Plan: | Laarveld 2016 fase 3 en 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0988.BPLaarveld2016fa34-VA01 |
Op 23 september 2009 is het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 13 april 2011 onherroepelijk geworden. Tevens is een exploitatieplan van kracht. In dit bestemmingsplan is fase 1 van het uitbreidingsgebied Laarveld gedetailleerd uitgewerkt. De opvolgende fasen 2, 3 en 4 zijn met de bestemming 'Wonen - Uit te werken' geregeld.
Nu fase 1 voor circa 90% gerealiseerd is, heeft Weert fase 2 uitgewerkt en zijn in fase 1 enkele aanpassingen gedaan. Daartoe is een bestemmingsplan opgesteld (voor fase 1 en 2).
Voor fase 3 en 4 is dit afzonderlijke bestemmingsplan gemaakt. Dit bestemmingsplan wordt gelijktijdig met fase 1 en 2 ter visie is gelegd. Er is gekozen voor twee bestemmingsplannen om reden dat:
Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is ook het Exploitatieplan herzien. Dit Exploitatieplan heeft betrekking op alle 4 de fasen van Laarveld.
2.1 Beschrijving van het plangebied en de omgeving.
Het plangebied betreft grotendeels een gebied met agrarisch grondgebruik. Aan de randen bevinden zich hoofdzakelijk vrijstaande woningen op royale percelen alsmede één agrarisch bedrijf. De woningen liggen vrijwel allemaal buiten het plangebied, behoudens de woning aan de Laarderweg 35.
figuur: luchtfoto
figuur: luchtfoto agrarisch bedrijf aan de Gertrudisstraat
figuur: luchtfoto bebouwingscluster Gertrudisstraat
figuur: woning Laarderweg 35
2.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de noordzijde van Weert, ten noorden van de Ringbaan-Noord. Het plan wordt aan de zuidzijde begrensd door de Ringbaan-Noord. Fase 1 en 2 van Laarveld vormt de westelijke begrenzing van het plangebied. Aan de noordzijde vormen de Rietstraat, Gertudisstraat, Schonkenweg en Schonkenstraat de grens van het plangebied. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Laarderweg.
figuur: ligging plangebied in de gemeente Weert
figuur: ligging plangebied op kadastrale kaart
2.3 Het plan
In dit bestemmingsplan wordt de geldende bestemming 'Wonen – Uit te werken' opnieuw vastgelegd. Hierbij wordt het maximum aantal te bouwen woningen in de regels voor fase 3 en 4 vastgelegd op 360. Hiermee wordt het totaal aantal te bouwen woningen in Laarveld verminderd met 100 ten opzichte van het bestemmingsplan 'Laarveld 2009' en met 138 ten opzichte van de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Bestemmingsplan en woningbouwprogrammering zijn nu met elkaar in overeenstemming.
De wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Maatschappelijk' aan de Schonkenweg komt te vervallen. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet meer nodig nu de raad heeft besloten de bestaande school in Laar te renoveren / vernieuwbouwen en af te zien van de bouw van een nieuwe school in Laarveld.
De woning Laarderweg 35 wordt bestemd als 'Wonen' en valt daarmee niet meer onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan 'Laarveld 2009'. De gemeente gaat er van uit dat de woning gehandhaafd zal blijven.
Een recreatieperceel aan de Rietstraat naast nummer 16 (perceel kadastraal bekend gemeente Weert sectie W nummer 47) wordt bestemd als Recreatie-Volkstuin conform het bestaande gebruik. Ook dit perceel zal niet nodig zijn voor het woongebied Laarveld.
3.1 Inleiding
Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale beleid (Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014) en het gemeentelijk beleid met onder andere het geldende bestemmingsplan.
3.2 Rijksbeleid
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De ontwikkelingen en ambities tot 2040 hebben betrekking op concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Rijksdoelen en nationale belangen worden geformuleerd ten aanzien van:
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Gebiedsgerichte nationale belangen en opgaven voor Brabant en Limburg zijn als volgt geformuleerd.
De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
figuur: kaart Brabant en Limburg in Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog bijna 50.000 woningen worden bijgebouwd, en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen (ABF). Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor. In Parkstad Limburg is het aanpakken van de krimpopgave van belang.
Brainport Zuidoost Nederland is de belangrijkste toptechnologieregio van ons land met een sterke concentratie van de topsectoren high tech systemen en materialen, life sciences, energie, chemie, agrofood en tuinbouw met de daaraan gelieerde logistiek. Het centrum van de Brainport is gelegen in Eindhoven met een grote concentratie van high tech bedrijven en de High Tech Campus. Daarnaast zijn DSM in Sittard-Geleen als chemiecluster (o.a. Chemelot Campus), Maintenance Valley in West- en Midden Brabant, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agrofood, tuinbouw en logistiek belangrijk voor de concurrentiekracht. De haven van Moerdijk raakt steeds verder geïntegreerd in mainport Rotterdam, als overloophaven en belangrijk knooppunt in de corridor Rotterdam-Antwerpen. Opgave is hier om logistieke ontwikkelingen goed te koppelen aan deze corridorontwikkeling (conform de logistieke delta).
Onderhavig plan is dermate kleinschalig, dat het niet in conflict komt met de SVIR.
Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Sinds 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verplicht om in de plantoelichting de zogenoemde Ladder voor Duurzame Verstedelijking op te nemen. De ladder bestaat uit drie treden. De eerste trede betreft het in beeld brengen van de regionale behoefte aan een gewenste ontwikkeling (bijvoorbeeld voor woningen, winkels, kantoren, etc.). Uitsluitend als die regionale behoefte is aangetoond, mag de tweede trede richting een ruimtelijk besluit worden genomen. Bij de tweede trede hoort de onderzoeksverplichting of binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden, bijvoorbeeld door
herstructurering of transformatie. Uitsluitend nadat gebleken is dat dit niet mogelijk is, mag de derde trede genomen worden, voor mogelijk een locatie buiten bestaand stedelijk gebied, mits die passend ontsloten is.
Is de Ladder voor Duurzame verstedelijking van toepassing op dit plan?
Het antwoord luidt ontkennend gelet op de hierop van toepassing zijnde jurisprudentie.
Volgens het voorheen geldende bestemmingsplan "Laarveld 2009" was aan de gronden in dit plangebied de bestemming “Wonen” en de bestemming 'Wonen- Uit te werken' toegekend.
Het vorige plan voorzag derhalve in een uitwerkingsplicht voor de bouw van woningen en biedt daarmee planologisch onbenutte mogelijkheden. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 juli 2015, zaak nr. 201401417/1/R1, bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.
Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer woningen dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was. Het maximum aantal woningen neemt zelfs af. Gelet hierop neemt de bebouwingsdichtheid niet toe. Derhalve maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zodat reeds daarom die bepaling in dit geval niet van toepassing is. Het voorgaande laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan beoordeeld dient te beoordelen of de toegekende bestemmingen uitvoerbaar zijn. Daartoe wordt onderstaande motivering gegeven.
Laarveld voorziet grotendeels in de woonbehoefte van inwoners uit Weert (ca. 81%) en beperkt voor nieuwkomers, met name uit de regio of mensen die terugkeren naar Weert. Volgens de prognose E,til 2015 groeit Weert nog met 963 huishoudens vanaf 2015 tot de top in 2028. Om in deze behoefte te kunnen voorzien worden nog 315 woningen in Laarveld (rest fase 1, fase 2 en deel fase 3/4) gerealiseerd. Daarvan worden er in een deel van dit plan (fase 3) 120 voorzien. Dit is in ieder geval nodig om in de behoefte aan bouwkavels en grondgebonden woningen in een landelijke setting te voorzien. Daarvoor zijn geen andere locaties meer voorzien in Weert. Marktonderzoek toont verder de behoefte aan vrijstaand-geschakelde woningen, ruime en iets minder ruime 2-1 kap woningen alsmede tussen- en hoekwoningen aan. De andere locaties in Weert worden praktisch allemaal in het bestaand stedelijk gebied ontwikkeld, met uitzondering van de rest taakstelling ruimte-voor-ruimte en enkele andere incidentele woningen. Dit worden per definitie woningen in een meer stedelijke setting. De setting van Laarveld, grondgebonden woningen in een buurt met een groene, landelijke uitstraling is op andere locaties in Weert niet voorzien. Afhankelijk van de demografische ontwikkelingen zal fase 4 aan snee komen. Thans wordt dat niet voorzien voor 2029.
Weert bouwt voor verschillende doelgroepen. In het stedelijk gebied wordt meer voorzien in woningen voor specifieke doelgroepen, zoals levensloopbestendige (gestapelde) woningen, (sociale) huurwoningen al dan niet met een zorgcomponent en goedkopere koopwoningen. Het woonmilieu in Laarveld (landelijk wonen) kan niet in de bestaande stad worden gerealiseerd. Daarvoor zijn geen locaties voorhanden.
Fase 3 en 4 ligt in de zonering 'buitengebied' van het POL2014.
In de regionale Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg zijn afspraken gemaakt over de planrealisaties voor de korte termijn en het gefaseerd verminderen van de planvoorraad. Onderhavig planvoornemen betreft het opnieuw vastleggen van een geldende bestemming waarbij het maximum aantal woningen wordt verminderd. Het plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de Structuurvisie. Tevens heeft regionale afstemming plaatsgevonden.
3.3 Provinciaal beleid
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de
Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en-
Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Deze documenten zijn op 16 januari 2015 in werking getreden. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, het kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
figuur: uitsnede POL2014
Belangrijkste uitdagingen en opgaven Midden-Limburg
Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaats vinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio is gestart met een regionale structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving, waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.
Limburgse ambitie
De ambitie van de provincie is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen. De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden-Limburg bereikt rond 2028.
De programmering moet 'over de top heen kijken', ook in de regio Midden, waar de woningbehoefte nog toeneemt. Dat vergt andere benaderingen, als inbreiding in plaats van uitleglocaties, planmatig verdichten en verdunnen. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is. De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
In het POL2014 wordt verder ingegaan op dynamisch voorraadbeheer, het volgen van de voortgang van de transitie en het bepalen van de transformatieopgave, verhouding huur/koop, werken aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, sloop, terugdringen plancapaciteit en aandacht voor doelgroepen.
Spelregels en uitgangspunten voor ontwikkeling van de voorraad
Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand (monumentaal of beeldbepalend) vastgoed consequent gehanteerd. De nog voorziene beperkte groei moet vooral worden ingezet voor het versterken van het wonen in steden en kernen en het kwalitatief verantwoord afronden daarvan. Dit moet in de regionale visies verder geconcretiseerd worden, daarin moet ook worden bepaald welke ruimte er is voor kleine ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied. Daarnaast zal in de regionale structuurvisies een gezamenlijk gedragen focus worden beschreven waar (locaties binnen regionaal herkenbare woonsferen zoals stedelijk, dorps en suburbaan) welke woonkwaliteiten gewenst zijn, toekomst hebben en aandacht moeten krijgen. Dat geldt zowel voor de ontwikkeling van de bestaande voorraad als voor voorraadontwikkeling. Steeds vindt volgens een heldere getrapte methode een afweging plaats, in hoeverre bestaand vastgoed kan worden ingezet om aan de nieuwe vraag te voldoen. Bij een keuze voor nieuwbouw gelden hoge ambities t.a.v. toekomstbestendigheid (waar mogelijk voldoen aan hogere normen dan alleen het wettelijk niveau).
3.4 Regionaal beleid
3.4.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg
De Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg is vastgesteld op 26 november 2014. Het belangrijkste aspect uit de structuurvisie ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan is dat in de structuurvisie strikt beleid is opgenomen ten aanzien van de planvoorraad voor woningen. Deze dient namelijk afgestemd te worden op de behoefte. Dit houdt in dat de planvoorraad verminderd dient te worden. Voor Weert is opgenomen dat de kwantitatieve woningbehoefte van 2014 tot en met 2023 per saldo 900 woningen bedraagt. Voor de periode 2014 tot en met 2016 is in Weert een netto planrealisatie van 360 woningen voorzien. Verder is voor Weert de taakstelling opgenomen om 455 woningen te schrappen uit de planvoorraad in de periode 2014 tot en met 2017. Integrale herijking start in 2017 en moet in 2018 ingaan. Zulks op basis van de daadwerkelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe prognoses, gerealiseerde plannen en de daadwerkelijke ontwikkeling van het aantal huishoudens.
De eerste twee jaren van de structuurvisie periode (2014 en 2015) zijn voorbij. Weert heeft in de eerste twee jaren netto 122 woningen gerealiseerd (202 woningen gerealiseerd en 80 woningen gesloopt/onttrokken). Dit houdt in dat voor de periode 2016-2017 ruimte is voor netto 238 woningen. Volgens de planning zijn voor deze periode 70 woningen voorzien in Laarveld (fase 1 en 2). Verder heeft Weert in de periode 2014 en 2015 plannen voor 246 woningen geschrapt. Dit is gebeurd middels de herziening van bestemmingsplannen. Daarmee is Weert goed op weg om de taakstelling, zoals opgenomen in de structuurvisie, te behalen. Met dit bestemmingsplan worden nog eens 129 woningen geschrapt uit de planvoorraad. Daarmee kan ook gesteld worden dat voldaan wordt aan de structuurvisie. Regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Nu voldaan wordt aan de structuurvisie heeft de regio aangegeven dat ingestemd kan worden met dit bestemmingsplan.
In de kwantitatieve planvoorraad voor woningen is er rekening mee gehouden dat fase 3 van Laarveld nog daadwerkelijk nodig zal zijn op basis van de kwantitatieve behoefte. Dit is echter niet zeker voor fase 4. Dit is mede afhankelijk van toekomstige prognoses.
3.5 Gemeentelijk beleid
3.5.1 Structuurvisie Weert 2025
De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema's:
1. Prettige woongemeente voor jong en oud
2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht 3. Uitnodigend, bruisend centrum
4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie
figuur: uitsnede visiekaart Structuurvisie Weert 2025
Grote lijn Structuurvisie Weert 2025
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.
De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit. De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.
Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand worden in de visie meegenomen.
Meer onderscheidende woonmilieus en beperkt toevoegen van woningen
Weert wil de kwaliteit van wonen nog aantrekkelijker maken en ontwikkelingen
stimuleren. Het suburbaan wonen in Weert voert de boventoon: de wijken
bestaan grotendeels uit grondgebonden woningen met redelijke voortuinen in
een dichtheid die op of onder het gemiddelde ligt van Nederland.
De buitenwijken van Weert zijn zeer ruim opgezet. Het centrum en Keent zijn
de meer stedelijke woonomgevingen. Door de goede prijs-kwaliteitverhouding
van de woningen, de goede bereikbaarheid, de veiligheid en de goede
basisvoorzieningen is Weert niet alleen aantrekkelijk voor de huidige inwoners
maar ook voor mensen die (komen) werken in Weert, in de rest van Limburg,
Zuidoost-Brabant en een deel van België. Om in te spelen op de demografische
veranderingen en op de verschillende behoeften van bevolkingsgroepen wordt
ingezet op:
Daarnaast zijn op diverse plekken in de wijken kleinschalige woonprojecten
voorzien, die voor een groot deel tegemoet komen in de behoefte aan
levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen
worden zoveel mogelijk gebouwd nabij de wijkvoorzieningen en
woonzorgzones.
De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woonwijken dient gepaard te
gaan met een resterende uitbreiding van de woningvoorraad met maximaal
1.200 woningen, is de verwachting. Dit is gebaseerd op de autonome groei van
de bevolking. Omdat het aantal woningbouwplannen dit aantal overschrijdt,
verschuift de aandacht naar het terugdringen van de planvoorraad. In deze
structuurvisie is hiervoor beleid verankerd. Bij het aantal van 1.200 dient wel
een nuancering gemaakt te worden: de economische groei waar Weert op
blijft inzetten, kan zijn positieve weerslag hebben op de bevolkingsomvang en
–samenstelling. Het is dan ook zaak de bevolkingsontwikkeling goed te blijven
monitoren en de woningbouwplanning hierop af te stemmen. Daarom wordt
een jaarlijkse actualisatie van de woningbouwplanning voorgestaan.
In de structuurvisie zijn locaties opgenomen als uitvoering van het woningbouwprogramma, het realiseren van de kernvoorraad voor de korte termijn 2014 tot 2018. Naar verwachting zal een eventuele uitwerking van een deel van fase 3 begin jaren 2020 plaatsvinden, zulks afhankelijk van de ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan strekt er zoals eerder gezegd hoofdzakelijk toe de bestaande bestemming opnieuw vast te leggen en het maximum aantal woningen te verminderen.
3.5.2 Bestemmingsplan Laarveld 2009
Ter plaatse is van toepassing het bestemmingsplan 'Laarveld 2009'. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen – Uit te werken' en 'Water'. Verder is een wijzigingsbevoegdheid naar 'Maatschappelijk' opgenomen alsmede een 'Veiligheidszone – Vervoer gevaarlijke stoffen'.
figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Laarveld 2009'
Fase 3 en 4 ligt volledig in de bestemming 'Wonen – Uit te werken' .
3.5.3 Beleidsregel uitwerking structuurvisie
Op 17 juni 2016 is de Beleidsregel uitwerking Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg, deelaspect terugdringen planvoorraad, vastgesteld. In deze beleidsregel is uitvoering gegeven aan de systematiek, zoals opgenomen in de structuurvisie, om de planvoorraad af te stemmen op de behoefte. Het zeefmodel, zoals opgenomen in de structuurvisie, is toegepast op alle plannen. Er wordt een stoplichtmodel gehanteerd (groen, oranje en rood). In het groene bakje zijn de plannen opgenomen die op korte termijn worden gerealiseerd (t/m 2017), in het oranje bakje zitten de plannen die in 2018 worden heroverwogen. In het rode bakje zitten de plannen die vervallen. De resultaten zijn in onderstaande tabel opgenomen.
planvoorraad per 1 januari 2016 | bruto | onttrekking/sloop | netto |
groene bakje | 670 | 255 | 415 |
oranje bakje | 579 | 1 | 578 |
rode bakje | 734 | 0 | 734 |
totaal | 1.983 | 256 | 1.727 |
tabel: resultaat beleidsregel
Fase 3 zit in het oranje bakje (120 woningen). Fase 4 van Laarveld zit op basis van de huidige inzichten in het rode bakje (240 woningen). Verder wordt met dit bestemmingsplan het totaal aantal woningen in Laarveld (fase 2, 3 en 4) met 138 verminderd in de woningbouwprogrammering. Onderstaand een overzicht van de aantallen waarvan we nu uit gaan ten opzichten van de oorspronkelijke planning.
Laarveld | ||||
oorspronkelijke planning | aantal | nieuwe planning | aantal | opmerkingen |
opgeleverd 2011 | 4 | opgeleverd 2011 | 4 | |
opgeleverd 2012 | 88 | opgeleverd 2012 | 88 | |
opgeleverd 2013 | 131 | opgeleverd 2013 | 131 | |
opgeleverd 2014 | 9 | opgeleverd 2014 | 9 | incl. St. Donatuskapel- straat 18 = sloop - nieuwbouw |
opgeleverd 2015 | 11 | opgeleverd 2015 | 11 | |
planning 2016-2017 | 43 | planning 2016-2017 | 45 | 2 extra woningen herverkaveling fase 1 |
totaal fase 1 | 286 | totaal fase 1 | 288 | |
planning 2016-2017 | 70 | planning 2016-2017 | 70 | deel fase 2 |
planning 2018 e.v. | 166 | planning 2018 e.v. | 80 | rest fase 2 |
planning 2018 e.v. | 108 | planning 2018 e.v. | 120 | fase 3 |
fase 4 | 306 | fase 4 | 240 | gefaseerd te schrappen |
te vervallen fase 2,3,4 | 100 | te schrappen | ||
vermindering in planning | 38 | te schrappen | ||
totaal aantal | 936 | totaal aantal | 936 | gerealiseerd en nog te bouwen / te schrappen |
tabel: overzicht aantallen woningen Laarveld, oorspronkelijk en nieuw.
Bovenstaande houdt in dat we nu nog uitgaan van in totaal maximaal 558 woningen in Laarveld, zulks op basis van de laatste inzichten en meest recente prognoses. Mochten de daadwerkelijke ontwikkelingen hiervan afwijken en gewijzigde inzichten tot gevolg hebben, dan kan dit van invloed zijn op de ontwikkeling van Laarveld, waardoor fase 4 mogelijk toch nog (deels) tot ontwikkeling zal worden gebracht.
4.1 Inleiding
Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.
Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende aspecten:
4.2 Verkeer en parkeren
Laarveld fase 3 en 4 wordt voor autoverkeer ontsloten via de Laarderweg richting de Ringbaan-Noord. Ontsluiting via de hoofdstructuur in Laarveld richting Rietstraat en Eindhovenseweg is tevens mogelijk. Om de kern Laar en buurtschap Hushoven alsook de linten en de bebouwing langs de linten zoveel mogelijk te ontzien, blijven de bestaande straatprofielen ongewijzigd smal. In de Rietstraat zijn bovendien maatregelen genomen om sluipverkeer over deze weg tegen te gaan. De kruisingen met de bestaande wegen zijn zodanig vormgegeven dat de in verkeerstechnisch opzicht ondergeschikte functie van de bestaande routes duidelijk blijkt. Vanaf de hoofdontsluitingstructuur in Laarveld dragen lusvormige, secundaire ontsluitingsroutes zorg voor de ontsluiting van de woonclusters. Binnen de woonclusters kunnen nog aanvullende woonstraten, erven en/of hofjes gerealiseerd worden.
Het langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) kan eveneens gebruik maken van de nieuwe ontsluitingsstructuur. Het woongebied is/zal immers als 30 km-zone worden ingericht. Daarnaast wordt een aantal afzonderlijke routes voor het langzaam verkeer aangelegd. Uitgangspunt is dat deze routes in de groene, landschappelijke zones een plaats krijgen. Om de oversteekbaarheid van de
Ringbaan-Noord voor voetgangers en fietsers te vergroten, kan voor langzaam
verkeer een nieuw oversteekpunt worden gerealiseerd richting Molenakker.
Om het landschappelijke karakter van het woongebied te versterken is de hoeveelheid oppervlakte aan openbare verharding beperkt. Dit is mogelijk omdat het parkeren voor een groot gedeelte op de private erven is gelegen. Per woning dienen in principe twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Bij halfvrijstaande en tussenwoningen zal een deel van het parkeren in de openbare ruimte worden opgevangen.
4.3 Milieuwetgeving
4.3.1 Bodem
In het kader van het bestemmingsplan Laarveld zijn diverse bodemonderzoeken
uitgevoerd. Gezien het feit dat een aantal onderzoeken langer dan drie jaar geleden is uitgevoerd, is te zijner tijd, wanneer de uitwerking aan de orde is, herbeoordeling van de rapporten evenals een veldinspectie noodzakelijk.
4.3.2 Geluid
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Dit houdt in dat bij het oprichten of bestemmen van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen nagegaan dient te worden of deze bestemming gelegen is binnen een geluidzone van een weg, een spoorweg van een industrieterrein of van een luchthaven. Indien het bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een bestaande geluidszone, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan Laarveld 2009 is reeds akoestisch onderzoek gedaan. Te zijner tijd, bij de uitwerking, wordt opnieuw een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
4.3.3 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Ten opzichte van een rustige woonwijk gelden de volgende richtafstanden (in meters):
Milieucategorie | 1 | 2 | 3.1 | 3.2 | 4.1 | 4.2 | 5.1 | 5.2 | 5.3 | 6 |
Richtafstand | 10 | 30 | 50 | 100 | 200 | 300 | 500 | 700 | 1000 | 1500 |
De volgende bedrijven liggen nabij het plangebied:
Naam bedrijf | adres | Type bedrijf | Milieu-categorie | Vergunning | Straal |
H. Smeets | Laarderweg 50 | Groente- en fruitoverslag | 2 | AMvB | 30 |
Schutterij Sint Sebastianus | Rietstraat ong. | Kogelvangers | 3 | Vergunning | 30 |
Er zijn geen ontwikkelingen voorzien binnen de milieucirkel van deze bedrijven.
Door de gemeenteraad van Weert is op 16 april 2008 de “Verordening geurhinder en veehouderij Gemeente Weert 2007” vastgesteld. Hierin is voor het gebied Laarveld een geurnorm van 8 ou/m³ vastgesteld. De resultaten van de individuele geurhindercontouren van de veehouderijen in en nabij het plangebied tonen aan dat bij twee bedrijven nog geurcontouren over het plangebied liggen. Dit zijn Driessen aan de Gertrudisstraat 26 en Wijen aan de Laarderweg 70. Met Wijen is een overeenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat de geurcontour per 1-1-2017 komt te vervallen. Dit is als zodanig vastgelegd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Voor het bedrijf van Driessen aan de Gertrudisstraat 26 is geen overeenkomst gesloten. Voor dit bedrijf geldt een vaste afstandsmaat van 50 m van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige functies.
4.3.4 Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuurs-organen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3 % criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Dit houdt in dat een ontwikkeling op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 204 woningen (53 in fase 1 en 151 in fase 2). Geconcludeerd mag worden dat aan de hand van het 3 % criterium het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is geen nader onderzoek inzake de luchtkwaliteit noodzakelijk.
4.3.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen.
De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op 2 soorten risico, te weten het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
De risico's worden beoordeeld op 2 soorten risico, te weten het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
- Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen, spoorlijnen en transport via buisleidingen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Risicovolle activiteiten.
In de omgeving van het plan komen volgens de risicokaart geen risicovolle
inrichtingen voor. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting waarop het Bevi van toepassing is.
De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.
Transport buisleidingen
In of nabij het plangebied liggen geen voor externe veiligheid relevante buisleidingen. Het Bevi is niet van toepassing.
Transport spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor.
Transport Wegverkeer
De uit te werken woonbestemming is gelegen binnen het invloedsgebied van de Ringbaan-Noord, die is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen, en de A2. Ten behoeven van het bestemmingsplan Laarveld 2009 is voor het totale plangebied (fase 1 tot en met 4) een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd door Oranjewoud (risicoberekening maart 2008). Tevens is een uitwerking van de verantwoordingsplicht uitgevoerd door Oranjewoud (uitwerking verantwoordingsplicht april 2008).
De belangrijkste conclusies van de risicoanalyse zijn als volgt:
Transport Water
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van de Zuid Willemsvaart. Deze binnenvaartweg maakt trouwens ook geen deel uit van het Basisnet water.
Verantwoording groepsrisico
Door de geplande woningbouw neemt het groepsrisico toe als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Ringbaan-Noord, maar blijft onder de oriëntatiewaarde.
Binnen het totale plan Laarveld zijn reeds de volgende veiligheidsverhogende maatregelen genomen:
Advies veiligheidsregio
Ten behoeve van het bestemmingsplan Laarveld 2009 is reeds advies verkregen van de Veiligheidsregio, destijds nog Regio Noord en Midden-Limburg. Te zijner tijd, wanneer uitwerking van de bestemming aan de orde is, zal op grond van het Bevi opnieuw advies worden gevraagd.
4.4 Leidingen
Transportleidingen
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen transportleidingen dan wel andere belangrijke kabels en leidingen welke een belemmering kunnen vormen voor de realisatie van een nieuw woongebied. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met overige leidingen zoals nutsleidingen.
4.5 Waterhuishouding en watertoets
figuur: legger Waterschap Peel en Maasvallei
In het plangebied ligt de primaire waterloop Schonkenlossing. Op grond van dit bestemmingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats die een belang hebben voor het Watertoetsloket.
Er is daarmee geen sprake van een belang voor het Watertoetsloket. Uiteraard dient t.z.t., bij de uitwerking wel overleg gevoerd te worden met het Watertoetsloket en uitwerking plaats te vinden conform het dan geldende beleid.
4.6 Archeologie en cultuurhistorie
In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan Laarveld 2009 heeft een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden in een deel van het plangebied (fase 3 en 4). Het plangebied is deels vrijgesteld van archeologische waarden. Mocht uitwerking nodig zijn van fase 4, dan is het aspect archeologie aan de orde. Dit is als zodanig in de uitwerkingsregels opgenomen.
In de figuur op de volgende bladzijde is een overzicht van de proefsleuven opgenomen. Hieruit blijkt duidelijk waar nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden.
figuur: overzicht proefsleuvenonderzoek
figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Op de cultuurhistorische waardenkaart is duidelijk te zien dat de locatie ligt in een cultuurland met historische kernen en wegen ouder dan 1890, zoals de Rietstraat, Gertrudisstraat, Schonkenweg, Schonkenstraat en Laarderweg. Tevens is duidelijk te zien dat tussen de Gertrudisstraat een rechtstreekse verbinding heeft gelegen in zowel de richting van de Ringbaan-Noord (op de begrenzing van fase 3 en fase 4) als de Laarderweg.
4.7 Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht
De gemeente Weert heeft in juni 2008 de nota Stads- en dorpsgezichten vastgesteld, waarin het aanwijzen van een aantal voor Weert karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden centraal staat. Het doel daarvan is om deze gebieden te behouden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties.
De bescherming van stads- en dorpsgezichten betekent niet dat er niets mag veranderen of dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Met instandhouding van hun historische karakter kunnen beschermde stads- en dorpsgezichten zich zeker verder ontwikkelen. Om de ontwikkelingen in een beschermd stads- of dorpsgezicht op een juiste wijze te kunnen begeleiden, worden passende regels in het bestemmingsplan opgenomen. De procedure hiervoor staat omschreven in de Erfgoedverordening.
Voor monumenten en de stads- en dorpsgezichten geldt het hoogste toetsingsniveau van welstand.
In totaal zijn 12 gebieden aangewezen als beschermd gezicht. Daarvan is ook een gebied gelegen aan de randen van het plangebied. Aanwijzing van gebieden tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Met het aanwijzen van deze gebieden is geen limitatieve of definitieve lijst vastgesteld. Inzichten kunnen wijzigen en waardering voor andere gebieden kan ontstaan. De ruimtelijke kwaliteit is altijd dynamisch en dient met enige regelmaat opnieuw te worden geagendeerd.
Het aangewezen dorpsgezichten in het plangebied is:
VI. Laarakker
Een deel van het plangebied ligt in het beschermde dorpsgezicht Laarakker. Laarakker betreft een zeer oud gebied, met archeologische vondsten vanaf de prehistorie. De vorm van de enigszins bolle kransakkers stamt uit de 9e eeuw en is vrij uniek. Het agrarische gebruik van dit gebied is leidend en het groene karakter is waardevol. De oude wegenstructuur is inclusief driesen (driehoekige dorpspleinen) zeer waardevol.
Voorts zijn vooral waardevol de ensembles langs de ringvormige weg met bijbehorende bebouwing van Gertrudisstraat – Schonkenweg – Rietstraat en de driehoek Schonkenstraat – Rietstraat – Laarderweg. Deze gebieden vormen de meest gaaf gebleven onderdelen van het agrarische verleden en heden van Laarakker.
Binnen het gebied zijn nog enkele bijzondere elementen te noemen zoals restanten van een poel, resten van een waterlossing, hagen en boomstructuren.
Via een gebiedsaanduiding dient bij de uitwerking t.z.t. in de regels de bescherming planologisch verankerd te worden. De redengevende omschrijving van het gezicht wordt dan als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd. Via een nadere eisen regeling kunnen voorwaarden aan bouwplannen in stads- en dorpsgezichten worden gesteld. Dit gebeurt op grond van de Erfgoedverordening.
figuur: beschermd dorpsgezicht Laarakker
4.8 Molenbiotoop
Binnen het plangebied ligt geen molenbiotoop.
4.9 Monumenten
Binnen het plangebied liggen geen monumenten.
4.10 Natuur en landschap met flora- en faunatoets
De bestaande waarden ten aanzien van flora en fauna worden met dit bestemmingsplan niet geschaad. Op grond van dit bestemmingsplan zijn tenslotte geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk. Te zijner tijd dienen bij de uitwerking tevens de gevolgen voor flora en fauna te worden gemotiveerd.
4.11 Economische uitvoerbaarheid
Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande bestemming 'Wonen – Uit te werken' opnieuw vastgelegd, wordt een bestaande woning die niet meer nodig is voor de ontwikkeling van Laarveld bestemd tot 'Wonen' en wordt een recreatieperceeltje, dat ook niet meer nodig is voor de ontwikkeling van Laarveld, bestemd tot 'Recreatie – Volkstuin'. De gemeente heeft een grondexploitatie voor deze ruimtelijke ontwikkeling. Tevens wordt voor deze ontwikkeling een grondexploitatieplan vastgesteld, waardoor kostenverhaal verzekerd is. Dit exploitatieplan wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
5.1 Inleiding
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling.
In dit hoofdstuk worden de effecten van deze woningbouwontwikkeling beschreven; hierbij komen aan de orde:
5.2 Ruimtelijke gevolgen en afweging
Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.
Ook de maatschappelijke gevolgen van deze woningbouwontwikkeling voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar.
5.3 Conclusie
De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat deze woningbouwontwikkeling planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting
De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.
Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft.
Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheerregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming.
In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
6.3 De planregels
6.3.1 Algemeen
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, ontheffing, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.
6.3.2 Opbouw bestemmingsregels
Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:
6.4 De bestemmingen
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past.
Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
6.4.1 Bestemming Recreatie - Volkstuin
Het beleid
Het aanwezige particuliere recreatieperceel met een volkstuintje vraagt om een specifieke regeling gezien de aard van de activiteiten. Het beleid is gericht op:
handhaving van de bestaande bebouwing en activiteiten;
voorkomen moet worden dat de bebouwing van dit complex in de toekomst voor niet op de aard en omvang van het plangebied afgestemde voorzieningen kan wordt gebruikt;
er wordt geen uitbreiding voorzien.
Er is geen bouwvlak opgenomen. Bebouwing kan worden opgericht ter vervanging van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, bouw- en goothoogte niet mogen toenemen.
6.4.2 Bestemming Water
Het beleid
Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals water:
6.4.3 Bestemming Wonen
Het beleid
De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:
Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.
Per 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren.
In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.
Het bouwvlak
De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.
De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.
Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Indien er reeds een bijgebouw aan de woning is aangebouwd is deze maatgevend voor de zijgrens van het bouwvlak. Is dit niet het geval dan wordt aan één zijde van de woning een uitbreidingsruimte gegeven in zijwaartse richting van 5 à 6 m.
De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 6 en 9 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding.
Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.
De bouwaanduiding 'bijgebouwen'
De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk stond deze afstand op 5 meter, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.
In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.
Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.
Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.
De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.
Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.
7.4.15 Bestemming Wonen - Uit te werken
Het beleid.
Het beleid voor deze bestemming is gericht op het bouwen van woningen nadat deze bestemming uitgewerkt is. Binnen deze bestemming worden regels gegeven voor het uitwerken. Hierbij dient aan voorwaarden te worden voldaan.
6.5 Nadere eisen ter verbetering.
Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouw- en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid.
Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.
De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is in dit bestemmingsplan verwoord in de mogelijkheid nadere eisen te stellen.
6.6 Bijlagen bij de regels
Bij de regels zijn geen bijlagen opgenomen.
7.1 Inleiding
De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.
Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.
Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.
Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:
gebruik van gronden en bouwwerken.
7.2 Uitvoering handhavingstoezicht
Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen.
Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.
Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.
Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.
7.3 Overgangsrecht
Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
7.4 Voorlichting
Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.
7.5 Sanctionering
Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.
8.1 De te volgen procedure
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan valt onder het nieuwe regime. In de Wro wordt de bestemmingsplanprocedure sterk verkort. Gedachte hierachter is dat gemeenten beter kunnen inspelen op nieuwe initiatieven.
De procedure ziet er als volgt uit:
8.2 Kennisgeving voorbereiding
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 23 maart 2016 in het huis-aan-huisblad 1Weert kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Laarveld 2016'.
8.3 Vooroverleg
Er is geen sprake van een rijks- of provinciaal belang of een belang van het Watertoetsloket. Daarom is ervoor gekozen om geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren.