direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lenteleven Gendringen 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000084-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom is er een nieuw bestemmingsplan nodig?

Een belangrijke aanleiding voor de actualisering en digitalisering van het bestemmingsplan voor het plangebied Lenteleven is het per 1 juli 2008 van kracht worden van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Wro heeft het bestemmingsplan een prominente rol in de ruimtelijke ordening toebedeeld gekregen; het is het belangrijkste juridische uitvoeringsinstrumentarium voor het ruimtelijk beleid. De Wro schrijft de verplichting voor alle nieuwe ruimtelijke plannen per 1 juli 2010 digitaal te maken.

Een andere reden is, dat de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied al meer dan 10 jaar oud zijn en geactualiseerd moeten worden. De eisen die de inwoners en gebruikers stellen aan de bebouwde omgeving zijn in de loop van de tijd behoorlijk veranderd. Ook voor de ambtelijke organisatie is het wenselijk om te beschikken over een actueel bestemmingsplan dat is afgestemd op het huidige beleidskader en voldoet aan de nieuwste (digitale) standaarden.

De gemeente Oude IJsselstreek wil komen tot een integrale, gebiedsgerichte herziening van de verouderde bestemmingsplannen. In de juridisch-planologische regeling van de op te stellen bestemmingsplannen, moet een balans worden gevonden tussen de gewenste flexibiliteit enerzijds en de bescherming van bestaande belangen anderzijds. Het bestemmingsplan dient een duurzaam en actueel toetsingskader te vormen, waarin de ruimtelijke inpasbaarheid van initiatieven op een eenvoudige en transparante wijze kan worden beoordeeld. Het streven is dat de te ontwikkelen bestemmingsplannen qua systematiek (opzet regels, toelichting en verbeelding) op elkaar worden afgestemd (standaardisering).

Voor het opstellen van de verbeelding, de opzet en inhoud van de regels én de opzet van de toelichting voor een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Lenteleven wordt als leidraad gebruik gemaakt van bestemmingsplannen die in de afgelopen jaren zijn opgesteld, zoals voor de kernen Heelweg Oost en West. Vanzelfsprekend wordt daarbij ook rekening gehouden met bestaande beleidskaders en geldende bestemmingsplanregelingen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

De locatie Lenteleven is gelegen aan de noordkant van Gendringen. Het gebied wordt begrenst door de Staringstraat aan de oostzijde en de Rijnweg aan de zuidzijde en aan de west- en noordzijde door agrarische percelen. In het gebied zelf bevindt zich in de zuidoosthoek het gemeentehuis van Oude IJsselstreek. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000084-VA01_0001.jpg"

afbeelding 1.1 Begrenzing van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan "Lenteleven 2014" zal de volgende drie geldende bestemmingsplannen (geheel of gedeeltelijk) herzien:

  • "Bestemmingsplan Lenteleven 1995", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 28 september 1995 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 30 juni 1996;
  • "Bestemmingsplan Lenteleven, partiële herziening A", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 juni 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 9 augustus 2004;
  • Bestemmingsplan Buitengebied 1978, gemeente Gendringen, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 september 1978 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d.14 februari 1980.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 2. Relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is in dit hoofdstuk belicht. In hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie beschreven door middel van een ruimtelijke en functionele beschrijving van het plangebied en worden de planuitgangspunten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld: de milieu-aspecten, cultuurhistorie en archeologie, flora en fauna en vervolgens verkeer en parkeren. De waterhuishouding van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 5. De juridisch bestuurlijke aspecten in hoofdstuk 6 zijn opgesplitst in de planmethode, de opzet van de verbeelding en de opzet van de regels. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Omgevingswet

Met de nieuwe Omgevingswet in aantocht wordt het in de toekomst makkelijker om ruimtelijke projecten te starten. Met de Omgevingswet wordt het omgevingsrecht vereenvoudigd en gemoderniseerd. Regels op het gebied van omgevingsrecht worden gebundeld en vereenvoudigd. Hierdoor is er bijvoorbeeld meer ruimte voor maatwerk en zijn er minder regels. Op 12 juli 2013 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. De nieuwe wet treedt echter niet vóór 1 januari 2018 in werking.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het is van belang om bij de vaststelling van bestemmingsplannen e.d. de ladder voor duurzame verstedelijking juist toe te passen. Maar voordat daaraan wordt toegekomen, moet worden bezien of de ladder wel van toepassing is. Dit zal aan de orde zijn, wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voor het bestemmingsplan Lenteleven 2014 kan worden geconcludeerd, dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, omdat er geen nieuwe ontwikklingen worden mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

Vooruitlopend op de Omgevingswet hebben Provinciale Staten van Gelderland d.d. 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De titel “Gelderland anders”, die hier aan meegegeven is, duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent “Gelderland anders” een andere manier van sturen door de provincie. De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven rond economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is er sprake van regionale diversiteit en een andere wijze van werken door de provincie: minder vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Wel vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's. Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken. De Omgevingsvisie integreert en vervangt vijf plannen die voorheen separaat waren: de Structuurvisie, het Waterplan, Milieubeleidsplan, de Reconstructieplannen en het Verkeer- en vervoersplan.

Naast de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening van belang. Provinciale Staten hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft daarmee de status van èn Ruimtelijke verordening èn Milieuverordening èn Waterverordening èn Verkeersverordening.

Het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" is conserverend van aard, hetgeen betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen (zoals woningen) bij rechte mogelijk worden gemaakt. Derhalve is de Omgevingsvisie en -verordening in dit kader niet relevant.

2.2.2 Woonvisie Gelderland - Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019

Steeds meer gemeenten en regio's krijgen de komende jaren te maken met een afname van het aantal inwoners, huishoudens en potentiële beroepsbevolking. Deze demografische krimp heeft gevolgen voor de woningmarkt, arbeidsmarkt en bedrijvigheid. De provincie Gelderland heeft daarom in samenspraak met gemeenten en woningcorporaties een woonvisie opgesteld waarin voor een regionale aanpak is gekozen. Mensen zijn immers steeds minder gebonden aan een bepaalde gemeente. De provincie zorgt ervoor dat het regionale aanbod van woningen zo goed mogelijk aansluit op de vraag.

Het motto van de woonvisie is "woonbeleid met kwaliteit". In deze woonvisie wordt ingegaan op de thema's "keuzevrijheid en zeggenschap", "passend aanbod aan woonmilieus", "wonen, zorg en welzijn", "identiteit en ruimtelijke kwaliteit"en "duurzaamheid". Aan de hand van deze thema's worden in de woonvisie drie centrale doelen van beleid geformuleerd:

  • bewoners meer vrijheden en meer kansen bieden om hun woonwensen te realiseren;
  • een aanbod aan woningen en woonmilieus, dat beter aansluit bij de voorkeuren van bewoners;
  • de provincie optredend als partner in wonen: stimulerend, ondersteunend en in dialoog met andere actoren in het veld.

Om hieraan handen en voeten te geven is in de woonvisie een actieprogramma opgenomen, waarover jaarlijks aan Provinciale Staten de stand van zaken wordt gerapporteerd. Zo nodig worden daarbij voorstellen gedaan het actieprogramma te actualiseren.


Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019

Op basis van de Woonvisie Gelderland is per regio een prognose gemaakt van de kwalitatieve woningbehoefte. Op basis daarvan zijn met gemeenten en woningcorporaties afspraken gemaakt over de uitbreiding en aanpassing van de woningvoorraad en over de regionale kwalitatieve woonprogramma's. Het regionale woonprogramma en het afsprakenkader wordt aangeduid als het Kwalitatief Woonprogramma. Op dit moment geldt het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3).

Het KWP3 is als uitwerking van het Gelderse streekplan vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010. Doordat het streekplan inmiddels de status van provinciale ruimtelijke structuurvisie heeft gekregen, maakt het KWP daar onderdeel van uit.

Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP3 beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Voor de regio Achterhoek houdt de afspraak in het KWP3 in, dat in de periode 2010 tot en met 2019 aan de woningvoorraad 5.900 woningen kunnen worden toegevoegd.

De uitgangspunten van het KWP zijn verwerkt in een regionale en gemeentelijke woonvisie. In de volgende paragrafen wordt hier verder op ingegaan.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale woonvisie

De 7 Achterhoekse gemeenten hebben samen met de woningcorporaties en de provincie onder het motto "Alleen ga je sneller, samen kom je verder', een gezamenlijke visie op het wonen in de Achterhoek neergelegd voor de periode 2010-202. De ambitie van de regio Achterhoek luidt daarbij als volgt:

  • Iedereen die wil, kan zijn woonwens in de Achterhoek waarmaken.
  • De Achterhoek is onderscheidend in kwaliteit.
  • Het aantal woningen past bij de kwantitatieve woningvraag.
  • Ontspanning op de woningmarkt betekent kansen benutten en risico's beperken.


De grootste opgave is het realiseren van een omslag in denken: van decennia van groei van de bevolking naar stabilisatie en uiteindelijk krimp. De woningvoorraad wordt maximaal afgestemd op de veranderende lokale vraag van woningzoekenden. De locatie en woonomgeving zijn essentiële kwaliteitskenmerken waarop de Achterhoek zich kan onderscheiden. Centrumplannen voor de grotere kernen dragen bij aan vitale kernen en voegen hiermee kwaliteit toe aan de regio. Deze plannen krijgen prioriteit. Grootschalige uitlegplannen passen niet bij een situatie van krimp.

Om de kwalitatieve uitgangspunten in de regionale woonvisie waar te maken zijn de gemeenten met elkaar een binnenregionale verdeling overeengekomen. Voor de gemeente Oude IJsselstreek betekent deze verdeling dat de lokale woningvoorraad tot 2020 met 685 woningen mag toenemen.

Er worden bij rechte geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014", die zorgen voor een planologische toename van de woningvoorraad.

2.3.2 Kwalitatief Woon Programma

Het KWP is een uitwerking van het provinciaal streekplan en maakt sinds de nieuwe Wet ruimtelijke ordening deel uit van de provinciale ruimtelijke structuurvisie.

Het KWP is een regionaal woonprogramma en heeft nadrukkelijk een regionaal karakter. Het heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Op basis van geconstateerde regionale woningbehoefte beschrijft het KWP per regio de programmatische opgave. Gemeenten en woningcorporaties hebben de taak – gezamenlijk in regionaal verband – de regionale woonopgave te realiseren. Daarvoor wordt een ontwikkeltraject afgesproken en bijzondere afspraken gemaakt over thematische onderwerpen.

In de Gelderse Woonvisie is aangegeven dat iedere vijf jaar een nieuw KWP wordt opgesteld, dat op zijn beurt tien jaar vooruit blikt. Zo hebben Gedeputeerde Staten eind 2009 het Kwalitatief Woonprogramma voor de Regio Achterhoek 2010-2019 (KWP3) vastgesteld.

In het KWP3 is gebruik gemaakt van de woningbehoeftegegevens uit het landelijk woningbehoefteonderzoek (WoON 2006) en de meest recente regionale uitwerking van de landelijke CBS-bevolkingsprognose, Primos 2007. Deze nieuwe cijfers zijn doorvertaald in een “ideaal” woningbouwprogramma (referentiekader) voor de regio Achterhoek. Voor de periode 2010-2019 betekent dat, dat in de Regio Achterhoek bruto 7.200 nieuw te bouwen woningen aan de voorraad mogen worden toegevoegd. Rekening houdende met sloopplannen komt dat neer op een toevoeging van 5.900 woningen om uiterlijk in 2020 op een woningtekort van nul uit te komen.

Er worden bij rechte geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014", die zorgen voor een planologische toename van de woningvoorraad.

2.3.3 Regionale structuurvisie Achterhoek

In de regionale structuurvisie voor de Achterhoek zijn twee doelstellingen met elkaar vervlochten, namelijk:

  • een grotere dynamiek in de regio (door onder andere versterking van de regionale economie en het regionale woning- en voorzieningenaanbod);
  • het behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteiten (zoals rust, ruimte en groen en kleinschaligheid).

De spanning die tussen beide bovengenoemde doelstellingen bestaat, maakt dat een zekere mate van concentratie en sturing van de stedelijke ontwikkelingen noodzakelijk is om bestaande kwaliteiten (zoals beleving van 'rust en ruimte') te behouden en ongewenste effecten (bijvoorbeeld verkeershinder en onveiligheid, afkalving voorzieningenniveau) te voorkomen. Dit is gevat in het gelaagd principe van concentratie. Hiervoor is onderscheid gemaakt in drie lagen, namelijk het landelijk gebied, het dorpenlandschap en de dragerzone. Het gelaagd principe heeft meerdere doelen, zoals:

  • de karakteristieke, relatief kleine schaal van zoveel mogelijk kernen in de Achterhoek behouden;
  • de leefbaarheid in dorpen en kleine kernen verbeteren.

Het nederzettingenpatroon van de Achterhoek wordt gezien als een dorpenlandschap, waarbij vitale dorpen de basis vormen voor de regionale werkgelegenheid, het voorzieningenaanbod en de leefbaarheid op het platteland. In de dorpen wordt ruimte geboden voor een toename van de woningvoorraad en voor het wijzigen van de woningvoorraad om deze beter op de vraag toe te snijden. In zijn algemeenheid geldt dat de groei van de woningvoorraad de ontwikkeling van de plaatselijke bevolkingsgroei zal volgen, rekening houdend met een eventuele verdergaande afname van de gemiddelde woningbezetting. Locaties voor de toevoeging van bebouwing voor wonen, werken, voorzieningen of recreatie en toerisme dienen in eerste instantie binnen de bestaande kernen te worden gezocht (inbreiden). De inbreiding mag echter niet zover gaan dat de voor dorpen karakteristieke groene gebiedjes uit het dorp verdwijnen.

Er worden bij rechte geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014", zodat het plan niet in strijd is met het beleid, zoals neergelegd in de regionale structuurvisie Achterhoek.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), de regionale woonvisie en de woonvisie Oude IJsselstreek kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.

De gemeente zet in op centrumplannen/ centrumvisies voor de kernen Ulft, Terborg, Varsseveld, Gendringen en Silvolde. De centrumplannen worden als instrument ingezet om de centra ook voor de toekomst aantrekkelijk te houden voor de bewoners, het winkelend publiek en de mensen die er werken. De plannen zullen moeten leiden tot een versterking van de detailhandelsfunctie, in combinatie met het verhogen van de levendigheid van de centra.

Het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" is conserverend van aard, hetgeen betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen bij rechte mogelijk worden gemaakt. Hiermee is er geen strijd met de structuurvisie Oude IJsselstreek 2025.

2.4.2 GVVP 2010-2020

In december 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020 vastgesteld. Het GVVP bestaat uit twee stukken: het beleidskader GVVP 2012-2020 en het bijbehorend rapport GVVP 2012-2020. Het rapport GVVP 2012-2020 heeft het karakter van een uitvoeringsplan op hoofdlijnen, dat jaarlijks zal worden vertaald naar een concreet uitvoeringsprogramma.

In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op

  • het goed functioneren van de verkeersnetwerken voor (vracht)auto, fiets en openbaar vervoer;
  • de bereikbaarheid van de kernen;
  • parkeren en
  • het beïnvloeden van keuzegedrag door reizigers.

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een func- tietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).

Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:

  • een duurzaam veilig wegennet met een lager aantal verkeersslachtoffers;
  • een hiërarchisch opgebouwd, maar samenhangend wegennet, met een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en winkelgebieden;
  • bundeling van doorgaand verkeer daar waar het hoort (op de hoofdwegen), waardoor de overlast van het doorgaande verkeer tot een minimum wordt beperkt.

Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:

  • prioriteit in uitvoering
  • regionale mobilieteitsagenda
  • geplande (onderhoud)werkzaamheden en
  • financiering.

Het gaat zowel om fysieke- als gedragsmaatregelen. In het eerste geval gaat het om projecten die daad- werkelijk zichtbaar zijn in de openbare ruimte, zoals herinrichting van kruispunten. Deze maatregelen richten zich vooral op het realiseren van verkeersnetwerken en de uitvoering van het parkeerbeleid. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is, dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen.


In het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" zijn flexibele bestemmingen opgenomen met ruime mogelijkheden, zodat de indeling van wegen en het verblijfsgebied waar nodig kan worden aangepast.

2.4.3 Beleidskader "Groen groeien naar 2020

De gemeente maakt een omslag in het denken over groen. Groen zal een kernkwaliteit van de gemeente in de regio zijn. Groen is behalve voor de ecologie, ook belangrijk voor economische en sociale ontwikkeling. Groen en natuur benaderen we dus niet als iets wat op zichzelf staat, maar vanuit zijn betekening voor maatschappij, mens en milieu.

Een duurzame groenstructuur is kwalitatief hoogwaardig en zorgt voor een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving. De Oude IJsselstreek wil een gemeente zijn met levenskrachtige groene aders. Dit is het perspectief: wie over tien jaar de naam Oude IJsselstreek hoort, denkt direct aan de groenste hoek van Gelderland. Het mag ook eerder, maar groen moet groeien.

In 2020 moet er ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang zijn in het gemeentelijk groen in en om de gemeente Oude IJsselstreek. Juist daardoor kunnen groen en natuur meerdere functies hebben, houden en krijgen - soms ook tegelijk. Het beleidskader groen moet nog nader worden uitgewerkt in een groenstructuurplan en een groenbeheersplan.

In het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" is rekening gehouden met dit beleidskader, doordat structureel groen binnen het plangebied specifiek als zodanig is bestemd. 

2.4.4 Welstandsnota

Het welstandsbeleid voor Lenteleven richt zich op het handhaven van de stedenbouwkundige en bouwkundige basiskwaliteit die in het oorspronkelijke ontwerp is neergelegd. Wijzigingen en kleine ingrepen, zoals erkers, serres, dakkapellen en aanbouwen, kunnen uiteindelijk dit bebouwingsbeeld aantasten. Vaak zijn in het ontwerpstadium van de woningen de uitbreidingsmogelijkheden al aangegeven en ontworpen. Indien dit niet het geval is, verdient het aanbeveling de wijzigingen zorgvuldig te laten ontwerpen, zodat de kwaliteit van het ontwerp optimaal gewaarborgd wordt.

In het bestemmingsplan Lenteleven van 1995 staan beeldkwaliteitseisen voor nieuwe bebouwing beschreven. Deze zijn als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Verder zijn in de Welstandsnota criteria opgenomen die specifiek gelden voor dit gebied.

Vanwege het zorgvuldig ontworpen en samenhangend karakter van de bebouwing wordt in de wijk Lenteleven welstandsniveau 2 toegepast, een regulier welstandstoezicht.

2.5 Samenvatting

Geconcludeerd kan worden dat zowel bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" past binnen het rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planuitgangspunten

Het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" is consoliderend van aard en heeft hiermee een beheerskarakter. De bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, is dan ook als zodanig bestemd. Een woning is dan ook als woning bestemd, en een bedrijf als bedrijf. Er worden geen nieuwe functies toegestaan met dit plan, waardoor er geen ingrijpende veranderingen in de functionele structuur van het dorp Gendringen plaatsvinden. Om onnodige starheid te voorkomen is bij elke bestemming gekeken welke mogelijkheden voor ontwikkelingen of veranderingen binnen de bestaande functie mogelijk is. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie zijn in meer of mindere mate mogelijk.

3.2 Huidige situatie

3.2.1 Ruimtelijke structuur

De structuur van dit woongebied hangt samen met het gemeentehuis, dat bij de kruising van twee belangrijke wegen gesitueerd is. De woningen liggen als een schil om het gemeentehuis heen. De as van dit gebouw zet zich voort als centrale as van Lenteleven richting buitengebied. Hier bevindt zich ook het openbare groen van de buurt. Karakteristiek voor dit deelgebied zijn de symmetrisch om de as geknikte wegen. De geknikte structuur wordt nog versterkt door de rooilijn die het verloop van de wegen volgt. In de verkaveling is destijds gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. De voorzijde van de woningen is naar de straat gericht. De panden staan evenwijdig aan de weg.

De bebouwing kenmerkt zich door een hoge ambitie ten aanzien van de architectonische kwaliteit, die zich uit in variatie binnen een sterk samenhangend geheel. In deze wijk komen meerdere typen woningen voor, waarbij de vormgeving zorgvuldig op elkaar afgestemd is. Aan hoekoplossingen is veel aandacht besteed. De panden zijn geschakeld of vrijstaand, bestaande uit één of twee bouwlagen met schilddak of zadeldak. De nokken zijn vaak dwars op de weg gericht. Rond het gemeentehuis en langs de as en de Staringstraat hebben de woningen lessenaarsdaken en een lichte kleur, afgestemd op het gemeentehuis. De gevelkleur van de overige bebouwing is aan de noordwestrand rood, ertussenin geelbruin. Alle daken zijn voorzien van een donkergrijze kleur. Per woningtype varieert de geleding van de gevel, waarbij afwisselend een verticale of horizontale richting domineert.

3.2.2 Functionele structuur

Wonen en inwoners

De hoofdfunctie in het plangebied (en tevens in Gendringen) is de woonfunctie. Op dit moment kent Gendringen 4522 inwoners (peil 1 januari 2014).

Bedrijven, maatschappelijke en dienstverlenende activiteiten

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven van enige omvang aanwezig. Wel vinden we binnen het plangebied enkele bedrijven aan huis (autorijschool, pedicure en praktijk voor reiki). In het plangebied is tevens het gemeentehuis van de gemeente Oude IJsselstreek te vinden.

3.3 Ruimtelijke en functionele uitgangspunten

Hieronder wordt ingezoomd op de belangrijkste ruimtelijke en functionele uitgangspunten van dit bestemmingsplan.

3.3.1 Wonen en tuin

Het bestemmingsplan "Lenteleven Gendringen 2014" voorziet in een planologische regeling voor het plangebied. In het plangebied liggen geen locaties waar nieuwe woningen gebouwd kunnen worden. Het bestemmingsplan bevat dus geen nieuwe bouwmogelijkheden voor woningen, maar maakt alleen de uitbreiding van bestaande woningen en de bouw van bijbehorende gebouwen mogelijk. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de grootte van de percelen. Op grotere percelen (meer dan 600 m2) is meer bebouwing toegestaan.

Wonen

Het meest voorkomende gebruik in het plangebied Lenteleven is de bestemming " wonen". Binnen deze bestemming zijn naast " wonen" ook "aan huis verbonden beroepen" mogelijk. Wel gelden hier een aantal voorwaarden, omdat de woonfunctie niet in het geding mag komen en de ruimtelijke impact gering moet blijven. Bedrijvigheid aan huis wordt overal binnen de woonbestemming door middel van een afwijking van gebruikregels toegestaan, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Dit geldt tevens voor het toestaan van bijzondere woonvormen en bed & breakfast.

Tuin

Voortuinen worden bestemd als tuin; in tuinen mogen namelijk geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd (behalve een erker). Naar de weg gekeerde zijtuinen zijn tevens als " tuin" bestemd. Uitzonderingen hierop zijn zijtuinen van percelen die grenzen aan de bestemming "groen" of zijtuinen waarvan de ruimtelijke impact van eventuele bebouwing, vanwege de ruimtelijke situatie ter plaatse, zeer gering is.

3.3.2 Bedrijvigheid en voorzieningen

De openbare nutsvoorziening in het plangebied is opgenomen in de bestemming 'bedrijf", met als nadere aanduiding 'nutsvoorziening'.

Het gemeentehuis is bestemd tot 'Gemengd'. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn de volgende functies mogelijk: kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat alleen de volgende maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan: bibliotheek, gezondheidszorg, onderwijs, openbare dienstverlening, welzijnsinstelling en zorginstelling.

Binnen de bouwregels zijn normen gesteld voor de hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen, ondergronds bouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor al deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bebouwingsoppervlak, etc.

3.3.3 Groen, verkeer en water

Groen

Het groen rondom het gemeentehuis en rondom de waterpartijen krijgt de bestemming " Groen" evenals het trapveld/groenveld aan de noordwestzijde van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn o.a. ook voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan.

Verkeer-Verblijfsgebied

De wegen in de bebouwde kom worden bestemd als "Verkeer- Verblijfsgebied". Het is een flexibele bestemming, zodat het openbaar gebied flexibel kan worden ingericht met groen, parkeerplaatsen, speeltuintjes en andere binnen deze bestemming passende functies.

Water

De retentievijvers aan de oostzijde van het plangebied hebben de bestemming "Water" gekregen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld. Met betrekking tot milieu komen hierbij aan de orde: bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en overige hinder en risico's. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Tenslotte wordt ingegaan op aspecten flora en fauna, alsook van verkeer en parkeren.

Duidelijk moet zijn dat dit bestemmingsplan een actualisatie betreft van reeds bestaande bestemmingsplannen en eerder verleende vrijstellingen, en dus reeds bestaande situaties. Nu sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan de verschillende omgevingsaspecten. De hieronder genoemde milieutechnische aspecten worden daarom slechts in algemeenheid beschreven.

4.1 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.1.1 Bodem

Onderzoeksplicht

Er is plicht om onderzoek te doen naar onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied. Er moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.

Doel

De provincie Gelderland heeft als doel gesteld dat er in 2030 geen Gelderse inwoners meer in hun woonomgeving worden blootgesteld aan ernstige bodemverontreinigingen. Dit is conform het landelijke bodemsaneringsbeleid. De provincie geeft voorrang aan het schoonmaken van locaties in woongebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten van de provincie zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de sanering zelf ter hand nemen. Zij willen hun budget in de toekomst vooral inzetten voor financiële bijdragen aan derden om zo de bodemsanering een impuls te geven. Het is de bedoeling dat de markt een groot deel van de saneringen financiert, op momenten dat er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de locaties.

Locaties

De gemeenten in Gelderland hebben samen met de provincie alle verdachte locaties in Gelderland in beeld gebracht. Voor de verontreinigde locaties gelden dat er bij gemeenten nog meer of andere locaties bekend kunnen zijn dan bij de provincie. Dat komt doordat de provincie alleen betrokken wordt bij een verontreiniging als uit onderzoek blijkt dat deze verontreiniging (vermoedelijk) ernstig is. Voor niet-ernstige verontreinigingen is de geldende gemeentelijke regelgeving van toepassing.

Wat betekent dit voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter. De voorliggende bestemmingsplanregeling gaat uit van de bestaande rechten en situatie, waardoor ten behoeve van het dit bestemmingsplan geen onderzoek naar de milieukundige bodemkwaliteit is vereist. Voor nieuwbouwsituaties die buiten het plangebied vallen, zal specifiek onderzoek verricht worden naar de bodemkwaliteit. Voorts maakt de bodemgeschiktheidsverklaring onderdeel uit van de bouwverordening, zodat dit bij een eventuele omgevingsvergunningverlening is afgedekt. Daarmee kan worden zeker gesteld dat vóór de bouw een onderzoek wordt verricht naar de gesteldheid van de bodem.

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan het aspect bodem.

4.1.2 Geluid

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.


Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.


Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan het aspect geluid .

4.1.3 Lucht

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Hierbij geldt:

- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;

- voor infrastructuur bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;

- voor kantoorlocaties is met minder dan 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen, ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan geconcludeerd worden, dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Er is geen verder onderzoek nodig.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Transportroutes

Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er is nieuwe wet- en regelgeving vastgesteld: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel de Regeling Basisnet, maar deze zijn nog niet in werking getreden. De verwachting is, dat deze in 2015 in werking treden. De overheid heeft het Basisnet ontwikkeld:

1. om gevaarlijke stoffen te kunnen blijven vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen binnen Nederland en
2. om de risico's voor omwonenden langs de transportroutes binnen de wettelijke grenzen te houden.

Het Basisnet maakt gemeenten verder duidelijk waar nog nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gebouwd, zoals woningen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Gemeente Oude IJsselstreek heeft op 18 februari 2010 een beleidsnotitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is een aanvullend toetsingskader opgenomen. Daarbij is gekozen voor een benadering van drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:veiligheid in woonwijken en het niet onnodig frustreren van bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen.

Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. Dit heeft geleid tot de keus voor de volgende gebiedstypen:

  • 1. veilig wonen en landelijk gebied;
  • 2. ruimte voor industrie;
  • 3. wonen én werken.

De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:

  Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico   Toename groepsrisico
 
Wonen en Landelijk gebied   Niet acceptabel   Niet acceptabel (m.u.v.bestaande situaties)   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte voor industrie   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte wonen én werken   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Niet acceptabel
(m.u.v. bestaande
situaties)  
Acceptabel onder voorwaarden  

Deze beleidskeuzes zijn alleen van toepassing voor nieuwe situaties. Voor bestaande situaties zijn overschrijdingen van de richtwaarde en de oriënterende waarde acceptabel. In het gebiedstype "wonen en landelijk gebied", waartoe ook centrumgebieden worden gerekend, moet bij overschrijding van de richtwaarde worden nagegaan of maatregelen nodig zijn.

4.1.4.2 Toetsing

Om te beoordelen of er in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn is de professionele Risicokaart van Nederland geraadpleegd. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van deze kaart, met daarin het plangebied. Daarop is te zien, dat er in de nabijheid van het plangebied een LPG Tankstation is gelegen, maar dat de invloedssfeer hiervan niet over het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000084-VA01_0002.png"

In het plangebied worden geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Tevens worder er geen nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. In en om het plangebied liggen geen risicovolle stationaire en mobiele bronnen.

4.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelastings- en afstandsnormen in rol bij de beoordleing of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafwezing voor een zorgvulidige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Conclusie

Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, waardoor er niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geurhinder en veehouderij. In de directe omgeving bevinden zich geen veehouderijen.

4.1.6 Overige hinder en risico's

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Hierin is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Op basis van de milieuaspecten wordt de milieucategorie van een bedrijfstype bepaald. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of "gemengd gebied". Het plangebied Lenteleven wordt aangeduid als een "rustige woonwijk". De enige bedrijvigheid, die in het plangebied aanwezig is, is het gemeentehuis van Oude IJsselstreek.


Het aspect overige hinder en risico's vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Hoofdzakelijk volgt dit uit het feit dat de actualisatie van dit bestemmingsplan een conserverend karakter heeft.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorisch erfgoed geeft weer hoe de gemeente zich door de tijd heen heeft ontwikkeld. Het geeft een plek in de geschiedenis en is mede bepalend voor de identiteit van een gemeente en haar bewoners.

Tegenwoordig dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Voor enkele specifieke belangen, zoals archeologie, was reeds voorgeschreven dat in de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven op welke wijze met deze belangen is omgegaan. Deze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond eerder nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen. Het systeem van borging via de Wro dat al gold voor archeologie is nu als het ware uitgebreid tot alle cultuurhistorische waarden.

In de toelichting dient daarom een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. (vooruitlopend op wijziging van het Bro). Archeologie is hiervan een onderdeel.

4.2.1 Cultuurhistorie

De erfgoedzorg zal zich de komende jaren, meer nog dan voorheen, richten op het opnemen van cultuurhistorische belangen in processen van ruimtelijke ordening en planvorming. De monumentenzorg heeft hierin een moderniseringsslag gemaakt, waarbij het aspect erfgoed in de meest brede zin van het woord uitgelegd wordt. Het gaat niet langer om alleen gebouwen en andere objecten (zoals eerst het geval was), maar nu wordt er ook aandacht besteed aan de grotere lijnen, structuren en gebieden. Ook het cultuurlandschap is daarmee een pijler van de erfgoedzorg geworden, naast gebouwen en archeologische monumenten. Het gaat echter niet om het op slot zetten (behoud) van ons landschap, want het landschap is per definitie veranderlijk en ook in gebruik door de landbouw. Maar het vraagt wel aandacht voor zichtlijnen, landgoederen, beplanting, hoogte-elementen, kavelstructuren, bebouwingsstructuren, openheid, etc.

Bij cultuurhistorische waarden gaat het dus over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Het in het bestemmingsplan vastleggen (ofwel bestemmen) van bepaalde cultuurhistorische structuren, is gelet op de aard (met name een woongebied) en de ouderdom van het plangebied niet noodzakelijk.

4.2.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

Het is van groot belang om de archeologische kwaliteiten van locaties in kaart te brengen. Dit is in kaart gebracht in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010), die als basis dient voor het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek.

Het plangebied kent een zogenaamde gematigde archeologische verwachtingswaarde voor een klein gebied in het plangebied (langs de Rijnweg). Hier is archeologisch vooronderzoek nodig bij ingrepen groter of gelijk aan 1000 m2 en dieper dan 30 cm. De rest van het plangebied (het overgrote deel) kent een zogenaamde specifieke verwachting. Hier geldt dat pas archeologisch vooronderzoek gedaan hoeft te worden bij ingrepen groter of gelijk dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie (dit plan betreft immers een actualisatie), hoeft geen nader onderzoek te worden verricht naar archeologie. Wel zal in de regels de dubbelbestemmingen 'Archeologische verwachting II en III" worden opgenomen, die in bepaalde gevallen een verplichting oplegt tot het doen van archeologisch vooronderzoek bij nieuwe ontwikkelingen.

4.3 Flora en fauna

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Op grond van de Natuurbeschermingswet wordt de gebiedsbescherming geregeld. Hierbij worden speciaal aangewezen gebieden beschermd. Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe omgeving van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de directe omgeving van de ecologische hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is daarmee niet aan de orde.

In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming vastgesteld. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet worden onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

Zoals al eerder aangegeven, heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter, nu het de reeds bestaande situatie vastlegt en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Het bestaande groen wordt tevens niet aangetast. Het plan heeft daarmee een beheersgericht karakter. Toetsen aan de Flora- en faunawet is in dit bestemmingsplan dus niet aan de orde, omdat er geen sprake kan zijn van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten.

4.4 Verkeer en parkeren

De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. De huidige infrastructuur brengt geen bijzondere problemen met zich mee. Er is ervoor gekozen om de verblijfsgebieden (zoals de 30 km-zones) als 'Verkeer - Verblijfsgebied' te bestemmen. Parkeren gebeurt in deze wijk grotendeels op eigen terrein.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

De relatie tussen water en ruimte is tweeledig: waterkwaliteit en kwantiteit beïnvloeden ruimtelijke ontwikkelingen en deze beïnvloeden het waterbeheer. In dit hoofdstuk krijgt u meer informatie over water in de ruimtelijk planvorming.

5.2 Beleid

5.2.1 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelkijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

5.2.2 Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2010-2015

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen zoals de wijzigingen in de waterwetgeving in de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

5.2.3 Gemeentelijk Waterplan

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op vier aspecten:

  • 1. Water is een drager voor een gezonde economie;
  • 2. Water is een drager voor de sociale aspecten en beleving;
  • 3. Water is een drager voor ecologische ontwikkeling;
  • 4. Water is een drager voor volksgezondheid en veiligheid.

De volgende maatschappelijke streefeffecten verwoorden de waterambitie van de gemeente:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.

5.3 Beschrijving watersysteem

5.3.1 Riool

Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie. In het plangebied Lenteleven ligt een verbeterd gescheiden rioolstelsel. De gemeente streeft er naar om zoveel mogelijk hemelwater af te koppelen.
Bij vervangingswerkzaamheden van het riool, zal worden bezien in hoeverre verdere afkoppeling van regenwater mogelijk is.

Binnen de gemeente Oude IJsselstreek zijn alle percelen aangesloten op de riolering of op IBA-systemen. Het rioleringstelsel van de gemeente Oude IJsselstreek bestaat uit ruim 193 km vrijverval leiding, 178 km drukriolering en 22 km persleiding. In dit rioleringsstelsel zijn 61 overstorten en inmiddels 17 berbezinkvoorzieningen opgenomen. Het afvalwater wordt verwerkt door RWZI Etten of RWZI Varseveld.

5.3.2 Oppervlaktewater

Aan de oostzijde van het plangebied liggen 2 retentievijvers en een gedeelte van de watergang genaamd de Rieze Graven, die in eigendom en beheer van het waterschap Rijn en IJssel zijn.

5.4 Tabel waterthema's en vertaling in het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft, zoals al eerder aangegeven, een conserverend karakter, nu het voornamelijk de bestaande situatie vastlegd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlakte- water geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect

Wateroverlast

Bij vervangingswerkzaamheden van het verbeterd gescheiden rioolstelsel in het plangebied Lenteleven, zal worden bezien in hoeverre verdere afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Het verbeterd gescheiden rioolstelsel van de wijk Lenteleven heeft een overstort op de retentievijvers.

Inrichting en beheer

Grenzend aan het plan en in het plan liggen watergangen en retentievijvers waarop de keur van toepassing is. Uit te voeren werkzaamheden binnen een zone van 5 meter uit de insteek van de watergang/retentievijver zijn vergunningplichtig.

Overleg met de waterbeheerder  

De watertoets is in gezamenlijk overleg met de waterbeheerder opgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Planmethode

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 20012 (SVBP20012). De SVBP20012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In paragraaf 6.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de verbeelding en in paragraaf 6.3 op de afzonderlijke bestemmingen.

6.2 Opzet van de verbeelding

Verbeelding

Als ondergrond voor de verbeelding wordt gebruikt gemaakt van de Grootschalige Basiskaart (GBKN). De adresgegevens en de gebouwen komen uit de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen aangevuld met kadastrale gegevens en indien nodig met informatie van luchtfoto's en oude bestemmingsplankaarten.

De verbeelding dient helder en duidelijk leesbaar te zijn en bevat daarom alleen informatie die juridisch relevant is. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om alle relevante informatie, voor zover mogelijk, op de plankaart aan te geven, om in een oogopslag te kunnen zien wat wel en niet toegestaan is. Wat op de verbeelding staat, moet terugkomen in de planregels.

Digitale verbeelding

In het kader van nieuwe normen die voortvloeien uit de Wro en de SVBP 2012 ontstaat er een verschil in de verbeelding van een digitale en analoge verbeelding. De -wettelijk geldende- digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten. Planinformatie wordt namelijk verkregen door het klikken op objecten in de verbeelding.

De verbeelding van een digitaal bestemmingsplan is altijd noord gericht, waardoor de noordpijl in het digitale plan overbodig is; dit in tegenstelling tot de analoge verbeelding waarop de noordpijl nog wel moet worden aangegeven. Iedere bestemming moet op de verbeelding worden weergegeven in een andere kleur. Het gebruik van deze kleuren moet conform de SVBP 2012.

Samenhang verbeelding en regels

De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

6.3 Opzet van de regels

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Artikel 1 bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd. Artikel 2 regelt de "wijze van meten" en geeft regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk 2 zijn de regels van de bestemmingen opgenomen.

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Bedrijf', 'Gemengd', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied´', 'Water' en 'Wonen''. In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de regels bij het bestemmingsplan. De afzonderlijke bestemmingen worden - geclusterd - nader toegelicht. Hierbij wordt ook verwezen naar de uitgangspunten van de verschillende bestemmingen, zoals in hoofdstuk 3 aan bod gekomen.

Bestemming 'Bedrijf'

Volgens de SVBP2012 vallen nutsvoorzieningen onder de bestemming 'Bedrijf'. In het plangebied is één trafo aanwezig en deze is in de bedrijfsbestemming opgenomen, met als nadere aanduiding 'nutsvoorziening'.

Bestemming 'Gemengd'

Als er sprake is van 2 of meer gelijkwaardige bestemmingen wordt de bestemming 'Gemengd' toegekend. Hiervan is sprake bij het gemeentehuis. Openbare dienstverlening valt onder een bestemming 'Maatschappelijk'. Mocht het gemeentehuis in de toekomst gedeeltelijk leeg komen te staan, dan is het wenselijk dat er ook andere vergelijkbare functies mogelijk zijn in het gebouw, bijv. het gebruik voor kantoren en andersoortige dienstverlening. 'Kantoor' en 'Dienstverlening' zijn hoofdgroepen van bestemmingen. Er is dus sprake van 3 bestemmingen en daarom is de locatie van het gemeentehuis bestemd als 'Gemengd'. In de bestemmingsomschrijving is 'Maatschappelijk' wel begrensd met in de regels nader genoemde functies, omdat de algemene bestemming 'Maatschappelijk' erg breed is.

Binnen de bouwregels zijn normen gesteld voor hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen, ondergronds bouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor al deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bebouwingspercentage, etc. Binnen de bestemming 'Gemengd' is onder voorwaarden horeca of detailhandel als nevenactiviteit toegestaan.

Bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'

Structureel groen heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Kleinere stukjes groen zijn bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied', hetgeen meer flexibiliteit inhoudt. De openbare gebieden met een verblijfsfunctie zijn bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied', zodat het openbaar gebied flexibel kan worden ingericht met groen, parkeerplaatsen, speeltuintjes en andere binnen deze bestemming passende functies. Binnen beide bestemmingen zijn ook waterpartijen (zoals sloten, vijvers en watergangen) toegestaan. De retentievijvers in het plangebied zijn specifiek tot 'Water' bestemd.

Bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'

Woningen zijn alleen mogelijk binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Bijbehorende bouwwerken mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voortuinen (en in principe ook de naar de weg gekeerde zijtuinen) worden bestemd als tuin; in tuinen mogen namelijk geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd (behalve een erker).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de grootte van de percelen. Op grotere percelen (meer dan 600 m2) is meer bebouwing toegestaan.

Binnen de bestemming wonen is - onder voorwaarden- een aan huis verbonden beroep bij rechte mogelijk. Door van de regels af te wijken is een aan huis verbonden bedrijf, bed en breakfast en bijzondere woonvormen (onder voorwaarden) mogelijk.

Dubbelbestemmingen 'Archeologische Verwachting II en III'

Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven, kent het plangebied grotendeels een specifieke archeologische verwachting (een klein deel kent een gematigde archeologische verwachting). Dit heeft ertoe geleidt dat er bepaalde regels zijn opgenomen hoe met deze archeologische waarden en verwachtingen om te gaan bij nieuwe bouwplannen. Zo moet bij een bepaalde grootte en diepte archeologisch onderzoek plaatsvinden, voordat er een besluit voor een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

6.3.3 Algemene regels

Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn een anti dubbeltelbepaling opgenomen, alsook algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels, en algemene wijzigingsregels.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht uiteengezet voor bouwwerken en gebruik. Ook wordt hier de aanhaaltitel van het plan geregeld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

In dit plan wordt de bestaande planologisch feitelijke situatie vastgelegd. Met dit plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die kosten meebrengen voor de gemeente, zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening.