direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bomenbuurt Ulft
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000113-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2010 is een projectbesluit genomen voor het plangebied Bomenbuurt. Het projectbesluit maakt de bouw mogelijk van 61 energiezuinige en duurzame woningen, waaronder 22 twee-onder-één-kap koopwoningen en 39 sociale huurwoningen en de aanleg van een verbindingsweg, die het gebied ontsluit.

Een deel van de Bomenbuurt is door middel van dit projectbesluit gerealiseerd, nl. de bouw van 39 energieneutrale huurwoningen. Dit betekent dat deze nieuwe woonbuurt nooit juridisch-planologisch geregeld is. Voor deze locatie geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied' en daarin is de bestemming 'Agrarisch gebied' tevens van toepassing op de woonbuurt. Hierdoor zit de Bomenbuurt planologisch gezien 'op slot', omdat iedere minimale verandering niet mogelijk is binnen dit bestemmingsplan. Om deze reden is de Bomenbuurt in onderhavig bestemmingsplan opgenomen en van een passende juridisch-planologische regeling voorzien. Voor het resterend deel van het projectbesluit Bomenbuurt is een gering gewijzigd plan ontwikkeld. Ten opzichte van het projectbesluit komen 2 blokken met twee-onder-een-kap woningen te vervallen en worden 2 blokken met twee-onder-een-kap woningen vervangen door 2 blokken van 3 rijenwoningen. Om deze woningen te kunnen realiseren kan geen gebruik worden gemaakt van het verleende projectbesluit, maar dient dit bestemmingsplan als juridisch planologische regeling.

Tevens wordt de bestaande woning net ten noorden van de Bomenbuurt, gelegen aan het Oerseveld 12 en het volkstuinencomplex (dat ook onderdeel uitmaakte van het projectbesluit), meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het westen van de kern Ulft. De locatie Bomenbuurt ligt ten westen van de wijk Vogelbuurt. Het plangebied wordt begrensd door de volgende wegen:

  • Door de Wilgenstraat aan de noord- en westzijde;
  • Het Oerseveld aan de oostzijde;
  • De Biezenakker aan de zuidzijde.

In onderstaande figuur is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte ligging en plangrens van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000113-VA01_0001.png"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt het projectbesluit voor het woongebied Bomenbuurt. Verder betreft het een herziening van het bestemmingsplan voor de bestaande woning aan het Oerseveld 12. Hierna wordt een opsomming gegeven van de plannen die door middel van dit bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk worden herzien.

Bestemmingsplan/Projectbesluit   Vastgesteld gemeenteraad   Goedkeuring G.S.  
Buitengebied 2000, herziening 2002   26 februari 2004   21 september 2004  
Projectbesluit Bomenbuurt   2 februari 2010   N.v.t.  
Locatie Wilgenstraat 6 Ulft, School Ulft- Noord   30 januari 2014   N.v.t.  

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2, Beschrijving plangebied:
    Hierin is de huidige situatie van het plangebied beschreven, door middel van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en een ruimtelijke en functionele beschrijving. Ook de wijzigingen en ontwikkelingen worden hierin toegelicht.
  • Hoofdstuk 3, Beleidskader:
    Hierin wordt ingegaan op het belangrijkste rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
  • Hoofdstuk 4, Omgevingsaspecten:
    Hierin worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld: de milieu-aspecten, cultuurhistorie en archeologie, flora en fauna, verkeer en parkeren en de waterhuishouding.
  • Hoofdstuk 5, Waterparagraaf
    Hierin wordt een beschrijving gegeven van het rioleringssysteem en is de verplichte waterparagraaf opgenomen.
  • Hoofdstuk 6, Juridische planopzet:
    Hierin wordt ingegaan op de juridisch bestuurlijke aspecten; de opzet van de verbeelding en de opzet van de regels.
  • Hoofdstuk 7, Uitvoerbaarheid:
    Hierin wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het zuidoosten van de provincie Gelderland. Dankzij de aanwezigheid van ijzererts in de grond (aangevoerd door de Oude IJssel) kwam de streek in de 18e en 19e eeuw tot bloei door de ijzerindustrie. De gemeente Oude IJsselstreek is in 2005 ontstaan uit een fusie van de voormalige gemeenten Gendringen en Wisch. Ulft is één van de grotere woonkernen in de gemeente met ruim 10.000 inwoners.

Het plangebied is gelegen in Ulft-Noord. De locatie grenst aan de woonwijk Vogelbuurt. De Vogelbuurt is een wijk uit de jaren '60, die tegen het centrum van Ulft aan ligt. Veel woningen in deze wijk voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Tot 2016 worden veel woningen in deze wijk gerenoveerd, gesloopt en nieuw gebouwd.

2.2 Hoe ziet het gebied er nu uit?

De Bomenbuurt ligt aansluitend aan de wijk de Vogelbuurt aan de westzijde van de weg Oerseveld.

De realisatie van de Bomenbuurt is mogelijk gemaakt door middel van een projectbesluit. Hieronder is de stedenbouwkundige tekening voor de Bomenbuurt opgenomen die de basis vormde voor dit projectbesluit. Hieruit blijkt dat de plannen uitgingen van het realiseren van 61 woningen, namelijk 39 levensloopbestendige, energieneutrale huurwoningen en 22 energieneutrale, twee-onder-één-kapwoningen in de koop sector.

De nok- en goothoogte van de levensloopbestendige woningen is respectievelijk 9 en 6 meter. Aan de rand van de Bomenbuurt komen de (twee-onder-één-kap) koopwoningen te liggen en de (geschakelde, levensloopbestendige) huurwoningen liggen in het midden. De beoogde nok- en goothoogte van de twee-onder-één-kapwoningen is respectievelijk 10 en 7 meter. Het bouwvlak van de twee-onder-één-kapwoningen is 12 meter diep. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een volkstuinencomplex, dat is geïntegreerd in de ruimtelijke structuur van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000113-VA01_0002.jpg"

Globale stedenbouwkundige schets van de Bomenbuurt 

De Bomenbuurt is op dit moment deels gerealiseerd. Alle geschakelde, levensloopbestendige huurwoningen zijn inmiddels gebouwd. Deze zijn in een lichte kleur op bovenstaande afbeelding weergegeven. Op 7 december 2012 is de Bomenbuurt officieel geopend.

De bestaande woning Oerseveld 12 ligt direct aangrenzend aan de Bomenbuurt. Ook deze woning is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan en is beheergericht bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000113-VA01_0003.jpg"

Foto Bomenbuurt

2.3 Wijzigingen en ontwikkelingen

De energieneutrale, twee-onder-een-kap woningen langs de randen van de Bomenbuurt zijn momenteel nog niet gerealiseerd, met uitzondering van de 2 twee-onder-een-kap woningen in de uiterste noordoosthoek, zoals dit op voorgaand kaartbeeld is aangeduid met de rode kleur. De blauw omkaderde percelen (2 blokken van twee-onder-een-kap woningen) op de voorgaande kaart worden niet meer gerealiseerd. Door een verplaatsing van de woonstraat in verband met de realisatie van het kindcentrum aan de Wilgenstraat 6 komen deze percelen te vervallen. Verder heeft er een geringe wijziging plaatsgevonden in het type woningen ten opzichte van het verleende projectbesluit. Twee blokken van twee-onder-een-kap woningen worden vervangen door twee blokken van 3 rijenwoningen. Daarmee komt het totale aantal woningen ten opzichte van het projectbesluit uit op 59 woningen in plaats van 61 woningen. Zie onderstaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000113-VA01_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Omgevingswet

Met de nieuwe Omgevingswet in aantocht wordt het in de toekomst makkelijker om ruimtelijke projecten te starten. Met de Omgevingswet wordt het omgevingsrecht vereenvoudigd en gemoderniseerd. Regels op het gebied van omgevingsrecht worden gebundeld en vereenvoudigd. Hierdoor is er bijvoorbeeld meer ruimte voor maatwerk en zijn er minder regels. Op 12 juli 2013 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. De nieuwe wet treedt echter niet vóór 1 januari 2018 in werking.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het is van belang om bij de vaststelling van bestemmingsplannen e.d. de ladder voor duurzame verstedelijking juist toe te passen. Maar voordat daaraan wordt toegekomen, moet worden bezien of de ladder wel van toepassing is. Dit zal aan de orde zijn, wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voor het bestemmingsplan Bomenbuurt kan worden geconcludeerd, dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, omdat er geen nieuwe planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan Het betreft de planologische vertaling van het verleende projectbesluit.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

Vooruitlopend op de Omgevingswet hebben Provinciale Staten van Gelderland d.d. 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De titel “Gelderland anders”, die hier aan meegegeven is, duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent “Gelderland anders” een andere manier van sturen door de provincie. De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven rond economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is er sprake van regionale diversiteit en een andere wijze van werken door de provincie: minder vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Wel vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's. Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken. De Omgevingsvisie integreert en vervangt vijf plannen die voorheen separaat waren: de Structuurvisie, het Waterplan, Milieubeleidsplan, de Reconstructieplannen en het Verkeer- en vervoersplan.

Naast de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening van belang. Provinciale Staten hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft daarmee de status van èn Ruimtelijke verordening èn Milieuverordening èn Waterverordening èn Verkeersverordening.

Het bestemmingsplan "Bomenbuurt" legt planologisch vergund beleid vast. Derhalve is de Omgevingsvisie en -verordening in dit kader niet relevant.

3.2.2 Woonvisie Gelderland - Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Steeds meer gemeenten en regio's krijgen de komende jaren te maken met een afname van het aantal inwoners, huishoudens en potentiële beroepsbevolking. Deze demografische krimp heeft gevolgen voor de woningmarkt, arbeidsmarkt en bedrijvigheid. De provincie Gelderland heeft daarom in samenspraak met gemeenten en woningcorporaties een woonvisie opgesteld waarin voor een regionale aanpak is gekozen. Mensen zijn immers steeds minder gebonden aan een bepaalde gemeente. De provincie zorgt ervoor dat het regionale aanbod van woningen zo goed mogelijk aansluit op de vraag.

Het motto van de woonvisie is "woonbeleid met kwaliteit". In deze woonvisie wordt ingegaan op de thema's "keuzevrijheid en zeggenschap", "passend aanbod aan woonmilieus", "wonen, zorg en welzijn", "identiteit en ruimtelijke kwaliteit"en "duurzaamheid". Aan de hand van deze thema's worden in de woonvisie drie centrale doelen van beleid geformuleerd:

  • bewoners meer vrijheden en meer kansen bieden om hun woonwensen te realiseren;
  • een aanbod aan woningen en woonmilieus, dat beter aansluit bij de voorkeuren van bewoners;
  • de provincie optredend als partner in wonen: stimulerend, ondersteunend en in dialoog met andere actoren in het veld.

Om hieraan handen en voeten te geven is in de woonvisie een actieprogramma opgenomen, waarover jaarlijks aan Provinciale Staten de stand van zaken wordt gerapporteerd. Zo nodig worden daarbij voorstellen gedaan het actieprogramma te actualiseren.


Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019

Op basis van de Woonvisie Gelderland is per regio een prognose gemaakt van de kwalitatieve woningbehoefte. Op basis daarvan zijn met gemeenten en woningcorporaties afspraken gemaakt over de uitbreiding en aanpassing van de woningvoorraad en over de regionale kwalitatieve woonprogramma's. Het regionale woonprogramma en het afsprakenkader wordt aangeduid als het Kwalitatief Woonprogramma. Op dit moment geldt het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3).

Het KWP3 is als uitwerking van het Gelderse streekplan vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010. Doordat het streekplan inmiddels de status van provinciale ruimtelijke structuurvisie heeft gekregen, maakt het KWP daar onderdeel van uit.

Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP3 beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Voor de regio Achterhoek houdt de afspraak in het KWP3 in, dat in de periode 2010 tot en met 2019 aan de woningvoorraad 5.900 woningen kunnen worden toegevoegd.

De uitgangspunten van het KWP zijn verwerkt in een regionale en gemeentelijke woonvisie. In de volgende paragrafen wordt hier verder op ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie

De Achterhoekse gemeenten hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.

De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingbeleid
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.3.2 Regionale woonvisie

De 7 Achterhoekse gemeenten hebben samen met de woningcorporaties en de provincie onder het motto "Alleen ga je sneller, samen kom je verder', een gezamenlijke visie op het wonen in de Achterhoek neergelegd voor de periode 2010-2020. De ambitie van de regio Achterhoek luidt daarbij als volgt:

  • Iedereen die wil, kan zijn woonwens in de Achterhoek waarmaken.
  • De Achterhoek is onderscheidend in kwaliteit.
  • Het aantal woningen past bij de kwantitatieve woningvraag.
  • Ontspanning op de woningmarkt betekent kansen benutten en risico's beperken.


De grootste opgave is het realiseren van een omslag in denken: van decennia van groei van de bevolking naar stabilisatie en uiteindelijk krimp. De woningvoorraad wordt maximaal afgestemd op de veranderende lokale vraag van woningzoekenden. De locatie en woonomgeving zijn essentiële kwaliteitskenmerken waarop de Achterhoek zich kan onderscheiden. Centrumplannen voor de grotere kernen dragen bij aan vitale kernen en voegen hiermee kwaliteit toe aan de regio. Deze plannen krijgen prioriteit. Grootschalige uitlegplannen passen niet bij een situatie van krimp.

Om de kwalitatieve uitgangspunten in de regionale woonvisie waar te maken zijn de gemeenten met elkaar een binnenregionale verdeling overeengekomen. Voor de gemeente Oude IJsselstreek betekent deze verdeling dat de lokale woningvoorraad tot 2020 met 685 woningen mag toenemen. Bij de evaluatie van de woonvisie in 2013 is inmiddels afgesproken dat het aantal woningen niet tot 2020 geldt maar zelfs tot 2025.

Vooruitlopend op de nog vast te stellen regionale woonagenda (opvolger van de regionale woonvisie en het KWP3) kan geconcludeerd worden dat de behoefte aan nieuwe woningen alleen maar minder wordt. Het aantal toe te voegen woningen tot 2025 zal voor de gemeente Oude IJsselstreek nog verder naar beneden worden bijgesteld met 10 %.

Er worden bij rechte geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Bomenbuurt Ulft", die zorgen voor een planologische toename van de woningvoorraad. Op grond van het projectbesluit Bomenbuurt is het namelijk al mogelijk om nog nieuwe woningen te bouwen. Ten opzichte van het projectbesluit worden er met dit bestemmingsplan 2 woningen minder mogelijk gemaakt. De aantallen woningen in dit bestemmingsplan passen binnen de regionale woonvisie en de daaruit voortvloeiende afspraken over het aantal nieuw te bouwen woningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.

3.4.2 Omgevingsvisie

Eind 2014 is het traject gestart voor het opstellen van een nieuwe omgevingsvisie, die de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 zal vervangen. Deze structuurvisie is namelijk niet meer toereikend in de huidige tijd. De gemeente heeft te maken met ontwikkelingen zoals de decentralisaties, veranderende bevolkingssamenstelling en de omgevingswet. Aanleiding genoeg om te werken aan een nieuwe ruimtelijke structuurvisie (omgevingsvisie) voor de gemeente Oude IJsselstreek.

Waarom is het tijd voor een nieuwe structuurvisie, de omgevingsvisie?

  • De eerdere visie is ingestoken vanuit een nadrukkelijke gemeentelijke visie op diverse sectorale thema's en sluit daarbij niet aan bij hoe wij nu als gemeente kijken naar de netwerksamenleving. Het vraagt immers van de gemeente om meer faciliterend te zijn in plaats van puur kaderstellend. Dus van een visie – ingestoken vanuit de maakbaarheid van de samenleving – naar een visie dat echt uitgaat van waar de samenleving om vraagt. Er wordt dan ook meer de aansluiting gezocht bij de wensen, ideeën en uitgangspunten vanuit de samenleving.
  • De huidige structuurvisie is opgesteld in een tijd waarin de gevolgen van de krimp nog onvoldoende werden onderkend. Dit houdt in dat het huidige beleidskader onvoldoende inspeelt op de gevolgen van de demografische veranderingen voor de leefbaarheid van de kernen, de woningmarkt, de voorzieningen, etc.

De omgevingsvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied, waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. De gemeenteraad zal de omgevingsvisie vaststellen. Hiervoor zal eerst een inventarisatie plaatsvinden van de huidige stand van zaken, alvorens de hoofdlijnen voor het toekomstig ruimtelijk beleid beschreven kunnen worden. Ook wordt beschreven op welke wijze inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties zullen worden betrokken bij het proces.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan 2010-2020

In december 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020 vastgesteld. Het GVVP bestaat uit twee stukken: het beleidskader GVVP 2012-2020 en het bijbehorend rapport GVVP 2012-2020. Het rapport GVVP 2012-2020 heeft het karakter van een uitvoeringsplan op hoofdlijnen, dat jaarlijks zal worden vertaald naar een concreet uitvoeringsprogramma.

In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op

  • het goed functioneren van de verkeersnetwerken voor (vracht)auto, fiets en openbaar vervoer;
  • de bereikbaarheid van de kernen;
  • parkeren en
  • het beïnvloeden van keuzegedrag door reizigers.

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een func- tietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).

Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:

  • een duurzaam veilig wegennet met een lager aantal verkeersslachtoffers;
  • een hiërarchisch opgebouwd, maar samenhangend wegennet, met een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en winkelgebieden;
  • bundeling van doorgaand verkeer daar waar het hoort (op de hoofdwegen), waardoor de overlast van het doorgaande verkeer tot een minimum wordt beperkt.

Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:

  • prioriteit in uitvoering
  • regionale mobiliteitsagenda
  • geplande (onderhoud)werkzaamheden en
  • financiering.

Het gaat zowel om fysieke- als gedragsmaatregelen. In het eerste geval gaat het om projecten die daad- werkelijk zichtbaar zijn in de openbare ruimte, zoals herinrichting van kruispunten. Deze maatregelen richten zich vooral op het realiseren van verkeersnetwerken en de uitvoering van het parkeerbeleid. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is, dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen.

In het bestemmingsplan Bomenbuurt Ulft zijn flexibele bestemmingen opgenomen met ruime mogelijkheden, zodat de indeling van wegen en het verblijfsgebied waar nodig kan worden aangepast.

3.4.4 Beleidskader "groen groeien naar 2020"

De gemeente maakt een omslag in het denken over groen. Groen zal een kernkwaliteit van de gemeente in de regio zijn. Groen is behalve voor de ecologie, ook belangrijk voor economische en sociale ontwikkeling. Groen en natuur benaderen we dus niet als iets wat op zichzelf staat, maar vanuit zijn betekening voor maatschappij, mens en milieu.

Een duurzame groenstructuur is kwalitatief hoogwaardig en zorgt voor een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving. De Oude IJsselstreek wil een gemeente zijn met levenskrachtige groene aders. Dit is het perspectief: wie over tien jaar de naam Oude IJsselstreek hoort, denkt direct aan de groenste hoek van Gelderland. Het mag ook eerder, maar groen moet groeien.

In 2020 moet er ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang zijn in het gemeentelijk groen in en om de gemeente Oude IJsselstreek. Juist daardoor kunnen groen en natuur meerdere functies hebben, houden en krijgen - soms ook tegelijk. Het beleidskader groen moet nog nader worden uitgewerkt in een groenstructuurplan en een groenbeheersplan.

In het bestemmingsplan Bomenbuurt Ulft is rekening gehouden met dit beleidskader, doordat structureel groen binnen het plangebied specifiek als zodanig is bestemd.

3.4.5 Welstand en stedenbouwkundige randvoorwaarden

De Woningwet verplicht gemeenten tot het vastleggen van een welstandsbeleid. De gemeenteraad van de gemeente Oude IJsselstreek heeft een welstandsnota vastgesteld voor de gehele gemeente. Het doel van de welstandsnota is het bevorderen en in stand houden van de schoonheid van stad en land. In de welstandsnota worden algemene criteria aangegeven waar bouwwerken aan behoren te voldoen en er staat in beschreven op welke wijze de procedure voor welstandsadvisering verloopt. Voor uiteenlopende gebieden zijn specifieke criteria vastgesteld. Per welstandsgebied is een welstandsbeleid op maat uitgewerkt.

De Biezenakker I en een gedeelte van Biezenakker II, waaronder de Bomenbuurt, valt binnen het welstandsgebied 'Individuele woningbouw'. Voor dit welstandsgebied zijn in de welstandsnota specifieke criteria opgenomen waaraan een bouwplan dient te voldoen.

De welstandsnota is voor het deelgebied 'Bomenbuurt' echter ontoereikend, omdat het een nieuwe woonwijk betreft in plaats van individuele woningbouw. Daarom zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld, waaraan een bouwplan in dit plangebied dient te voldoen. Door stedenbouwkundig bureau SACON te Zwolle zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn beschreven in de stedenbouwkundige visie “Ulft Biezenakker, deelgebied 'Bomenbuurt', informatie ten behoeve van ontwikkelcompetitie” van 12 juni 2009. Het college van B&W heeft deze stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld bij besluit van 1 september 2009. Bij het vaststellen van het projectbesluit zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.

3.4.6 Klimaatbeleid

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals reductie uitstoor CO2 , energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek de provincie Gelderland en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan duurzaam en energiezuinig bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.

De gemeente heeft in het beleidsdocument “Tijd voor Nieuwe energie 2012-2020” (juni 2011) de doelstellingen vastgelegd. In dit document met name aandacht voor het terugdringen van de CO2 uitstoot van de gemeente. Voor de gemeentelijke gebouwen en installaties staat een doelstelling van 2 kton CO2 reductie per jaar (in 2020 t.o.v. peiljaar 1990).

De gemeente Oude IJsselstreek en Wonion hebben beide hoge ambities qua duurzaamheid / klimaat. Deze ambities hebben zich vertaald in de Bomenbuurt. Zo is de Bomenbuurt eind 2008 al aangewezen als één van de vier voorbeeldlocaties voor zeer energiezuinige en innovatieve bouw door de provincie Gelderland (Project; Woonpark Gelderland). Bij Woonpark Gelderland is het doel om per locatie minimaal 150 zeer energie zuinige huizen te bouwen.

De duurzame en energiezuinige woningen worden gebouwd op een manier die zo min mogelijk milieubelastend is. Doordat de woningen evenveel energie kunnen opwekken als ze verbruiken, worden voor de bewoners de energiekosten, als onderdeel van de totale woonlasten, aanzienlijk beperkt in vergelijking met conventionele woningen.

3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Bomenbuurt Ulft" past binnen het rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

Geluid is in het ruimtelijk spoor een belangrijk milieuaspect. Vrijwel alle functies/bestemmingen hebben er mee te maken. Is het niet als veroorzaker van geluid, zoals onder andere verkeer en bedrijvigheid, dan wel als ontvanger als geluid zoals woningen, gezondheidszorg, onderwijs. Geluid speelt dus een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit en is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor.

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.
4.1.2 Onderzoek

Het plangebied is ingericht als een 30 km/uur zone. Daarnaast ligt het plangebied buiten de 50 dB invloedssfeer van de aanwezige provinciale weg (Oude IJsselweg). Gelet hierop is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Desondanks is er ten behoeve van het projectbesluit in 2009 een geluidsberekening gevelbelasting wegverkeer gemaakt. Uit de berekening is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevels onder de 48 dB is (gerekend op basis van 366 voertuigen per etmaal en de gevel op 10 meter). De 366 verkeersbewegingen per etmaal zijn berekend op basis van kencijfers, uitgaande van een toename van 61 woningen.

Verder is er in het kader van het projectbesluit voor de Bomenbuurt in 2010 een akoestisch onderzoek verricht naar de inpasbaarheid van de Bomenbuurt (Opgesteld door Tauw, rapportnr. 4699497 d.d. 26 februari 2010). Hieruit bleek dat er geen belemmeringen waren. Aandachtspunt vormde wel het nabijgelegen sportpark van de Ulftse Boys. Hier is nader onderzoek naar verricht. Op grond van het onderzoek werd geconcludeerd dat er met betrekking tot de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer op het gebied van geluid geen knelpunten zijn. Een voorwaarde hierbij is wel dat toernooidagen niet meer dan 12 keer per jaar voorkomen en daarmee als incidenteel worden beschouwd.
Het reeds verrichte akoestische onderzoek geeft aan dat de realisatie van de woningen in de Bomenbuurt (ervan uitgaande dat de uitgangspunten inzake het sportpark worden nageleefd) geen belemmeringen met zich meebrengt.

4.1.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

Het doel is zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het gaan om ongevallen die te maken hebben met een stationaire bron (blijft op dezelfde plek, zoals propaanopslag) of bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (zoals ammoniak) maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico’s, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico’s worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).


Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) in werking getreden Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Hierdoor is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 komen te vervallen. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.


Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op dit moment is een Besluit transport externe veiligheid (Btev) in voorbereiding.


Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld LPG-stations - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd.
Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.


Het bestemmingsplan dient bij de bestemmingskeuzen rekening te houden met de grenswaarden, richtwaarden en afstanden uit het Bevi. Concreet betekent dit dat nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen wordt uitgesloten. Voor de bestaande risicovolle inrichtingen geldt als uitgangspunt dat deze planologisch worden vastgelegd in hun huidige omvang.

4.2.2 Onderzoek

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven. Hierop is te zien dat er ten noordwesten van het plangebied, op het bedrijventerrein De Rieze, enkele inrichtingen met gevaarlijke stoffen liggen. Deze inrichtingen liggen op voldoende afstand van het plangebied. De terreingrens van Camping Slootermeer met een bovengrondse opslag van propaan, ligt op een afstand van ruim 500 meter. De overige risicovolle inrichtingen liggen op grotere afstand van het plangebied.

Daarnaast is op de Risicokaart Nederland te zien dat er ten noorden van het plangebied een buisleiding van de Nederlandse Gasunie ligt. Gezien het feit dat deze buisleiding op een afstand van ruim 700 meter ligt, kan aangenomen worden dat de ontwikkelingen in het plangebied niet belemmerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000113-VA01_0005.jpg"

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering bestaat tegen onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Hierbij geldt:

- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;

- voor infrastructuur bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;

- voor kantoorlocaties is met minder dan 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen, ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.

4.3.2 Onderzoek

Voor wat betreft de Bomenbuurt is in het kader van het projectbesluit reeds getoetst aan het aspect luchtkwaliteit. Door Tauw is een notitie opgesteld d.d. 16 juni 2009, kenmerk N002-4658028MTU-evp-VO1-NL en een aanvullend onderzoek door Tauw d.d. 18 november 2009. Er is geconcludeerd dat de Bomenbuurt als geheel ruim onder de grenzen blijft van een project dat 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit (de grens ligt bij woningbouwplannen groter dan 1.500 woningen). Gesteld kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' daarom niet zorgt voor belemmeringen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Geur

4.4.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

4.4.2 Onderzoek

Ten behoeve van het projectbesluit voor de Bomenbuurt heeft Tauw een geuronderzoek gedaan waarbij de geurbelasting in het gebied in kaart is gebracht (Notitie van Tauw d.d. 17 juli 2009, kenmerk N001-4658028MTU-evp-V02-NL). In het kader van de Wgv dient namelijk aangetoond te worden of de voorgenomen ontwikkeling in de nabijheid van de veehouderijen inpasbaar is vanuit het oogpunt van geur. De Wgv geeft aan dat in een gebied binnen de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied een geurnorm geldt van 3 OUE/m3 voor geurgevoelige objecten. In onderhavig onderzoek is gekeken of de cumulatieve vergunde geurbelasting ten gevolge van de nabijgelegen veehouderijen ter plaatse van de beoogde locatie hoger of lager is dan deze norm. Uit de toetsing bleek dat de gehele Bomenbuurt ruim buiten de 3 OUE/m3 contour is gelegen.

4.4.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Onderzoeksplicht

Er is plicht om onderzoek te doen naar onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied. Er moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.

Doel

De provincie Gelderland heeft als doel gesteld dat er in 2030 geen Gelderse inwoners meer in hun woonomgeving worden blootgesteld aan ernstige bodemverontreinigingen. Dit is conform het landelijke bodemsaneringsbeleid. De provincie geeft voorrang aan het schoonmaken van locaties in woongebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten van de provincie zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de sanering zelf ter hand nemen. Zij willen hun budget in de toekomst vooral inzetten voor financiële bijdragen aan derden om zo de bodemsanering een impuls te geven. Het is de bedoeling dat de markt een groot deel van de saneringen financiert, op momenten dat er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de locaties.

Locaties

De gemeenten in Gelderland hebben samen met de provincie alle verdachte locaties in Gelderland in beeld gebracht. Voor de verontreinigde locaties gelden dat er bij gemeenten nog meer of andere locaties bekend kunnen zijn dan bij de provincie. Dat komt doordat de provincie alleen betrokken wordt bij een verontreiniging als uit onderzoek blijkt dat deze verontreiniging (vermoedelijk) ernstig is. Voor niet-ernstige verontreinigingen is de geldende gemeentelijke regelgeving van toepassing.

Wat betekent dit voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter. De voorliggende bestemmingsplanregeling gaat uit van de bestaande rechten en situatie, waardoor ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan geen onderzoek naar de milieukundige bodemkwaliteit is vereist. Voor nieuwbouwsituaties zal specifiek onderzoek verricht worden naar de bodemkwaliteit. Voorts maakt de bodemgeschiktheidsverklaring onderdeel uit van het bouwverordening, zodat dit bij een eventuele omgevingsvergunningverlening is afgedekt. Daarmee kan worden zeker gesteld dat vóór de bouw een onderzoek wordt verricht naar de gesteldheid van de bodem.

4.5.2 Onderzoek

De wijk de Bomenbuurt is inmiddels deels gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan neemt grotendeels de bestaande bouwrechten van de nog niet gebouwde woningen over. Voor dit bestemmingsplan is nader bodemonderzoek niet nodig, aangezien reeds in 2009 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd (Tauw BV, 27 juli 2009, Verkennend bodemonderzoek plangebied Biezenakker te Ulft, projectnr. 4653928). Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit van het plangebied om milieuhygiënische redenen geschikt voor de planontwikkeling en beoogde functies.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Hierin is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Op basis van de milieuaspecten wordt de milieucategorie van een bedrijfstype bepaald. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of "gemengd gebied".

De Bomenbuurt, die deels is gerealiseerd, wordt met onderhavig plan in een juridisch-planologische regeling vastgelegd. In het kader van het projectbesluit dat destijds de ontwikkeling mogelijk maakte, is gekeken naar de milieuzonering. Er werden geen belemmeringen geconstateerd. Er zijn geen milieuhinderveroorzakende functies in de omgeving. Om deze reden kan worden aangenomen dat voor de nog te realiseren woningen binnen de Bomenbuurt, er geen belemmeringen zijn.

4.7 Cultuurhistorisch erfgoed

4.7.1 Cultuurhistorie

De erfgoedzorg zal zich de komende jaren, meer nog dan voorheen, richten op het opnemen van cultuurhistorische belangen in processen van ruimtelijke ordening en planvorming. De monumentenzorg heeft hierin een moderniseringsslag gemaakt, waarbij het aspect erfgoed in de meest brede zin van het woord uitgelegd wordt. Het gaat niet langer om alleen gebouwen en andere objecten (zoals eerst het geval was), maar nu wordt er ook aandacht besteed aan de grotere lijnen, structuren en gebieden. Ook het cultuurlandschap is daarmee een pijler van de erfgoedzorg geworden, naast gebouwen en

Bij cultuurhistorische waarden gaat het dus over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld op 5 maart 2015) geeft een duidelijk overzicht van deze bekende en zichtbare waarden. Bekende waarden omdat het om reeds geïnventariseerde waarden gaat. Zichtbare waarden omdat het om elementen of herkenbare restanten van elementen gaat die in het huidige landschap zichtbaar zijn. De archeologische en cultuurhistorische waardenkaart vormen samen een geheel overzicht van het erfgoed van de gemeente.

Te zien zijn bijvoorbeeld religieuze gebouwen, grenspalen en landweren, (voormalige) kastelen, (rijks)monumenten, historisch groen, afwateringsstructuren, oude verkavelingspatronen en bebouwingsstructuren.

Het doel van de cultuurhistorische waardenkaart is een overzichtelijk product te presenteren waarop de zichtbare bovengrondse cultuurhistorische waarden op een heldere manier zijn weergegeven en makkelijk raadpleegbaar zijn. Het gaat nadrukkelijk niet om een geschiedschrijving, maar om een ruimtelijke inventarisatie die een eerste indruk van de nog aanwezige cultuurhistorische waarden biedt. Op deze manier kan de gemeente de cultuurhistorische waarden zo mogelijk inpassen, beschermen en/of versterken via het gemeentelijk ruimtelijk beleid (bestemmingsplannen en structuurvisies).

Het in het bestemmingsplan vastleggen (ofwel bestemmen) van bepaalde cultuurhistorische structuren, is gelet op de aard van het plangebied (een relatief nieuw woongebied) niet noodzakelijk.

4.7.2 Erfgoedverordening

Eerder kenden we de monumentenverordening. Die beschermde slechts een klein deel van ons cultureel erfgoed. De op 5 maart 2015 vastgestelde erfgoedverordening gaat breder en neemt zo ook het archeologisch erfgoed mee. Daarbij gaat de erfgoedverordening een actueel toetsingskader vormen voor aanvragen die het cultureel erfgoed in de gemeente Oude IJsselstreek betreffen en kunnen aantasten.

De erfgoedverordening is een toetsingskader bij een aanvraag om een omgevingsvergunning. Voldoet bijvoorbeeld een bouwaanvraag niet aan de regels in deze verordening omtrent monumenten of archeologie, dan moet de aanvraag worden geweigerd.

In het plangebied zijn geen (rijks)monumenten aanwezig.

4.7.3 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

Voor het gehele grondgebied van onze gemeente is een inventarisatie uitgevoerd. Er is gekeken waar al archeologische waarden bekend zijn en er is gekeken of er op andere plekken archeologische resten te verwachten zijn. Al deze gegevens (uit eerdere onderzoeken, literatuurstudie en kennis van de geologie en geomorfologie) zijn samengevoegd en verwerkt tot een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een daarop gebaseerde archeologische maatregelenkaart. Gemakshalve spreken we hieronder van de archeologische waardenkaart.

In de archeologische waardenkaart worden een aantal waarden en verwachtingen benoemd. Afhankelijk van de waarde of verwachting geldt er een andere maatregel:

Waarde/ verwachting   Soort   Maatregel (verplichting tot onderzoek)   Maatregel (verplichting tot onderzoek)  
Waarde   Rijksarcheologische vindplaatsen (AMK-gebieden)   Vergunningverlening via het Rijk   Vergunningverlening via het Rijk  
Waarde   Gebied met archeologische waarde   50 m2   Dieper dan 30 cm  
Verwachting   Dorpskern van voor 1850   100 m2   Dieper dan 30 cm  
Verwachting   Hoog   250 m2   Dieper dan 30 cm  
Verwachting   Gematigd   1.000 m2   Dieper dan 30 cm  
Verwachting   Specifiek (rivierdal)   5.000 m2    Dieper dan 30 cm  
Verwachting   Laag   n.v.t.   n.v.t.  

Indien een omgevingsvergunning wordt ingediend (voor bouwen of het roeren van de grond), dan wordt eerst gekeken in welk gebied gebouwd gaat worden. Zie de tabel hierboven. Dan is snel duidelijk of er archeologisch onderzoek nodig is.

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied is inmiddels voldoende archeologisch onderzocht en is vrijgegeven voor archeologie. In 2009 is het gebied onderzocht door middel van een archeologisch bureauonderzoek, booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek. Hierbij is in het noordelijk, hoger gelegen, deel van het plangebied een vindplaats uit de IJzertijd aangetroffen. Deze vindplaats is eind 2009 opgegraven. Een archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk voor de geplande bouwwerkzaamheden. De rapporten van het proefsleuvenonderzoek en van de opgraving zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen.

4.7.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie, archeologie en monumenten vormen geen belemmering voor de uitvoer- baarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Flora en fauna

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Op grond van de Natuurbeschermingswet wordt de gebiedsbescherming geregeld. Hierbij worden speciaal aangewezen gebieden beschermd. Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe omgeving van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de directe omgeving van de ecologische hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is daarmee niet aan de orde.


In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming vastgesteld. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet worden onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. In het kader van het projectbesluit dat de Bomenbuurt mogelijk maakte, is in 2009 onderzoek uitgevoerd naar de flora en de fauna. Hieruit bleken geen bijzonderheden. Er zijn inmiddels woningen gebouwd en het gebied is bouwrijp gemaakt. Hiermee is de kans dat er beschermde flora en fauna soorten aanwezig zijn minimaal. Er hoeven daarom geen bijzonderheden te worden verwacht op het gebied van flora en fauna.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Infrastructuur

De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. De huidige infrastructuur brengt geen bijzondere problemen met zich mee. Er is voor gekozen om de verblijfsgebieden (zoals de 30 km-zones) als 'Verkeer - Verblijfsgebied' te bestemmen.

4.9.2 Parkeren

Door het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moet de parkeerregeling in het bestemmingsplan worden geregeld. Om bij nieuwe ontwikkelingen of bij functiewijziging toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten parkeerplaatsen aan te leggen, is hiervoor een bepaling opgenomen in de algemene regels van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 10.2 "Voldoende parkeergelegenheid". Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen wordt getoetst aan de parkeernormen uit de op dat moment meest actuele CROW-publicatie Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. Het CROW is het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd.
De CROW-stedelijkheidscategorie van Oude IJsselstreek is 'weinig stedelijk' (kernen Ulft, Gendringen, Terborg, Silvolde en Varsseveld) en 'niet stedelijk' voor de overige kernen in de gemeente. De parkeernormen kennen een bandbreedte (een minimum- en een maximumnorm). In principe geldt de maximale parkeernorm. Alleen wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat er minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn kan worden toegestaan dat van dit maximum wordt afgeweken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

De relatie tussen water en ruimte is tweeledig: waterkwaliteit en kwantiteit beïnvloeden ruimtelijke ontwikkelingen en deze beïnvloeden het waterbeheer. In dit hoofdstuk krijgt u meer informatie over water in de ruimtelijk planvorming.

5.2 Beleid

5.2.1 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

5.2.2 Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2010-2015

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen zoals de wijzigingen in de waterwetgeving in de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

5.2.3 Gemeentelijk Waterplan

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op vier aspecten:

  • Water is een drager voor een gezonde economie;
  • Water is een drager voor de sociale aspecten en beleving;
  • Water is een drager voor ecologische ontwikkeling;
  • Water is een drager voor volksgezondheid en veiligheid.

De volgende maatschappelijke streefeffecten verwoorden de waterambitie van de gemeente:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.

5.3 Beschrijving watersysteem

Hoogteligging

De hoogteligging in de Bomenbuurt varieert van NAP + 15,1 m in het westen tot NAP + 15,5 m in het zuidoosten van het plangebied.

Bodemopbouw

De Bomenbuurt ligt op de overgang van klei naar zandgronden.

(Geo) hydrologie

De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in de Bomenbuurt ligt op circa NAP + 13,7-13,9 meter. De gemiddelde laagste grondwaterstand in dit gebied ligt op circa NAP + 12,4 meter.

In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig die in het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. Aan de westzijde van het plangebied loopt een A-watergang van Waterschap Rijn en IJssel, de Rieze Graven. Het zomerpeil van de watergang is NAP + 12,6 meter en het winterpeil NAP + 12,8 meter.

Voor de Bomenbuurt en de Vogelbuurt heeft het adviesbureau Grontmij een waterstructuurplan opgesteld (“Waterstructuurplan Vogelbuurt en Biezenakker II Ulft, Grontmij Nederland N.V., 13 september 2010”), waarin de belangrijkste uitgangspunten van de toekomstige hemelwatersystemen zijn uitgewerkt. De ontwikkeling van het kindcentrum aan de Wilgenstraat 6 is in dit plan echter niet meegenomen. Deze ontwikkeling zorgt voor een toename van het verhard oppervlak binnen het eerder genoemde waterstructuurplan. Om de gevolgen hiervan in kaart te brengen, is er aan het adviesbureau Grontmij gevraagd de bergingsberekening te herzien. Bij deze herziening zijn de lokale ontwikkelingen, zoals het niet uitvoeren van het gehele plan Biezenakker II (afgezien van de Bomenbuurt) meegenomen.

Voor de uitgangspunten en gemaakte afspraken wordt verwezen naar de notitie Herziening watertoets Bomenbuurt d.d. 20 maart 2013 met kenmerk 327659, zoals opgesteld door het adviesbureau Grontmij en als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Hieruit blijkt dat op basis van het opnieuw berekende aangesloten verhard oppervlak van de Vogelbuurt en de Bomenbuurt inclusief het Kindcentrum het realiseren van aanvullende waterberging noodzakelijk is. Er is in totaal tussen 3500 m2 en 4000 m2 nodig aan wateroppervlak. In het gebied de Bomenbuurt is hierin voorzien door het aanleggen van een infiltratievoorziening. Verder zal in overleg met het Waterschap Rijn en IJssel worden bekeken worden of er een verbinding kan worden gemaakt met de Rieze Graven.

5.4 Tabel waterthema's en vertaling in het bestemmingsplan

Als gevolg van de toename van het verhard oppervlak is een waterberging gerealiseerd in de vorm van een infiltratievorziening. Deze bevindt zich midden in het gebied en is aangelegd in combinatie met een speelvoorziening. Binnen de bestemming Groen zijn o.a. voorzieningen voor de waterhuishouding bestemd. Het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter nu grotendeels de bestaande situatie wordt vastgelegd.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Ja

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlakte- water geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering

In samenhang met de herstructurering van de Vogelbuurt is een nieuw rioolsysteem aangelegd. Het regenwater wordt gescheiden afgevoerd en in het plangebied vastgehouden.

Verhard oppervlak

Als gevolg van de toename van het verhard oppervlak Bomenbuurt en het kindcentrum is er sprake van een bergingsopgave. Voor het aangesloten verhard oppervlak (m2) van dit gebied wordt verwezen naar de notitie herziening watertoets Bomenbuurt, die als bijlage is opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Hemelwater afkomstig van verhard oppervlak in de Bomenbuurt wordt middels een IT-rioolstelsel afgevoerd naar een oppervlakkig infiltratieveld, centraal in het plangebied. Vanuit het IT-riool en vanuit het infiltratieveld kan water in de bodem filtreren.

Oppervlaktewater

Vanuit de hemelwater infiltrerende voorzieningen zal een overstortconstructie worden gerealiseerd die volgens de afvoernormen water uit het gebied laat naar de Riezen Graven. De verwachte bergingsopgave van de Vogelbuurt, Bomenbuurt en het Kindcentrum zal tussen 3.500 en 4.000 m2. In overleg met het waterschap wordt bepaald of een verbinding met de Rieze Graven kan worden gemaakt.

Overleg met de waterbeheerder  

De watertoets is in gezamenlijk overleg met de waterbeheerder opgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Planmethode

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In paragraaf 7.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de verbeelding en in paragraaf 7.3 op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Opzet van de verbeelding

Verbeelding

Als ondergrond voor de verbeelding wordt gebruikt gemaakt van de Grootschalige Basiskaart (GBKN). De adresgegevens en de gebouwen komen uit de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen aangevuld met kadastrale gegevens en indien nodig met informatie van luchtfoto's en oude bestemmingsplankaarten.

De verbeelding dient helder en duidelijk leesbaar te zijn en bevat daarom alleen informatie die juridisch relevant is. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om alle relevante informatie, voor zover mogelijk, op de plankaart aan te geven, om in een oogopslag te kunnen zien wat wel en niet toegestaan is. Wat op de verbeelding staat, moet terugkomen in de planregels.

Digitale verbeelding

In het kader van nieuwe normen die voortvloeien uit de Wro en de SVBP 2012 ontstaat er een verschil in de verbeelding van een digitale en analoge verbeelding. De -wettelijk geldende- digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten. Planinformatie wordt namelijk verkregen door het klikken op objecten in de verbeelding.

De verbeelding van een digitaal bestemmingsplan is altijd noord gericht, waardoor de noordpijl in het digitale plan overbodig is; dit in tegenstelling tot de analoge verbeelding waarop de noordpijl nog wel moet worden aangegeven. Iedere bestemming moet op de verbeelding worden weergegeven in een andere kleur. Het gebruik van deze kleuren moet conform de SVBP 2012.

Samenhang verbeelding en regels

De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

6.3 Opzet van de regels

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Artikel 1 bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd. Artikel 2 regelt de "wijze van meten" en geeft regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels van de bestemmingen opgenomen.

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', 'Recreatie - Volkstuinen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied´ en 'Wonen'. In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de regels bij het bestemmingsplan. De afzonderlijke bestemmingen worden - geclusterd - nader toegelicht.

Bestemming 'Bedrijf'

Volgens de SVBP2012 vallen nutsvoorzieningen onder de bestemming 'Bedrijf'. In het plangebied is één trafo aanwezig en deze is in de bedrijfsbestemming opgenomen, met als nadere aanduiding 'nutsvoorziening'.

Bestemmingen 'Groen' , Recreatie - Volkstuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'

Structureel groen heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Ook het grote groene middengebied, waarin zich de speelvoorziening en infiltratievoorziening bevinden heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Kleinere stukjes groen zijn bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied', hetgeen meer flexibiliteit inhoudt. De wegen en parkeerplaatsen zijn bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen de eerder genoemde bestemmingen zijn ook waterpartijen (zoals sloten, vijvers en watergangen) toegestaan. Het aanwezige volkstuinencomplex heeft een passende bestemming 'Recreatie - Volkstuin' gekregen.

Bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'

Woningen zijn alleen mogelijk binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Bijbehorende bouwwerken mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voortuinen (en in principe ook de naar de weg gekeerde zijtuinen) worden bestemd als tuin; in tuinen mogen namelijk geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd (behalve een erker).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de grootte van de percelen. Op grotere percelen (meer dan 600 m2) is meer bebouwing toegestaan.

Binnen de bestemming wonen is - onder voorwaarden- een aan huis verbonden beroep bij rechte mogelijk. Door van de regels af te wijken is een aan huis verbonden bedrijf, een bed & breakfast en bijzondere woonvormen (onder voorwaarden) mogelijk.

6.3.3 Algemene regels

Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn een anti dubbeltelbepaling opgenomen, alsook algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, en algemene wijzigingsregels.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht uiteengezet voor bouwwerken en gebruik. Ook wordt hier de aanhaaltitel van het plan geregeld.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan Bomenbuurt vinden plaats op gronden in eigendom van de gemeente. Daarvoor heeft de gemeente een grondexploitatie geopend. De wijzigingen in het plan hebben financieel nadelige gevolgen vanwege een lagere grondprijs en een verlaging van het aantal woningen. De gemeenteraad heeft een voorziening getroffen om deze financiële gevolgen op te kunnen vangen zodat de grondexploitatie financieel sluitend is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel.

7.2.2 Zienswijzen

Op de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Het ontwerp van het plan heeft in het kader van de zienswijzensprocedure gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ontvangen.