direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laarveld 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het woongebied 'Laarveld' is op 28 juni 2001 voor het eerst een bestemmingsplan vastgesteld. Het betrof destijds een nog uit te werken bestemmingsplan. Op basis van dat bestemmingsplan ontstonden geen directe bouwmogelijkheden. Wel waren destijds bepaalde woningbouwcategorieën vastgelegd en was een dichtheid per ha bepaald.

Het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' is op 23 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit betrof geen uitwerkingsplan, waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is. Reden was de voorgenomen realisatie van een woonzorgcomplex in fase 1 en het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een maatschappelijke voorziening in fase 3. In 2009 is op grond van een wettelijke verplichting een exploitatieplan vastgesteld. Zowel in het bestemmingsplan als in het exploitatieplan zijn woningbouwcategorieën vastgelegd.

Op 29 september 2016 zijn de bestemmingsplannen 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' en 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' is op 25 november 2016 in werking getreden en op 18 januari 2017 onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' is eveneens op 25 november 2016 in werking getreden en is op 22 maart 2017 onherroepelijk geworden. In het gehele plangebied van Laarveld is tevens een exploitatieplan van kracht. Het exploitatieplan 'Laarveld 2009 1e herziening' is vastgesteld op 29 september 2016, in werking getreden op 14 oktober 2016 en onherroepelijk geworden op 25 november 2016. In 2016 is tevens de eerste herziening van het exploitatieplan voor Laarveld vastgesteld. Zowel in het bestemmingsplan als in de herziening van het exploitatieplan zijn onder andere woningbouwcategorieën vastgelegd.

Bij de vaststelling van deze bestemmingsplannen in 2016 was er geen sprake van een uitwerkingsplan, waarvoor het college bevoegd gezag is. Reden was dat in fase 1 een aantal wijzigingen werden doorgevoerd (herverkaveling binnengebied Korenaar, locaties begeleid wonen waarvan er een vervalt (ten gunste van een speelvoorziening) en een wordt omgezet in een bouwkavel, herverkaveling omgeving Boender). In fase 3 en 4 werden ook een aantal wijzigingen doorgevoerd (vervallen wijzigingsbevoegdheid naar 'Maatschappelijk', concreet bestemmen bestaande woning Laarderweg 35, verminderen maximum aantal woningen).

Nu in fase 1 en 2 alle gronden verkocht zijn, is de gemeente Weert toe aan de realisatie van fase 3. Daartoe strekt voorliggend bestemmingsplan. Tevens vindt voor fase 1 en 2 een actualisatie plaats. Dat wil zeggen dat alle bouwstroken zijn omgevormd tot bouwvlakken met aanduidingen 'bijgebouwen'. Dit is mogelijk nu alle gronden zijn uitgegeven en de situering van de bebouwing definitief bekend is geworden. Tevens is een correctie doorgevoerd in het binnengebied bij de Korenaar (woonbestemming omgezet in verkeer op basis van werkelijke situatie). Voor fase 4 is tenslotte een bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen binnen dit bestemmingsplan. De uitwerking van fase 4 volgt na de uitgifte van fase 3.

Voorliggend bestemmingsplan betreft geen uitwerkingsplan waarvoor het college het bevoegd gezag is. Reden is dat het aantal woningen in fase 4 is vermeerderd met 100. Dit is ingegeven door de oplopende prognoses en de beschikbare ruimte in fase 4. Tevens is de categorie middenhuur toegevoegd. De achtergrond hiervan zijn de marktomstandigheden, door de grote druk op de woningmarkt lopen de huurprijzen excessief op.

Tegelijk met het bestemmingsplan wordt ook het exploitatieplan herzien. Dit is de tweede herziening van het exploitatieplan. Evenals in het bestemmingsplan zijn in het exploitatieplan woningbouwcategorieën vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0001.jpg"

figuur: luchtfoto woonzorgcomplex Hushoven

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van Weert, ten noorden van de Ringbaan-Noord. Het plan wordt aan de zuidzijde begrensd door de Ringbaan-Noord. De buurt Hushoven, gelegen aan de oostzijde van de Eindhovenseweg, vormt de westelijke begrenzing van het plangebied en grenst aan fase 1 en 2 die grotendeels zijn gerealiseerd. Aan de noordzijde vormt de Rietstraat de grens van het plangebied. Ten noorden van deze weg ligt het buitengebied van Weert. Aan de noordzijde vormen verder de Rietstraat, Gertrudisstraat, Schonkenweg en Schonkenstraat de grens van het plangebied. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Laarderweg. Dit gebied grenst aan fase 3, dat in voorliggend bestemmingsplan met een woonbestemming gedetailleerd is bestemd.

Het plangebied van fase 3 en 4 betreft grotendeels een gebied met agrarisch grondgebruik. Aan de randen bevinden zich hoofdzakelijk bestaande vrijstaande woningen op royale percelen alsmede één agrarisch bedrijf. De woningen aan de randen liggen vrijwel allemaal buiten het plangebied, behoudens een aantal bestaande woningen. Deze woningen, alsmede enkele in het plangebied gelegen woningen, maken wel deel uit van dit bestemmingsplan maar liggen buiten het plangebied van het exploitatieplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0002.jpg"

figuur: ligging Laarveld in de gemeente Weert

De woonwijk ligt op een strategische plek in Weert, relatief dicht bij het centrum en op korte afstand van de aansluitingen met de A2.

2.2 Beschrijving van het plangebied en de omgeving

Het plangebied grenst aan het buurtschap Hushoven en de kern Laar en is in eind jaren ’90 van de vorige eeuw aangewezen als uitbreidingslocatie van Weert. Het thema ‘Landelijk wonen’ is hierop van toepassing. Dit heeft zijn beslag gekregen in een beeldkwaliteitplan voor fase 1 en 2 en een nieuw opgesteld beeldkwaliteitsplan voor fase 3. Niet alleen de architectuur van de woningen dient hieraan te voldoen, ook de inrichting van de openbare ruimte sluit hierop aan. Fase 1 en 2 zijn inmiddels nagenoeg volledig gerealiseerd. Voor deze fasen heeft voorliggend bestemmingsplan grotendeels betrekking op een actualisatie. De karakteristieken van het landelijk wonen, zoals vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan komen in de nagenoeg volledig gerealiseerde fasen 1 en 2 van Laarveld duidelijk tot uitdrukking. De kwaliteit van de architectuur en de openbare ruimte is hoogwaardig.

De kern Laar raakt fase 3 van Laarveld. De gronden behorende bij fase 3 en 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik. Aan de noord- en oostzijde zijde van Laarveld ligt het buitengebied. Op onderstaande figuur is duidelijk te zien hoe fase 1 en 2 in ontwikkeling zijn en dat fase 3 en 4 nog grotendeels agrarisch in gebruik zijn. In voorliggend bestemmingplan wordt fase 3 gedetailleerd bestemd en wordt voor fase 4 opnieuw een uit te werken bestemming woondoeleinden vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0003.jpg"

figuur: plangebied Laarveld

Hushoven betreft een oud gebied, met archeologische vondsten vanaf de prehistorie. De vorm van de enigszins bolle kransakkers stamt uit de 9e eeuw en is vrij uniek. Het agrarische gebruik van dit gebied was leidend en het groene karakter is waardevol. Op de kaart van Jacob van Deventer van circa 1565 is zowel de wegenstructuur als de vrij dichte bebouwing zichtbaar, langs de Hushoverweg die doorliep langs de Maasenweg en de St. Donatuskapelstraat. Deze oude wegenstructuur is inclusief driesen (driehoekige dorpspleinen) waardevol, zelfs al wordt deze doorsneden door de Ringbaan Noord. De weide die juist ten zuiden van de Ringbaan aan de Oude Hushoverweg in wijk Molenakker ligt kenmerkt het agrarische verleden. Deze weide is daarom behouden en is beschermd via het stadsgezicht Hushoven.

Voorts zijn vooral waardevol de ensembles langs de Hushoverweg tot en met het gemeentelijke monument op nummer 79, met de aftakkingen St. Donatuskapelstraat en Maasenweg. Deze gebieden vormen de meest gaaf gebleven herinnering aan het agrarische verleden van Hushoven. Binnen het gebied zijn nog enkele bijzondere gebouwde elementen te noemen zoals de Donatuskapel (1868). Daarnaast zijn er ook andere karakteristieke elementen zoals restanten van een poel, resten van een waterlossing, hagen en boomstructuren.

Uit een geheel andere tijdsperiode stammen de in 2003 aangewezen rijksmonumenten, namelijk 3 kazematten van de Peel-Raamstelling (1934-1939). Deze liggen in het zicht van de Ringbaan Noord achter de bebouwing van de Maasenweg en maken onderdeel uit van het plangebied van fase 2 van Laarveld. Het betreft verdedigingswerken uit de 2e linie achter het kanaal. De status van rijksmonument geeft het nationale belang weer. Ondanks dat ze verder weinig relatie hebben met de wordingsgeschiedenis van Hushoven, zijn ze van evident belang.

Laarakker (het gebied dat grenst aan de Gertrudisstraat) betreft een oud gebied, met archeologische vondsten vanaf de prehistorie. De vorm van de enigszins bolle kransakkers stamt uit de 9e eeuw en is vrij uniek. Het agrarische gebruik van dit gebied is leidend en het groene karakter is waardevol. De oude wegenstructuur is inclusief driesen (driehoekige dorpspleinen) zeer waardevol.

Voorts zijn vooral waardevol de ensembles langs de ringvormige weg met bijbehorende bebouwing van Gertrudisstraat – Schonkenweg – Rietstraat en de driehoek Schonkenstraat – Rietstraat – Laarderweg. Deze gebieden vormen de meest gaaf gebleven onderdelen van het agrarische verleden en heden van Laarakker.

Binnen het gebied zijn nog enkele bijzondere elementen te noemen zoals restanten van een poel, resten van een waterlossing, hagen en boomstructuren. Dit gebied grenst aan het plangebied van Laarveld.

2.3 Het plan

In fase 1 en 2 zijn per ultimo 2019 in totaal 342 woningen gerealiseerd. Daarnaast zijn in het woonzorgcomplex Hushoven nog 31 intramurale plaatsen voor beschermd wonen in de vorm van 3 groepswoningen gerealiseerd. In onderstaande tabel is e.e.a. naar realisatiejaar en categorie gespecificeerd.

opgeleverd   totaal   bouwkavel   vrije sector koop   sociale koop   sociale huur   sloop  
2010             1  
2011   4   4          
2012   87   26   44   11   6   2  
2013*   100   17   2     81    
2014   8   4   4        
2015   11   7   4        
2016   11   7   4        
2017   6   4   2        
2018   25   25          
2019   88   49   30   9      
totaal   340   143   90   20   87   3  

*exclusief 31 verpleegplaatsen wozoco Hushoven

tabel: gerealiseerd aantal woningen en categorie fase 1 en 2 per ultimo 2019

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0004.jpg"

figuur: luchtfoto fase 1 en 2, 2019

Onderstaand een overzicht van de geplande woningbouw, waarbij het merendeel van de woningen in fase 1 en 2 per ultimo 2019 is vergund dan wel in aanbouw is.

gepland   totaal   bouwkavel   vrije sector koop   sociale koop   sociale huur   middenhuur  
fase 1   17   12   5        
fase 2   49   10   36   3      
fase 3   152   52   75     25    
fase 4   310   104   122     42   42  
totaal   528   178   238   3   67   42  

tabel: geplande woningbouw Laarveld

In dit bestemmingsplan zijn onderstaande bestaande woningen/woningen buiten het exploitatieplan opgenomen:

  • Gaffel 14
  • Laarderweg 35
  • Maasenweg 16, 17, 19, 25, 27, 31, 39
  • Rietstraat 2G, 8
  • Sint Donatuskapelstraat 8, 17, 18

Dit zijn in totaal 14 woningen.

Het maximum aantal woningen binnen dit bestemmingsplan komt zodoende uit op 882 woningen (= 340 + 528 + 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0007.jpg"

figuur: impressies Laarveld fase 1

2.3.1 Het stedenbouwkundig plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0008.jpg"

figuur: stedenbouwkundig plan fase 1, 2 en 3 met daar tussen fase 4

De omvang van het woongebied is niet toegenomen en heeft zijn fysieke begrenzing van de Ringbaan Noord, Hushoven met de Rietstraat en de Gertrudisstraat, Schonkenweg, Schonkenstraat en de Laarderweg behouden.

Daarnaast blijft het gebied van fase 1 en 2 voor autoverkeer ontsloten vanaf de Eindhovenseweg via de Rietstraat en de westzijde van het plangebied. Fase 3 wordt aan de zuid-oostzijde via de Laarderweg ontsloten op het hoofdwegennet, de kruising met de Ringbaan Noord. Dit geldt voorlopig ook voor het langzaamverkeer dat gebruik blijft maken van de bestaande oversteekvoorzieningen van de Ringbaan Noord. De aansluiting van de Kransakker op de Laarderweg is enigszins aangepast aan nieuwe inzichten met betrekking tot de verkeersveiligheid.

Mede omdat de vraag naar ruimte voor het opvangen, bergen en infiltreren van oppervlakte-water aanzienlijk is toegenomen, is de concentratie van oppervlaktewater in de middenberm van de hoofdontsluiting niet langer voldoende om aan de toenemende behoefte te voldoen. Een meer fijnmaziger structuur van open water binnen het totale woongebied en in de woonstraten, zowel in oost-westrichting alsook in de richting naar de Rietstraat, biedt kansen om aan de ruimtevraag voor oppervlaktewater in kwantitatieve en kwalitatieve zin te voldoen. De watergangen worden zichtbaar ingepast in de openbare ruimte langs wegen, fiets- en langzaamverkeerroutes en voor een niet onbelangrijk deel in de robuuste groenzone aan de noordzijde van de Ringbaan Noord. Dit gebied moet het karakter uitstralen van een wijkpark met daarin geluidwerende voorzieningen, speel- en recreatieruimte, maar ook ruimte voor ecologie met daarin water, alsmede een rijk assortiment aan beplanting ter ondersteuning van de biodiversiteit binnen het woongebied Laarveld. De toe te voegen watervoerende watergangen worden op diverse plaatsen aan de randen van het plangebied aangesloten op het reeds bestaande watergangsysteem van het omringende landelijk gebied.

In het programma van eisen fase 3 Laarveld wordt met betrekking tot ecologie, naast de watervraag, ook meer robuuster groen binnen het plangebied beoogd. De ruime parkachtige- en recreatieve groenzone evenwijdig aan de geluidwerende voorzieningen maakt deel uit van het plangebied. Naast de bestaande structuur van houtwallen is gekozen om meer groen in de openbare ruimte op te nemen. Een fijnmazige groenstructuur met een diversiteit aan plantensoorten. Dit om een positieve bijdrage te leveren aan de biodiversiteit binnen het plangebied. Daarnaast blijft er ruimte om met de omgeving gedeelten in te richten als gebruiksgroen. Uitgangspunt daarbij is dat in principe alle groenzones binnen het plangebied zodanig worden aangelegd (verdiept) dat deze ook als retentie voor regenwater kunnen dienen. Daarnaast is het voornemen om de bestrating van de openbare wegen niet “bol” maar “hol” aan te leggen. Ook hier komt dan ruimte c.q. capaciteit vrij voor de tijdelijke berging van regenwater. Tevens kunnen beoogde speelplekken zodanig worden aangelegd dat deze ook bij kunnen dragen aan de tijdelijke opvang van regenwater.

Voor de ruimtelijke en functionele verbinding met de bestaande stad, met name ter overbrugging van de fysieke barrière van de Ringbaan Noord, is naast de beoogde fietsbrug in fase 2 een tweede oversteekplaats beschikbaar. De bereikbaarheid van de oversteek vanuit Laar – Laarveld wordt bij de aansluiting Laarderweg – Ringbaan Noord, die er al van oudsher ligt, verbeterd. De openbare ruimte binnen het plangebied fase 3 wordt geheel als “dertig kilometergebied” ingericht, hetgeen maximale ruimte biedt voor de fietsers en voetgangers. Om de doordringbaarheid van het plangebied te vergroten zijn er ook specifieke langzaamverkeerroutes opgenomen die gekoppeld worden aan het omringende wegenpatroon waarvan ook het fietsverkeer gebruik maakt. In fase 4 Laarveld wordt een oversteek gerealiseerd nabij de Wiekendreef. De verbinding met de bestaande stad wordt tevens ondersteund door boompartijen die vanuit het woongebied Laarveld via de geluidwerende voorzieningen en het profiel van de Ringbaan Noord tot tegen de bestaande watergangen van Molenakker zijn gedrapeerd. Ecologisch gezien zeer interessant, maar ook in het kader van de ruimtelijke beleving van de weggebruiker op de Ringbaan Noord een aanzienlijke verbetering. Dit thema zal ook nabij de toekomstige fietsbrug van fase 2 worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0009.jpg"

figuur: stedenbouwkundig plan fase 3

2.3.2 Duurzaamheid

In het programma van eisen inzake de ontwikkeling van Laarveld fase 3 heeft de gemeente Weert nadere eisen aan de duurzaamheid gesteld. Het betreft hier met name de stedenbouwkundige verkaveling, de ligging en vormgeving van de kavels en het ontwerp van de woningen. Hierbij dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met:

  • gebruikmaken van zonnewarmte en licht
  • toepassen van duurzaam energiegebruik
  • toepassen van duurzaam watergebruik
  • toepassen van duurzaamheid in de infrastructuur

In het beeldkwaliteitsplan zijn inspirerende ideeën opgenomen, denk aan:

  • beperking van het verhard oppervlakte in de tuinen, hiertoe zijn regels opgenomen in dit bestemmingsplan
  • opvang van hemelwater in een regenton
  • kies grind, schelpen, kokos of houtsnippers in plaats van tegels
  • creëer een geveltuin
  • pas een groen dak toe
  • gebruik zonnepanelen
  • zorg voor biodiversiteit in voor- en achtertuin
2.3.3 Bebouwingsstructuur woonmilieus

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0010.jpg"

figuur: bebouwingsstructuur met woonmilieus conform beeldkwaliteitsplan

Het stedenbouwkundig plan “Laarveld fase 3” wordt gekenmerkt door organisch gevormde clusters van woningen, deels van elkaar gescheiden door openbare ruimten en deels door onderscheidende verkavelingspatronen. Deze clusters vormen de woonmilieus. De centrale ontwerpthema’s “streekeigen karakter”, “landelijk wonen” en het “buurten- en hovenmodel”, waarop het stedenbouwkundig plan is gebaseerd, dienen bij de invulling van deze ruimtelijke eenheden een verdere vertaling te krijgen, waarbij rekening gehouden wordt met de bescherming als “gemeentelijke stads- en

dorpsgezicht, gebied V1 - Laarakker ”. Binnen het stedenbouwkundig plan is een aantal woonmilieus te onderscheiden, te weten:

  • woonmilieu Lintbebouwing met sterlocatie
  • woonmilieu Randbebouwing
  • woonmilieu Tuindorp

Het thema “landelijk wonen” kan bij de invulling van de te onderscheiden woonmilieus verder benadrukt worden door deze in te vullen met verschillende typen architectuur en gebouwen. Kenmerkend voor het wonen in het landelijk gebied is immers dat de bebouwing bestaat uit een verscheidenheid aan elementen. Boerderijen, landhuizen, woningen, schuren, stallen e.d. wisselen elkaar af. Dus geen monotonie van allemaal dezelfde eengezinswoningen binnen een ruimtelijke eenheid, respectievelijk een woonstraat, maar een ruimtelijke rijkdom van naast en door elkaar gesitueerde kleine en grotere woningen. Een variatie in de breedte van de percelen ondersteunt de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk wonen.

Binnen het plangebied van Laarveld fase 3 wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma van circa 152 woningen voorgestaan. Dit houdt in dat er een variëteit in typologie aan grondgebonden woningen reeds is gebouwd danwel gebouwd kan worden. Het stedenbouwkundig plan biedt ruimte voor vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengesloten, patiowoningen geschikt voor wonen met zorg. Dit met mogelijkheden voor concepten met een experimentele aanpak maar ook “nultreden woning” of “levensloopbestendige woning”, waar gezien maatschappelijke ontwikkelingen thans een grote vraag naar is ontstaan. Door deze differentiatie in het woningbouwprogramma wordt voor een brede doelgroep gebouwd.

Kenmerkend bij het thema “landelijk wonen” zijn de perceelsomvang en -vorm, het bouwvolume van hoofdgebouw en bijgebouwen, de kapvorm en nokrichting, de materialisatie en het wisselend rooilijnbeloop. Een afwisseling van diepe en minder diepe voortuinen ondersteunen het beoogde ruimtelijk beeld. Om stedenbouwkundige redenen zijn er accenten in het bouwvolume opgenomen van minimaal twee lagen met een kap. Deze zijn voornamelijk op knooppunten van wegen gesitueerd. In de regels van dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om binnen de aangegeven bouwstrook of bebouwingvlak de plaats van de hoofdbebouwing nader te situeren

Het woonmilieu “Lintbebouwing” betreft de gehele zone grenzend aan de Gertrudisstraat, Schonkenweg, Schonkenstraat en Laarderweg. Binnen dit woonmilieu vindt een mengeling plaats van bestaande bouwobjecten en nieuw te bouwen woningen. De bestaande groenelementen worden behouden.

Voor het woonmilieu “Randbebouwing” is het streven aansluiting te zoeken bij de karakteristiek van de bestaande gebouwde omgeving van Hushoven en het kerkdorp Laar. Het woonmilieu strekt zich uit vanaf de Laarderweg evenwijdig aan de Ringbaan Noord. Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisselend beeld van vrijstaande woningen tot geschakelde woonvormen. Het centraal in het gebied gelegen plangebied wordt gekenmerkt door geschakelde patiowoningen. Dit deel van woonmilieu “Randbebouwing” heeft voor een beperkt deel een hogere stedenbouwkundige dichtheid dan in het overige plangebied woonmilieu “Randbebouwing” wordt voorgestaan. Hier is voor een levensloopbestendige woonvorm gekozen zodat er langer zelfstandig gewoond kan blijven worden. De omvang van de woning en de tuin is afgestemd op behoefte in gebruik en onderhoud. Het gedeelte van het woonmilieu dat grenst aan de achterzijde van de bestaande woningen aan de Laarderweg, wordt gekenmerkt door een afwisselend beeld van vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woonvormen.

In het woonmilieu “Tuindorp” zijn elementen uit de principes van de “tuinstad- stroming” als uitgangspunt gekozen bij de stedenbouwkundige uitwerking. Dat wil zeggen dat het wonen weer verbonden wordt met de natuur en het landschap. Op stedenbouwkundig niveau zijn dit wisselende, vrij groene straatbeelden met een variëteit aan ruimtelijke vormen waaraan de bebouwing is gelegen. De architectuur is meer als traditionele jaren ‘30 aangeduid, maar waarbij bij de verdere uitwerking van dit woonmilieu van Laarveld, en zoals reeds gerealiseerd in fase 1 en 2, een eigentijdse interpretatie aan deze stijl kan worden gegeven. De woningen zijn voorzien van een fors pannendak met een overstek met bakgoot al dan niet met schoorstenen. Om bijzondere plekken te benadrukken of geleding in de gevelwand aan te brengen kunnen verbijzonderingen in de vorm van kopgevels en erkers worden toegepast. De architectuur is overwegend ingetogen en sober van opzet met een verfijning in materiaal- en kleurtoepassing en de detaillering van bijzondere delen.

2.3.4 Groen en water

Aansluitend bij het landelijk karakter van de oorspronkelijke openbare ruimte, is het groen in de openbare ruimte in het nieuwe woongebied Laarveld deels gevormd. Daarnaast wordt de groenstructuur versterkt door bestaand groen, nieuwe houtwallen, solitaire bomen en hier en daar strooibomen, groepjes bomen, hagen, en grasbermen. Het beheer dient afgestemd te worden op het gebruik en het gewenste beeld van het landelijk karakter. Voor de nieuw te planten bomen worden gebiedseigen soorten en drachtbomen gebruikt. De keuze van het plantmateriaal dient het beeld van de seizoenen te ondersteunen. Het beoogde groene karakter zal ook versterkt worden door het groen op de woonkavels. Naast ruime voortuinen en bij voorkeur ook zijtuinen, zijn het de groene erfafscheidingen aan de openbare ruimte die het gewenste landelijk beeld versterken. Daarnaast dragen groene tuinen meer bij aan het kwaliteitsbeeld van landelijk wonen en dient terughoudend omgegaan te worden met het aanbrengen van verharding meer dan functioneel noodzakelijk. In het openbaar gebied worden voor de perceelsgrens hagen aangeplant ter ondersteuning van het landelijk karakter. Door het behoud van bestaande groenelementen aangevuld met nieuwe houtwallen, wordt het “groene” beeld van Laarveld versterkt en wordt de verweving met het omliggende landschap bewerkstelligd. De bestaande waterlopen aan de Gertrudisstraat en Laarderweg zijn in het stedenbouwkundig plan opgenomen en daar waar nodig ruimtelijk en functioneel aangepast. Binnen het stedenbouwkundig verkavelingsplan zijn extra waterlopen toegevoegd. Dit, ter ondersteuning van de stedenbouwkundige structuur en daarnaast om de vraag naar berging van regenwater zoveel mogelijk in het gebied op te vangen en te infiltreren. In het beeldkwaliteitplan wordt het gebruik van “groene daken” sterk aanbevolen. Het ondersteunt de beoogde biodiversiteit en houdt regenwater vast. Deze oplossing heeft een koelend effect op gebouwen en draagt daardoor bij aan een robuuste, klimaat adaptieve ontwikkeling.

Het regenwater dat in Laarveld op de verharding en de daken van de woningen valt dient zoveel mogelijk geïnfiltreerd te worden in de bodem. Er zijn verschillende manieren om regenwater in de bodem te infiltreren, voor Laarveld is in eerste instantie gekozen voor het infiltratiesysteem dat onder de rijbanen wordt aangebracht door bijvoorbeeld een infiltratieriool. Dit infiltratie-systeem kan het regenwater bergen, zuiveren en infiltreren. Het merendeel van het op te vangen water wordt zichtbaar gemaakt binnen het stedenbouwkundig plangebied door bestaande en nieuwe watergangen, speel- en groen gebieden, in holle wegen, etc.. Dit verhoogt de beeldkwaliteit en sluit aan bij de typologie van het landschap. Op privéterrein kunnen ook tal van maatregelen bijdragen aan berging en infiltratie van regenwater, zoals gebruik van regentonnen of hemelwater van daken afkoppelen boven het maaiveld, groene daken toepassen en het beperken van bestrating in de tuinen. Het overschot zal, na een hevige regenbui, vertraagd worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in de directe omgeving. Daarnaast kan regenwateropvang in regentonnen bij de woningen of collectieve opslagruimten, boven- of ondergrondse opslagmogelijkheden, bijdragen aan een ecologische inrichting van het plangebied. Belangrijk hierbij is dat de waterveiligheid niet in het geding komt.

2.3.5 Infrastructuur

Bij de uitvoering van fase 1 en 2 Laarveld zijn principedwarsprofielen van de wegen vastgesteld. Deze zijn gedimensioneerd op de te verwachte verkeersbewegingen van motorvoertuigen, fietsers en voetgangers. Daarnaast is er functionele ruimte gereserveerd voor de nuts-voorzieningen. Voor fase 3 zijn deze elementen als ontwerpuitgangspunt meegenomen, waarbij opgemerkt dat deze fase en het plandeel fase 4 ingericht gaat worden als een “dertig kilometergebied”.

De flexibiliteit binnen de principedwarsprofielen van de wegen is met name gericht op zo min mogelijk verharding. Daar waar noodzakelijk, wordt er beperkt ruimte gereserveerd voor parkeervoorzieningen in de directe nabijheid van geconcentreerde woningbouw (huursector). In de principedwarsprofielen van de wegen is ten opzichte van fase 1 en 2 meer ruimte gereserveerd om het groene karakter van Laarveld te ondersteunen. Indien gewenst en mogelijk, kan daar waar minder verharding nodig is dan nu in de principedwarsprofielen aangegeven, deze ruimte ten goede komen aan de openbare groenvoorziening, bijvoorbeeld in de uitbreiding van bermen en beplantingsstroken.

De hoofdontsluiting wordt gekenmerkt door een rijbaan in twee richtingen met direct aangrenzend robuuste groene bomen. Om het landelijk beeld te versterken zijn in de overige profielen groene bermen opgenomen. Daar waar de woningdichtheid toeneemt, neemt ook de behoefte aan parkeerruimte toe. Dit kan ten koste gaan van de beoogde bermen of delen daarvan.

Bij vrijstaande en twee-onder-eenkapwoningen alsmede bij geschakelde woningen wordt het grootste deel van de auto’s op eigen terrein geparkeerd waardoor de parkeerdruk op het openbaar gebied beperkt blijft. In het straatprofiel wordt de ruimte die is gereserveerd voor parkeren in een open bestrating c.q. verharding, en waar mogelijk groen, uitgevoerd.

Het verkeersbeeld zal in de straten met een lage woningdichtheid zo rustig zijn dat de voetgangers van de rijbaan gebruik kunnen maken, danwel via smalle voetpaden. Dit beeld sluit aan bij het gewenste landelijk beeld van Laarveld.

In het beeldkwaliteitplan zijn de principedwarsprofielen van alle openbare ruimten aangegeven. De reeds uitgevoerde openbare ruimte met verharding, groen, openbare straatverlichting, straatmeubilair, speelvoorzieningen e.d. worden als uitgangspunt meegenomen in de verdere fase “woonrijp maken”, het zgn. inrichtingsplan, voor het totale plangebied waarop het beeldkwaliteitplan betrekking heeft.

2.3.6 Beeldkwaliteitsplan

Bij de uitwerking van concrete bouwplannen voor de woningen alsook bij de inrichting van de openbare ruimte dient aandacht geschonken te worden aan het aspect beeldkwaliteit. De stedenbouwkundige hoofdopzet dient ook in de architectuur van de woningen en de inrichting van de buitenruimte tot uitdrukking te komen. Het beeld van het nieuwe woongebied zal immers niet alleen worden bepaald door het verkavelingspatroon, wat in het onderhavige bestemmingsplan voor fase 1 en 2 is en voor fase 3 wordt vastgelegd, maar valt of staat uiteindelijk met de concrete invulling van dit patroon. Derhalve is voor fase 1, 2 en 3 van het onderhavige bestemmingsplan, zoals ook in de Welstandsnota is voorgeschreven, grotendeels een beeldkwaliteitplan van toepassing. Binnen dit beeldkwaliteitplan zijn zowel de vormgeving en architectuur van de woningen alsook de inrichting van de private en openbare ruimten in woord en beeld nader uitgewerkt. Dit beeldkwaliteitplan vormt samen met het onderhavige bestemmingsplan het beleidskader, waarbinnen de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid met betrekking tot de gewenste structuur en beeldkwaliteit van het nieuwe woongebied zijn vastgelegd. Tevens vormt het beeldkwaliteit plan het toetsingskader bij de welstand technische beoordeling van bouw- en inrichtingsplannen. Via een nadere eisen regeling in dit bestemmingsplan is de borging geregeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale beleid (Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014) en het gemeentelijk beleid met onder andere het geldende bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI): 1 visie voor het omgevingsbeleid van Nederland.

De nieuwe Omgevingswet zou op 1 januari 2021 in werking treden. De ingangsdatum is echter uitgesteld. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht de NOVI in het voorjaar van 2020. Op 20 juni 2019 verscheen het Ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Opgaven voor de toekomst

In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. Het rijk wil graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe die keuzes gemaakt worden bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio’s
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

1. Ruimte voor klimaat en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering

De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.

De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het Rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.

Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.

Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.

De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van Rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.

Open proces

De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de (ontwerp)-NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.

Voorliggend bestemmingsplan speelt in op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI.

3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte'. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. In voorliggend plan is sprake van ontwikkeling van een woongebied met bijbehorende infrastructuur en (groen-)voorzieningen.

Karakter stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Uit jurisprudentie ten aanzien van sec woningen blijkt dat een aantal van om en nabij de 10 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 152 woningen mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, in relatie tot de Ladder.

Planvoorraad en overige initiatieven

Op grond van de ladder dient getoetst te worden of sprake is van een (regionale) behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van de regionale woningbouwbehoefte is opgenomen in de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'. Op 3 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Weert de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' vastgesteld. In deze visie zijn door de samenwerkende gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert afspraken gemaakt voor de periode 2018 - 2021, met een doorkijk naar de verwachte behoefte tot 2030. In de structuurvisie is voorzienbaarheid gecreëerd inzake het terugdringen van planvoorraad die niet benut wordt of kan worden. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.

Uit de berekening voor de totale gemeente blijkt dat er voor Weert sprake is van een

overcapaciteit van 299 woningen. Conform de afspraken uit de structuurvisie dient hier in de periode tot en met 2021 een reductie van 40% plaats te vinden.

Uit de discrepantie analyse blijkt dat er met name behoefte is aan appartementen (met en zonder lift), grondgebonden levensloopbestendige woningen en bouwkavels. De behoefte bevindt zich zowel in het koop- als huursegment.

Laarveld fase 3 is nodig om in de behoefte aan grondgebonden woningen te voorzien (op basis van het woningbehoefte onderzoek uit 2018), zowel wat betreft sociale huurwoningen, grondgebonden levensloopbestendige woningen als bouwkavels. Verder zijn vrije sector koopwoningen voorzien in een vrije categorie. Dit past bij de doelstelling van de gemeente om gemengde woonwijken te realiseren, voor verschillende doelgroepen.

In de structuurvisie zijn opnieuw afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen en het terugdringen van de planvoorraad. Ingegeven door de prognoses heeft Weert per 1-1-2018 een opgave van 1.360 woningen tot de top van het aantal huishoudens in 2031. De planvoorraad per 1-1-2018 bedraagt 1.659 woningen. Dit betekent dat de planvoorraad 299 woningen te groot is, afgesproken is dat de planvoorraad in de periode 2018 tot en met 2021 wordt gereduceerd met 119 woningen (= 40%).

In 2018 zijn netto 144 woningen gerealiseerd, zijn plannen voor 173 woningen geschrapt en zijn nieuwe plannen voor 159 woningen toegevoegd. De netto planvoorraad op 1 januari 2019 komt daarmee uit op 1.501 woningen.

In 2019 zijn netto 179 woningen gerealiseerd, zijn plannen voor 234 woningen geschrapt en zijn nieuwe plannen voor 261 woningen toegevoegd. De netto planvoorraad op 1 januari 2020 komt daarmee uit op 1.349 woningen.

Conform de structuurvisie is de resterende kwantitatieve behoefte 1.360 woningen per 1-1-2018, 1.216 woningen per 1-1-2019 en 1.037 woningen per 1-1-2020.

Laarveld is de enige resterende grootschalige uitbreidingslocatie in Weert en is nodig om in de behoefte aan grondgebonden woningen te kunnen voorzien. Er zijn in totaal nog 528 woningen voorzien in Laarveld. Hiermee kan in ongeveer de helft van de resterende kwantitatieve woningbehoefte worden voorzien.

De druk op de woningmarkt blijft aanzienlijk, zowel in de huur- als in de koopsector. Het aantal huishoudens is in de periode 1-1-2014 tot 1-1-2018 gegroeid met 701, het netto aantal woningen is in deze periode toegenomen met 415. Verder laat de prognose een stijgende lijn zien. Op basis van de prognose van Etil 2019 zijn er tot de top van het aantal huishoudens in 2032 ongeveer 170 woningen meer nodig dan op basis van Etil 2017, waarop de structuurvisie is gebaseerd.

Tot slot voorziet Laarveld met name in de woningbehoefte van inwoners uit Weert (81%) en beperkt voor nieuwkomers, met name uit de regio of mensen die terugkeren naar Weert.

Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen wordt voorzien in een behoefte en dat wordt voldaan aan de toetsingscriteria van de ladder van duurzame verstedelijking.

3.4 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Deze documenten zijn op 16 januari 2015 in werking getreden. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, het kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0011.jpg"

figuur: uitsnede kaart zonering POL2014

Belangrijkste uitdagingen en opgaven Midden-Limburg

Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaats vinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio werkt met een regionale structuurvisie wonen, waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder internationale werknemers). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.

Limburgse ambitie

De ambitie van de provincie is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen. De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden-Limburg bereikt rond 2028.

De programmering moet 'over de top heen kijken', ook in de regio Midden, waar de woningbehoefte nog toeneemt. Dat vergt andere benaderingen, als inbreiding in plaats van uitleglocaties, planmatig verdichten en verdunnen. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is. De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

In het POL2014 wordt verder ingegaan op dynamisch voorraadbeheer, het volgen van de voortgang van de transitie en het bepalen van de transformatieopgave, verhouding huur/koop, werken aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, sloop, terugdringen plancapaciteit en aandacht voor doelgroepen.

Spelregels en uitgangspunten voor ontwikkeling van de voorraad

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand (monumentaal of beeldbepalend) vastgoed consequent gehanteerd. De nog voorziene beperkte groei moet vooral worden ingezet voor het versterken van het wonen in steden en kernen en het kwalitatief verantwoord afronden daarvan. Dit moet in de regionale visies verder geconcretiseerd worden, daarin moet ook worden bepaald welke ruimte er is voor kleine ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied. Daarnaast zal in de regionale structuurvisies een gezamenlijk gedragen focus worden beschreven waar (locaties binnen regionaal herkenbare woonsferen zoals stedelijk, dorps en suburbaan) welke woonkwaliteiten gewenst zijn, toekomst hebben en aandacht moeten krijgen. Dat geldt zowel voor de ontwikkeling van de bestaande voorraad als voor voorraadontwikkeling. Steeds vindt volgens een heldere getrapte methode een afweging plaats, in hoeverre bestaand vastgoed kan worden ingezet om aan de nieuwe vraag te voldoen. Bij een keuze voor nieuwbouw gelden hoge ambities t.a.v. toekomstbestendigheid (waar mogelijk voldoen aan hogere normen dan alleen het wettelijk niveau).

3.5 Regionaal beleid

Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

Door de zeven Midden-Limburgse gemeenten is in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014 - 2017 en heeft betrekking op de periode 2018 tot en met 2021. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030). De structuurvisie is op 3 juli 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de Stuctuurvisie 2018 is de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoeft aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte. De structuurvisie uit 2014 is herijkt naar aanleiding van de ontwikkelingen uit afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.

In paragraaf 3.3 is ingegaan op de ladder onderbouwing, waarbij tevens de structuurvisie aan bod komt.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Structuurvisie Weert 2025

De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema's:

  • 1. Prettige woongemeente voor jong en oud
  • 2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht
  • 3. Uitnodigend, bruisend centrum
  • 4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie

Grote lijn Structuurvisie Weert 2025

Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert, welke inmiddels is gerealiseerd. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.

De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie. Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Deze visie is in 2017 herzien. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand zijn in de visie meegenomen.

Meer onderscheidende woonmilieus en beperkt toevoegen van woningen

Weert wil de kwaliteit van wonen nog aantrekkelijker maken en ontwikkelingen stimuleren. Het suburbaan wonen in Weert voert de boventoon: de wijken bestaan grotendeels uit grondgebonden woningen met redelijke voortuinen in een dichtheid die op of onder het gemiddelde ligt van Nederland. De buitenwijken van Weert zijn zeer ruim opgezet. Het centrum en Keent zijn de meer stedelijke woonomgevingen. Door de goede prijs-kwaliteitverhouding van de woningen, de goede bereikbaarheid, de veiligheid en de goede basisvoorzieningen is Weert niet alleen aantrekkelijk voor de huidige inwoners maar ook voor mensen die (komen) werken in Weert, in de rest van Limburg, Zuidoost-Brabant en een deel van België. Om in te spelen op de demografische veranderingen en op de verschillende behoeften van bevolkingsgroepen wordt ingezet op:

  • Het realiseren van de landelijke woonwijk Laarveld; een wijk die optimaal ontsloten is via de Ringbaan Noord en A2 en op loop- en fietsafstand van het centrum en het buitengebied ligt. Het overgrote deel van het aanbod bestaat uit eengezinswoningen en de wijk richt zich dan ook specifiek op gezinnen. Vrouwenhof, inmiddels nagenoeg gereed, voorziet hier ook deels in, maar is sterker verbonden met de bestaande wijk Leuken.
  • Het bieden van een meer stedelijke woonomgeving in het centrum en bij het kanaal. Dit is bij uitstek de plek waar, met mate en gedoseerd, appartementen gebouwd kunnen worden, in combinatie met een beperkt aantal stadswoningen. Dit is onderdeel van het te ontwikkelen Waterfront van Weert.
  • Verschillende laagbouwmilieus waar het groen en rustig wonen is. Wijkvernieuwing is nodig in (delen van) de vroeg-naoorlogse wijken Keent/Moesel en Groenewoud/Biest en in sommige dicht bebouwde delen van Boshoven. Hier kan aanpassing van de woningvoorraad en/ of grootschalige rioolvervanging gekoppeld worden aan vergroening en verdunning.
  • Behoud van de karakteristiek van de kernen en inzetten op vernieuwing en aanpassing van de bestaande woningvoorraad naar levensloopbestendige woningen en beperkte uitbreiding.

Daarnaast zijn op diverse plekken in de wijken kleinschalige woonprojecten voorzien, die voor een groot deel tegemoet komen in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen worden zoveel mogelijk gebouwd nabij de wijkvoorzieningen en woonzorgzones.

De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woonwijken dient gepaard te gaan met een resterende uitbreiding van de woningvoorraad met maximaal 1.200 woningen, is de verwachting in 2013 (dit aantal is inmiddels achterhaald). Dit is gebaseerd op de autonome groei van de bevolking. Omdat het aantal woningbouwplannen dit aantal overschrijdt, verschuift de aandacht naar het terugdringen van de planvoorraad. In de structuurvisie is hiervoor beleid verankerd. Bij het aantal van 1.200 dient wel een nuancering gemaakt te worden: de economische groei waar Weert op blijft inzetten, kan zijn positieve weerslag hebben op de bevolkingsomvang en –samenstelling. Het is dan ook zaak de bevolkingsontwikkeling goed te blijven monitoren en de woningbouwplanning hierop af te stemmen. Daarom vindt jaarlijks een monitoring en actualisatie van de woningbouwplanning plaats.

3.6.2 Bestemmingsplannen Laarveld 2016 fase 1 en 2 en Laarveld 2016 fase 3 en 4

Ter plaatse zijn van toepassing de bestemmingsplannen 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' en 'Laarveld 2016 fase 3 en 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0012.jpg"

figuur: bestemmingsplan 'Laarveld 2016 fase 1 en 2'

In Laarveld fase 1 en 2 zijn 340 woningen gerealiseerd per 1-1-2020. In fase 1 zijn nog 17 woningen voorzien en in fase 2 nog 49. Het merendeel van deze woningen is vergund en in aanbouw. In fase 2 is destijds met bouwstroken gewerkt, omdat de gronden nog uitgegeven moesten worden. Hiermee is flexibiliteit betracht. Nu alle gronden zijn uitgegeven worden alle bouwstroken in voorliggend bestemmingsplan omgezet in bouwvlakken per bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0013.jpg"

figuur: bestemmingfsplan 'Laarveld 2016 fase 3 en 4'

In Laarveld fase 3 en 4 waren maximaal 360 woningen voorzien. Inmiddels is besloten om het maximum aantal woningen met 100 te verhogen, tot 460 woningen.

In het bestemmingsplan voor Laarveld uit 2009 waren 910 woningen voorzien.

Op basis van de huidige inzichten zullen in Laarveld in totaal 868 woningen (exclusief 31 verpleegplaatsen) worden gerealiseerd, te verdelen in 406 woningen in fase 1 en 2 en 462 woningen in fase 3 en 4.

3.6.3 Woningbouwcategoriën

Op 28 juni 2001 is het bestemmingsplan 'Laarveld' vastgesteld. Het nieuw te realiseren woongebied is in dit bestemmingsplan opgenomen met een bestemming 'Uit te werken woondoeleinden - Wu'. Het thema landelijk wonen is voor het woongebied uitgangspunt. Er dient gebouwd te worden voor de huur- en de koopsector. Er worden rijtjeswoningen, half-vrijstaande woningen en vrijstaande woningen gerealiseerd, zo is vasgelegd in dit bestemmingsplan. Meergezinswoningen zijn op beperkte schaal mogelijk. Accenten zullen worden aangebracht op plaatsen waar dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is. Er word uitgegaan van een gemiddelde bruto woningdichtheid van 12,5 tot 17,5 woningen per ha voor het totale plangebied. Daarbij is het uitgangspunt dat 80% van de woningen in de marktsector en 20% van de woningen in de sociale sector worden gerealiseerd. Voor wat betreft de woningbouwdifferentiatie wordt uitgegaan van een gevarieerd woningaanbod. Gedacht kan worden aan 85% grondgebonden en 15% gestapelde woningen en gelet op de lokale vraag wordt gestreefd naar 40% zelfbouwkavels in diverse varianten. Er is destijds geen maximum aantal woningen vastgelegd.

Op 23 september 2009 is het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft fase 1 een woonbestemming gekregen. Er is een maximum aantal van 290 woningen vastgelegd voor fase 1. Maximaal 45% van deze te bouwen woningen zal bestaan uit sociale huurwoningen, maximaal 5% van deze te bouwen woningen zal bestaan uit sociale koopwoningen en maximaal 35% van deze te bouwen woningen zal in particulier opdrachtgeverschap worden ontwikkeld. In de bestemming 'Wonen - Uit te werken' mogen maximaal 620 woningen worden gebouwd. Minimaal 8% en maximaal 15% van deze te bouwen woningen zal bestaan uit sociale huurwoningen, minimaal 5% en maximaal 10% van deze te bouwen woningen zal bestaan uit sociale koopwoningen en minimaal 30% en maximaal 40% van deze te bouwen woningen zal in particulier opdrachtgeverschap worden ontwikkeld;. Het totaal aantal woningen in dit bestemmingsplan is maximaal 910 woningen. Dit is inclusief de 31 plaatsen in de vorm van groepswoningen in het woonzorgcomplex, die destijds als sociale huurwoningen zijn aangemerkt.

Op 29 september 2016 zijn de bestemmingsplannen 'Laarveld 2016 fase 1 en 2' en 'Laarveld 2016 fase 3 en 4' vastgesteld. In fase 1 waren 243 woningen gerealiseerd (60 bouwkavels, 54 vrije sector koopwoningen, 11 sociale koopwoningen en 118 sociale huurwoningen). Daarnaast waren op grond van dit nieuwe bestemmingsplan in fase 1 nog 45 woningen voorzien (30 bouwkavels en 15 vrije sector koopwoningen). Het bestemmingsplan voorzag verder voor fase 2 in totaal 150 woningen (76 bouwkavels, 62 vrije sector koopwoningen en 12 sociale koopwoningen). In fase 1 en 2 werd zodoende voorzien in 438 woningen. Dit is inclusief 31 plaatsen in de vorm van groepswoningen in het woonzorgcomplex, die destijds als sociale huurwoningen zijn aangemerkt.

De fases 3 en 4 zijn destijds bestemd als 'Wonen - Uit te werken', waarbij maximaal 360 woningen mogen worden gebouwd. Minimaal 8% en maximaal 15% van deze te bouwen woningen zal bestaan uit sociale huurwoningen, minimaal 11% en maximaal 22% van deze te bouwen woningen zal bestaan uit sociale koopwoningen en minimaal 30% en maximaal 40% van deze te bouwen woningen zal in particulier opdrachtgeverschap worden ontwikkeld.

In totaal waren zodoende 798 woningen voorzien in Laarveld (incl. de 31 plaatsen in het woonzorgcomplex).

In voorliggend bestemmingsplan zijn maximaal 868 woningen voorzien, exclusief de 14 bestaande woningen). Dit is enerzijds het gevolg van het verhogen van het maximum aantal woningen in fase 3 en 4 ten opzichte van het plan uit 2016, van 360 naar 460. Anderzijds worden de 31 plaatsen in het woonzorgcomplex nu als maatschappelijke voorziening beschouwd en niet meer als sociale huurwoningen. Het betreft tenslotte intramurale zorgplaatsen. In fase 1 en 2 zijn 406 zelfstandige woningen voorzien. In fase 3 zijn 152 woningen voorzien en in fase 4 zijn 310 woningen voorzien. In totaal zijn dit 868 woningen. In voorliggend bestemmingsplan zijn de categoriën eveneens vastgelegd. Er is een nieuwe categoprie 'middenhuur' toegevoegd aan de al eerder aangewezen categoriën. De verdeling in het totale plangebied Laarveld is als volgt:

  • minimaal 16,5 % en maximaal 20,0 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd als sociale huurwoning;
  • minimaal 4,5 % en maximaal 5,5 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd als middenhuurwoning;
  • minimaal 2,5 % en maximaal 3,0 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd als sociale koopwoning;
  • minimaal 33,0 % en maximaal 40,0 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd in particulier opdrachtgeverschap.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.

Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende aspecten:

  • verkeer en parkeren;
  • bodem;
  • geluid;
  • milieuzonering;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • explosievenonderzoek;
  • leidingen;
  • waterhuishouding en watertoets;
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten;
  • molenbiotoop;
  • monumenten;
  • natuur en landschap;
  • m.e.r.-beoordeling;
  • economische haalbaarheid.

4.2 Verkeer en parkeren

Laarveld fase 3 wordt voor autoverkeer grotendeels ontsloten via de Laarderweg richting de Ringbaan Noord. Hiermee worden de kern Laar alsook de linten en de bebouwing langs de linten zoveel mogelijk ontzien en blijven de bestaande straatprofielen ongewijzigd smal. De Laarderweg wordt vanaf de Thomassenweg tot aan de huidige komgrens van Laar een 30 km zone. Dit betekent dat de komgrens verplaatst zal worden tot aan het begin van de aangepaste begrenzing van de 30 km zone. De kruisingen met de bestaande wegen zijn zodanig vormgegeven dat de in verkeerstechnisch opzicht ondergeschikte functie van de bestaande routes duidelijk blijkt. Vanaf de ontsluitingstructuur in Laarveld dragen lusvormige, secundaire ontsluitingsroutes zorg voor de ontsluiting van de woonclusters. Binnen de woonclusters kunnen nog aanvullende woonstraten, erven en/of hofjes gerealiseerd worden.

Het langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) kan eveneens gebruik maken van de nieuwe ontsluitingsstructuur. Het woongebied is/zal immers als 30 km-zone worden ingericht. Daarnaast wordt een aantal afzonderlijke routes voor het langzaam verkeer aangelegd. Uitgangspunt is dat deze routes in de groene, landschappelijke zones een plaats krijgen. De oversteekbaarheid van de Ringbaan Noord voor voetgangers en fietsers is geborgd via de bestaande oversteek, die is voorzien met een verkeersregelinstallatie. Deze kan voor langzaam verkeer als oversteekpunt functioneren richting Molenakker.

Om het landschappelijke karakter van het woongebied te versterken is de hoeveelheid oppervlakte aan openbare verharding beperkt. Dit is mogelijk omdat het parkeren voor een groot gedeelte op de private erven is gelegen. Per woning dienen in principe twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Bij halfvrijstaande en tussenwoningen zal een deel van het parkeren in de openbare ruimte worden opgevangen.

Voldoende parkeren is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien. Hiervan kan afgeweken worden indien er in de directe omgeving in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien, zulks naar oordeel van het bevoegd gezag. Uiteraard dient voldoende parkeergelegenheid in stand te worden gehouden.

Ten aanzien van parkeren zijn onderstaande uitgangspunten leidend:

Per vrije sector woning (inclusief middenhuur woning) dienen 2,3 parkeerplaatsen te worden aangelegd. Realisatie dient plaats te vinden op eigen terrein of in het openbaar gebied, waarbij:

  • bij vrijstaande woningen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;
  • bij halfvrijstaande/2^1 kap woningen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;
  • bij patio-woningen/bungalows 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;

Bij aaneengebouwde rijwoningen/sociale huurwoningen dienen 1,8 parkeerplaatsen te worden aangelegd. Realisatie dient plaats te vinden in het openbaar gebied.

Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied gelden de volgende uitgangspunten. Dit zijn berekeningsnormen voor parkeerplaatsen volgens de CROW:

  • een enkele oprit zonder garage telt voor 0,8 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 1,5 parkeerplaats te worden aangelegd. Bij de beoordeling van een bouwplan wordt een enkele oprit als 1 parkeerplaats gerekend;
  • een lange oprit zonder garage of carport telt als 1 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 1,3 parkeerplaats te worden gerealiseerd;
  • een dubbele oprit zonder garage telt voor 1,7 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 0,6 parkeerplaats te worden gerealiseerd;
  • een garage zonder oprit telt voor 0,4 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 1,9 parkeerplaats te worden gerealiseerd;
  • een enkele oprit met garage telt voor 1 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 1,3 parkeerplaats te worden gerealiseerd;
  • een lange oprit met garage telt voor 1,3 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 1 parkeerplaats te worden gerealiseerd;
  • een dubbele oprit met garage telt voor 1,8 parkeerplaats, in het openbaar gebied dient aanvullend 0,5 parkeerplaats te worden gerealiseerd.

Een lange opprit is een oprit waarop 2 auto's achter elkaar kunnen staan.

4.3 Bodem

Door Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V. is een bodemonderzoek voor fase 3 uitgevoerd (rapport nummer 0051WRT/19/R1 d.d. 5 februari 2020). Dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

- vooronderzoek (NEN 5725).

- asfaltonderzoek (CROW P210).

- milieukundig onderzoek bodem, grondwater en/of funderingsmateriaal (NEN 5740).

- verkennend asbestonderzoek (NEN 5707 / 5897).

- infiltratieonderzoek.

- indicatief RAW onderzoek.

- indicatief PFAS onderzoek.

Het doel van het bodemonderzoek is aan te tonen dat de bodem / grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevat die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of

belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging / herinrichtingswerkzaamheden.

Daarnaast wordt de kwaliteit van het asfalt van een bestaande weg, de Laarderweg, bepaald in verband met de voorgenomen herinrichting, en vinden RAW, PFAS onderzoek en infiltratiemetingen plaats.

Asfaltonderzoek

Uit de PAK marker beoordelingen en de analyses blijkt dat zowel het asfalt ter plaatse van de Laarderweg als de aansluiting met de Thomassenweg niet teerhoudend is. Het asfalt ter plaatse van de Laarderweg 47 is wel teerhoudend.

Milieukundig onderzoek

Over het algemeen zijn in de visueel onverdachte bovengrond van het agrarisch gebied (deellocatie A) licht verhoogde gehalten aan cadmium, lood en/of zink aangetoond. Deze grond komt volgens een toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit overwegend in aanmerking voor hergebruik als grond met de klasse altijd toepasbaar. Plaatselijk voldoet de bovengrond aan de klasse wonen of industrie. In de ongeroerde ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten, waarmee de grond volgens een toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit in aanmerking komt voor hergebruik in de klasse altijd toepasbaar. In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De licht verhoogde gehalten aan zware metalen in de grond en de licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater zijn bij afwezigheid van een lokale bron te relateren aan diffuse bodemverontreiniging.

Een eerste uitzondering hierop vormt een gebied dat grenst aan de locatie Laarderweg 41. In dit gebied hebben in het verleden gebouwen (stallen) gestaan. De grond is hier geroerd ook in de ondergrond. Middels metingen met de XRF en laboratoriumanalyses is vastgesteld dat sprake is van sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de bodem tot een diepte van maximaal 1,5 m-mv binnen een oppervlakte van respectievelijk ca. 760 m2 en ca. 100 m2. Voor de contouren wordt verwezen naar de tekeningen in bijlage 3-3 en 3-4 van het bodemonderzoek. Binnen de contouren zijn ook sterk verhoogde asbestconcentraties aangetoond (zie

hoofdstuk 6 van het bodemonderzoek).

Een tweede uitzondering hierop vormt een gebied dat grenst aan de Laarderweg 47. In dit gebied heeft in het verleden een weg gelopen. Middels metingen met de XRF en

laboratoriumanalyses is vastgesteld dat sprake is van sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de bodem vanaf een diepte van 0,5 à 1,0 m-mv tot 2,0 m-mv binnen een oppervlakte van ca. 390 m2. Aan de zijde van de Gertrudisstraat bevindt de sterke

verontreiniging zich in de bovengrond en heeft derhalve waarschijnlijk geen directe relatie met de voormalige weg. Voor de contouren wordt verwezen naar de tekening in bijlage 3-2 van het bodemonderzoek.

Bermen Laarderweg

In de bermen van de Laarderweg zijn plaatselijk sterk verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond tot een diepte van 0,5 à 0,8 m-mv. Verder zijn licht verhoogde gehalten met PAK, minerale olie en/of PCB aangetoond. Het betreft de boringen B05, B07, B08 en B09. Ter plaatse van de overige boringen zijn licht verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond.

Laarderweg (weg)

Ter plaatse van de Laarderweg is bij de boringen B10 (berm) en B12 (Thomassenweg) is middels metingen met de XRF en laboratoriumanalyses vastgesteld dat sprake is van sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de bodem tot ca. 0,5 à 0,7 m-mv binnen een oppervlakte van ca. 120 m2. Ter plaatse van de overige boringen zijn geen overschrijdingen van de interventiewaarde aangetoond.

Laarderweg 47

Ter plaatse van de Laarderweg 47 is plaatselijk (boring C08 en C17) mijnsteen aanwezig onder de asfaltverharding plaatselijk tot een diepte van meer dan 2,0 m-mv. De mijnsteen is licht tot matig verontreinigd met nikkel en licht met kobalt, koper, zink, minerale olie en PAK. De omvang ervan is onbekend. Verder is een stortlaag aanwezig ter plaatse van boring C16. Deze stortlaag bevindt zich volgens de bewoner van nr. 47 in een put (materiaal is ooit gebruikt om de put op te vullen vanwege een gevaarlijke situatie). De omvang van deze storting is niet duidelijk in beeld. Wel is aangetoond dat deze laag sterk verontreinigd is met zink. In de directe omgeving (o.a. sloot) zijn ook sterk verhoogde gehalten met zink aangetoond. Op basis metingen met de XRF en laboratoriumanalyses is vastgesteld dat sprake is van sterk verhoogde gehalten aan zink in de bodem tot ca. 2,0 m-mv, binnen een oppervlakte van ca. 410 m2. Een goede afperking heeft gezien de locatiespecifieke omstandigheden niet kunnen plaatsvinden.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en zink aangetoond. De licht verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater zijn bij afwezigheid van een lokale bron te relateren aan diffuse bodemverontreiniging.

Puinpad parallel aan Ringbaan Noord

Ter plaatse van boring D04, D05 en D06 is een puinlaag aanwezig waarin een matig

verhoogd gehalte met zink en licht verhoogde gehalten met koper, lood, olie, PCB en PAK zijn aangetoond. Deze laag betreft een niet vormgegeven bouwstof. Ter plaatse van de overige boringen zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten met zware metalen, PAK en/of minerale olie aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Verkennend asbestonderzoek

Ter plaatse van de proefsleuven PS06, PS07 en PS15 (deellocatie A, agrarisch gebied) is in de laag van 0,5-1,0 m-mv sprake van een overschrijding van de restconcentratienorm voor asbest van 100 mg/kg.ds. In de overige proefsleuven is geen sprake van een overschrijding van de restconcentratienorm. Omdat de strategie voor nader onderzoek reeds gevolgd is, is aanvullend onderzoek niet direct noodzakelijk. De oorzaak voor de aanwezigheid van asbest kan mogelijk worden gevonden in de sloop van de aanwezige panden.

Ter plaatse van PV20 (deellocatie C, Laarderweg 47) is sprake van een licht verhoogd gehalte asbest (4,0 mg/kg.ds). In PV19 is geen sprake van een overschrijding van de detectielimiet. Er is derhalve geen sprake van een overschrijding van de norm van 50 mg/kg.ds voor nader onderzoek.

In beide mengmonsters van deellocatie D, puinpad parallel aan Ringbaan Noord is geen sprake is van een overschrijding van de detectielimiet. Er is derhalve geen sprake van een overschrijding van de norm van 50 mg/kg.ds voor nader onderzoek.

Infiltratieonderzoek

Uit de metingen en ook de berekeningen op basis van de SCG zeefanalyses blijkt dat met één uitzondering (boring 21) de bodem op een diepte variërend van ca. 1,5-2,5 m-mv een slechte doorlatendheid heeft (lage k-waarden). Deze lage k-waarden variëren van 0,00 m/d tot 0,63 m/d. Boring 21 heeft een berekende k-waarde (op basis van SCG analyse) die een afwijkende waarde heeft van 5,03 m/d. Ter plaatse van boring 21 is op basis van de uitgevoerde in-situ meting een waarde van 0,09 m/d vastgesteld. Het verschil tussen beide waarden is gezien de overige meetwaarden (homogeen) niet eenduidig te verklaren.

Indicatief RAW onderzoek

Uit de RAW proeven blijkt dat met name de bodemlaag van 2,0-3,0 en plaatselijk van 0,5-2,0 m-mv niet voldoet aan de eisen voor zand in aanvulling / ophoging. Geen van de monsters voldoet aan de eisen voor zand in zandbed of draineerzand.

Indicatief PFAS onderzoek

In de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) en plaatselijk ook in de ondergrond binnen het hele

plangebied (deellocatie A en C, ook sterk verontreinigde locaties) zijn licht verhoogde

gehalten aan som PFOA en som PFOS aangetoond. De aangetoonde gehalten aan som PFOA en som PFOS voldoen aan de normen voor de klasse landbouw / natuur voor landbodem zoals opgenomen in de geactualiseerde versie van het Tijdelijk

Handelingskader PFAS van 29 november 2019.

Voorlopige veiligheidsklassen volgens CROW 400

Als gevolg van de aanwezigheid van asbest boven de restconcentratienorm dient rekening gehouden te worden met een indeling in de klasse zwart niet vluchtig. Voor uitvoering van de werkzaamheden dient per locatie de definitieve veiligheidsklasse en bijbehorende maatregelen te worden vastgesteld in overleg met een veiligheidskundige (HVK-er).

Geconcludeerd kan worden dat de omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen en/of asbest in de boven- en/of ondergrond in totaal ca. 2.325 m3 bedraagt, waardoor binnen het plangebied sprake is van ernstige bodemverontreinigingen (criterium > 25 m3 sterk verontreinigd). Er is niet bepaald of (eventueel) sprake is van een spoedeisendheid. Op basis van beschikbare informatie uit het vooronderzoek wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een historisch geval van bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1987).

In het kader van de beoogde bestemmingsplanwijziging is sanering van de bodem

noodzakelijk, waarbij de sterk met zware metalen en/of asbest verontreinigde grond wordt gesaneerd. Er is, conform advies, een BUS melding opgesteld. De BUS-melding is op 11 maart 2020 naar de provincie Limburg verzonden. Na goedkeuring van de BUS melding door het bevoegd gezag (Provincie Limburg) kunnen (eventuele) saneringswerkzaamheden door een BRL7000 erkend bedrijf worden uitgevoerd. Uitvoering dient plaats te vinden onder toezicht van een BRL6000 erkend bedrijf. Het proces om te komen tot de benodigde sanering is daarmee opgestart.

4.4 Geluid

Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Dit houdt in dat bij het oprichten of bestemmen van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen nagegaan dient te worden of deze bestemming gelegen is binnen een geluidzone van een weg, een spoorweg van een industrieterrein of van een luchthaven. Indien het bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een bestaande geluidszone, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het kader van het bestemmingsplan Laarveld 2020 is reeds akoestisch onderzoek gedaan. Voor de geprojecteerde woningen die zijn gelegen tussen de 48 dB en 53 dB contour dienen hogere grenswaarden te worden vastgesteld. Deze worden gelijktijdig met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.

De Laarderweg wordt gewijzigd in een 30 km/u weg, vanaf de Thomassenweg tot de dorpskern. De komgrens wordt overeenkomstig verlegd. Er blijft op een klein gedeelte van de Laarderweg (van Ringbaan Noord tot de Thomassenweg) een 50 km/u regime gelden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door het wegvak met een snelheidsregime van 50 km/uur.

De cumulatieve geluidsbelasting (geluidsbelasting van alle wegen te samen), inclusief aftrek artikel 110g Wgh), bedraagt maximaal 53 dB. De optredende cumulatieve geluidsbelastingen liggen daarmee binnen de geluidsnormen die gelden voor nieuwe woningen uit de Wgh. Op basis van de geluidsnormen uit de Wgh is het akoestisch klimaat bij de nieuwe woningen acceptabel. Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De procedure voor de vaststelling van Hogere grenswaarden wordt parallel aan het bestemmingsplan gevolgd.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Ten opzichte van een rustige woonwijk gelden de volgende richtafstanden (in meters):

Milieucategorie
 
1   2   3.1   3.2   4.1   4.2   5.1   5.2   5.3   6  
Richtafstand
 
10   30   50   100   200   300   500   700   1.000   1.500  

De volgende bedrijven liggen nabij het plangebied:

Naam bedrijf   adres   type bedrijf   milieu- categorie   vergunning
 
straal (m)  
Garage Bongers   St. Donatuskapel- straat 15   auto herstel inrichting   2   AMvB
 
25  
Manege Laar   Koenderstraat 1B   kantine   2   AMvB
 
30  
H. Smeets   Laarderweg 50   groente- en fruit overslag   3.1   AMvB
 
50  
R. Aendekerk   Laarderweg 41   hondenkennel   3.1   AMvB   50  
Schutterij Sint Sebastianus   Rietstraat ong.   kogelvangers   3   vergunning
 
30  
P. Wijen   Laarderweg 70   green-tec   2   AMvB   30  
H. en P. Driessen   Gertrudisstraat 26 en 7   rundvee- houderij   geur   AMvB   50 en 100  

Beoordeling invloed schutterij Sint Sebastianus Laar op fase 3 Laarveld

Op 1 januari 2010 is een wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) in werking getreden. Met de wijziging van het Activiteitenbesluit zijn inrichtingen voor traditioneel schieten door schutterijen onder de algemene regels gebracht en is deze categorie inrichtingen niet meer vergunning plichtig voor de activiteit milieu. Inrichtingen voor traditioneel schieten worden aangemerkt als een inrichting type B en moeten bij oprichting of verandering van de inrichting een melding Activiteitenbesluit doen. In het Activiteitenbesluit is verder o.a. geregeld dat bij het bepalen van de geluidsniveaus het traditioneel schieten buiten beschouwing blijft, tenzij daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. Gemeente Weert heeft dergelijke regels niet in een verordening opgenomen.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient het akoestisch woon- en leefklimaat bij omliggende woningen beschouwd te worden, waarbij ook het schietlawaai meegenomen moet worden. Aangezien de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten 2014 (HLTS 2014) gebaseerd is op de meest recente inzichten, is de HLTS 2014 het meest geijkte middel daarvoor.

Op 29-10-2012 is het meest recente akoestisch onderzoek opgesteld bij Schutterij Sint Sebastianus Laar. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de woningen aan de Rietstraat 49-65 al ruimschoots voldaan wordt aan de toetswaarde voor Lknal uit de HLTS 2014. Nu fase 3 Laarveld op een circa 2 maal zo grote afstand is gelegen van de schuttersplaatsen dan de voornoemde woningen aan de Rietstraat, kan worden gesteld dat ter plaatse van fase 3 Laarveld ook zeker aan de toetswaarde voor Lknal uit de HLTS 2014 voldaan zal worden.

Dit betekent echter niet dat ter plaatse van fase 3 Laarveld geen overlast ondervonden kan worden van het schietgeluid van de Schutterij.

Agrarisch bedrijf Gertrudisstraat 26

Door de gemeenteraad van Weert is op 16 april 2008 de “Verordening geurhinder en veehouderij Gemeente Weert 2007” vastgesteld. Hierin is voor het gebied Laarveld een geurnorm van 8 ou/m³ vastgesteld. De resultaten van de individuele geurhindercontouren van de veehouderijen in en nabij het plangebied tonen aan dat bij één bedrijf nog een geurcontour over het plangebied ligt. Dit is het rundveebedrijf aan de Gertrudisstraat 26. Voor dit bedrijf geldt een vaste afstandsmaat van 50 m van de dierenverblijven en de voederopslag ten opzichte van geurgevoelige functies. Voor de opslag van vaste mest geldt een afstand van 100 m. Die reikt tot over een aantal voorziene woningen in fase 3. Dat is de reden dat de bestemming van deze voorziene woningbouw niet is gewijzigd. Dit gebied is dan ook buiten het gedetailleerde deel van het bestemmingsplan gelaten en wordt te zijner tijd met de uitwerking van fase 4 meegenomen.

Hondenkennel Laarderweg 41

Aan de Laarderweg 41 is een hondenkennel aanwezig. Deze kennel heeft een geluidcontour die reikt tot over de woningen in het plangebied fase 3. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Door maatregelen te nemen kunnen de betreffende woningen gebouwd worden. Deze maatregelen hebben betrekking op het bouwen van een geluidwerende voorziening in de vorm van een halfsteens muur op de erfgrens, van 2,5 m hoog. Deze geluidwerende voorziening wordt door de gemeente aangelegd en maakt deel uit van de door de gemeente uit te geven bouwpercelen. Het bouwen van de geluidwerende voorziening is in de regels als voorwaarde opgenomen om de betreffende woningen te mogen bouwen en gebruiken. De hoogte van de woningen wordt gemaximeerd op 4 m. De gemeente is met de eigenaren in overleg om te komen tot verplaatsing van de hondenkennel. Indien de hondenkennel verplaatst is kan gebruik gemaakt worden van een afwijking, waarmee de bouw van de geluidwerende voorziening niet nodig is en het bouwen van woningen tot een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m mogelijk wordt.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuurs-organen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3 % criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat een ontwikkeling op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 218 woningen (17 in fase 1, 49 in fase 2 en 152 in fase 3). De woningen in fase 1 en 2 zijn grotendeels in aanbouw. Geconcludeerd mag worden dat aan de hand van het 3 % criterium het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is geen nader onderzoek inzake de luchtkwaliteit noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

In het kader van een nieuw bestemmingsplan voor fase 3 en 4 van Laarveld is een onderzoek externe veiligheid opgesteld (Antea Group, projectnummer 0458534.100 d.d. 9 december 2019). Het onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Uit de beoordeling wordt het volgende geconcludeerd:

Risicovolle inrichtingen

  • Geen van de risicovolle inrichtingen heeft een 10-6 plaatsgebonden risicocontour welke rijkt tot het plangebied.
  • Het plangebied ligt buiten alle invloedsgebieden van de risicovolle inrichtingen. Een nadere beschouwing ten aanzien van het groepsrisico van de aanwezige risicovolle inrichtingen is derhalve niet nodig.

Transport

Er zijn verschillende risicovolle transportaders nabij het plangebied, deze zijn: de Rijksweg A2, spoorlijn Eindhoven - Roermond, een hogedruk aardgastransportleiding en de provinciale weg N275. Uit de beoordeling blijkt dat:

  • Geen van de risicovolle transportaders een 10-6 plaatsgebonden risicocontour heeft welke reikt tot het plangebied.
  • De A2 en de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied zijn gelegen en dat voor deze transportaders geldt dat alleen toxische stoffen een invloedsgebied hebben dat reikt tot het plangebied:
    • 1. Nadere beschouwing van het groepsrisico is daarmee niet aan de orde.
    • 2. Een verantwoording ten aanzien van vervoer van toxische stoffen is vereist.
  • Het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding reikt niet tot het plangebied. Een nadere beschouwing is derhalve niet nodig.
  • Over de N275 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en is een groepsrisicoberekening vereist. Uit de berekening volgt dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde ligt en niet toeneemt. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is verplicht.

De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft advies uitgebracht. Dit advies is als bijlage aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd. De bewoners van woningen zijn overwegend zelfredzaam. De Veiligheidsregio beschouwt daarom de gebruikers van het plangebied als zelfredzaam. Ingeval het handelingsperspectief schuilen betreft, is het noodzakelijk dat de ventilatie van het gebouw afgeschakeld kan worden. Om de zelfredzaamheid te verbeteren bij een BLEVE scenario adviseert de Veiligheidsregio de eerste rij woningen aan de Ringbaan Noord te voorzien van scherfwerende beglazing ter voorkoming van scherfwerking (het aantal slachtoffers zal daardoor minder zijn). Gelaagde beglazing ten behoeve van doorvalbeveiliging voldoet aan deze prestaties en wordt bij verdiepingshoge beglazing vaak al toegepast en werkt ook goed tegen inbraakpreventie.

De Veiligheidsregio adviseert onderstaande veiligheid verhogende beheersmaatregelen mee te nemen in de besluitvorming:

  • 1. Zorg voor voldoende bluswatervoorzieningen binnen het plangebied en voor incidentbestrijding van gevaarlijke stoffen op de Ringbaan Noord op basis van het vastgestelde beleid bluswater en bereikbaarheid. Aanbevolen wordt de exacte locatie van deze voorzieningen in onderling overleg met de Veiligheidsregio te bepalen.
  • 2. Voorzie de mechanische ventilatie van de woningen van een noodschakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bij voorkeur in de meterkast of een centrale plaats in de woning), zodat de ventilatie af kan worden geschakeld ingeval van een calamiteit.
  • 3. Zorg dat de gebruikers van het plangebied op de hoogte zijn van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen op de N275 en hiernaar handelen in geval van een incident.
  • 4. Voorzie de eerste rij woningen aan de zijde van de Ringbaan Noord van scherfwerende beglazing zodat scherfwerking wordt voorkomen bij een Bleve scenario (klasse P2A conform EN 356 met een flexibele vatting van het glas in de constructie of gelijkwaardig).
  • 5. Indien een aardenwal wordt opgericht zoals aan Molenakker zijde (overzijde Ringbaan Noord) dan is voorgaand adviespunt niet danwel deels niet noodzakelijk (is mede afhankelijk van de uitvoering van deze wal).
  • 6. Zorg dat de materialisering van de gevels en daken van de woningen binnen 120 meter van de Randweg Noord voldoet aan brandklasse B (Bouwbesluit).

Op basis van bovenstaande worden geen belangrijk nadelige milieugevolgen verwacht voor het aspect externe veiligheid.

4.8 Explosievenonderzoek

Door Bodac is een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd (rapport nummer 190423_H9006_VOB06/1 d.d. 24 april 2014). Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Het projectgebied wordt op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als "ONVERDACHT" gekwalificeerd op de aanwezigheid van conventionele explosieven. De voorgenomen werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.

4.9 Leidingen

Transportleidingen

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen transportleidingen danwel andere belangrijke kabels en leidingen welke een belemmering kunnen vormen voor de realisatie van een nieuw woongebied. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met overige leidingen zoals nutsleidingen.

Straalpad

Over het plangebied is een straalpad van KPN telecommunicatie gelegen. Rond dit straalpad geldt een beschermingszone van 100 meter aan weerszijden van de verbinding, waarbinnen geen hogere bouwwerken mogen worden opgericht dan 65 m ten opzichte van NAP. In zijn algemeenheid is de toegestane maximale bouwhoogte lager. In de verbeelding is het straalpad als 'vrijwaringszone - straalpad' weergegeven. In de regels zijn de daarbij behorende bepalingen opgenomen.

4.10 Waterhuishouding en watertoets

Het gemeentelijke beleid, afgeleid van landelijk en provinciaal beleid, en verwoord in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 dat in 2017 is vastgesteld, is uitgangspunt bij de waterparagraaf. Vertaald naar normen betekent dit dat in principe 0% van het 'schoon' afvoerend oppervlak bij nieuwe plannen op het gemeentelijke rioolstelsel zal worden aangesloten.

Voor 100% van het overtollige hemelwater is het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van toepassing.

Voor dit bestemmingsplan betekent de vertaling van het aangescherpte landelijk beleid op hoofdlijnen dat in het te ontwikkelen gebied 'slimmer en creatiever' met schoon hemelwater moet worden omgegaan waarbij in de juiste volgorde het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van hemelwater gehanteerd moet worden. Vanuit waterkwaliteit gezien zal met de trits 'voorkomen, scheiden, zuiveren' rekening worden gehouden. Dit betekent dat bij afkoppelen van schoon hemelwater de voorkeursvolgorde hergebruik van water, infiltratie, lozen op het oppervlaktewater en als laatste lozen op de riolering zal worden toegepast.

De watergangen in het plangebied wateren uiteindelijk af richting de watergang aan de Laarderweg. Alle watergangen zijn d.m.v. duikers met elkaar verbonden. De watergangen wateren uiteindelijk met name af naar de Schonkenlossing.

Het hemelwater afkomstig van de woningen wordt ondergronds aangeboden op de infiltratieriolering. Het hemelwater afkomstig van de verhardingen wordt het hemelwater via kolken in de rijbanen afgevoerd naar de infiltratieriolering. Vanuit de infiltratieriolering worden de bergingsvoorzieningen en watergangen langzaam gevuld met hemelwater. De voorzieningen zijn zodanig gedimensioneerd dat er met dit ontwerp zich geen situaties van water op straat voordoen. Het stelsel voldoet aan de hydraulische uitgangspunten.

In het stedenbouwkundig plan van fase 3 is met de huidige norm van de Keur van het waterschap voor de bergingsmogelijkheden rekening gehouden: 100 mm per m² verharding en bebouwing. Daarbij mag er 2 l/s/ha verhard oppervlak geloosd worden op de watergang van het waterschap.

In het plan wordt uitgegaan van een gescheiden rioleringssysteem, waarbij hemelwater ter plaatse wordt opgevangen en geborgen en het vuil afvalwater op het rioleringsstelsel aangesloten wordt. In het plan wordt hiermee rekening gehouden. Het hemelwater mag niet via de riolering worden afgevoerd, maar moet binnen het plangebied worden geïnfiltreerd of hergebruikt. Ten behoeve van de afkoppeling worden opvang-, bergings- en infiltratie-voorzieningen van voldoende capaciteit gerealiseerd. De benodigde bergingscapaciteit is als volgt berekend:

fase 3   opp. m2   bergingscapaciteit in m3  
woonstraat   9.330   933,00  
parkeerverharding   1.545   154,50  
voetpaden   7.050   705,00  
152 woningen met 201,73 m2 verharding en bebouwing gemiddeld per woning   30.663   3.066,30  
totaal   48.588   4.858,80  

De Laarderweg is buiten beschouwing gelaten. Deze weg maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. Het water dat op de weg valt loopt rechtstreeks in de naast de weg gelegen greppels. Ook 9 aan de Laarderweg gelegen woningen zijn in deze berekening niet meegenomen. Deze woningen zijn bestaand. Hier vindt geen wijziging van de bestemming plaats.

In de tabel hieronder vindt een berekening plaats van de bergingscapaciteit in fase 4, waarmee rekening gehouden dient te worden. Dit is gebeurd op basis van een procentuele benadering aan de hand van fase 3. Deze fase is niet uitgewerkt, er vindt zodoende wel een doorkijk plaats.

fase 4   opp. m2   bergingscapaciteit in m3  
woonstraat   19.150   1.915,00  
parkeerverharding   3.170   317,00  
voetpaden   14.470   144,70  
woningen   63.667   6.366,70  
totaal   100.457   10.045,70  

De lengte van het IT-riool in fase 3 bedraagt 1.550 m.

De lengte van het IT-riool in fase 4 bedraagt 3.180 m. Dit is procentueel bepaald aan de hand van fase 3.

De beschikbare berging in infiltratieriolering is als volgt berekend, hierbij is rekening gehouden met dezelfde afmetingen als de koffers die in fase 1 en 2 gebruikt zijn.

  breedte (m)   hoogte (m)   lengte (m)   holle ruimte (%)   inhoud (m3)   berging (m3)  
fase 3   1,5   0,5   1.550   55   1.162,5   639,4  
fase 4   1,5   0,5   3.180   55   2.385,0   1.311,8  
totaal   1.951,2  

De resterende benodigde berging in open water bedraagt 4.858,80 + 10.045,70 - 1.951,2 = 12.953,3 m3. Op diverse plekken in het stedenbouwkundig plan is open water voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van wadi's. Ook worden de wegen hol in plaats van bol aangelegd en wordt open verharding voor de parkeerplaatsen in de openbare ruimte onderzocht. De gemeente verplicht zich om de volledige bergingscapaciteit binnen het plangebied te realiseren. Dit betekent dat een deel van de bergingscapaciteit die nodig is voor fase 3 gerealiseerd wordt in fase 4.

De invloed op het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd zijn/worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het watersysteem ter plaatse behouden.

Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met de volgende bronmaatregelen:

  • om hemelwater afkomstig van daken ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals aangegeven in DuBo;
  • voor gladheidbestrijding ter plaatse van de wegen wordt vrijwel geen strooizout gebruikt;
  • ter plaatse van erfverhardingen moet zo beperkt mogelijk gebruik worden gemaakt van bestrijdingsmiddelen voor onkruidbestrijding. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, wordt geadviseerd niet-chemische onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken. Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat het wassen van auto's op straat wordt voorkomen;
  • ter voorkoming van het dichtslibben van het hemelwatersysteem wordt vuilverwijdering toegepast in de vorm van blad- en zandvangers en het, indien van toepassing, gebruik van kolken waarin zand en overig vuil wordt opgevangen.

De conclusie is dat in het plan wordt uitgegaan van een gescheiden rioleringssysteem, waarbij het hemelwater door een opvang- en bergingsvoorziening zal infiltreren en het overtollige water zal overstorten op de waterschapslossing. Het afvalwater zal via het bestaande rioleringsstelsel afgevoerd worden.

De invloed op het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het watersysteem ter plaatse behouden.

De conclusie is dat er geen negatieve gevolgen te voorzien zijn ten aanzien van het aspect waterhuishouding en dat wordt voldaan aan het beleid.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van de ontwikkeling van het woongebied hebben fase gewijs proefsleuvenonderzoeken plaats gevonden. Zo heeft inmiddels ook een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden in fase 3 opgevolgd door archeologische opgravingen. Het plangebied is daarna vrijgesteld van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0014.jpg"

figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Op de cultuurhistorische waardenkaart is duidelijk te zien dat de locatie ligt in een cultuurland met historische kernen aan de Hushoverweg, in Laar en rondom de bolle akker aan de Gertrudisstraat. Ook zijn wegen ouder dan 1890 aanwezig, zoals de Rietstraat, Sint Donatuskapelstraat, Hushoverweg, Gertrudisstraat, Schonkenweg, Schonkenstraat en Laarderweg.

4.12 Gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten

De gemeente Weert heeft in juni 2008 de nota Stads- en dorpsgezichten vastgesteld, waarin het aanwijzen van een aantal voor Weert karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden centraal staat. Het doel daarvan is om deze gebieden te behouden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties.

De bescherming van stads- en dorpsgezichten betekent niet dat er niets mag veranderen of dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Met instandhouding van hun historische karakter kunnen beschermde stads- en dorpsgezichten zich zeker verder ontwikkelen. Om de ontwikkelingen in een beschermd stads- of dorpsgezicht op een juiste wijze te kunnen begeleiden, worden passende regels in het bestemmingsplan opgenomen. De procedure hiervoor staat omschreven in de Erfgoedverordening. Voor monumenten en de stads- en dorpsgezichten geldt het hoogste toetsingsniveau van welstand.

In totaal zijn 12 gebieden aangewezen als beschermd gezicht. Daarvan zijn ook twee gebieden gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Aanwijzing van gebieden tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Met het aanwijzen van deze gebieden is geen limitatieve of definitieve lijst vastgesteld. Inzichten kunnen wijzigen en waardering voor andere gebieden kan ontstaan. De ruimtelijke kwaliteit is altijd dynamisch en dient met enige regelmaat opnieuw te worden geagendeerd.

De aangewezen stads- en dorpsgezichten in het plangebied zijn:

  • VI. Laarakker
  • VII. Hushoven

Via een gebiedsaanduiding in de regels is de bescherming planologisch verankerd. De redengevende omschrijving van het gezicht is als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd. Via een nadere eisen regeling kunnen voorwaarden aan bouwplannen in stads- en dorpsgezichten worden gesteld. Dit gebeurt op grond van de Erfgoedverordening.

4.13 Molenbiotoop

Nabij het plangebied aanwezige molen kent een molenbiotoop. Het gaat om de volgende molen:

  • Wilhelmus Hubertusmolen aan de Oude Hushoverweg 30 te Weert

De molenbiotoop kent een straal van 500 m vanaf de molen. De Sint Antoniusmolen op Laar ligt op een afstand van ongeveer 800 m vanaf het plangebied. De molenbiotoop reikt niet tot binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Er is steeds meer aandacht en zorg gewenst voor de zogenaamde 'molenbiotoop', de ruimte die een molen nodig heeft om te kunnen functioneren (wind en zicht), met andere woorden de vrije ruimte rondom een molen. In vroegere tijden werd het zogenaamde windrecht van de molens via geschreven of ongeschreven regels beschermd. In de huidige situatie biedt alleen de Wet ruimtelijke ordening mogelijkheden hiertoe. Binnen het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om via de regels de toegestane bouwhoogten en hoogten van bomen en heesters te regelen en hierdoor de molenbiotoop veilig te stellen. Dit geldt uiteraard alleen voor nieuwe ontwikkelingen binnen de molenbiotoop.

Bestaande bebouwing is juridisch beschermd zodat herbouw van een bestaand gebouw tot de bestaande hoogte mag plaatsvinden, ook als het bestaande gebouw binnen de molenbiotoop gelegen is.

De vrije windvang alsmede het vrije zicht vanaf de molen op het weer (lucht) en daarmee de bedrijfsmogelijkheden worden door de bebouwing(smogelijkheden) binnen het plangebied niet beperkt. Het betreft hier tenslotte een bestaande situatie. Via een gebiedsaanduiding in de regels is de molenbiotoop planologisch verankerd.

4.14 Monumenten

Binnen het plangebied liggen de volgende monumenten:

Rijksmonumenten:

Rijksnummer
 
Peel-raamstelling   Complex  
527302
 
Maasenweg bij 37   Kazemat K6  
527303
 
Maasenweg bij 37   Kazemat K7  
527304
 
Maasenweg bij 16   Kazemat K8  

Gemeentelijk monument:

Maasenweg 16
 
boerderij met schuur  

Deze monumenten zijn op de verbeelding aangeduid met de bouwaanduiding 'karakteristiek' en via de regels beschermd, in verband met de te beschermen waarden.

4.15 Natuur en landschap

Door bureau Kragten is een verkennend flora en faunaonderzoek uitgevoerd (project nummer WEE 107 d.d. 20 maart 2019). Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting.

Op basis van de resultaten uit dit verkennend flora- en faunaonderzoek, blijkt dat de realisatie van Laarveld Fase 3 negatieve effecten kan veroorzaken op beschermde planten- en diersoorten en beschermde gebieden. Voor de verschillende soort(groep)en wordt beschreven welke verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden en in hoeverre dit de realisatie van het voornemen in gevaar kan brengen. Eventueel te treffen vervolgstappen worden daarbij aangegeven. Tot slot is vermeld welke gevolgen de gebiedsbescherming heeft

voor het plan.

Beschermde soorten

Als gevolg van de ontwikkeling van Laarveld Fase 3 treden mogelijk negatieve effecten op algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën op. Hiernaast treden mogelijk negatieve effecten op broedvogels en de kerkuil op. Ten aanzien van de steenuil, steenmarter en vleermuizen dient een nadere controle van de te slopen schuren plaats te vinden.

Vleermuizen – nader vleermuizenonderzoek te slopen schuren

Op basis van het veldbezoek is gebleken dat de schuren mogelijk een verblijfsfunctie vervullen voor vleermuizen. Om uitsluitsel te kunnen verkrijgen over het daadwerkelijke gebruik van de te slopen schuren voor vleermuizen, dient een nader vleermuizenonderzoek conform het vleermuisprotocol plaats te vinden. Uit het nader onderzoek dient te blijken of dat de sloop van de schuren leidt tot een negatief effect op verblijfplaatsen van vleermuizen. Overige effecten, zoals op foerageergebied en vliegroutes, zijn niet te verwachten als gevolg van de werkzaamheden en de woningbouw.

Het vleermuizenonderzoek moet conform het vleermuizenprotocol van het Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging uitgevoerd worden (verplichting provincie Limburg). Dit verplicht de gemeente daarom om het onderzoek uit te voeren in de periode mei – oktober. Hierbij kunnen de onderzoeksresultaten op zijn vroegst medio september bekend zijn. In het geval van de schuur is het niet eerder mogelijk om, bijvoorbeeld met een boomcamera, uitsluitsel te geven, omdat niet alle holten voldoende te inspecteren zijn met een camera.

Voor wat het bestemmingsplan betreft, is het voldoende als er 'zicht is op ontheffing'. Ondanks dat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden, is wel de verwachting dat, als er vleermuisverblijven aanwezig zijn, deze te compenseren zijn middels het ophangen van kasten. Dit geeft mitigatie- en compensatiemogelijkheden en dus zicht op een vergunbaar planvoornemen, waarmee het bestemmingsplan in procedure kan worden gebracht.

Broedvogels – rekening houden met het broedseizoen

Het kappen van bomen en het vergraven van akker- en weiland binnen het plangebied leidt mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is hiernaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogels binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de kap- en graafwerkzaamheden binnen het

plangebied. Er dient derhalve gekapt te worden buiten het broedseizoen. Ten aanzien van de graafwerkzaamheden geldt dat het ongeschikt als broedbiotoop maken van de akker- en weilanden dient plaats te vinden buiten het broedseizoen. Eenmaal ongeschikt, worden tijdens het broedseizoen geen vogels meer verwacht op deze gronden. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.

Indien niet mogelijk is om te werken buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de te kappen bomen en op de akker- en weilanden. Indien nesten afwezig zijn, kunnen de bomen en/of terreinen vrijgegeven worden voor de kap/graafwerkzaamheden.

Kerkuil – mitigatie- en compensatieplan

Als gevolg van de woningbouw ter plaatse van de akkers en weilanden, gaat foerageergebied van de kerkuil verloren (Wnb artikel 3.1.2). In relatie tot de voorgestane ontwikkelingen ter plaatse van industrieterrein Kampershoek 2.0, verdwijnt een significant aandeel van het foerageergebied van de kerkuil rondom de

nestlocatie. In een mitigatie- en compensatieplan dient derhalve beschouwd te worden hoe negatieve effecten voorkomen of zo veel mogelijk verzacht dienen te worden. Hierbij dient tevens gekeken te worden naar de lange termijn effecten op de nestlocatie van de kerkuil. In het kader van de ontwikkeling van industrieterrein Kampershoek 2.0, wordt reeds een mitigatie- en compensatieplan opgesteld. Het wordt aanbevolen om de effecten op de kerkuil als gevolg van Laarveld Fase 3 direct in dit plan mee te nemen.

Algemeen voorkomende soorten – rekening houden met zorgplicht

De randen van het plangebied zijn in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en als landhabitat voor zwervende, algemeen voorkomende amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt ruim voldoende alternatief leefgebied voor een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Bovendien wordt de toekomstige inrichting weer geschikt als leefgebied en landhabitat voor deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Kleine zoogdiersoorten en amfibieën worden mogelijk gedood of vaste rust- en verblijfplaatsen worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.1).

De mogelijk voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden – voortoets stikstofdepositie

Directe effecten en de meeste indirecte effecten van het plan op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uit te sluiten. Effecten als gevolg van stikstofdepositie op deze gebieden vanuit het plangebied, zijn echter niet op voorhand uit te sluiten. Met behulp van de Aerius-calculator dient derhalve berekend te worden wat de maximale stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan zijn als gevolg van de realisatie van Laarveld Fase 3. Op basis hiervan dient in een voortoets beoordeeld te worden of dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Door bureau Kragten is een onderzoek naar de stikstofdepositie van Laarveld fase 3 uitgevoerd (rapport nummer WEE121 d.d. 27 februari 2020). Tevens is hierbij een oplegnotitie gemaakt. De oplegnotitie en het onderzoek zijn als bijlage aan de toelichting toegevoegd. De conclusie kan als volgt weergegeven worden. Met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator is de stikstofdepositiebijdrage vanwege de gebruiks- en aanlegfase berekend ter plaatse van nabijgelegen gevoelige habitattypen in de voor het plan relevante Natura 2000-gebieden. In de bijlagen bij het rapport zijn voor zowel de uitgevoerde berekening naar gebruiksfase als de aanlegfase weergegeven middels de Aerius PDF-export. Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Voor de bouwfase blijkt het gebruik van modern bouwmaterieel (zoals bouwkranen, shovels, etc.) STAGE klasse IV (bouwjaar 2015 of jonger) nodig te zijn, om in de aanlegfase te voldoen aan de stikstofnormen. Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Provinciale gebiedsbescherming – geen effecten

Negatieve effecten op de goudgroene en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone zijn niet te verwachten als gevolg van de realisatie van Laarveld Fase 3.

Houtopstanden – melding bij gemeente Weert

Een melding in het kader van de Wet natuurbescherming houtopstanden is niet aan de orde. Wel dient de kap gemeld te worden bij de gemeente Weert, waar beoordeeld wordt of dat een omgevingsvergunning voor de kap vereist is.

Aanbeveling steenuil en vleermuizen

Negatieve effecten op het leefgebied van steenuilen als gevolg van de ontwikkeling van Laarveld Fase 3 worden niet verwacht. Gezien de diverse steenuilterritoria in de omgeving van het plangebied, wordt wel verwacht dat de soort verspreid in de omgeving aanwezig is. Met de realisatie van diverse ‘groene delen’ binnen het plangebied voor Laarveld Fase 3, verdient het daarom de aanbeveling om in deze delen een bijdrage te leveren aan de steenuil. Door bij de inrichting van deze delen rekening te houden met de steenuil, kunnen de delen ook gaan functioneren als foerageergebied of nestgebied van deze beschermde vogelsoort. Speelweiden kunnen bijvoorbeeld zo ingericht worden dat de steenuil hier ’s nachts kan foerageren. Wadi’s, boomgaarden of andere delen met hoger opgaand groen bieden geschikt biotoop voor een nestkast van de steenuil. Ook ten aanzien van vleermuizen kan dergelijke meerwaarde bereikt worden. Groene delen met hoger opgaand groen of water bieden geschikt foerageergebied voor vleermuizen. Met name gebouwbewonende soorten vinden mogelijk nieuwe verblijfplaatsen binnen het nieuwbouwgebied. Eventueel kunnen vleermuizen ook een handje geholpen worden middels het ophangen of inbouwen van vleermuiskasten op geschikte locaties (aan gebouwen of bomen).

4.16 M.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag (de gemeente) of er wel of geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het besluit is op 17 maart 2020 genomen en als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.

4.17 Economische haalbaarheid

Dit bestemmingsplan is nodig om te voorzien in de woningbehoefte. Er wordt een nieuw bestemmingsplan vastgesteld (om inhoudelijke en juridische redenen (meer woningen en toevoegen categorie middenhuur) is niet gekozen voor een uitwerkingsplan). Tevens is een exploitatieplan van toepassing, waardoor kostenverhaal verzekerd is. De tweede herziening van het exploitatieplan wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld. De gemeente heeft een grondexploitatie van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De grondexploitatie is negatief. Om de tekorten op te vangen is een voorziening getroffen. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Motivatie en afweging belangen

5.1 Inleiding

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de orde:

  • ruimtelijke gevolgen en afwegingen;
  • conclusie.

5.2 Ruimtelijke gevolgen en afweging

Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.

Het plan is nodig om in de komende jaren in de behoefte aan grondgebonden woningen en bouwkavels te voorzien.

Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.

5.3 Conclusie

De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:

  • 1. de digitale raadpleegbaarheid;
  • 2. de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • 3. de standaard regels van de gemeente Weert, welke omgezet zijn naar de eisen/verplichtingen van de SVBP 2012;
  • 4. de Woningwet van 1 juli 2015.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken en bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In geval van bouwstroken dienen hoofdgebouwen in de regel minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gesitueerd. In de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

6.3 De planregels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn in de bestemmingsregels artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijkingen, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

6.3.2 Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, bouwaanduiding 'bijgebouwen' en overige zaken;
  • nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;
  • afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om af te wijken van regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheden, de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan, qua gebruik of bouwmogelijkheden.

6.4 De bestemmingen, algemene aanduidingsregels en aanduidingen

6.4.1 De bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

6.4.1.1 Bestemming 'Agrarisch'

Het beleid

Het betreft hier een gedeelte van een perceel op de hoek van de Rietstraat en de Hushoverweg (zijde viaduct naar Boshoven) binnen het plangebied. Dit perceelsgedeelte bleek niet nodig te zijn voor de herinrichting van het kruispunt ter plaatse. Het is daarom eerder al teruggebracht naar de oorspronkelijke bestemming. Het beleid voor deze gebieden is primaire gericht op:

  • 1. het behoud van cultuurgronden als basis voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. met het oog op het eventuele extensief recreatief medegebruik mogen, rekening houdend met de hiervoor genoemde agrarische doeleinden, kleinschalige voorzieningen worden geplaatst.

6.4.1.2 Bestemming 'Recreatie - Volkstuin'

Het beleid

Het aanwezige particuliere recreatieperceel met een volkstuintje vraagt om een specifieke regeling gezien de aard van de activiteiten. Het beleid is gericht op:

  • 1. handhaving van de bestaande bebouwing en activiteiten;
  • 2. voorkomen moet worden dat de bebouwing van dit complex in de toekomst voor niet op de aard en omvang van het plangebied afgestemde voorzieningen kan wordt gebruikt;
  • 3. er wordt geen uitbreiding voorzien.

Er is geen bouwvlak opgenomen. Bebouwing kan worden opgericht ter vervanging van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, bouw- en goothoogte niet mogen toenemen.

6.4.1.3 Bestemming 'Verkeer'

Het beleid

Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte, openbare voorzieningen, water en nutsvoorzieningen:

  • 1. het beheerskarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk;
  • 2. water is mogelijk in het kader van de waterhuishouding, in dit plangebied met name voor de berging van hemelwater;
  • 3. nutsvoorzieningen maken integraal onderdeel uit van de bestemming verkeer.

6.4.1.4 Bestemming 'Water'

Het beleid

Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals water:

  • 1. het beheerkarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk;
  • 2. water is specifiek bestemd in het kader van de waterhuishouding c.q. de primaire functie van de watergang.

6.4.1.5 Bestemming 'Wonen'

Het beleid

De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:

  • 1. (Bestaande) woningen worden voorzien van een redelijke bouwmogelijkheden, ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of bouwaanduiding 'bijbouwen'. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee, halfvrijstaande en tussenwoning of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen. Zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt voor wat betreft de vervanging van bestaande woningen.
  • 2. Onder de bestemming 'Wonen' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via afwijking met een gelijke maatvoering.
  • 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is maatgevend. Bij ontwikkelingen in het maximum aantal toegestane woningen middels een maatvoeringsaanduiding opgenomen.
  • 4. Het beleid bij her- en verbouw van woningen die goed zijn gesitueerd ten opzichte van winkels, opstapplaatsen voor openbaar vervoer en zorgvoorzieningen, is gericht op het realiseren van woningen geschikt voor ouderen, zogenaamde levensloopbestendige woningen.
  • 5. Het beleid is gericht op realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit menging van tuin en straatgericht wonen vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 6. Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe woningen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 7. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.
  • 8. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.
  • 9. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen' is mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een drie generatie gezin). De woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.

Sinds 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.

Het bouwvlak

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.

De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Hiervan uitgezonderd zijn sociale huurwoningen, waarvoor een afstand van 1 m in acht dient te worden genomen. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.

Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Indien er reeds een bijgebouw aan de woning is aangebouwd is deze maatgevend voor de zijgrens van het bouwvlak. Is dit niet het geval dan wordt aan één zijde van de woning een uitbreidingsruimte gegeven in zijwaartse richting van 5 à 6 m.

De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 6 en 10 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0015.jpg"

Tot en met ultimo 2019 zijn 342 woningen en 31 plaatsen in groepswoningen voor intramurale zorg opgeleverd in Laarveld fase 1 en 2. In fase 1 zijn verder nog 17 woningen voorzien, waarvan 12 woningen per 1-1-2020 in aanbouw/vergund zijn. In fase 2 zijn verder nog 49 woningen voorzien, waarvan 48 woningen per 1-1-2020 in aanbouw/vergund zijn. Het totaal aantal woningen in fase 1 en 2 komt daarmee uit op 408 woningen en 31 plaatsen in groepswoningen. Dit is exclusief 12 van oudsher bestaande woningen in fase 1 en 2. Voor bouwvlakken voor woningen waar nog geen vergunning verleend is, zijn maatvoeringsaanduidingen voor het maximum aantal woningen opgenomen. Dit speelt met name in fase 3. In totaal zijn in fase 3 152 nieuwe woningen voorzien. Verder is hier 1 bestaande woning opgenomen in het bestemmingsplan.

De bouwaanduiding 'bijgebouwen'

De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk stond deze afstand op 5 meter, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.

In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.

Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.

Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.

De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.

Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPLaarveld2020-VA01_0016.jpg"

6.4.1.6 Bestemming 'Wonen - Uit te werken'

Het beleid.

Het beleid voor deze bestemming is gericht op het bouwen van woningen nadat deze bestemming uitgewerkt is. Binnen deze bestemming worden regels gegeven voor het uitwerken. Hierbij dient aan voorwaarden te worden voldaan. Er zijn maximaal 308 woningen voorzien binnen deze bestemming.

6.4.1.7 Overige regels

In de overige regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de woningbouwcategorieën. Deze gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020'. Het betreft onderstaande categorieën:

  • a. minimaal 16,5 % en maximaal 20,0 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd als sociale huurwoning;
  • b. minimaal 4,5 % en maximaal 5,5 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd als middenhuurwoning;
  • c. minimaal 2,5 % en maximaal 3,0 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd als sociale koopwoning;
  • d. minimaal 33,0 % en maximaal 40,0 % van de woningen moet respectievelijk mag worden gebouwd in particulier opdrachtgeverschap.
6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.

  • 1. overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht' op de verbeelding, mag slechts worden gebouwd indien en voor zover zulks verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristiek van het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht, met dien verstande dat geen wezenlijke veranderingen worden gebracht in het stedenbouwkundige beeld, zoals dit nader tot uitdrukking komt in de inventarisatie, welke is opgenomen in bijlage 1 van de regels.

  • 2. vrijwaringszone-molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' op de verbeelding, zijn de gronden mede bestemd ter bescherming van de windvang van de molen. Hier gelden maximale bouwhoogtes en maximale hoogtes voor hoog opgaande bomen en groen. Van de maximaal toegestane hoogte kan onder voorwaarden afgeweken worden. De formule is opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

 

  • 3. vrijwaringszone-straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-straalpad' zijn de gronden mede bedoeld als een beschermingszone van een straalverbinding.

6.4.3 Aanduidingen

De aanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Een aanduiding is van toepassing op een gedeelte van een enkelbestemming.

  • 1. Karakteristiek

Monumenten zijn aangeduid met de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren wordt het volgende gesteld:

  • a. gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden door het tegengaan van versnippering van historische patronen, het zo mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, anders dan bedoeld ter reconstructie van de oorspronkelijke situatie;
  • b. op de binnen de bestemming gelegen beschermde rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988, is tevens het dienaangaande bepaalde uit de Monumentenwet van toepassing;
  • c. voorop staat de instandhouding van de afzonderlijke monumentale gebouwen (rijk en gemeente) en bouwwerken voor wat betreft kapvorm, hoogtematen en gevel- en raamindeling, zoals deze zijn vastgelegd in de aanwijzing tot rijks- of gemeentelijk monument.

De bepalingen in de Welstandsnota gelden bij aanpassingen en verbouwingen als uitgangspunt. Daarnaast dient bij bouwplannen aan Monumenten advies ingewonnen te worden bij de Monumenten/welstandscommissie.

  • 2. Maatschappelijk

Ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk' zijn naast de primaire bestemming (in dit plan 'Wonen') tevens maatschappelijke doeleinden toegestaan. Het gaat hier om maatschappelijke functies, zoals dienstverlening in de zorg (o.a. huisarts, fysiotherapeut, tandarts, begeleid wonen, intramuraal wonen, verzorging, verpleging, gemeenschappelijke ruimte).

  • 3. Plat dak

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'plat dak' mag het hoofdgebouw plat afgedekt worden. Hier is een kap niet verplicht.

  • 4. Specifieke bouwaanduiding - 1

Deze bouwaanduiding heeft betrekking op de maximale omvang van het dkvlak dat plat afgedekt mag worden. Deze aanduiding is aanwezig bij woningen rondom het woonzorgcomplex.

  • 5. Specifieke vorm van kantoor - architect

Deze aanduiding is voorzien op de locatie Maasenweg 39, waar een archtect kantoor houdt.

  • 6. Specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorziening

Deze aanduiding is van toepassing rondom de locatie Laarderweg 41, waar een hondenkennel gevestigd is. Via de regels is aanleg en instandhouding geborgd.

  • 7. Specifieke vorm van wonen - fase 1 en 2

Deze aanduiding is van toepassing op de woningen in fase 1 en 2 in relatie tot de nadere eisenregeling in verband met het beeldkwaliteitsplan voor fase 1 en 2.

  • 8. Specifieke vorm van wonen - fase 3

Deze aanduiding heeft betrekking op de woningen in fase 3 in relatie tot de nadere eisenregeling in verband met het beeldkwaliteitsplan voor fase 3 alsmede in relatie tot het aanbrengen van verhardingen.

  • 9. Specifieke vorm van wonen - patiowoning

Bij woningen met deze aanduiding is een specifieke regeling opgenoem voor het bouwen van overkappingen binnen de patio.

  • 10. Specifieke vorm van wonen - sociale huurwoning

Bij woningen met deze aanduiding mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens in geval van halfvrijstaande woningen 1 m bedragen.

  • 11. Speelvoorziening

Ter plaatse van de functieaanduiding 'speelvoorziening' zijn naast de primaire bestemming (in dit plan 'Verkeer') tevens clusters van speelvoorzieningen toegestaan.

  • 12. Waardevolle boom

Karakteristieke, monumentale en waardevolle bomen zijn aangeduid als 'waardevolle boom'. Ten behoeve van het behoud van karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen wordt het volgende gesteld: gestreefd wordt naar het voor zover en zolang mogelijk behouden van de karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen. Bij eventuele werken of werkzaamheden dient vooraf, middels boomdeskundig advies, aangetoond te zijn dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt of dat de levensvatbaarheid van de boom na uitvoering van de werkzaamheden niet langer gewaarborgd is.

6.5 Nadere eisen ter verbetering

Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.

De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.

6.6 Bijlagen bij de regels

Bij de regels zijn drie bijlagen opgenomen, te weten:

Bijlage 1 Inventarisatie stads- en dorpsgezichten Hushoven en Laarakker

Bijlage 2 Molenbiotoop

Bijlage 3 Monumentenlijst

Bijlage 1 betreft een inventarisatie van de betreffende gemeentelijke stads- en dorpsgezichten. Hierin worden de belangrijkste gebiedskenmerken en een waardering hierover weergegeven.

Bijlage 2 geeft de formule die gebruikt wordt voor de bepaling van de maximale bouwhoogte en hoogte van bomen en heesters (hoog opgaand groen) binnen de op de verbeelding aangeduide molenbiotoop.

Bijlage 3 bevat een overzicht van de binnen het plangebied aanwezige monumenten.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • 1. een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • 2. een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • 3. het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • 4. duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht &

Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties`
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak voorontwerp bestemmingsplan (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    • 2. Toezending aan watertoetsloket en provincie
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. Beroep bij Raad van State
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.

Tegelijk met het bestemmingsplan wordt de tweede herziening van het exploitatieplan voor Laarveld vastgesteld.

Besluiten inzake bestemmingsplan en exploitatieplan worden tegelijkertijd bekend gemaakt.

8.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 15 januari 2020 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Laarveld 2020'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de herziening van het bestemmingsplan voor Laarveld betreft. Daarbij worden fase 1 en fase 2 geactualiseerd en wordt fase 3 uitgewerkt. Ook wordt het maximum aantal woningen binnen Laarveld fase 4 vermeerderd. Het exploitatieplan voor het gehele exploitatiegebied wordt tevens herzien en nader uitgewerkt voor fase 3.

8.3 Vooroverleg

Er is geen sprake van een rijks- of provinciaal belang. Er is wel een belang van het Watertoetsloket. Daarom is ervoor gekozen om vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren met het Waterschap Limburg.

Hiertoe is het concept voorontwerp bestemmingsplan op 11 februari 2020 besproken met het Waterschap Limburg. Tijdens dit overleg is de problematiek met betrekking tot het water besproken en is afgesproken dat, voor wat betreft het water, fase 3 en 4 als één gebied kunnen worden beschouwd. Dit betekent dat een deel van de waterberging voor fase 3 wordt voorzien in fase 4. Voor het Waterschap is dit voldoende besproken en is aangegeven dat een formeel vooroverleg niet nodig is. Het bestemmingsplan kan als ontwerp bestemmingsplan in procedure worden gebracht.