Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Op gen Hek 14 te Voerendaal
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0986.BPopgenhek14-VG01

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.2.2 Verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
c. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
 
5.2.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
In de situatie als bedoeld in artikel 5.2.2 onder b en c kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor bouwwerken voorschriften aan de vergunning verbinden, zoals bepaald in artikel 40, lid 2 van de Monumentenwet 1988, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van een opgraving;
c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
 
5.2.4 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 5.2.3, onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.3.2 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.3.3 Verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3.2 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade door bouwwerken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
c. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
 
5.3.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.3 onder b en c kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften aan de vergunning verbinden, zoals bepaald in artikel 40, lid 2 van de Monumentenwet 1988, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van een opgraving;
c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
 
5.3.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 5.3.4, onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
 
5.3.6 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien:
a. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de werken en/of werkzaamheden:
  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2.1 van toepassing is;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen;
c. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.4.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk bouwwerken te slopen.
 
5.4.2 Uitzondering op het sloopverbod
Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing indien:
a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 5.2 in acht is genomen;
b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
c. de diepte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm bedraagt;
d. de oppervlakte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 100 m² bedraagt;
e. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 nodig is.
 
5.4.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning zoals in lid 5.4.1 bedoeld, kan slechts worden verleend indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingvergunning voor het slopen regels te verbinden, gericht op:
  1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
  2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

5.5.1 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
b. de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
5.5.2 Procedure
Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde dient de in artikel 11.2 opgenomen procedure te worden gevolgd.