direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paraplubestemmingsplan Landschapselementen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Voerendaal kenmerkt zich door haar natuur- en landschapswaarden in het buitengebied en gebieden met hoge ecologische waarden.

Natuur en landschap zijn de economische drager voor de agrarische sector en recreatie en toerisme. Daarom moeten deze als basiskapitaal gekoesterd worden, door behoud, herstel, duurzaam beheer en versterking van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit. De landschapselementen in het buitengebied van Voerendaal leveren daaraan een grote bijdrage.

De gemeente Voerendaal wenst de bestaande landschapselementen in het buitengebied te behouden en planologisch te borgen. Daarvoor zijn alle relevante landschapselementen in het buitengebied opnieuw geïnventariseerd op aard en situering en worden in onderhavig bestemmingsplan juridisch-planologische vastgelegd door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselementen'.

1.2 Paraplubestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan of zogenaamd thematische herziening. Dat is een bijzondere variant op een gewoon bestemmingsplan. Een bestemmingsplan herziet of 'vervangt' normaal gesproken het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarbij voorziet het nieuwe bestemmingsplan dan in een volledig juridisch-planologisch kader door middel van een verbeelding met bestemmingen en bijbehorende regels. Dit paraplubestemmingsplan heeft echter een ander doel en een andere werking. Het doel van dit bestemmingsplan is uitsluitend het vastleggen van een juridisch-planologische regeling ten aanzien van landschapselementen in het buitengebied van de gemeente Voerendaal, voor zover deze nog niet zijn geborgd in de bestemming 'Natuur' en Natuur-Natuurontwikkeling' in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en/of in de gemeentelijke bomenverordening.

De opzet van het paraplubestemmingsplan is daarom zodanig dat alle 'onderliggende' bestemmingsplannen én regelingen van kracht blijven. De herziening bestaat uitsluitend uit het toevoegen van een uniforme regeling ten aanzien van landschapselementen aan het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' binnen het plangebied. Voor het overige blijven de vigerende bestemmingsplannen dus gewoon gelden.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied van voorliggend paraplubestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het buitengebied van de gemeente Voerendaal.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Dit paraplubestemmingsplan is van toepassing op alle geldende plannen in het buitengebied van de gemeente Voerendaal. Het gaat daarbij om het volgende bestemmingsplan:

Plan   vaststelling   IMRO-code  
Buitengebied 2013   2014-11-13   NL.IMRO.0986.BPbuitengebied2013-VG02  

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuaspecten en de overige relevante ruimtelijke omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

Provincie Limburg

Limburg is rijk aan kleine landschapselementen. Het deels nog intacte netwerk van heggen, houtwallen, singels en graften is van grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische betekenis. Tegelijkertijd zijn deze kleine landschapselementen in hoge mate bepalend voor de recreatieve belevingswaarde. Behoud en, waar mogelijk, het versterken van de kleine landschapselementen blijft een centrale beleidslijn van de provincie. Naast de belangrijke rol van de ruimtelijke ordening en de landinrichting voor de handhaving en de aanleg van de landschapselementen vormt het beheer en onderhoud een punt van zorg.

Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor het beheer van de op hun bezittingen aanwezige of aan openbare wegen grenzende kleine landschapselementen. De landschapsbeleidsplannen, voorzien van een uitvoeringsprogramma, zijn van grote betekenis voor het in stand houden en beheer van de kleinere landschapselementen. Het zijn echter vooral de particulieren die zorgdragen voor het onderhoud van de in het landelijk gebied voorkomende landschapselementen. Zij worden daarbij vaak bijgestaan door vrijwilligers die zorgdragen voor de bescherming en versterking van het netwerk van kleine landschapselementen.

De provincie acht het van groot belang dat agrariërs betrokken blijven bij het beheer en onderhoud van natuur en landschap. Er wordt dan ook gestreefd naar het optimaal inzetten van de bestaande instrumenten en mogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan beheers- en onderhoudsovereenkomsten.

Op rijksniveau wordt uitgebreid discussie gevoerd over natuur- en landschapsbeheer door agrariërs. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden om in een aantal gevallen reservaat gebieden en natuurontwikkelingsprojecten niet te laten verwerven door natuurbeschermingsorganisaties, maar te laten beheren door agrariërs. Hierbij wordt gelet op verschillen in kosten, effectiviteit, werkgelegenheid en dergelijke meer. Ook worden op rijksniveau de mogelijkheden onderzocht om ruimte te bieden aan de ontwikkeling en beheer van natuur- en landschapswaarden door agrariërs met langdurige contracten en natuur productie betaling.

Gemeente Voerendaal

De gemeente Voerendaal kenmerkt zich door haar diverse landschap. Deze diversiteit onderschrijft en waardeert de gemeente onder meer in verschillende landschapselementen met ieder eigen kenmerken en karakteristieken. Deze landschapselementen worden in paragraaf 2.3 nader besproken.

Om de aanwezigheid van de verschillende landschapselementen in het buitengebied te waarborgen wordt met voorliggend paraplubestemmingsplan een juridische regeling getroffen om de bestaande landschapselementen in het buitengebied van Voerendaal te behouden en te beschermen.

2.2 Landschap en landschapselementen in Zuid-Limburg

Kernkwaliteiten

Zuid-Limburg is een gebied met een lange ontstaansgeschiedenis. De oudste geologische afzettingen van Nederland liggen hier aan het oppervlak. Het reliëf is in belangrijke mate bepaald door rivierinsnijdingen waaraan de plateaus (de verschillende terrassen) en de dalen (de huidige beekdalen) hun ontstaan te danken hebben. Het landschap was al in de Romeinse tijd grotendeels omgevormd van een natuurlandschap naar een cultuurlandschap. De indicatoren voor kernkwaliteiten die mede sturend zijn voor de gebiedsontwikkeling in Zuid-Limburg, zijn:

  • historische landschapselementen van aardkundig waardevolle gebieden, beken, graften en holle wegen;
  • contrasten in schaal en groen karakter tussen zeer open plateaus, kleinschalige gebieden rond dorpen en besloten hellingen.

Historische landschapselementen

De sporen van de lange ontstaansgeschiedenis van het Zuid-Limburgse landschap zijn vooral zichtbaar als archeologische vindplaatsen en gebouwde monumenten. Daarnaast zijn aardkundig waardevolle gebieden of landschapselementen, beken, graften en holle wegen kenmerkend voor het gebied.

Aardkundig waardevol zijn vooral de vele groeven waarin afzettingen van verschillende ouderdom aan het oppervlak liggen. Graften en holle wegen zijn het gevolg van de ontginning van het natuurlandschap. Hierdoor is de erosie van lössafzettingen, die grote delen van Zuid-Limburg als een dunne deken bedekken, versneld.

Wegen en paden werden door het afspoelende water ingesneden tot holle wegen. Begroeide perceel scheidingen loodrecht op de helling vingen juist afspoelend materiaal in, waardoor hellingterrassen ontstonden, die graften worden genoemd.

Groen karakter en schaalcontrast

In Zuid-Limburg komen duidelijk contrasten in schaal en groenkarakter voor. De landschapsvisie van de Provincie Limburg beoogt onder meer deze contrasten te versterken tussen plateaus, dorpsranden en steile plateauranden. De steile plateauranden zijn in de provinciale Landschapsvisie grotendeels opgenomen in het landschappelijk raamwerk. Bovendien is daarin aangegeven dat met name de openheid van de hoogste delen van de plateaus kwetsbaar zijn om opgaande bebouwing uit te breiden.

De randen van dorpen zijn duidelijk minder open dan het gehele nationale landschap, vooral omdat hier meer (hoogstam)boomgaarden en lijnvormige beplanting voorkomen.

2.3 Landschapselementen in Voerendaal

2.3.1 Algemeen

Gemeente Voerendaal is gelegen in een uniek, karakteristiek landschap met een grote aantrekkingskracht en kenmerkt zich door haar landschappelijke diversiteit. Het landschap van terrassen, hellingen en dalen bevat landschappelijke kwaliteiten, zoals reliëf, groen karakter, cultuurhistorisch erfgoed en contrast tussen open en gesloten. De in het gebied voorkomende landschapselementen dragen in hoge mate bij aan de bovenstaande kwaliteiten.

De toenemende verstedelijking en de intensieve landbouw leggen druk op het bestaande landschap en de natuurlijke systemen. Om de kwaliteit van het landschap te behouden moet er zorgvuldig met deze ontwikkelingen worden omgegaan. Het behoud en herstel van de landschapselementen is hierbij een belangrijke voorwaarde.

Doelstelling

Om het behoud en herstel van de landschapselementen te waarborgen, is het noodzakelijk om de huidige situatie te bewaken en hierop te handhaven. Dit kan alleen als de huidige situatie duidelijk vastligt. Het behouden en het mogelijk verbeteren van de landschapselementen is van grote waarde voor de kwaliteit van natuur en landschap. De doelstelling van Inventarisatie Landschapselementen Voerendaal is het creëren van een database waarin de bestaande situatie in het landelijke gebied van Gemeente Voerendaal is gedocumenteerd. Met deze inventarisatie zou Gemeente Voerendaal handhavend kunnen optreden als de kwaliteit van landschapselementen wordt aangetast.

2.3.2 Inventarisatie Viforis

Methodiek

De werkwijze voor het inventariseren van landschapselementen werd onderverdeeld in 4 fases: voorbereiding, gebiedsanalyse, gegevensinwinning en dataverwerking. Deze procesmatige aanpak zorgt voor een gestructureerde werkwijze. Dit heeft prioriteit gekregen tijdens de uitvoering om de kans op gebreken in het eindresultaat te minimaliseren.

De voorbereiding van het project bestond uit het vaststellen van het projectkader. Door in samenspraak met Gemeente Voerendaal het projectgebied af te stemmen, de waardevolle landschapselementen te bepalen en vast te stellen welke gegevens relevant zijn met betrekking tot de landschapselementen, zijn de randvoorwaarden voor de inventarisatie opgebouwd. Op basis hiervan zijn basiskaarten geproduceerd en het gewenste format voor de database opgesteld. Deze producten lagen aan de basis van de gebiedsanalyse en gegevensinwinning.

De gebiedsanalyse is uitgevoerd in 2 gedeeltes: deskresearch en veldbezoek. Door gebruik te maken van luchtfoto's, hoogtekaarten, geomorfologische kaarten en landschapsdocumentaties van Gemeente Voerendaal heeft de landschapsspecialiste tijdens de deskresearch een groot aantal landschapselementen vastgesteld op kaartmateriaal. Deze deskresearch werd gevalideerd met veldbezoeken. Tijdens deze veldbezoeken zijn de verschillen tussen de bestaande situatie en documentatie vastgesteld en bijgewerkt op het kaartmateriaal.

Na afronding van de gebiedsanalyse is de landschapsspecialiste van start gaan met het verzamelen van gegevens. Door het beschrijven van plantsoorten, het opnemen van afmetingen, beschrijven van bijzonderheden en bepalen van de landschappelijke kwaliteit, werden alle relevante gegevens met betrekking tot het landschapselement vastgesteld. Deze gegevens zijn vak voor vak verzameld door de gehele gemeente. Ter ondersteuning van de gegevens is de situatie van het gebied vastgelegd met droneopnames. Hierbij lag de nadruk op het duidelijk weergeven van het verschijningsbeeld, de locatie en de omvang van de landschapselementen.

De laatste fase bestond uit de dataverwerking van de ingewonnen gegevens. In de database werden de landschapselementen gecodeerd en aangevuld met gegevens en beeldmateriaal. Ook werden digitale kaarttekeningen gemaakt op exacte coördinaten, waarbij gebruik werd gemaakt van AHN-gegevens en het verzamelde beeldmateriaal. Deze producten werden opgeleverd in een data structuur waar laagdrempelig mee gewerkt kan worden, met Excel, PDF en mp4 bestanden. Daarnaast zijn dezelfde producten via Het Gegevenshuis geïntegreerd in de GIS-systemen van Gemeente Voerendaal.

Projectgebied

Het projectgebied voor met betrekking tot de inventarisatie van de landschapselementen in Voerendaal bestond uit het totale ruimtebeslag van de gemeente Voerendaal, exclusief een aantal gebieden die bewust buiten de scope van het project zijn gehouden. De uitgesloten gebieden voor de inventarisatie van de Landschapselementen in Voerendaal betroffen:

  • Bebouwde kom : De bebouwde kom is buiten de scope gehouden gezien de gebouwde omgeving geen landschappelijke waarde kent. De bomen en hagen die wel enige landschapswaarde bezitten, zijn al geïnventariseerd waardoor de inclusie van deze elementen binnen de inventarisatie van de landschapselementen in Voerendaal overbodig wordt.
  • Snelwegen, spoorwegen en sportaccommodaties: Grote infrastructurele elementen buiten de bebouwde kom, zoals snelwegen, sporenwegen en buitensportfaciliteiten, worden veelal gekenmerkt door artificieel aangebrachte taluds en groenelementen in en rondom de locaties. Deze elementen bezitten geen historische landschappelijke waarde en behoren niet tot het erfgoed dat beschermd wordt met de inventarisatie. Het betreft recent aangebrachte elementen ter aankleding van de locatie of als compensatie voor verwijderde groenelementen. Deze elementen behoren niet tot de landschapselementen die met de inventarisatie beschermd dienen te worden, waardoor deze buiten de projectscope zijn gelaten.
  • Natura 2000-gebieden : Natura 2000-gebieden zijn niet meegenomen in het projectgebied wegens de bescherming die deze gebieden kennen vanuit het rijk. De beheerders beschikken over uitvoerige documentatie van de landschapselementen en dienen te voldoen aan strenge kwaliteitseisen, waardoor de inventarisatie van deze gebieden geen meerwaarde kent.
  • Eigendommen Waterschap Limburg : Veel landschapselementen nabij waterlopen en overige objecten voor de hebben vaak een ondergeschikte functie ten opzichte van de waterhuishouding. Ook dienen aanpassingen aan de elementen mogelijk te zijn op kritische waterknelpunten. Daarnaast heeft Waterschap Limburg eigen eisen en verantwoordelijkheden voor de instandhouding van landschapselementen, waardoor het uitvoeren van de inventarisatie op deze locaties niet relevant is binnen de projectscope. Op basis van de leggerkaart van Waterschap Limburg zijn de percelen met watergangen en buffers op kadastrale kaarten vastgesteld en buiten de inventarisatie gelaten.
  • Landgoederen : Een landgoed heeft doorgaans een hoge cultuurhistorische waarde en een beheerplan dat gericht is op instandhouding hiervan. Door de plicht om bij te dragen aan het behoud van biodiversiteit, landschappelijke kwaliteit en cultureel erfgoed is het uitvoeren van de inventarisatie op deze locaties niet relevant is binnen de projectscope. De gehanteerde definitie van landgoederen binnen de inventarisatie luidt als volgt: 'Een landgoed betreft een groot stuk grond met landerijen, bossen en tuinen. Op het landgoed bevinden zich gebouwen zoals een landhuis, kasteel of grote boerderij. Herkenbaar voor een landgoed is de (historische) inrichting rondom het hoofdgebouw, zoals lanen, hagen, siertuinen, vijvers en/of poelen. De beplanting rondom het gebouw is zeer waardevol, deze heeft altijd een verband met het landgoed als geheel.' Voornamelijk de directe omgeving van de landgoederen rondom het hoofdgebouw is zeer herkenbaar. De exacte grenzen van de landgoederen zijn op luchtfoto's en bij veldbezoeken niet zichtbaar. Enkel de herkenbare omgeving rondom de hoofdgebouwen zijn buiten het projectgebied van de inventarisatie gehouden.

Om de aanwezigheid van de verschillende landschapselementen in het buitengebied te waarborgen wordt met voorliggend paraplubestemmingsplan een juridische regeling getroffen om de bestaande landschapselementen in het buitengebied van Voerendaal te behouden en te beschermen.

Resultaten

In opdracht van de gemeente Voerendaal heeft bureau ViForis zoals hierboven vermeld de verschillende landschapselementen geïnventariseerd in 2022. Hiervan is een overzichtskaart gemaakt die integraal is opgenomen in bijlage 1 (zie hiervoor ook afbeelding 2.1) bij de toelichting van het plan en de deelbladen als bijlage 2 met uitsnedes als bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0001.png"

Afbeelding 2.1: overzichtskaart geïnventariseerde landschapselementen - 2022-08-10 (bron: ViForis)

De landschapselementen zijn in beeld gebracht op basis van een achttal hoofd typologieën:

  • 1. Graften en steilranden
  • 2. Holle wegen
  • 3. Boomgaarden
  • 4. Hagen
  • 5. Poelen
  • 6. Bos
  • 7. Singels
  • 8. Bomen en bomenrijen

 

De verschillende landschapselementen met ieder eigen kenmerken en karakteristieken worden hierna nader kort beschreven.

1. GRAFTEN en STEILRANDEN

Graften werden of worden aangelegd om erosie tegen te gaan. Een graft betreft een knik of steilrand op de helling die als akkers of weiland in gebruik zijn. Ze zijn evenwijdig met de hoogtelijnen gesitueerd. De knik is meestal begroeid met struiken en/of bomen, die de erosie tegengaan. De graften zijn door het hoogteverschil zichtbaar in het landschap en de begroeiing heeft op groot aantal locaties plaatsgemaakt voor ruigte en gras en soms zijn ze onbegroeid, waardoor ze kwetsbaar zijn voor erosie.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van de landschapselementen 'graften en steilranden' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

  • afbeelding A - dichte begroeiing van struiken met of zonder bomen;
  • afbeelding B - open begroeiing van struiken en bomen met een kruidenrijke vegetatie;
  • afbeelding C - gras (brandnetel/braam) of met een enkele boom en struik;
  • afbeelding D - gemaaid/begraasd gras of kaal;
  • afbeelding E - overig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0002.png"

Afbeelding A - dichte begroeiing van struiken met of zonder bomen (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0003.png"

Afbeelding B - open begroeiing van struiken en bomen met een een kruidenrijke vegetatie (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0004.png"

Afbeelding C - gras (brandnetel/braam) of met een enkele boom en struik (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0005.png"

Afbeelding D - gemaaid/begraasd gras of kaal (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0006.png"

Afbeelding E - overig (bron: foto ViForis)

2. HOLLE WEGEN

De holle weg wordt getypeerd als een weg die is uitgesleten door uitspoeling van hemelwater of veelvuldig gebruik en loopt haaks op de hoogtelijnen. De taluds, begroeid met struiken en bomen, zorgen voor een heel eigen besloten karakter. Op een aantal locaties hebben de bomen en struiken plaatsgemaakt voor ruigte en gras, waardoor het intieme karakter verdwijnt.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van het landschapselement 'holle weg' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

  • afbeelding F - dichte begroeiing , tunneleffect;
  • afbeelding G - open begroeiing van struiken en bomen met een kruidenrijke vegetatie/gras;
  • afbeelding H - gras (brandnetel of braam) of met een enkele boom en struik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0007.png"

Afbeelding F - dichte begroeiing , tunneleffect (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0008.png"

Afbeelding G - open begroeiing van struiken en bomen met een kruidenrijke vegetatie/gras (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0009.png"

Afbeelding H - gras (brandnetel of braam) of met een enkele boom en struik (bron: foto ViForis)

3. BOOMGAARDEN

Een boomgaard betreft een stuk grond waar bomen zijn geplant voor de opbrengst van vruchten. De oude boomgaarden met de karakteristieke hoogstam fruitbomen zijn te vinden bij of op zeer korte afstand van de boerderijen en woningen. De boomgaarden worden veelal begrensd door een haag.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van het landschapselement 'boomgaard' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

Afbeelding I - oude fruitbomen, boomgaard (bijna) volledig beplant;

Afbeelding J - boomgaard met open plekken of jonge aanplant;

Afbeelding K - grote boomgaarden of rij fruitbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0010.png"

Afbeelding I - oude fruitbomen, boomgaard (bijna) volledig beplant (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0011.png"

Afbeelding J - boomgaard met open plekken of jonge aanplant (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0012.png"

Afbeelding K - grote boomgaarden of rij fruitbomen (bron: foto ViForis)

4. HAGEN

Een haag betreft een dichte rij struiken, die jaarlijks wordt geschoren. Een heg daarentegen wordt 1 keer in de 2 jaar geknipt. Hagen werden en worden geplant om het vee te keren en zijn nu een waardevol element in het landschap. Ze zorgen voor kleinschaligheid en beschutting.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van het landschapselement 'haag' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

Afbeelding L - dichte haag;

Afbeelding M - haag met open stukken;

Afbeelding N - overige, hagen met verkeer begeleidende functie, sortiment.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0013.png"

Afbeelding L - dichte haag (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0014.png"

Afbeelding M - haag met open stukken (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0015.png"

Afbeelding N - overige, hagen met verkeer begeleidende functie, soort (bron: foto ViForis)

5. POELEN

Een poel betreft een stilstaand en ondiep water. Poelen ontstaan als hemelwater zich in een laagte verzameld. Van oudsher zijn poelen in gebruik als drinkplaats voor vee.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van het landschapselement 'poel' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

Afbeelding O - mooie, natuurlijke poel;

Afbeelding P - overig, vreemde ligging, afwateringsfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0016.png"

Afbeelding O - mooie, natuurlijke poel (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0017.png"

Afbeelding P - overig, vreemde ligging, afwateringsfunctie (bron: foto ViForis)

6. BOS en BOSSCHAGES

Een bos of bosschages betreft een begroeiing van bomen, al dan niet met een struik-, kruid of moslaag. Het soort bos hangt af van de ligging in het gebied, op het plateau, op de helling of in het beekdal. De bossen en bosjes zijn geïnventariseerd als landschapselement maar niet verder onderverdeeld in de waardering.

Hieronder is een voorbeeld van het landschapselement 'bos of bosschage' met foto verbeeld:

Afbeelding Q - bos, bosschages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0018.png"

Afbeelding Q - bos, bosschages (bron: foto ViForis)

7. SINGELS

Een singel betreft een brede strook met bomen en struiken als afscheiding tussen weilanden en akkers en langs wegen. Net als bij de hagen zorgen singels voor kleinschaligheid en beschutting.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van het landschapselement 'singel' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

Afbeelding R - begroeiing van bomen en struiken;

Afbeelding S - begroeiing van struiken;

Afbeelding T - jonge aanplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0019.png"

Afbeelding R - begroeiing van bomen en struiken (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0020.png"

Afbeelding S - begroeiing van struiken (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0021.png"

Afbeelding T - jonge aanplant (bron: foto ViForis)

8. BOMEN en BOMENRIJEN

Een boom is een plant met een stam en een kroon. Bomen of boomrijen zijn in het verleden door de mens geplant ter markering van grenzen, wegen, kruisen en kapellen, voor schaduw en voor de opbrengst van vruchten en hout. Bomen, met name de monumentale bomen, waaronder veel knot-en leivormen, zijn beeldbepalend in het landschap en zeggen iets over de historie van het gebied. Jonge bomen zijn zeer waardevol voor de toekomst.

Hieronder zijn enkele voorbeelden van het landschapselement 'bomen en bomenrijen' beknopt getypeerd en met foto verbeeld:

Afbeelding U - oude, beeldbepalende bomen;

Afbeelding V - jongere bomen of jonge aanplant;

Afbeelding W - overige.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0022.png"

Afbeelding U - oude, beeldbepalende bomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0023.png"

Afbeelding V - jongere bomen of jonge aanplant (bron: foto ViForis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0024.png"

Afbeelding W - overig (bron: foto ViForis)

2.3.3 Inventarisatie vertaling Rho

De geïnventariseerde landschapselementen van Viforis zijn vergeleken met de opgenomen landschapselementen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en de bomen en boomvakken uit de gemeentelijke 'Bomenverordening 2012' (vastgesteld door de gemeenteraad van Voerendaal op 15 december 2011).

Deze totaal inventarisatie is door Rho adviseurs in beeld gebracht op kaartmateriaal (op de ondergrond - zie bijlage 4 en op de luchtfoto - zie bijlage 5).

Afzonderlijke geïnventariseerde waardevolle bomen (solitair of in boomvlakken), die al op basis van de Bomenverordening 2012 van de gemeente Voerendaal zijn beschermd, zijn ter voorkoming van dubbele regelgeving niet onder de dubbelbestemming gebracht van onderhavig paraplubestemmingsplan. De geïnventariseerde landschapselementen van Viforis zijn vanwege de actualiteit, vastgelegde typologie en geografisch bepaalde ligging opgenomen als landschapselement voorzover deze grotendeels de opgenomen landschapselementen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' overlappen. Op basis van een discrepantietoets is door de gemeente bepaald welke opgenomen en vastgelegde landschapselementen in het bestemmingslan 'Buitengebied 2013' die door Viforis niet zijn geïnventariseerd wel of niet overgenomen worden in voorliggend paraplubestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het bestemmingsgrens relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), september 2020

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR). De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet ook aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Dit betekent een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

Beoordeling

Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:

  • ruimte voor klimaatadaptie;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) in werking getreden en het Bro van toepassing. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Het gaat om het beschermen van de nationale belangen. Het Barro stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Deze nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

In het kader van deregulering en decentralisatie is ervoor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen al in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS).

Beoordeling

Er zijn geen nationale belangen uit het Barro aanwezig die een planologisch-juridische doorwerking hebben op de beoogde planontwikkeling. Dit houdt in dat er voor het plangebied geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Natura 2000

De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren. Binnen de gemeente Voerendaal is het Natura 2000-gebied 'De Kunderberg' gelegen.

Beoordeling

Het is binnen de kaders van de Europese habitat- en vogelrichtlijn vereist om nieuwe ontwikkelingen en activiteiten die van nadelige invloed zouden kunnen zijn, te beoordelen en te rapporteren. In paragraaf 4.2 ‘Natuur en ecologie’ wordt nader op dit aspect ingegaan.

3.2.4 Waterbeleid

Kaderrichtlijn water

Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een waterparagraaf opgenomen.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat ook de stroomgebied beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten ook structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.

Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.

Beoordeling

Er gelden voor wat betreft het aspect water géén belemmeringen ten aanzien van dit plan.

3.2.5 Archeologie

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat ernaar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is door vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Beoordeling

Voor het aspect archeologie wordt verwezen naar hetgeen hieromtrent is opgenomen in paragraaf 4.3.

3.2.6 Wet milieubeheer

Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Beoordeling

Het vastleggen van bestaande landschapselementen is dusdanig van aard dat negatieve milieueffecten uitgesloten zijn en een m.e.r-beoordeling niet aan de orde is.

3.2.7 Overig wettelijk kade

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, (Wamz), de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 1.3 nader worden ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De POVI vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De POVI is in werking getreden op 25 oktober 2021.

De POVI is een strategische en lange termijnvisie (2030-2050) op de Limburgse fysieke leefomgeving. De POVI kijkt echter breder dan enkel naar de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat de visie ook ingaat op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Dit in onderlinge samenhang en met oog voor de internationale context waarin Limburg zich bevindt. De opzet en scope van de Omgevingsvisie (fysieke leefomgeving in brede zin) sluiten aan bij de nieuwe Omgevingswet (inwerkingtreding per 01-01-2024).

De visie geeft een beschrijving van de koers waar Limburg voor gaat, hoe daarnaartoe wordt gewerkt en wie daarin welke rol kan pakken. De provincie wil Limburg vernieuwend én verbindend verder helpen. Dit doet ze dit ondersteunend en helpend, richtinggevend, kader stellend of handhavend. Via een tijdelijke extra impuls, meerjarig of juist bewust loslatend in vertrouwen, richt de provincie zich op ontwikkelingen waar zij een belang heeft.

Er is één Provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-)modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om, (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie, en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.

Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.

Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:

  • een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan;
  • maatregelen om aan één of meer omgevingswaarden te voldoen of één of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken.

Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevingsvisie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actualiseren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, dit in de omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.

Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:

  • actieplan geluid;
  • regionaal Waterprogramma;
  • beheerplannen voor Natura 2000-gebieden;
  • programma’s bij dreigende overschrijding van omgevingswaarde (zwaveldioxiden of stikstof).

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0025.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede uit Omgevingsvisie Limburg (bron: provincie Limburg)

Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.

Zo’n 70% van Limburg is landelijk gebied. Dit gebied wordt gekarakteriseerd door een (grensoverschrijdend) raamwerk van landschappen, rivieren, beken en natuurgebieden, maar ook infrastructuren en bebouwing.

Binnen de Limburgse regio’s zijn er echter grote verschillen in agrarische en landschappelijke structuren, en de interactie tussen beide. In Zuid-Limburg heeft de grondgebonden land- en tuinbouw van oudsher sterk bijgedragen aan de ontwikkeling en het beheer van het aantrekkelijke en afwisselende cultuurlandschap. Dit erfgoed vormt binnen Nederland een bijzondere categorie door hun bouwstijl en vorm, zoals vakwerkboerderijen en de carré-boerderijen met kasteelachtige uitstraling. Beheer en behoud van deze unieke landschaps- en cultuurwaarden is essentieel en vraagt om nieuwe verdienmodellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0026.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede uit de Omgevingsvisie Limburg (bron: provincie Limburg)

Het landelijk gebied staat aan de vooravond van een aantal ingrijpende transities en grote opgaven, die het beeld van het landschap flink gaan veranderen. Binnen het landelijk gebied worden er drie categorieën van gebieden (natuurnetwerk Limburg, Groenblauwe mantel en het Buitengebied) met uiteenlopende kansen en perspectieven onderscheiden.

Natuurnetwerk Limburg

Het Natuurnetwerk Limburg is het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk. Dit netwerk heeft een belangrijke functie voor de biodiversiteit. Het fungeert daarnaast als belangrijke recreatiezone en als drager van de landschappelijke structuur, samen met het cultureel erfgoed. Binnen het Natuurnetwerk Limburg liggen 23 Natura 2000-gebieden. Maar ook in de directe omgeving in aangrenzende provincies en landen zijn Natura 2000-gebieden aanwezig. Het terugdringen van de stikstofbelasting vanuit de omgeving staat hier onder meer centraal. Binnen het Natuurnetwerk vragen ook de natte natuurgebieden bijzondere aandacht vanwege de grote waterafhankelijkheid van de natuur.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel omvat onder andere het Maasdal en de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle beekdalen. De gebieden van de groenblauwe mantel hebben vaak een functie als buffer rond en verbindingszones tussen bestaande natuurgebieden. Het betreft gebieden met overwegend (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinschalige landschapselementen en waterlopen. In Zuid-Limburg omvat dit gebied ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. In de groenblauwe mantel staat het klimaat adaptief maken van het watersysteem centraal. Er zijn hier kansen voor natuurwaarden en landschapskwaliteit in combinatie met andere functies zoals landbouw en vrijetijdseconomie.

Buitengebied

De plateaugebieden van Zuid-Limburg vormen samen het zogenaamde buitengebied. Hier liggen grote transitieopgaven in verband met de problemen rondom onder andere stikstof en fijnstof. Er zijn kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw, maar ook voor andere functies waaronder vrijetijdseconomie

Toekomstbeeld Zuid-Limburg 2030-2050

In de Omgevingsvisie is beschreven dat het landelijk gebied voor grote integrale transitieopgaven staat. In de binnentuin inclusief het Maasdal van Zuid-Limburg is het landschap de basis van alle functies. Het reliëf, de cultuurhistorische elementen en (cultuurhistorische) gebouwen, het groene karakter en het contrast tussen open en gesloten gebieden vormen de landschappelijke kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld. Vanuit de lijnen kwaliteit, kleinschaligheid en innovatie zal het landelijk gebied zich onder het motto ‘Groots in kleinschaligheid’ moeten gaan ontwikkelen en biedt de provincie ruimte aan inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners.

Landschappelijk raamwerk

In de groene binnentuin, ook wel middengebied genoemd, kiest de provincie voor het verder versterken van het hoogwaardig landschappelijk raamwerk dat gevormd wordt door het Natuurnetwerk en de groenblauwe mantel met het Maasdal, beekdalen, hellingen, droogdalen en stad-landzones. In de groenblauwe mantel ligt ook een belangrijk deel van de wateropgave. In de zuidelijke Maasvallei wordt de hoogwateropgave van de Maas uitgewerkt via een integrale aanpak. Daarnaast wordt het regionaal watersysteem aangepakt via landschappelijke maatregelen, waardoor onder andere het risico op wateroverlast afneemt. De beekdalen worden hiervoor klimaat robuust ingericht en ook integraal en extensief beheert, waardoor de beheerkosten laag zijn.

Door het landschap in de beekdalen en op de hellingen te verruwen, door extensivering, door een andere wijze van grondgebruik en grondbewerking, door bosontwikkeling en de aanleg van grotere landschapselementen, kan het water beter worden vastgehouden. De infiltratiecapaciteit van de bodem wordt daarmee vergroot. Tegelijkertijd wordt daardoor invulling gegeven aan de opgave voor de instandhouding en het versterken van de biodiversiteit en bosaanleg.

Op de hellingen en op de randen van de plateaus maken bosontwikkeling en grote landschapselementen het landschap meer besloten. Hierdoor worden de aanwezige verblijfsrecreatieterreinen beter landschappelijk ingepast en wordt het water beter vastgehouden. Dit levert een effectieve bijdrage aan de grondwatervoorraad en het voorkomen van droogte. Deze bronmaatregelen hebben ook een positief effect op de verbetering van de bodem. Ze bevorderen de bodemvruchtbaarheid en de duurzaamheid van de landbouw. Het landschappelijk raamwerk vormt ook de belevingsroute van de cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0027.png"

Afbeelding 3.3: afbeelding uit de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (bron: [provincie Limburg)

Opgave

Het landschap kan de motor zijn van een regionale, sociale en economische ontwikkeling waaraan ondernemers, inwoners en maatschappelijke organisaties bijdragen. Het landschap is bovendien een belangrijke drager van oplossingen voor de grote opgaven van deze tijd, zoals klimaatverandering, verduurzaming van de voedselvoorziening, gezond ouder worden en de energietransitie. Juist in Limburg is het landschap een belangrijke troef in de strijd om talent en economisch- en sociale ontwikkelingsmogelijkheden. Dit komt mede dankzij de afwisseling tussen stad en landelijk gebied, waardevolle natuur en rijke cultuurhistorie, bedrijvigheid en ruimte voor beleving. Het is een belangrijke reden waarom mensen naar Limburg komen; om er te werken, te wonen en te verblijven. Kwaliteitsimpulsen in landschap bieden kansen voor meer gezonde Limburgers. Met gerichte ruimtelijke ingrepen en groene impulsen kan een gezond landschap ontstaan én in stand worden gehouden; een gezond landschap met vitale Limburgers.

De opgave is om de beoogde transities te benutten voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls en het landschap voor bewoners en bezoekers beter beleefbaar te maken. Een generieke opgave voor heel Limburg is hierbij het behoud, beheer, ontwikkeling en beleving van de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en waterhuishoudkundige kernkwaliteiten van het landschap.

Het is belangrijk dat voor heel Limburg gewerkt wordt aan behoud, herstel en beheer van de cultuurhistorische en aardkundige waarden en het vergroten van de beleving en toegankelijkheid daarvan. Daartoe stelt de provincie kennis en gebiedsanalyses beschikbaar, zoals onder meer het 'Handvat kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. De provincie ondersteunt gemeenten ook met kennis over landschap e voor het opstellen van gemeentelijke of regionale kwaliteitskaders en omgevingsvisies.

Om de kwaliteit van het Zuid-Limburgse landschap op peil te houden is door de regio het programma Nationaal Landschap Zuid-Limburg opgesteld. De regio werkt aan de concrete uitvoering van het programma. De Provincie speelt hierin een verbindende rol.

De provincie faciliteert samenwerkingsallianties waarbij het behoud en de verbetering van het landschap verbonden wordt met de aanpak van andere maatschappelijke vraagstukken. Onder ander via de investeringsagenda ‘Landschap verbindt Limburg’. Hierbij is speciale aandacht voor het ontstaan van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, bewonerscollectieven, lokale werkgroepen, en (agrarische) ondernemers. Ook ondersteunt de provincie de vorming van een Limburgs Landschapsfonds om kansrijke projecten voor de instandhouding van het landschap mogelijk te maken. De investeringsagenda en het Landschapsfonds worden nader ingekaderd in het Landschapsprogramma.

Door het versterken van het aantrekkelijk landschap met unieke natuur- en cultuurelementen in de directe woonomgeving, dragen we bij aan het vergroten van de gezondheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers. De provincie staat positief tegenover initiatieven die gericht zijn op de realisatie van natuur, bos en kleine landschapselementen in en bij steden en dorpen. Er liggen daarbij kansen voor cofinanciering vanuit Europese middelen (LEADER, INTERREG).

3.3.2 Geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.

In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) zijn, na een proces van co-creatie, eind 2014 de hoofdlijnen voor de ambities, opgaven, rolopvatting en aanpak vastgesteld door Provinciale Staten. Samen met stakeholders hebben de gemeenten en provincie geconstateerd dat voor diverse thema’s meer uitvoeringsgerichte regionale bestuursafspraken nodig en wenselijk zijn. Het gaat om 8 thema's: wonen, detailhandel, bedrijventerreinen, kantoren, energie, land- en tuinbouw, vrijetijdseconomie en Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken

Voor onderhavig projectvoornemen (vastleggen landschapselementen in het buitengebied) zijn de bestuursafspraken ten aanzien van Nationaal Landschap Zuid-Limburg van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0028.png"

Afbeelding 3.4: uitsnede van kaart 2 'duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)

Op basis van het POL 2014 zijn door middel van een bestuursovereenkomst regionale afspraken gemaakt voor Zuid-Limburg. De volgende afspraken zijn onder meer opgenomen:

Algemene afspraken:

  • 1. De gemeenten en Provincie nemen de in POL2014 opgenomen algemene Limburgse principes, de tien kernwaarden Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de specifieke principes per thema steeds als uitgangspunt bij de ontwikkeling en uitvoering van regionaal en gemeentelijk beleid.
  • 2. Regionale afstemming is de norm. Initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen met een bovenlokale impact op de thema's waar deze afspraken betrekking op hebben, worden regionaal afgestemd en indien relevant ook bovenregionaal.
  • 3. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt vanuit samenwerking op basis van integraal ontwerpen en dialoog voeren aan de voorkant van een ontwikkeling.
  • 4. De Provincie faciliteert de gemeenten bij het invulling geven aan (de afspraken rond) dynamisch voorraadbeheer (onder meer via de Expeditie Ruimte en de inzet van capaciteit voor het faciliteren van themagroepen).
  • 5. Bij discussie over de naleving van de afspraken wordt als volgt gehandeld: primair spreken de gemeenten elkaar hierop aan. Als men niet tot overeenstemming komt vindt afstemming plaats in (sub)regionaal verband. Als dit onvoldoende resultaat heeft, zal de Provincie op verzoek van een of meer gemeenten een bindend oordeel vellen op basis van de gemaakte bestuursafspraken en de POL-uitgangspunten en de haar ten dienste staande instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen.
  • 6. De Provincie kan uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.
  • 7. De Provincie neemt (zover dat nodig en juridisch mogelijk is) bepalingen op in de Omgevingsverordening Limburg om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.
  • 8. Deze bestuursafspraken kunnen alleen na onderling overleg worden gewijzigd.

Nationaal landschap Zuid-Limburg

Op kaartbeeld 4 is onder meer het beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg opgenomen. De gemeente Voerendaal ligt met zijn grondgebied in zijn geheel in dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0029.png"

Afbeelding 3.5: uitsnede van kaart 4 'beschermingszones natuur en landschap' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)

Het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg biedt een handreiking voor initiatiefnemers van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen om invulling te geven aan de motiveringsvereisten met betrekking tot de kernkwaliteiten, genoemd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

In het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg wordt het werken met de kernkwaliteiten praktisch toepasbaar gemaakt door middel van een aantal 'leidende beginselen' en 'ontwerpprincipes' die via 6 stappen worden doorlopen. De leidende beginselen zijn een eerste set van maatregelen bedoeld om het landschap met zijn kernkwaliteiten op een hoger schaalniveau in de juiste richting te ontwikkelen. De ontwerpprincipes zorgen voor maatwerk op lager schaalniveau en geven aan hoe om te gaan met de kernkwaliteiten en hoe deze concreet versterkt kunnen worden in relatie tot een ontwikkeling.

Als niet te vermijden is dat natuurwaarden (kernkwaliteit ‘Groene karakter’) verloren gaan, dienen deze te worden gecompenseerd. De manier waarop de compensatie wordt uitgevoerd, is uitgewerkt in de beleidsregel ‘Natuurcompensatie’.

Natuur

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is door het Rijk vastgelegd dat de Provincie verantwoordelijk is voor de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, inmiddels door het Rijk Nationaal Natuurnetwerk genoemd) en begrenzing en bescherming van de EHS dient vast te leggen in een provinciale verordening. In Limburg hebben wij de EHS vastgelegd in de Goudgroene natuurzone. In paragraaf 5 van de omgevingsverordening wordt de begrenzing van de Goudgroene natuurzone bepaald en wordt invulling gegeven aan het beschermingsregime op basis van het Barro en de daarin verwoorde ‘Spelregels EHS’. De Goudgroene natuurzone is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en (veelal om te vormen) landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Binnen de Goudgroene natuurzone in Limburg worden de volgende 4 situaties onderscheiden:

  • de bestaande bos- en natuurgebieden (waaronder de Habitat-, Vogelrichtlijn gebieden en Natuurbeschermingswet 1998 gebieden);
  • areaal uitbreidingen natuur (waar omzetting van landbouw naar natuur is voorzien);
  • gebieden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (alleen binnen Natura2000); en
  • overige functies, die geen natuur zijn of worden, zoals wegen die door het gebied lopen en verspreide bebouwing, vaak agrarische bedrijven (de zgn. bouwblokken) of kloosters.

De bestaande natuur ligt bijna altijd al precies vast in bestemmingsplannen. De nog te realiseren nieuwe natuur heeft nu meestal een andere bestemming, vaak agrarisch. De Provincie legt die nieuwe natuur precies vast in het Provinciaal Natuurbeheerplan, met het oog op de verwerving van die gebieden.

De Goudgroene natuurzone wordt door de verordening beschermt tegen ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dat is opgenomen in artikel 2.6.2 van de verordening. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets anders kan binnen de Goudgroene natuurzone dan natuurontwikkeling. Er zijn uitzonderingen mogelijk en die staan in de artikelen 2.6.3 tot en met 2.6.5. Bovendien omvat de goudgroene natuurzone ook de zogenaamde ‘overige functies’ waar geen natuur voorkomt.

De verordening heeft geen betrekking op bestaande bestemmingsplannen. Dat betekent dus dat alle rechten en plichten die nu in bestemmingsplannen zijn vastgelegd, blijven bestaan. De verordening wordt pas van toepassing bij een nieuwe ontwikkeling:

  • waarvoor het bestemmingsplan moet worden gewijzigd, en
  • waarbij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied worden aangetast.

De regels uit de Omgevingsverordening gelden voor de hele goudgroene zone, inclusief de gebieden die geen natuur zijn of worden maar de invulling ervan varieert per deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0030.png"

Afbeelding 3.5: uitsnede van kaart 7 'natuurbescherming' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)

Beoordeling

Dit plan is uitvoerbaar met inachtneming van de (toekomstige) verordende regels van de Omgevingsverordening Limburg. Zie hiervoor ook de verantwoording in paragraaf 3.3 en hoofdstuk 1.3 ("Omgevingsaspecten").

3.3.3 Omgevingsverordening Limburg

Algemeen

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de POVI.

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Doordat de inwerkingtreding van de Omgevingswet echter is uitgesteld tot 1 januari 2024 wordt daarmee automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening. De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:

  • instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
  • regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

Instructie regels gemeenten

In de Omgevingsverordening Limburg staan instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen als zij een omgevingsplan vaststellen of wijzigen. In artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 was bepaald dat de instructieregels die waren opgenomen in hoofdstuk 2 van die verordening niet alleen voor ‘bestemmingsplannen’ golden, maar breder voor ‘ruimtelijke plannen’. Hieronder werden niet alleen bestemmingsplannen begrepen, maar onder meer ook wijzigings-of uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarmee werd afgeweken van het bestemmingsplan.

Een soortgelijke bepaling in de omgevingsverordening is onder de Omgevingswet niet meer nodig. Voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldende instructieregels namelijk rechtstreeks op grond van de artikelen 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze artikelen bepalen dat de instructieregels van de Omgevingsverordening voor het vaststellen van een omgevingsplan, overeenkomstig worden toegepast als beoordelingsregel bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

De overeenkomstige toepassing van de instructieregels bij een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit is niet expliciet geregeld, maar dat is ook niet nodig. Immers het hele omgevingsplan, inclusief binnenplanse vergunningstelsels en daarbij horende beoordelingsregels, moet voldoen aan de instructieregel zoals opgenomen in de omgevingsverordening. De overige ‘ruimtelijke besluiten’ die artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 noemde, hebben onder de Omgevingswet geen vergelijkbare opvolger gekregen.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling in onderhavig paraplubestemmingsplan is uitvoerbaar met inachtneming van de (toekomstige) verordende regels van de Omgevingsverordening Limburg.

3.3.4 Nationaal Landschap Zuid-Limburg en programma

Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Het landschap van Zuid-Limburg is zo uniek dat het sinds 2005 de status van Nationaal Landschap draagt. Jaarlijks bezoeken zo’n 13 miljoen mensen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Hiervan bezoekt 70% Zuid-Limburg specifiek voor het landschap. Om de kwaliteit van het landschap op peil te houden is het programma Nationaal Landschap Zuid-Limburg 'Landschap in het hart van de samenleving' opgesteld. De volgende stap is het komen tot een concrete uitvoering van het programma. De Provincie speelt hierin een verbindende rol. Samen met de regio werken aan een duurzaam Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Bij het Nationaal Landschap Zuid-Limburg zijn verschillende partijen betrokken. Naast de Provincie Limburg zijn de volgende partijen als stakeholder betrokken:

  • gemeentes van Zuid-Limburg;
  • Staatsbosbeheer;
  • Stichting het Limburgs Landschap;
  • Natuurmonumenten;
  • Limburgse Land- en Tuinbouwbond;
  • Natuur en Milieufederatie Limburg;
  • Recron;
  • Visit Zuid-Limburg;
  • Waterschap Limburg;
  • IVN Natuureducatie;

Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg (NLZL)

De kernkwaliteiten van het landschap zijn de waarden die zorgen voor herkenbaarheid en onderscheid van de landschapstypen. Het doel van het Handvat is om informatie over de kernkwaliteiten van NLZL eenduidig te ontsluiten en praktisch toepasbaar maken ter ondersteuning van het integraal ontwerpen van een ruimtelijke ontwikkeling. Het Handvat bestaat uit twee onderdelen; een GIS-viewer en een naslagwerk waarin de informatie uit de GIS-viewer gebundeld is en verdiepende informatie wordt geboden over bepaalde onderwerpen.

Programma Landschap

Op 20 december 2022 hebben Gedeputeerde Staten het Programma Landschap 'Mooi Limburg. Samenwerken aan de identiteit van het Limburgs Landschap' vastgesteld. Hiermee geven Gedeputeerde Staten invulling aan het eerdere verzoek van Provinciale Staten om een Programma Landschap op te stellen. De programmadoelen zijn de volgende:

  • Behoud van het Limburgs landschap door meer bescherming van unieke en kwetsbare landschappelijke kernkwaliteiten inclusief cultureel erfgoed.
  • Het bevorderen van de kwaliteit van het Limburgse landschap via de grote programma’s en transities.
  • Het verbeteren van het beheer van het Limburgs landschap;
  • Het waarderen, koesteren en stimuleren van de beleving van het Limburgse landschap.
  • Versterken van het verhaal dat het landschap vertelt.

Om samen te werken aan de kwaliteit en identiteit van het Limburgse landschap zijn vanuit de programmadoelen actielijnen met acties uitgewerkt.

Met het programma Nationaal Landschap richt en organiseert de provincie bestaande programma’s en opgaven op regionaal niveau in Zuid-Limburg. Vanuit de regio-uitwerking van het POL, Platteland in Ontwikkeling (PiO), thematische programma’s en het LEADER-programma wordt veel gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPlandschapelement-ON01_0031.png"

Àfbeelding 3.6: afbeelding van landschappelijk raamwerk Limburg (bron: provincie Limburg)

3.3.5 Landschapsbeheer in Limburg

In juli 2021 hebben Stichting Limburgs Landschap, Staatsbosbeheer, Bosgroep Zuid Nederland, Limburgs Particulier Grondbezit, Natuurmilieu Federatie, IVN, Natuurmonumenten, LLTB en Natuurrijk Limburg de Provincie gevraagd een verkenning te starten naar de toekomst van het landschapsbeheer in Limburg. Deze Verkenning, die in de periode augustus 2021 – mei 2022 is uitgevoerd, is ingedeeld in 3 fasen:

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan legt uitsluitend de geïnventariseerde landschapselementen in het buitengebied van de gemeente Voerendaal vast.

Omdat met dit plan geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden en milieu activiteiten mogelijk worden gemaakt c.q. toegestaan zijn de milieu- en omgevingsaspecten als geluid, milieuhinder, externe veiligheid, parkeren etcetera voor voorliggend plan niet van toepassing. Een uitgebreide toets aan deze reguliere milieu- en omgevingsaspecten is daarmee niet noodzakelijk. Wel kan de aanwezigheid van landschapselementen van invloed zijn op de aspecten bodem, archeologie en natuur.

4.1 Bodem

Algemeen

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet in verband met de uitvoerbaarheid een reëel beeld aanwezig zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moeten zijn voor de beoogde functies, of binnen de exploitatie van het plan geschikt te maken zijn voor de beoogde functies.

Beoordeling

Met voorliggend bestemmingsplan wordt op delen van percelen waar de geïnventariseerde landschapselementen zijn aangetroffen een dubbelbestemming opgenomen. Bij de vaststelling van dit paraplubestemmingsplan is voor de individuele locaties geen toets noodzakelijk van de kwaliteit van de bodem.

Bij afvoer en toepassing van grond dient rekening te worden gehouden met de dan geldende regelgeving in het Besluit Bodemkwaliteit of de Omgevingswet. Ook moet rekening worden gehouden met het hiervoor opgestelde gemeentelijk beleid dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Conclusie

Het aspect bodem vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit paraplubestemmingsplan.

4.2 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Beoordeling

De Wnb legt vast dat iedereen rekening dient te houden met natuurwaarden. Ook bij de aanleg/aanpassing van landschapselementen geldt dat hier rekening mee moet worden gehouden. Voor al de in het wild levende soorten geldt de zorgplicht van de Wnb. Dit houdt in elk geval in dat iedereen die weet dat hij schade aan natuur gaat veroorzaken door een bepaalde handeling, hij deze handeling daarom niet uitvoert, of maatregelen neemt om schade aan de natuur door de handeling zoveel mogelijk te voorkomen. Dit betekent onder meer zoveel mogelijk bomen, struiken en overig groen te behouden. Werken buiten de winterperiode voorkomt bovendien dat dieren die in winterrust zijn verstoord of gedood worden. Wanneer verlichting wordt geplaatst, dient de uitstraling van licht naar de omgeving zoveel mogelijk beperkt te worden, om verstoring van diersoorten te voorkomen.

Men mag ervan uitgaan dat men zich houdt aan de regels vanuit de Wnb, waardoor met dit plan geen nadelige gevolgen voor natuurwaarden worden verwacht.

Conclusie

Het aspect natuur vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beoordeling

De gemeente Voerendaal beschikt (in Parkstadverband) over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Daarbinnen wordt verwezen naar de kaart 'Archeologie', zijnde de kaart “Hoog, middelhoog en laag. Op basis van de op deze kaart weergegeven waarden en verwachtingswaarden zijn bouwregels van toepassing, kan van deze bouwregels afgeweken worden en zijn werken of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig. Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is het oprichten van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden in een aantal gevallen alleen mogelijk, nadat uit onderzoek is gebleken dat hierbij de archeologische waarden niet in het geding zijn, dan wel door opgraving kunnen worden veiliggesteld. Hiervoor is een vergunningenstelsel in de dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie

Rekening houdend met het voorgaande vormt het aspect archeologie géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Bestemmingsplan

Voorliggend paraplubestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling waarbij de bestaande en geïnventariseerde landschapselementen in het buitengebied van Voerendaal zijn vastgelegd. Vastgelegd zijn de locatie en ook de typologie van het landschapselement. Hierbij worden de volgende landschapselementen onderscheiden:

  • een boomgaard ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - boomgaard';
  • een bos of bomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - bos-bomen';
  • een graft of steilrand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - graft;
  • een haag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - haag';
  • een poel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van aarde - poel';
  • een holle weg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - holle weg';
  • een singel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm vanwaarde - singel';
  • landschapselementen behorende bij het landgoed ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - landgoed'.

Een geïnventariseerde boom als landschapselement in het buitengebied, die reeds op basis van de Bomenverordening van de gemeente wordt beschermd, wordt ter voorkoming van dubbele regelgeving niet ook onder de dubbelbestemming gebracht.

Landschapselementen gesitueerd in de bestemming 'Natuur' of 'Natuur - Natuurontwikkeling' volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' hebben geen dubbelbestemming gekregen. Deze landschapsonderdelen maken onderdeel uit van de betreffende bestemming 'Natuur' of Natuur - Natuurontwikkeling' met de daarop van toepassing zijnde bestemmingsregeling.

Hiermee gaat voor alle geldende plannen, zoals vermeld in paragraaf 1.4, dezelfde regeling voor landschapselementen gelden. Het paraplubestemmingsplan heeft alleen betrekking op de regeling voor landschapselementen en beoogt geen wijziging aan te brengen in de overige regels van de vigerende plannen.

Dit betekent concreet dat voorliggend bestemmingsplan vastlegt, dat het ter plaatse van de gebiedsaanduiding voor ieder landschapstype mogelijk wordt om bij recht de bijbehorende landschapselementen te realiseren en aan te passen tenzij hiervoor een vergunning benodigd is volgens de planregels. In de begripsbepalingen van het bestemmingsplan zijn definities opgenomen van de verschillende landschapselementen. De inhoud van de regeling is in lijn met de beschrijvingen uit hoofdstuk 2 van deze toelichting.

Als landschapselementen worden aangepast door bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden is het aanvragen van een omgevingsvergunning noodzakelijk, volgens de opgenomen vergunningplicht uit het bestemmingsplan.

Het is verboden op of in de tot 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: het vellen, rooien, dempen, egaliseren, afgraven of verwijderen van landschapselementen, dan wel het verrichten van werkzaamheden, die ernstige beschadiging, het versterven of de verdwijning van landschapselementen tot gevolg hebben.

Het voorafgaande is niet van toepassing voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. in het kader van normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis;
  • c. in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

De analoge verbeeldingen behorende bij het paraplubestemmingsplan zijn als bijlage 1 bij de regels gevoegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Kostenverhaal

Door het Bro heeft de gemeente de onderzoek verplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro).

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of als:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is.

Beoordeling

Binnen het plangebied worden middels dit bestemmingsplan geen bouwplannen mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. Voor het onderhavige bestemmingsplan is daarom geen exploitatieplan of anterieure overeenkomst nodig.

Conclusie

Het vaststellen van een exploitatieplan is gezien het voorgaande niet noodzakelijk en de economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd.

6.1.2 Planschade

Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders aan degene die schade leidt als gevolg van de inwerkingtreding van onder andere een bestemmingsplan een tegemoetkoming toe voor zover de schade niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Beoordeling

Een verzoek om tegemoetkoming in planschade zal nauwelijks kans van slagen hebben, gezien de aard en omvang van de verandering en de daarmee gepaard gaande impact op de omgeving en ook de drempel die van toepassing is ten aanzien van het aspect normaal maatschappelijk risico.

Conclusie

Op basis van bovenstaande overwegingen wordt de (voorgenomen) ontwikkeling ten aanzien van het aspect planschade economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de relevante bestuurlijke partners. Van het vooroverleg kan worden afgezien als de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is.

6.2.2 Inspraak

De gemeente Voerendaal wenst de bestaande landschapselementen in het buitengebied te behouden en planologisch te borgen. Daarvoor zijn alle relevante landschapselementen in het buitengebied in 2022 opnieuw geïnventariseerd op aard en situering. Deze elementen worden in een nieuw paraplubestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd.

Om belanghebbenden in het buitengebied alvast te informeren over de inhoud van het nieuwe paraplu bestemmingsplan heeft de gemeente Voerendaal een inloopbijeenkomst georganiseerd. Daarbij zijn alle eigenaren van de percelen waarop de geïnventariseerde landschapselementen zich bevinden persoonlijk aangeschreven om de inloopbijeenkomst te bezoeken. Vanwege het groot aantal aanmeldingen is de inloopbijeenkomst verdeeld over een tweetal avonden, te weten 27 september en 11 oktober 2023.

Tijdens deze inloopbijeenkomsten konden belangstellenden het kaartmateriaal inzien, vragen stellen aan de aanwezige deskundigen en werd de te volgen procedure kort toegelicht. Met de indieners van achtergelaten schriftelijke reactieformulieren is nadien contact opgenomen.

6.2.3 Procedure

Het bestemmingsplan zal te zijner tijd voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage liggen. Eenieder kan in deze periode zienswijzen indienen. In deze paragraaf of in een bijlage bij dit bestemmingsplan zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en van een antwoord worden voorzien.

6.3 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of op grond van de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt volgens de gemeentelijke handhavingsstrategie.