direct naar inhoud van 5.2 Milieu
Plan: Buitengebied, locatie Halseweg 3 Westendorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000091-DE01

5.2 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

5.2.1 Bodem

Voor de woningbouwontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus en plaatselijk zwak grindig. Zowel de boven als de ondergrond is plaatselijk zwak leemhoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. De bovengrond is plaatselijk zwak puinhoudend.

Ten zuiden van één van de varkensschuren is een puinpad aanwezig. Gezien het beperkte oppervlak van het puinpad dat deel uitmaakt van de onderzoekslocatie is ter plaatse geen specifiek onderzoek naar asbest uitgevoerd. Tijdens de veldwerkzaamheden is echter wel één boring in het pad geplaatst om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse vast te kunnen stellen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden verder geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd.

De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink en PAK. De gemeten gehalten overschrijden zowel de AW2000 als de regionale achtergrondwaarden. De lichte verontreinigingen houden hoogstwaarschijnlijk verband met het plaatselijk voorkomen van puin in de bovengrond.

In de zintuiglijk schone bodem zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de verkoop van, de nieuwbouw op en de bestemmingsplanwijziging ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

5.2.2 Externe veiligheid

In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit geldt voor buisleidingen en heeft een vergelijkbare strekking als het Bevi.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • inrichtingen;
  • transportroutes;
  • buisleidingen.


Situatie plangebied

Op basis van de risicokaart.nl is een beeld verkregen of risicobronnen aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI 2004) een potentiële belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Eveneens liggen in of nabij het gebied geen buisleidingen of vervoerstromen die in het kader van de externe veiligheid een belemmering kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.2.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect geeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een ruimte-voor-ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd. Bij de besluitvorming hieromtrent moet opnieuw de milieutoets op de omgekeerde werking worden uitgevoerd, er wordt immers opnieuw bestemd.

Voor nieuwe woningen dient ten opzichte van bestaande agrarische bedrijven een afstand van 50 meter aangehouden te worden. Binnen deze afstand zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op een afstand van circa 100 m. In die zin levert de nieuwe ontwikkeling geen belemmeringen op.

Naast de voorgrondbelasting (geurcirkels) dient ook de achtergrondbelasting worden bekeken. Het betreft de totale geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object. Met name intensieve veehouderijen dragen bij aan de achtergrondbelasting. Aangezien de afstanden van intensieve veehouderijen tot het plangebied dusdanig groot zijn en het hier een buitengebied betreft, waarin voor de achtergrondbelasting een (aanzienlijk) hogere waarde acceptabel wordt geacht dan voor een dorpskern, kan naar redelijkheid worden gesteld dat het ter hoogte van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat betreft. Er zal verder geen sprake zijn van belemmering van de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven, aangezien de afstand aanzienlijk is en er reeds verschillende andere gevoelige bestemmingen dichterbij de bedrijven aanwezig zijn.

5.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van dit aspect is gebruik gemaakt van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustig buitengebied).

Rondom het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen die op basis van de VNG-handreiking hinder met zich mee zouden kunnen brengen. Omgekeerd leveren de nieuwe woningen geen belemmeringen op voor de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven.

5.2.5 Geluid

Het perceel Halseweg 3 ligt in een rustig gebied, er bevinden zich geen wegen in de omgeving met een hoge intensiteit. De Halseweg is de dichtstbij liggende weg en betreft een rustige buitenweg met een lage verkeersintensiteit.

De nieuwe woningen zullen op zo'n 200 meter van deze weg worden gebouwd. Gezien deze afstand mag geconcludeerd worden dat de woningen geen geluidhinder zullen ondervinden.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.2.6 Lucht

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De Wet luchtkwaliteit vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Met het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009 zijn deze grenswaarden enigszins verruimd. Onder de bepaalde projecten met getalsmatige grenzen valt bijvoorbeeld te denken aan de realisatie van nieuwe woonwijken tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg of 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen.

Een project draagt NIBM bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grensvoorwaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.


Situatie plangebied

Het onderhavige project voldoet aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het project is volgens het Besluit NIBM niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.2.7 Duurzaamheid

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief wordt gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek (Klimaatbeleid, energiekansenkaart 2006), de provincie Gelderland (Kwalitatief Woon Programma) en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan aandacht voor Duurzaam Bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.

De gemeente Oude IJsselstreek streeft naar een verscherpte EPC die 10% lager ligt dan het bouwbesluit voorschrijft (EPC van 0,54). In de energiekansenkaart worden de economisch meest gunstige opties uitgewerkt. Daar waar mogelijk heeft het toepassen van zongerichte verkaveling de voorkeur. Duurzaamheid is onder te verdelen in o.a. energieverbruik, materiaalverbruik, waterverbruik, het binnenmilieu en toekomstgericht bouwen.

Voor woningbouw (nieuwbouw) is in de Regio Achterhoek een puntenlijst ontwikkeld om particulieren die duurzaam willen bouwen een handvat te bieden. Deze puntenlijst is zeer geschikt om richting en invulling te geven aan het duurzaam bouwen en het dubo gehalte van de woning te meten. (De lijst is te vinden op de website van de gemeente; http://www.oude-ijsselstreek.nl/pagina/digitaal loket/duurzaam bouwen).