve effecten op de ecologische waarden in het plangebied kunnen dan ook worden uitgesloten. Toekomstige ontwikkelingen dienen op dat moment onderzocht en getoetst te worden aan de Ffw.
Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien nodig zal de bodem worden gesaneerd, zodat deze geschikt is voor de nieuwe functie.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Binnen het plangebied
Uit de risicokaart blijkt dat op de grens van Voorhout en het plangebied de Bevi-inrichting Van Gent & Van der Meer BV is gelegen aan de Jacoba van Beierenweg 128C. Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6-contour is niet buiten de inrichting gelegen. Daarnaast blijkt uit de risicokaart dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Deze inrichting is dan ook niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Aan de noordwestgrens van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door hogedruk aardgasleidingen. De gegevens van deze leidingen zijn in de onderstaande tabel opgenomen.
gasleiding | uitwendige diameter (mm) | maximale werkdruk (bar) | PR 10-6 contour (m) | invloedsgebied (m) | overschrijding GR |
A-560 | 914.00 | 66.20 | 0 | 430 | Nee |
W-535 | 323.90 | 40 | 0 | 150 | Nee |
Binnen het plangebied liggen de PR 10-6-contouren van de leidingen niet buiten de leidingen. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Delen van het plangebied liggen wel binnen het invloedsgebied van de leidingen. De Gasunie heeft in 2012 onderzoek gedaan naar het GR in de omgeving van de leidingen van de Gasunie. Het GR ligt in alle gevallen onder de oriëntatiewaarde. Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Door de vaststelling van het bestemmingsplan zal het GR dan ook niet toenemen. Ook het GR vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De brandstofleidingen zoals opgenomen in vigerende plannen (zie paragraaf 1.3) worden 1-op-1 overgenomen in dit bestemmingsplan.
In het plangebied vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg N208 (wegvak z102-3, N206/N443 Noordwijkerhout-N208 Hoofdstraat Sassenheim). Volgens de risicokaart ligt de PR 10-6-contour niet buiten de weg. De PR 10-8-contour, indicatief voor het invloedsgebied, ligt op 21 m. Het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Teylingen blijkt het GR zelfs lager te zijn dan 0.01 maal de oriëntatiewaarde. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal de vaststelling niet van invloed zijn op het GR. De aanwezigheid van de weg staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Ook over de A44 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (wegvak Z1: afrit 3 Noordwijkerhout-afrit 9 Leiden Zuid). Volgens de risicokaart is de PR 10-6-contour niet buiten de weg gelegen. Ook is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. De PR 10-8-contour, indicatief voor het invloedsgebied, ligt op 137 m. Een deel van het plangebied is dus in het invloedsgebied gelegen. Uit het nog in ontwikkeling zijn de Basisnet Weg 1.0 blijkt dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Dat wordt bevestigd door de risicoberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Teylingen (daaruit blijkt dat het GR maximaal 26,6% van de oriëntatiewaarde bedraagt). Ook deze weg vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 18 december 2014 een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. De raad heeft gemeentelijke wegen of weggedeelten aangewezen, waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. Doel is een zo veilig mogelijk netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg binnen de gemeente Teylingen. De route bestaat al en wordt al gebruikt door vrachtverkeer. Alleen is de route nu formeel vastgesteld. De route wordt gemarkeerd door oranje borden met een zwarte stip, die begin 2015 worden geplaatst.
In de omgeving van het plangebied
Buiten het plangebied aan de Rijksstraatweg 31 in Sassenheim ligt de Bevi-inrichting Akzo Nobel Coatings. De PR 10-6-contour is niet buiten de inrichting gelegen. In 2010 is een QRA voor deze inrichting opgesteld omdat een overschrijding van de hoge BRZO-drempel plaatsvindt. Uit deze QRA is gebleken dat het invloedsgebied van het GR op 550 m is gelegen. De grens van de inrichting grenst aan het plangebied. Een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied. Uit de QRA is gebleken dat het GR niet overschreden wordt (figuur 6.4) en zelfs kleiner is dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde. De aanwezigheid van de inrichting vormt dus geen belemmering voor voorliggende bestemmingsplan. Het GR dient wel verantwoord te worden.
Figuur 6.4 QRA Akzo Nobel
In Sassenheim is daarnaast ook Transportbedijf Wesseling gevestigd. Het 1% letaliteitsgebied van Wesseling ligt over een deel van het plangebied. Volgens de risicoberekening van Cauberg-Huygen voor bestemmingsplan Bedrijventerreinen (rapportnr. 20100537-03, 28 mei 2010) is het GR kleiner dan 0,01 maal de orientatiewaarde.
Uit de voorgaande beschrijving blijkt dat sprake is van verschillende risicobronnen in en rond het plangebied. Het GR ligt in alle gevallen ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen hebben voor de risicosituatie. Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Hollands Midden. De Veiligheidsregio geeft aan dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor reactie. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In de paragraaf externe veiligheid is aandacht besteed aan de risicorelevante leidingen binnen het plangebied. Daarnaast is midden door het plangebied een bovengrondse hoogspanningsleiding (150 kV) gelegen. In de omgeving van hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Voor de betreffende verbinding bedraagt de indicatieve zone 80 m aan weerszijden. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt dus geen ontwikkelingen mogelijk binnen de indicatieve zone. De hoogspanningsverbinding vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De leidingen en hoogspanningsverbinding zijn met de bijbehorende belemmeringenstrook opgenomen op de verbeelding en in de regels.
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Figuur 6.5 Bouwbeperkingen
Figuur 6.6 Beperkingen bouwhoogte
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Figuur 6.7 De 20 Ke-contour van Schiphol
Bron: Mainport Schiphol, Beleidsinformatie achtergronddocument door Project Mainport Schiphol, december 2005.
Een deel van het plangebied ligt binnen de beperkingengebieden uit het Lib. Op grond hiervan gelden in dit gebied beperkingen voor bebouwing. Binnen dit gebied zijn uitsluitend de volgende objecten toegestaan:
Tevens geldt hier op basis van het Lib een maximale bouwhoogte van 150 m. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met het Lib.
Ook ligt het gebied binnen de 20 Ke-contour uit de Nota Ruimte. Binnen dit deel van het plangebied mogen dus geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour wel mogelijk. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw mogelijk.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, leveren de beperkingen als gevolg van de ligging nabij Schiphol geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 6.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://viewer2010.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de rijksweg A44 en de Hoofdstraat ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de wegen ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het planMER is ingegaan op de gevolgen de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hieruit blijkt dat geen overschrijdingssituaties ontstaan als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
Railverkeerslawaai
Langs spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.
Industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken (zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht), gezoneerd te zijn. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
In het plangebied is geen sprake van nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten. Bestaande geluidsgevoelige objecten kunnen via afwijking of wijziging verplaatst worden. Daarnaast zijn er wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe Ruimte voor Ruimte-woningen en voor nieuwe woningen in bollenschuren. In de betreffende wijzigingsbevoegdheden is de milieukundige inpasbaarheid als voorwaarde opgenomen, waaronder ook het aspect wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai wordt verstaan.
Binnen het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Ook liggen er geen geluidzones van gezoneerde terreinen over het plangebied.
De directe mogelijkheden uit dit bestemmingsplan staan geen nieuwe geluidsgevoelige toe. Bij de wijzigingsbevoegdheden waarmee nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) worden mogelijk gemaakt, is de milieukundige inpasbaarheid als voorwaarde opgenomen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk in dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 6.5):
Tabel 6.5 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
concentratiegebied | niet concentratiegebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m |
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk zijn bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies, waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven.
In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard SvB is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar bijlage 1.
Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden activiteiten uit categorie 1 en 2 van de SvB algemeen toelaatbaar geacht.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In bijlage 3 zijn de bedrijven opgenomen die behoren tot een categorie die hoger is dan 2 en daardoor een specifieke aanduiding krijgen. Op basis van de specifieke aanduiding kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze aanduiding. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat horecavoorzieningen op de betreffende locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH).
De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid. Er is vooral gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. Voor een nadere toelichting op de regeling van horecavoorzieningen met de SvH wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Toelaatbaarheid per gebiedstype
Ter plaatse van de bestemming Horeca wordt horeca tot en met categorie 1b algemeen toelaatbaar geacht. Horeca uit een hogere categorie dan de algemene toelaatbaarheid wordt uitsluitend mogelijk gemaakt op bestaande locaties.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om horeca-activiteiten uit de milieucategorie die één stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid toe te staan. In dat geval dient echter wel te worden aangetoond dat een vrijgestelde horecavoorziening niet zorgt voor onacceptabele hinder ten opzichte van omliggende woningen.
Inventarisatie horecavoorzieningen
Bestaande horecavoorzieningen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de categorieën SvH. Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied twee horecavoorzieningen voorkomen, namelijk 't Soldaatje aan de Jacoba van Beierenweg 150 en de Kaagsociëteit aan de Sweilandpolder 8. De Kaagsociëteit valt in categorie 1b van de SvH en valt hiermee binnen de algemene toelaatbaarheid. 't Soldaatje behoort tot categorie 2 van de SvH en past hierdoor niet binnen de algemene toelaatbaarheid. Deze horeca-inrichting wordt door middel van een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt.
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het landelijk gebied van Teylingen rondom de kernen Voorhout, Warmond en Sassenheim.
Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het noordwesten van het plangebied uit hoger gelegen zandgrond en in het zuidoosten uit lager gelegen zeekleigrond. Rondom de meren is ook veen aanwezig. In het plangebied is sprake van de grondwatertrappen II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert van circa NAP -0,1 m in het noordwesten van het plangebied tot NAP -1,6 m in het zuidoosten.
Figuur 6.8 Bodemkwaliteit (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn meerdere watergangen en boezemkades gelegen, voor de afwatering van het gebied. Tevens zijn in het zuidoosten van het plangebied de Dieperpoel, Norremeer, Eijmerspoel, Zweiland, 't Joppe, Warcekerleede en de Spriet gelegen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De plassen aan de zuidoostzijde van het plangebied behoren tot de KRW-waterlichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt binnen een aandachtsgebied voor veiligheid tegen overstromingen, met extra aandacht voor het op peil brengen van de regionale en primaire waterkeringen (zie figuur 6.9).
Figuur 6.9 aandachtsgebied voor overstromingen (waterbeheerplan)
Ook zijn er binnen het plangebied verschillende regionale waterkeringen gelegen. Deze waterkeringen worden samen met de kern- en beschermingszone op de verbeelding opgenomen (zie figuur 6.10).
Figuur 6.10 Regionale waterkeringen (http://rijnland.esri.nl/keringen/)
Afvalwaterketen en riolering
Het Waterschap Rijnland maakt zich sterk voor integraal beheer van de afvalwaterketen. De gemeente Teylingen gaat in samenwerking met het waterschap en verschillende gemeenten de afvalwaterinzameling, het afvalwatertransport en de afvalwaterzuivering in de afvalwaterzuiveringsinstallaties aanpakken. De efficiency van het zuiveringsbeheer wordt hiermee verbeterd en lozingen van voedingsstoffen uit de afvalwaterzuiveringsinstallaties op het oppervlaktewater worden beperkt. Zo wordt een betere waterkwaliteit bereikt.
Hoogheemraadschap Rijnland
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat: het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het Gemeentelijk Rioleringsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Omgevingsvergunning
Voor bouwwerken binnen de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering is op basis van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning noodzakelijk. Naast deze omgevingsvergunning van de gemeente is ook een watervergunning van het waterschap nodig vanwege het waterhuishoudkundig belang.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt gekenmerkt door een aantal belangrijke provinciale wegen die het gebied doorkruisen, zoals de N443 ('s-Gravendamseweg) en de N444 (Leidsevaart). Deze wegen faciliteren, naast het verkeer naar Voorhout, Warmond en Sassenheim, ook de regionale verbinding tussen Noordwijk, Noordwijkerhout en het kustgebied enerzijds en de autosnelweg A44 anderzijds. Daarnaast lopen binnen het plangebied de N450 (Jacoba van Beierenweg), welke Voorhout met de N443 verbindt en de N208 (Heereweg) richting Lisse en Hillegom. Andere belangrijke ontsluitingswegen zijn de Oosthoutlaan (Sassenheim-Voorhout) en de Herenweg/Oosteinde (Warmond-Sassenheim). Deze wegen zijn op basis van het GVVP gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom en hebben een maximumsnelheid van 60 km/h. Verder wordt de gemeente doorsneden door de autosnelweg A44 welke vanaf Wassenaar via Leiden richting de A4 naar Amsterdam voert. De A44 is een stroomweg met een maximumsnelheid van 120 km/h en 100 km/h ter hoogte van de brug over de Ringvaart van de Haarlemmermeer. De gemeente Teylingen heeft drie aansluitingen op de A44. Ten noordwesten van de gemeente loopt de N206 als provinciale weg tussen Leiden, Katwijk en Haarlem. Met name de N443 en de N444 vormen belangrijke schakels tussen de A44 en de N206 en kennen daarom in de spitsperioden en op zomerse dagen een hoge verkeersbelasting. Vaak doen zich op deze wegen doorstromingsproblemen voor, zoals rondom de aansluiting op de A44 bij het Postviaduct (N444) en ter hoogte van de spoorwegovergang (N443). De provincie Zuid-Holland werkt momenteel aan oplossingen voor de problematiek rondom het Postviaduct door de aanleg van een turborotonde aan de zuidzijde van de A44 en een optimalisatie van het met verkeerslichten geregelde kruispunt aan de noordzijde. Daarnaast worden diverse studies uitgevoerd naar verbetering van de Duin- en Bollenstreek op regionaal niveau, zoals de Noordelijke Randweg Rijnsburg, de Rijnlandroute en een nieuwe noordelijke verbinding tussen de A4 en de N206. Deze ontwikkelingen kunnen een positief effect hebben op de doorstroming op de wegen binnen het plangebied. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente doen zich met name voor binnen de kern Voorhout, zoals de woningbouwlocaties Hooghkamer en Engelse Tuin. In dat kader bestaat ook het voornemen een Noordelijke Randweg aan te leggen, welke de N450 ten oosten van de kern moet verbinden met de N444 ten westen van de kern. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Dit zijn landelijke ontsluitingswegen die met name bedoeld zijn voor de ontsluiting van de aanliggende percelen en geen doorgaande functie hebben. Voorbeelden daarvan zijn de Loosterweg, Prinsenweg, Van de Berch van Heemstedeweg, Engelselaan, Frank van Borselenlaan, Oude Herenweg en Rijnsburgerweg. Ter hoogte van de Van de Berch van Heemstedeweg is een verkeersknip ingesteld richting de Engelselaan, waardoor doorgaand verkeer tussen Sassenheim en Voorhout verplicht is via de daarvoor bedoelde Oosthoutlaan te rijden. Zo wordt doorgaand verkeer door het buitengebied zoveel mogelijk beperkt.
Ontsluiting langzaam verkeer
De fietsstructuur wordt binnen het plangebied met name gedragen door de vrijliggende fietspaden langs de provinciale wegen. Alle gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied beschikken over vrijliggende fietspaden. Daarnaast zijn op de erftoegangswegen binnen het plangebied vaak fiets(suggestie)stroken aanwezig. Een belangrijke solitaire fietsroute voert parallel aan de A44 en de spoorlijn Leiden-Amsterdam en ontsluit Leiden met Sassenheim en de Haarlemmermeer. Ter hoogte van de brug over de Ringvaart geeft het fietspad aansluiting op de fietsroutes binnen de Haarlemmermeer. Daarnaast lopen ten noorden van Warmond diverse solitaire fietspaden richting Voorhout en Sassenheim en loopt er een fietspad door de Roodemolenpolder. Diverse wegen binnen het plangebied maken onderdeel uit van het landelijke fietsknooppuntennetwerk. Het betreft de Leidsevaart, Herenweg/Oosteinde, Van de Berch van Heemstedeweg, Frank van Borselenweg, Jacoba van Beierenweg, Rijnsburgerweg en 's-Gravendamseweg. Verder zijn er ten zuidoosten van Warmond diverse recreatieve fietspaden en wandelpaden rondom de Kagerplassen.
Ontsluiting openbaar vervoer
De gemeente wordt doorsneden door de spoorlijn Leiden-Haarlem (Oude Lijn) waaraan het station Voorhout ligt en de spoorlijn Leiden-Schiphol-Amsterdam (Schiphollijn) waaraan het station Sassenheim ligt. Station Sassenheim ligt binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. De stations worden aangedaan door stoptreinen tussen Leiden en Haarlem respectievelijk Leiden, Schiphol en Amsterdam Zuid. Daarnaast wordt het plangebied aangedaan door diverse buslijnen tussen Leiden, Voorhout en Sassenheim en tussen Leiden, Warmond, Sassenheim, Lisse en Haarlem.
Verkeersveiligheid
De gebiedsontsluitingswegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid in verband met veel erfaansluitingen, is de maximumsnelheid op deze wegen hoofdzakelijk 60 km/h. Onderlinge kruispunten tussen gebiedsontsluitingswegen zijn vormgegeven als rotondes. Fietsers hebben veelal een eigen plaats op de weg. Op erftoegangswegen wordt fietsverkeer gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Sommige erftoegangswegen beschikken over fiets(suggestie)stroken. Daarnaast zijn er solitaire fietsvoorzieningen binnen het plangebied, zoals het fietspad langs de A44 en de fiets- en wandelpaden rondom de Kagerplassen. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.
Alle vervoersmodaliteiten kennen een eigen plaats binnen de verkeersstructuur van Teylingen. Het gemotoriseerd verkeer wordt met name afgewikkeld via de daarvoor bedoelde gebiedsontsluitingswegen. Met name op de N443 en de N444 doen zich regelmatig doorstromingsproblemen voor. Daarvoor zijn diverse lokale en regionale oplossingsrichtingen. De fietsstructuur kenmerkt zich door een stelsel van de vrijliggende en solitaire fietspaden. Het openbaar vervoer wordt met name gefaciliteerd door de treinstations en aanvullende buslijnen. Geconcludeerd wordt dat een goede verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid voor alle vervoersmodaliteiten in voldoende mate gewaarborgd is.
Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota 'Onder de grond - Beleid voor archeologie in Teylingen' van 1 maart 2010. Als uitgangspunt voor deze nota dienden de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart uit 2009. Deze kaarten zijn in 2012 geactualiseerd. Het beleid is gebaseerd op wetgeving en de archeologische verwachtings- en beleidskaart van Teylingen en heeft tot doel om het archeologisch erfgoed te behouden en te beschermen. Voor het nemen van beslissingen is een archeologische verwachtings- en beleidskaart opgesteld. Deze geeft inzicht in de archeologische waarden en verwachtingen in Teylingen. Op basis van deze kaart kunnen initiatiefnemers zo goed mogelijk worden geïnformeerd over eventuele archeologische consequenties van ruimtelijke ingrepen.
Op de archeologische beleidskaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. De gebieden zijn onderverdeeld in Archeologisch Waardevolle Verwachtingsgebieden AWV 1 t/m 6 en Archeologische Waardevolle Gebieden AWG 1 t/m 2. Per gebied is een voorschrift aangegeven.
Figuur 6.11 Archeologische beleidsadvieskaart (bron: RAAP-Rapport 1979)
Naast het gemeentelijke archeologiebeleid heeft de Provincie Zuid-Holland in haar Verordening Ruimte ook bepalingen opgenomen ten aanzien van Archeologie (Artikel 18 en kaart 17).
Per beleidszone is in het beleid vastgelegd bij werkzaamheden vanaf een bepaalde diepte en oppervlakte op voorhand archeologisch onderzoek nodig is. De diepte en oppervlakte variëren daarbij afhankelijk van hoe hoog de archeologische verwachtingswaarde is.
Omdat enkele beleidszones het zelfde beschermingsregime kennen (diepte/oppervlakte), is niet voor iedere zone een afzonderlijke dubbelbestemming opgenomen. Het bestemmingsplan borgt het archeologisch belang door middel van 3 dubbelbestemmingen, die de volgende beleidszones verankeren:
dubbelbestemming | beleidszones | diepte/oppervlakte |
Waarde - Archeologie 1 | AWV 1 / onbekende verwachting / AWG 2 | 30 cm/100 m² |
Waarde - Archeologie 2 | AWV 2 | 100 cm/500 m² |
Waarde - Archeologie 3 | AWV 3 / AWV 4 / AWV 6 | 30 cm/500 m² |
Op basis van de de Bepalingen zoals opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn de volgende terreinen aangewezen als terreinen met hoge of zeer hoge waarden. Het betreft de volgende terreinen:
Voor deze terreinen wordt de volgende dubbelbestemming opgenomen:
dubbelbestemming | waarde | diepte/oppervlakte |
Waarde - Archeologie 4 | hoge of zeer hoge waarde | 30 cm/0 m² |
Dit bestemmingsplan Buitengebied Teylingen is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan en op onderdelen ontwikkelingsgericht. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitsbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere bouwmogelijkheden, neven- en vervolgfuncties op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarische artikelen
De agrarische bestemmingen zijn ondergebracht in artikel 3 t/m 13. In het plangebied komen 5 verschillende zones en 3 verschillende productietakken voor. Elke combinatie van zone en productietak heeft een unieke bestemming gekregen. Op deze manier worden de mogelijkheden van een bedrijf in één oogopslag duidelijk zonder dat er aanvullende of afwijkende regels in bijvoorbeeld gebiedsaanduidingen zijn opgenomen. Op basis van deze systematiek is het dus mogelijk dat voor een enkel bedrijf een apart artikel is opgesteld. Omdat niet alle productietakken in alle zones voorkomen, zijn er in dit bestemmingsplan 12 in plaats van 15 agrarische artikelen opgenomen.
Voor alle agrarische bedrijven geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de regel uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Een uitzondering hierop geldt voor erf- en terreinafscheidingen en voor bestaande (legale) bouwwerken. Afhankelijk van de bedrijfstak en de zone kunnen er in beperkte mate overige bouwwerken en/of gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan zijn.
De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing is geregeld in de bouwregels. Voor bollenteeltbedrijven is hierbij onderscheidt gemaakt in ondersteunend glas en bedrijfsgebouwen. De oppervlakte bedrijfsgebouwen is gerelateerd aan de oppervlakte duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden. In de begripsbepaling is omschreven welke gronden hier onder vallen.
Ten behoeve van de flexibiliteit zijn er een aantal afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden zijn voor alle agrarische bestemmingen nagenoeg gelijk en bieden mogelijkheden voor nevenfuncties (voor zover deze niet bij recht zijn toegestaan), het afsplitsen van de bedrijfswoning als 'plattelandswoning', de functie wonen bij bedrijfsbeëindiging, de Ruimte-voor-Ruimte regeling of omzetting van gronden in Natuur.
De nevenfunctie dient als onderdeel van het agrarische bedrijfsvoering uitgevoerd te worden waarbij geen sprake mag zijn van een zelfstandige onderneming.
Een aantal afwijkings- en wijzigingsregels zijn niet algemeen opgenomen, en zijn toegepast op basis van de bedrijfstak of de zone. Voorbeelden zijn regelingen voor:
Een vaak terugkerende voorwaarde bij afwijkings- en wijzigingsregels is dat de ontwikkeling milieuplanologisch inpasbaar moet zijn. In onderstaand tekstblok is aangegeven wat hieronder valt.
Milieuplanologisch inpasbaarheid
In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuplanologisch inpasbaar' is. Milieuplanologisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat: - voor milieu gevoelige functies een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd; - omliggende bedrijven niet onevenredige in hun activiteiten worden aangetast; - er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en); - nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor de natuur; - bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde; - bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies wordt voldaan aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm; - er geen nieuwe kwetsbare objecten binnen 10-6-contour worden gerealiseerd; - nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt indien hiertoe gewichtige redenen voor aanwezig zijn; - de luchtkwaliteit geschikt is voor de gewijzigde functie; - de toename verhard van oppervlak wordt gecompenseerd; - de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename; - de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. |
vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt In de begripsbepaling van de agrarische productietak bollenteelt is onder andere opgenomen dat de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt hieronder wordt verstaan. Dit is opgenomen om de agrarische ondernemers de mogelijkheid te bieden eens in de 5 jaar een vollegrondstuinbouwproduct te telen op bollengronden om zo product verbetering en -differentiatie te kunnen realiseren. |
Beperking ontwikkelingsruimte veehouderijen en glastuinbouwbedrijven
Belangrijkste aandachtspunt dat volgt uit de effectbeschrijvingen in het planMER zijn de gevolgen van de mogelijke toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Uit de passende beoordeling blijkt dat bij maximale benutting van de bouwmogelijkheden significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten niet zijn uit te sluiten. Om die reden is een uitbreiding of wijziging van de bestaande veestapel, waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf niet toegestaan. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken indien de toename van ammoniakemissie wordt gemitigeerd door middel van maatregelen. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor wordt mede begrepen: - mitigatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven; - mitigatie door middel van het toepassen van emissiearme staltechnieken of andere emissiebeperkende voorzieningen zoals luchtwassers. Aan de wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding of vestiging van glastuinbouwbedrijven in het glastuinbouwconcentratiegebied is een vergelijkbare voorwaarde gekoppeld. |
Vooruitlopend op de bedrijfsontwikkeling aan de Johan Speelmanweg 7 is het bouwvlak van het daar gevestigde bollenteeltbedrijf vergroot, tevens is de 'specifieke bouwaanduiding - 2' op deze gronden opgenomen. Het bouwen op deze locatie is uitsluitend toegestaan indien er sprake sanering en/of een forse kwaliteitsverbetering van het landschap. Omdat deze 'tegenprestatie' op dit moment nog niet is in te vullen en afhankelijk is van de daadwerkelijke uitbreiding is ten behoeve van het bouwen een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Bouwen op gronden ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' is uitsluitend toegestaan indien aan de voorwaarden wordt voldaan.
Bedrijf
Alle niet agrarische bedrijven, uitgezonderd de aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven en agrarische handels- en exportbedrijven, zijn voorzien van de bestemming Bedrijf. In principe zijn alle bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) toegestaan.
Indien er op basis van de bestaande rechten bedrijven zijn gevestigd met een hogere categorie van de SvB dan zijn deze bedrijven voorzien van een specifieke aanduiding. Dit betekent dat naast de bedrijfsactiviteit uit categorie 1 en 2 van de SvB ook bedrijven uit een hogere categorie zijn toegestaan.
Voor enkele bedrijfsactiviteiten is omschakeling naar een willekeurig bedrijf uit categorie 1 en 2 van de SvB niet gewenst. In de regels is dit aangegeven door middel van de term uitsluitend. Indien er uitsluitend staat is alleen de genoemde bedrijfsactiviteit toegestaan en is omschakeling naar een categorie 1- en 2-bedrijf uit de van de SvB niet mogelijk.
Voor de omvang van de bedrijfsbebouwing (oppervlakte) is aansluiting gezocht bij de diverse vigerende plannen. Indien het vigerende plan van een bebouwingspercentage uitging, is dit percentage overgenomen. Wanneer het vigerende plan van de ' bestaande oppervlakte' uitging, is in dit bestemmingsplan de bestaande oppervlakte + 10% uitbreiding toegestaan.
Voor de goot- en bouwhoogte zijn uniforme maten aangehouden. Deze zijn in de bouwregels opgenomen.
Bedrijf – Agrarisch aanverwant
Voor de aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven is een afzonderlijke bestemming opgenomen. Omdat alle aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven op elk vlak met deze bestemming zijn toegestaan, is niet gewerkt met aanduidingen. Net als bij de bestemming bedrijf is voor de uitbreiding van de bedrijven aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de bouwregels is de bestaande oppervlakte + 10% toegestaan. In afwijking tot de bestemming Bedrijf, is bij deze bestemming een afwijkings- c.q. wijzigingsbevoegdheid opgenomen om nog verder uit te breiden met ten hoogste 30% van de bestaande inhoud. Voor de goot- en bouwhoogte zijn uniforme maten aangehouden. Deze zijn in de bouwregels opgenomen.
Bedrijf - Agrarisch bedrijventerrein
Voor enkele gronden aan de Rijnsburgerweg net ten westen van Voorhout, is in overeenstemming met het vigerende plan de bestemming Bedrijf - Agrarisch bedrijventerrein opgenomen. Voor hoogte- en oppervlaktematen is geen afstemming gezocht met de Kadernota, de vigerende rechten zijn hier aangehouden.
Bedrijf - Agrarisch handels-en exportbedrijf
Gezien de relatie met de bollenteelt, is voor agrarische handels- en exportbedrijven een afzonderlijke bestemming opgenomen. Net als bij de bestemming Bedrijf is voor de uitbreiding van de bedrijven aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan. Hiertoe zijn door middel van een maatvoeringaanduiding percentages op de verbeelding aangegeven of is de bestaande oppervlakte +10% toegestaan. In afwijking van de bestemming Bedrijf (geen afwijking) en de bestemming Bedrijf - Agrarisch aanverwant (afwijking/wijziging tot 30%), is bij dit artikel een afwijkings- c.q. wijzigingsbevoegdheid opgenomen om voor de inhoud van bedrijfsgebouwen en kassen onbeperkt af te kunnen wijken.
Voor de goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de Kadernota. Deze zijn in de bouwregels opgenomen.
Gemengd
Voor het perceel Langebrug 1 te Warmond is een gemengde bestemming opgenomen. Deze bestemming regelt dat er zowwel een agrarisch bedrijf als een recreatieve functie op het perceel is toegestaan. Als motivatie voor deze bestemming is een separate onderbouwing opgesteld.
Groen
Grote groenelementen en structurerend groen zijn als Groen bestemd. Om de openheid hiervan te waarborgen zijn gebouwen niet toegestaan.
Horeca
Ter plaatse van deze bestemming is horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten direct toegestaan. Met een specifieke aanduiding wordt lokaal ook horeca uit categorie 2 van deze Staat toegestaan. Het artikel voorziet daarnaast in een afwijkingsbevoegdheid om andere vormen van horeca uit een hogere categorie toe te staan, onder de voorwaarde dat hiervoor is aangetoond dat de effecten op de omgeving vergelijkbaar zijn met een horecabedrijf zoals hierboven genoemd.
Kantoor
Zelfstandige kantoren zijn bestemd als Kantoor. Bedrijfswoningen zijn hierbij uitgesloten.
Landgoed
Het Landgoed Huys te Warmont is bestemd voor het behoud, de bescherming en het beheer van het landgoed. Hierbij is directe aansluiting gezocht met de vigerende mogelijkheden voor deze gronden.
Maatschappelijk - Natuur
Ter plaatse zijn aan de natuur gerelateerde maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden is direct aangesloten op de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.
Maatschappelijk - Opvang
Het justitieel opvangcomplex langs de A44 is bestemd als Maatschappelijk - Opvang. Zowel het oorspronkelijke complex als de later via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt uitbreiding, vallen binnen deze bestemming.
Molen
De molens in het gebied zijn bestemd als Molen. De omvang van de bedrijfsgebouwen, waaronder de molen zelf, is in beide gevallen afgestemd op de bestaande situatie. Voor de molenbiotoop is in hoofdstuk 3 'Algemene regels' een regeling opgenomen.
Natuur
Grootschalige en structurerende natuurelementen zijn bestemd als Natuur. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden staan in dit artikel centraal. Om die reden zijn in de regel gebouwen niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de eendenkooi. Via afwijking zijn gebouwen overigens wel in beperkte mate toe te staan.
Om de bovengenoemde waarden verder te beschermen, is bovendien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (geen bouwwerk zijnde) of van werkzaamheden voorgeschreven. Ingrepen die de genoemde waarde mogelijk kunnen aantasten zijn zodoende pas toegestaan nadat is gebleken dat deze waarden hiermee niet onevenredig worden geschaad.
Recreatieve artikelen
De vigerende plannen kenden uiteenlopende recreatiebestemmingen. Binnen de vigerende plannen afzonderlijk werd bovendien nog onderscheid gemaakt in de mogelijkheden voor de diverse recreatieve voorzieningen.
Om deze vigerende rechten zo goed mogelijk over te kunnen nemen, is per type recreatievoorziening uit de vigerende plannen een afzonderlijk artikel opgenomen. Deze bestemmingen zijn opgesplitst in twee hoofdgroepen: dagrecreatieve bestemmingen en verblijfsrecreatieve bestemmingen.
Tuin
De tuinbestemming is opgenomen voor tuinen bij woonhuizen en is alleen daar opgenomen waar ook in de vigerende plannen de bestemming Tuin aanwezig was. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om voortuinen en overige delen van tuinen die richting de straat zijn gekeerd. Omdat daar openheid gewenst is, zijn binnen het artikel Tuin geen gebouwen toegestaan.
Verkeer
Doorgaande wegen zijn bestemd als Verkeer. In het kader van milieu is in het artikel het aantal rijbanen beperkt tot 2x1. Hiermee wordt voorkomen dat in die gevallen waar de bestemming breed genoeg is, het aantal rijbanen zonder meer vergroot kan worden.
Voor de A44, waarvan een klein deel binnen het plangebied ligt, is een specifieke aanduiding opgenomen om het afwijkende aantal rijbanen vast te leggen.
Verkeer - Railverkeer
De spoorbaan is bestemd als Verkeer - Railverkeer.
Water
Hoofdwatergangen en overige grote wateren zijn bestemd als Water. Binnen dit artikel is ook de regeling van de woonschepen opgenomen.
Woonschepen
Voor de regeling van woonschepen is onderscheid gemaakt in de volgende twee deelgebieden:
De landschapsvisie is niet van toepassing voor het gebied in de omgeving van de Boekhorsterweg. In dit gebied liggen woonschepen die in het bestemmingsplan Alkemade, Landelijk Gebied West van de voormalige gemeente Alkemade vastgesteld zijn opgenomen. Voor deze woonschepen is besloten niet af te wijken van de vigerende regeling.
Elke woonschip is voorzien van de bestemming Water. De locatie wordt aangegeven door middel van een specifieke functieaanduiding. De functieaanduiding is afhankelijk van de ligging van het woonschip (landelijk gebied, bebouwd gebied of Boekhorsterweg). Naast de ligging van het woonschip wordt ook onderscheid gemaakt in het type woonschip. Per woonschip wordt onderscheid gemaakt in recreatieve en bewoonde woonschepen. De functie aanduidingen worden als volgt samengesteld: (specifieke vorm van <<type>> - woonschepenligplaats <<ligging>>).
In totaal komen er 5 verschillende functieaanduidingen voor:
Alle bouw- en gebruiksregels worden gekoppeld aan deze functieaanduiding, uitgezonderd de regels voor de lengte, de breedte en de hoogte van het woonschip. De lengte, de breedte en de hoogte van het woonschip zijn voor ieder woonschip uniek. In dit bestemmingsplan geldt dat de bestaande lengte, breedte en hoogte als maximaal aangehouden mogen worden. Dit is ook als zodanig opgenomen in de woonschepenverordening. Ten behoeve van de leesbaarheid van het bestemmingsplan wordt elk woonschip voorzien van een unieke specifieke bouwaanduiding (let op: het gebruik van een specifieke bouwaanduiding is een technische aanwijzing om elk woonschip van een uniek nummer te voorzien. Omdat woonschepen geen bouwwerken zijn, zijn en blijven de betreffende maten behoren bij de specifieke bouwaanduiding aangemerkt als gebruiksregel). In de bijlage bij de regels worden de maximaal toegestane maten per woonschip opgenomen.
Omdat voorzieningen behorende bij de woonschepen wel bouwwerken zijn en zowel in de bestemming Water als in de aangrenzende bestemming gerealiseerd kunnen worden, zijn de regels ten aanzien van deze voorzieningen opgenomen in artikel 67 Algemene bouwregels.
Wonen
De bestemming Wonen is opgenomen voor de woonpercelen, uitgezonderd die delen die als Tuin zijn bestemd. De bestemming Wonen werkt met grote bouwvlakken, waar zowel het hoofdgebouw als de erfbebouwing binnen gebouwd moet worden.
Om te voorkomen dat deze ruime bouwvlakken tot te ruime bouwmogelijkheden leiden, is het aantal woningen per bouwvlak bevroren en zijn maximum maten opgenomen voor zowel het hoofdgebouw als de erfbebouwing.
Voor vrijstaande woningen geldt een maximum inhoudsmaat van 750 m³ voor hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen. Daarbij mag nog 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Voor overige soorten woningen geldt een maximum inhoudsmaat van 650 m³ alle bebouwing gezamenlijk.
Onder voorwaarden zijn aan-huis-gebonden beroepen toegestaan.
Leidingen en hoogspanningsverbindingen
De planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Voorwaarde daarbij is dat het belang van de leiding of hoogspanningsverbinding niet geschaad wordt, waartoe de beheerder wordt geraadpleegd.
Archeologische bescherming
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden. In het plangebied komen archeologische waarden van verschillende gradaties voor. De zonering hiervan is afgestemd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
De drie bestemmingen onderscheiden zich van elkaar door de oppervlakte- en dieptemaat voor bouwen en andere grondwerkzaamheden waarbij archeologisch onderzoek verplicht is.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
De kern Warmond en een gebied daar omheen, is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Over de zone die als zodanig is aangewezen, is de dubbelbestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht opgenomen. De regels uit de ter plaatse geldende enkel bestemmingen, kunnen uitsluitend worden gebruikt wanneer ook aan de bepalingen uit deze dubbelbestemming wordt voldaan. De regeling is erop gericht de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht te beschermen en stelt aanvullende eisen voor bouwen en voor werkzaamheden.
Waterstaat
Gelet op de geactualiseerde provinciale Verordening Ruimte is langs provinciale hoofdvaarwegen een vrijwaringszone opgenomen. Door middel van deze bestemming is bebouwing en gebruik voor de andere ter plaatse aanwezige bestemming, uitsluitend toegestaan indien daarmee het waterstaatsbelang niet wordt geschaad.
Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming is toegekend aan de waterkeringen in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met 'Waterstaat - Waterkering' samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing is. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en in de beschermingszones is een omgevingsvergunning vereist.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen (geen bestemmingsgrenzen zijnde) door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts wordt in het tweede lid van dit artikel bepaald dat - indien de maten van gebouwen en bouwwerken zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld meer bedragen dan in de bestemmingsregels bepaald - de aanwezige maatvoering als maximum mag worden behouden. Op deze wijze beoogt de gemeente alle legaal gebouwde bouwwerken positief te bestemmen. In het derde lid is een regeling opgenomen voor de herbouw van woningen. Aangezien deze ontwikkeling beperkt voorkomt is besloten geen akoestisch onderzoek uit te voeren. Dit betekent dat de mogelijkheid voor het verplaatsen van woningen onvoldoende is onderzocht. In de algemene afwijkingsregel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in voorkomende gevallen de woning te verplaatsen mits het akoestisch onderzoek dit toelaat. In het vierde lid van dit artikel is een regeling voor ondergrondse bouwwerken opgenomen. In het 5e lid zijn de regels opgenomen voor de bouw van steigers. Lid 6 tot en met 8 gaan in op de bouwmogelijkheden bij woonschepen en op de oevers langs de woonschepen ligplaatsen.
Algemene gebruiksregels
Lid 1 van dit artikel gaat in op verboden vormen van bewoning, onder andere voor bijgebouwen als zelfstandige woning en permanente bewoning van recreatieverblijven.
Lid 2 staat de niet-locatiegebonden evenementen toe overeenkomstig de APV en lid 3 regelt de standplaatsen.
Algemene aanduidingsregels
Ter bescherming van de molens in het plangebied geldt een molenbiotoop. De regels die gelden in deze molenbiotoop zijn opgenomen in een gebiedsaanduiding. Onder sub c is opgenomen dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken. In de begripsbepaling is bepaald dat het bevoegd gezag in dit geval Gedeputeerde Staten van Zuid Holland betreft.
Daarnaast zijn er in de verordening van de provincie Zuid-Holland enkele kasteel- en landgoedbiotopen aangewezen. In de regels en op de verbeelding is dit verankerd door middel van een gebiedsaanduiding (kasteelbiotoop/landgoedbiotoop). Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding dienen de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop beschermd te worden, en waar mogelijk dienen de ontwikkelingen gericht te zijn op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed of het kasteel en hun biotoop.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel biedt de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van maten en bouwgrenzen (voor zover geen bestemmingsgrenzen), voor zover noodzakelijk in verband met de werkelijke situatie.
Ook voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten, wat in de algemene bouwregels verboden wordt, is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Ten behoeve van het gebruik van bijgebouwen voor het toepassen van mantelzorg, is een algemene afwijkingsregel opgenomen. Het bevoegd gezag kan onder bepaalde voorwaarden toestaan om zelfstandige bijgebouwen voor bewoning in gebruik te laten nemen.
Algemene wijzigingsregels
In dit bestemmingsplan is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen (maximaal 3 m).
Tevens is het mogelijk om de archeologische dubbelbestemmingen op onderdelen te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voor bouwvlakvergroting van grondgebonden veehouderijen buiten de zonering van de Kadernota is een wijzigingsgebied opgenomen die deze hele zone beslaat. Alle grondgebonden veehouderijen in deze zone kunnen hun bouwvlak vergroten, mits aan de bijbehorende voorwaarden wordt voldaan.
Een tweede wijzigingsgebied is opgenomen voor de graslanden die in de Kadernota zijn aangewezen om omgezet te kunnen worden naar bollengrond. De wijzigingsbevoegdheid voorziet in de kaders die bij het omzetten van deze gronden in acht moeten worden genomen.
Overige regels
Het eerste lid heeft betrekking op de werking van wettelijke regelingen. Indien in het bestemmingsplan wordt verwezen naar bepaalde wettelijke regelingen, wordt met dit artikel de peildatum van deze wetten geregeld bij de toepassing van het bestemmingsplan.
Het tweede lid sluit de bouwverordening op onderdelen uit. De regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan. De bouwverordening blijft primair buiten toepassing voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan genoemd in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Tot slot worden in het derde lid de op de verbeelding opgenomen relatietekens aan een regeling gekoppeld. Indien een relatieteken is opgenomen betekent dit dat beide bouwvlakken in principe als 1 bouwvlak gezien moet worden. Een uitzondering wordt gemaakt voor regelingen die voortvloeien uit opgenomen aanduidingen.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de mogelijkheid opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, privaatrechtelijk tot overeenstemming komen.
De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.
Het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie staat. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.
Inspraak en/of overleg
Op grond van de Inspraakverordening is gelegenheid geboden tot inspraak op het plan. Op grond van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro is vooroverleg gevoerd met de wettelijke overlegpartners.
Van 17 mei tot en met 28 juni 2013 heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen voor inspraak. Ook zijn de vooroverlegpartners in de gelegenheid gesteld hun reactie in te dienen.
Op 21, 22 en 30 mei 2013 hebben er informatieavonden plaatsgevonden. Tijdens deze informatieavonden hebben belanghebbenden het voorontwerpbestemmingsplan in kunnen zien en vragen kunnen stellen.
Tijdens de inspraakperiode zijn er in totaal 8 overlegreacties en +/- 135 inspraakreacties ingediend. In de Inspraaknota is een antwoord gegeven op de ingediende vooroverleg- en inspraakreacties. Verwezen wordt naar de separate bijlage Inspraaknota.
Zienswijzen
Van 12 juni tot en met 23 juli 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen' ter inzage gelegen. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. In totaal zijn er 120 zienswijzen ingediend. Van dit aantal zijn 5 zienswijzen niet ontvankelijk omdat ze niet binnen de gestelde termijn ingediend. De zienswijzen zijn een Nota Zienswijzen samengevat en beantwoord. Per zienswijze is aangegeven of de zienswijze aanleiding geeft tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Verwezen wordt naar de separate bijlage Nota zienswijzen.
Naast de zienswijzen is het plan op een aantal punten aangepast als gevolg van nieuwe of gewijzigde inzichten. Ook zijn enkele onjuistheden in het plan hersteld. Verwezen wordt naar de separate bijlage Nota aanpassingen.
Vaststelling
Op 30 april 2015 is het bestemmingsplan vastgesteld overeenkomstig de voorstellen in de Nota Zienswijzen en de Nota aanpassingen. Daarnaast zijn er twee amendementen aangenomen met als gevolg dat: