direct naar inhoud van Artikel 7 Maatschappelijk
Plan: Binnenstad 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPBinnenstad2009-va01

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • c. de instandhouding en/of herstel van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige rijksmonument of gemeentelijk monument mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • d. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden, ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • e. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden, ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming.
7.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag per bouwperceel volledig worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een afwijkend maximum bebouwingspercentage is aangegeven of meer bebouwing aanwezig is op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. De voorgevel dient uitsluitend in dan wel achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5,00 m2, mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met maximaal 1,20 meter, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • d. Ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen geldt dat de goot- en bouwhoogte van de gebouwen maximaal 6,00 meter mogen bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een afwijkende goot- en bouwhoogte is aangegeven of maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
7.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak voor 20% bebouwd worden.
  • b. Ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 4,00 meter bedragen of maximaal de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 meter bedragen of maximaal de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
7.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals speeltoestellen, meubilair e.d., mag maximaal 4,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en maximaal 1,00 meter voor de naar de weg gekeerde bouwgrens;
    • 2. bouwwerken van een gering oppervlak, zoals gedenktekens, vlaggenmasten en antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10,00 meter mag bedragen.
    • 3. Ter plaatse van de aanduiding 'tuin' zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, zoals tuinmeubilair, zwembaden en tennisbanen. De totale gezamenlijke oppervlakte aan deze voorzieningen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 200 m2.
7.2.5 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 meter mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 meter vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld

7.4 Ontheffing van de bouwregels
7.4.1 Ontheffing voor het toestaan van een vergroting van het maximaal toegestane bebouwingspercentage

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor vergroting van het maximaal toegestane bebouwingspercentage tot ten hoogste 100%, mits:

  • a. de nieuw op te richten bebouwing past binnen de verder ter plaatse geldende regels;
  • b. de nieuw op te richten bebouwing voldoet aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde eisen;
  • c. uit onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen beletsel of beperkingen vormen voor de realisering van de gewenste bebouwing;
  • d. uit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit en externe veiligheid geen beletsel of beperking vormen voor de realisering van woningbouw;
  • e. uit onderzoek naar de ter plaatse eventueel voorkomende archeologische waarden blijkt, dat deze geen beletsel of beperkingen vormen voor de realisering van de bebouwing, tenzij aangetoond is dat met deze beperkingen bij de bouw rekening wordt gehouden;
  • f. voorafgaand aan de bouw onderzoek wordt gedaan op grond van de Flora- en faunawet, waarbij de onderzoeksresultaten geen belemmering mogen vormen voor de realisering van de bebouwing;
  • g. voldaan wordt aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van de opvang en berging van hemelwater, zoals die gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Maatschappelijk';
  • b. bedrijfsdoeleinden;
  • c. detailhandel, tenzij het betreft detailhandel die verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming;
  • d. horecadoeleinden, tenzij het betreft horeca die verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming;
  • e. recreatieve doeleinden;
  • f. kantoordoeleinden, tenzij het betreft kantoordoeleinden welke verband houden met en ondergeschikt zijn aan de accommodatie;
  • g. woondoeleinden, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • h. prostitutiedoeleinden.
7.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

7.7 Aanlegvergunning
7.7.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' het vellen of rooien van karakteristieke beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' het vellen of rooien van bomen, dan wel het aanbrengen van verharding.
7.7.2 Normaal onderhoud

Het onder 7.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
7.7.3 Toelaatbaarheid
  • a. Werken als bedoeld in artikel 7.7.1 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Werken als bedoeld in artikel 7.7.1 onder b. zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende tuin en de cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige waarden van de bij de tuin behorende gebouwen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.