direct naar inhoud van 2.12 Woongebied
Plan: Lelystad Midden-West (gedeeltelijk)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00036-VG01

2.12 Woongebied

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit de functie wonen, met de daarbij horende voorzieningen. Deze gebieden hebben de bestemming "Woongebied".

2.12.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming maakt het gebruik van gronden voor woonhuizen (eengezinswoningen), en de daarbij horende voorzieningen, mogelijk.

2.12.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Alle functies die bij de functie wonen horen, worden in deze bestemming mogelijk gemaakt. Allereerst gaat het om eengezinswoningen, deze vormen de hoofdfunctie, met de daarbij horen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Een combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep is mogelijk. Daarnaast zijn onder andere bij het woongebied horende woonstraten, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen mogelijk. Hierdoor is uitwisseling tussen functies mogelijk, wat de nodige flexibiliteit biedt.

Enkele functies zijn uitgesloten, een voorbeeld hiervan is het gebruik van gebouwen als dierenverblijf. Een aan-huis-verbonden beroep is alleen bij recht toegestaan wanneer voldaan wordt aan de vereisten die zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken mogelijk gemaakt: hoofdgebouwen, aan en uitbouwen, bijgebouwen garageboxen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Algemeen geldt een regel voor de maximaal te bebouwen oppervlakte. Deze regel bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken, maximaal 50% van het bouwperceel (dus niet bouwvlak) mag zijn. Dit met uitzondering van die gevallen waarbij in de bestaande situatie de totale oppervlakte van alle bouwwerken dit percentage al overschrijdt. Deze algemene bouwregel biedt een richtlijn binnen de globale regeling, maar biedt ook flexibiliteit in de locatie en afmetingen van bouwwerken.

Voor de hoofdgebouwen geldt dat het in deze bestemming om woonhuizen gaat, omdat deze in ruimtelijke en functioneel opzicht de hoofdgebouwen op het perceel zijn. Deze moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Met de diepte wordt over het algemeen de standaard systematiek aangehouden. In sommige gevallen is hier vanaf geweken, vooral bij de bouwvlakken langs (spoor)wegen met een geluidscontour. In die gevallen zijn de geldende bouwvlakken als uitgangspunt genomen.

Uitgegaan wordt van vrijstaande hoofdgebouwen, mits dit op de ruimtelijke verbeelding anders is aangeduid (maximum aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen).

Voor de hoofdgebouwen is geen maximale bouwdiepte aangegeven. Wel is een afstand tot de zijdelingse en achtererfgrens opgenomen, waar het hoofdgebouw minimaal vanaf gebouwd moet worden. Deze regels gelden niet op het moment dat in de bestaande situatie de genoemde afstanden al kleiner zijn, bijvoorbeeld bij rijen- en twee-onder-één-kap woningen. In die gevallen gelden de kleinere afstanden.

De maatvoering van de hoofdgebouwen is in het hele plangebied erg divers. Het is daarom per bouwvlak aangeduid. Het gaat daarbij om de maximale goothoogte en minimale en maximale dakhelling per woongebied aangeduid.

Door deze bouwregels te hanteren kan de hoofdstructuur van een woongebied gehandhaafd blijven, maar zijn de plaatsing en afmetingen van de hoofdgebouwen vrijer dan voorheen.

Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is een specifieke regeling opgenomen. Deze bouwwerken horen nadrukkelijk bij de hoofdfunctie. De functie van de bouwwerken komt ruimtelijk tot uiting in een kleinere maatvoering dan de hoofdgebouwen. In principe is dit type toegestaan op het achtererf bij het hoofdgebouw overal wat buiten het bouwvlak is toegestaan. Het achtererfgebied begint op minimaal 1,00 meter achter het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw. Voorgaande bouwmogelijkheden gelden echter niet voor de gronden die zijn aangeduid met 'bijgebouwen uitgesloten'.

Voor deze bouwwerken is een maximale gezamenlijke oppervlakte opgenomen, in m2 en een percentage van het bouwperceel. Hierdoor wordt volbouwen van het achtererf voorkomen, maar ontstaat wel een flexibele regeling.

Voor de goothoogte van aan- en uitbouwen is een specifieke regeling opgenomen. Daarbij is gerefereerd aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Daardoor kan een dergelijk bouwwerk op een passende manier gebouwd worden aan het bestaande hoofdgebouw.

Garageboxen zijn binnen de bestemming bij recht mogelijk. Voor de garageboxen is een aanduiding opgenomen op het moment dat deze niet binnen het bouwvlak liggen. De bouwhoogte staat in de regels en is gebaseerd op de bestaande situatie. Garageboxen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen en overige. De regeling voor erf- en terreinafscheidingen is afgestemd op de mogelijkheden die gelden voor vergunningvrij bouwen van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat ze achter de naar de weg gekeerde gevel 2,00 meter hoog mogen zijn. Op andere plaatsen is de hoogte maximaal 1,00 meter.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om vlaggenmasten. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitsbepalingen

In deze bestemming zijn regels opgenomen die het mogelijk maken - met een omgevingsvergunning - af te wijken van de bouw- en (specifieke) gebruiksregels. Afwijken kan alleen wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de afwijkingsregels.

Voorbeelden van mogelijke afwijkingen van de bouwregels zijn de een lagere maximale dakhelling (bijvoorbeeld plat dak) en het bouwen van een hoofdgebouw achter de aangeduide rooilijn, tot een maximum van 5,00 meter.

Een voorbeeld van een mogelijke afwijking van de gebruiksregels is het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning voor maximaal één huishouden, waarbij aangetoond is dat er sprake is van zorgbehoefte die tijdelijk van aard is.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.12.3 Uitgangspunten
  • De bestaande woonfunctie in de vorm van eengezinswoningen mogelijk maken;
  • bij de woningen horende functies, zoals erven en tuinen en groenvoorzieningen, mogelijk maken;
  • in geringe mate, reeds aanwezige, afwijkende functies mogelijk maken, echter alleen binnen die gebouwen waar deze afwijkende functies al aanwezig zijn;
  • Bed & Breakfast bij recht mogelijk maken, onder de voorwaarden zoals genoemd in de gemeentelijke beleidsregel;
  • aan-huis-verbonden beroepen mogelijk maken, mits de woonfunctie de hoofdfunctie blijft.
  • de bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd, om de ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt te behouden en een toename van hinder vanuit de omgeving te voorkomen;
  • de bouwvlakken moeten voldoende ruimte bieden voor aan- en uitbouwen bij de woningen;
  • de bouwvlakken van de geldende planologische regelingen zijn overgenomen in de gebieden direct langs (spoor)wegen met een wettelijke geluidzone, om zo een verslechtering van de geluidsituatie bij vervangende nieuwbouw te voorkomen;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen, de bestaande bebouwing bepaalt de mogelijkheden;
  • garageboxen zijn buiten het bouwvlak bij recht mogelijk, wanneer hiervoor een gebied is aangeduid;
  • binnen de bestemming zijn bij recht erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken mogelijk;
  • daar waar een onderdoorgang van belang is voor de ontsluiting, hier bebouwing van de eerste bouwlaag uitsluiten;
  • na beëindiging van de woonfunctie mag het bestemmingsplan gewijzigd worden naar andere functies, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden.

2.12.4 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit meerdere woonwijken met ieder een eigen uitstraling. Hoewel de hoofdfunctie in de betreffende wijken wonen is, is een combinatie met andere functies in sommige gevallen aanwezig. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een beroep aan huis.

De woningen zijn over het algemeen de structuurbepalende elementen in de verschillende buurten. De locatie van woningen is daarom van belang voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt. De woningen variëren sterk in architectuur en afmeting. Dit komt door de verschillende perioden waarin de woonbuurten zijn ontstaan.

Bij het woongebied horen niet alleen de woningen, maar onder meer ook de (woon)straten, paden, groenvoorzieningen, waterpartijen en parkeervoorzieningen. Deze komen op verschillende locatie in de woongebieden voor.

Huidige situatie Woongebied 2.3

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0017.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0018.jpg"

2.12.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder woonlocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering.

De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.

Specifiek voor Lelystad wordt gestreefd naar een woningvoorraad van 75.000 in 2030. De behoefte aan specifieke woonmilieus is voor Lelystad een speciaal aandachtspunt, waarbij de provincie goede mogelijkheden ziet in de ontwikkeling van waterfronten.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

Het beleid is voor de bestaande woongebieden in Lelystad, waaronder voor de woonbuurten in het plangebied, in het algemeen gericht op de handhaving van de kernkwaliteiten en daar waar noodzakelijk de verbetering van de woonomgeving door middel van herstructurering of herontwikkeling.

In het Structuurplan is Lelystad ingedeeld in elf samenhangende gebiedseenheden, de zogenaamde wooneilanden. Voor elk wooneiland zijn de gewenste identiteit en sfeer en de daarbij horende (transformatie)opgaven beschreven. Het uiteindelijke doel is om voor elk eiland een prettige, veilige en duurzame woon- en leefomgeving te behouden/te creëren. Volgens deze indeling valt het plangebied binnen meerdere van deze wooneilanden; Groene Kamers (2), Stadsplantsoenen (4), De Oorsprong (6) en Het Kusteiland (11). Voor de functie wonen zijn in dit plangebied geen specifieke gebieden aangewezen voor vernieuwing, herstructurering en/of verandering.

Welstandsnota Lelystad, juli 2007

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen is een toetsing aan het welstandsbeleid nodig, wanneer het vergunningplichtige bouwwerken betreft.

De bebouwde gebieden in het plangebied vallen grotendeels in het welstandsregime “gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand” en in beperkte mate in het welstandsregime “gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand”. Van gebieden zonder welstandsregime is alleen sprake bij onbebouwde gebieden. De welstandscriteria gaan over de stedenbouwkundige samenhang en/of architectuur van het gebouw. Het beleid is tot in detail vastgelegd.

Het plangebied kent twee welstandsgebieden, namelijk: gebied 2 "cluster- en woonerfwijken" en gebied 3 "recent gerealiseerde woonwijken" (Woongebied 2.3, Landstrekenwijk en Grietenij). Het gebied rond het station is aangewezen als “ontwikkelingsgebieden”, hiervoor wordt bij ontwikkeling (waar nodig) een nieuw welstandsregime gemaakt. Voor andere ontwikkelingsgebieden, die nog niet als dusdanig in de welstandsnota zijn opgenomen, moet ook een nieuw welstandsregime worden gemaakt. Voor deze ontwikkelingen wordt een afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt na vaststelling een onderdeel van de welstandsnota.

Beleidsregel Bed & Breakfast

In september 2010 heeft de gemeenteraad deze beleidsregel vastgesteld. De beleidsregel geeft voorwaarden waaronder een bed & breakfast in een woonwijk of een agrarisch gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze voorwaarden gaan over de omvang, het aantal kamers en de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein. De regels is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming (niet zijnde bedrijfswoning)of een agrarische bestemming en is om die reden in dit bestemmingsplan overgenomen.