direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voerendaal-Kunrade
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De aanleiding voor de noodzakelijke actualisering van het huidige bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' (vastgesteld 4 juli 2005) is gelegen binnen de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Conform de bepalingen uit de Wro geldt de verplichting om plannen om de 10 jaar te actualiseren, digitaal op te stellen en elektronisch beschikbaar te stellen.

Primair doel van de actualisering van het bestemmingsplan is het bieden van een dekkend, actueel (beleids)kader voor de kernen Voerendaal en Kunrade. In beginsel betreft het de vervaardiging van een conserverend bestemmingsplan voor de bestaande/vigerende situatie, waarbij, voorzover deze zich voordoen, ook concrete projecten met een afdoende onderbouwing en positieve gemeentelijke beoordeling (nieuwe ontwikkelingen, legaliseringen) kunnen worden meegenomen. Daarnaast worden in het bestemmingsplan beleidsontwikkelingen meegenomen, zodat sprake is van een actief bestemmingsplan.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

1.2.1 Ligging en begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0001.png"

Begrenzing plangebied op basis van bestemmingsplan Buitengebied 2013

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan wordt gevormd door de woonkernen Voerendaal en Kunrade, alsmede de lintbebouwing langs de Heerlerweg. De exacte begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de begrenzing van het omliggende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', dat als het ware de contramal voor het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0002.png"

Ligging plangebied op topografische ondergrond

Het plangebied Voerendaal-Kunrade is gelegen ten westen van Heerlen. Hier vormt de rijksweg A76 een duidelijke grens. Aan de zuidzijde van het plangebied vormt de rijksweg A79 een harde grens. De kernen Voerendaal en Kunrade zijn in de loop der tijd volledig tegen elkaar aangegroeid. Beide kernen vormen samen de overgang van het verstedelijkte gebied van Heerlen naar het rondom gelegen landelijke gebied.

1.2.2 Geldende bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied gelden momenteel enkele bestemmingsplannen. Daarnaast zijn wijzigingen, vrijstellingen, ontheffingen en omgevingsvergunningen verleend, die integraal worden meegenomen. Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan komen deze oudere plannen te vervallen.

Het gaat hierbij om de volgende (bestemmings)plannen:

Naam   Vaststelling   Goedkeuring   Onherroepelijk  
Bestemmingsplan Voerendaal-Kunrade   4 juli 2005   31 januari 2006   31 maart 2006  
Bestemmingsplan Kapelhof   16 februari 2009   16 Juni 2009   21 augustus 2009  
Bestemmingsplan Spekhouwerstraat - Tenelenweg   29 september 2009   -   1 december 2010  
Bestemmingsplan Kunderberg - Aansluiting A76/A79   3 november 2011   -   6 januari 2012  
Bestemmingsplan Gemeentehuis Voerendaal   15 december 2011   -   10 februari 2012  
Bestemmingsplan Op gen Hek 14 te Voerendaal   13 december 2012   -   22 februari 2013  
Wijzigingsplan Woningbouw Dammerich   11 juni 2013   -   9 augustus 2013  
Wijzigingsplan Woningbouw schoollocatie Kunrade   18 juni 2013   -   9 augustus 2013  
Bestemmingsplan Woning Keerberg   niet bekend   -   niet bekend  
Bestemmingsplan Buitengebied 1996 (alleen m.b.t. locatie Heerlerweg 175)   1 april 1996   12 november 1996   KB 14 februari 2000  
1.2.3 Actualisering

Zoals reeds in paragraaf 1.1 werd aangegeven, heeft dit bestemmingsplan een actualiserend karakter. Afwijkingen van het bestemmingsplan die in het verleden zijn verleend, worden bijgevolg in het onderhavige bestemmingsplan verwerkt. Tevens is tijdens de inventarisatie van het plangebied vastgesteld dat op het perceel aan de Valkenburgerweg 75 nog invulling moet worden gegeven aan een uitspraak van de Rechtbank Maastricht (thans Rechtbank Limburg) van 11 juli 2007.

Samengevat komt het erop neer dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 16 november 2006, gewijzigd bij besluit van 15 mei 2007, vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend voor de gedeeltelijke legalisatie en de uitbreiding van een loods op dit perceel. Concreet werd toestemming verleend voor het gedeeltelijk in stand houden van de bestaande loods, het uitbreiden van de loods aan de achterzijde en voor het aanpassen van de dakhelling. Ondanks het verzoek van de eigenaar werd een uitbreiding aan de voorzijde van de loods niet vergund. In de juridische procedure heeft de Rechtbank het beroep van de eigenaar gegrond verklaard, is de verleende vergunning vernietigd en heeft het college de opdracht gekregen om een nieuw besluit te nemen. Dat is echter niet gebeurd. Om alsnog gevolg te geven aan de opdracht van de Rechtbank, wordt in het bestemmingsplan de loods planologisch vastgelegd. Concreet brengt dit met zich mee dat de bestaande loods planologisch mogelijk wordt gemaakt. De oppervlakte van de loods bedraagt in totaal 331,5 m2, waarvan het college bij haar eerdere besluitvorming in 2006 en 2007 reeds 255 m2 planologisch mogelijk wilde maken. Dat besluit is echter, zoals werd aangegeven, door de Rechtbank vernietigd omwille van het feit dat de weigering van de uitbreiding aan de voorzijde onzorgvuldig was gemotiveerd.

Het planologisch mogelijk maken van de bestaande loods past binnen het centrale criterium waaraan steeds moet worden voldaan: een goede ruimtelijke ordening. Door het reeds aanwezige woonhuis op het perceel is de loods slechts gedeeltelijk zichtbaar vanaf de Valkenburgerweg. Tevens is sprake van een natuurlijke, groene afscheiding ten opzichte van het perceel aan de oostzijde en een goede afscheiding van het perceel aan de westzijde, waardoor vanop de aangrenzende percelen slechts beperkt zicht op de loods mogelijk is. Daarbij komt dat aan de zuidzijde van het perceel het bedrijventerrein “Lindelaufer Gewande” is gelegen. Op deze locatie is bedrijfsbebouwing opgericht die de omvang van de loods aan de Valkenburgerweg 75 ruim overschrijdt. Ook in dat opzicht is dus geen sprake van een onevenredige aantasting van het landschap. Bovendien betreft het een loods die reeds meer dan tien jaar in de huidige omvang aanwezig is en waarover geen recente klachten en/of meldingen zijn ontvangen. Ook voor wat betreft het aantal verkeersbewegingen, geluidsaspecten en overige omstandigheden treedt bijgevolg geen wijziging op ten opzichte van de huidige feitelijke situatie.

1.3 Bij het plan behorende stukken

1.3.1 Nota van uitgangspunten en bedrijvenenquêtes

Als basis voor het actualiseren van de geldende bestemmingsplannen is de bestaande situatie en het ruimtelijke beleid geïnventariseerd. Dit is gedaan aan de hand van een functie-, belemmeringen- en beleidsinventaristatie.

De inventarisatie is in vier delen verricht:

  • I. Inventarisatie Belemmeringen: De thans voorkomende belemmeringen zijn in kaart gebracht aan de hand van de vigerende bestemmingsplannen, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), de risicokaart van de provincie, reacties aangeschreven nutsbedrijven en overige beschikbare informatie.
  • II. Inventarisatie beleid: Relevant beleid is geïnventariseerd, zodat een eventueel benodigde vertaalslag kan plaatsvinden in het bestemmingsplan.
  • III. Inventarisatie Functies: Hierbij zijn aan de hand van de vigerende bestemmingen en de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), de functies zoals bij de gemeente bekend in beeld gebracht, met als resultaat de lijst met discrepanties tussen geldende bestemming en feitelijk gebruik.
  • IV. Een nadere (veld)inventarisatie: Voor de situaties waar uit de voorgaande inventarisaties blijkt dat onduidelijkheid bestond over de thans aanwezige functies of belemmeringen is de situatie ter plaatse bekeken. Daarnaast zijn verschillende bedrijven in het plangebied aangeschreven en is een aantal bezocht om een beter inzicht in de bestaande en toekomstige bedrijfsituatie te krijgen.

De resultaten van deze inventarisatie zijn opgenomen in de 'Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Voerendaal-Kunrade' met daarbij een Inventarisatiekaart belemmeringen (met daarop de zoneringen vanuit de inventarisatie belemmeringen en de inventarisatie beleid) en een Inventarisatiekaart functies (met daarop de constateringen uit de inventarisatie functies en de nadere (veld)inventarisatie).

Op basis van de inventarisatie zijn uitgangspunten geformuleerd voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Ook deze zijn opgenomen in de 'Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Voerendaal-Kunrade' welke is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Voerendaal. Daarmee is deze nota van uitgangspunten dus bepalend voor de inhoud van het bestemmingsplan.

1.3.2 Dit bestemmingsplan

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) staat omschreven wat een bestemmingsplan tenminste moet omvatten. Deze onderdelen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan en zijn als volgt:

  • Toelichting
    De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.
  • Verbeelding
    Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01, zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
  • Regels
    Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. In het Bro zijn standaarden opgenomen voor de regels van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting wordt een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en de daaraan ten grondslag liggende gedachten gegeven. De toelichting bevat de navolgende hoofdstukken:

  • 1. Inleiding: In de Inleiding zijn in het kort de aanleiding en het doel, de ligging en de begrenzing van het plangebied en de thans geldende bestemmingsplannen weergegeven.
  • 2. Gebiedsbeschrijving: Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de ruimtelijke en functione- le karakteristiek van het plangebied. Hierin is ook meteen beschreven hoe de functies worden opgenomen in het bestemmingsplan.
  • 3. Ruimtelijke beleid: Hierin wordt het op het bestemmingsplan van toepassing zijnde beleid weergegeven. Het betreft beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. Tevens is hierbij steeds aangegeven wat de consequenties zijn voor het bestemmingsplan.
  • 4. Omschrijving deelaspecten: In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke sectorale zaken van toepassing zijn voor het plangebied.
  • 5. Planopzet: Het hoofdstuk ‘Planopzet’ vormt het hart van de toelichting en dient om de toegankelijkheid van het bestemmingsplan te vergroten. Hierin vindt nadere uitwerking van de regelgeving plaats. Het is met name bedoeld om te kunnen beoordelen of nieuwe initiatieven c.q. bouwplannen in de geest van het bestemmingsplan passen.
  • 6. Uitvoerbaarheid: Hierin worden de financiële en maatschappelijke haalbaarheid en de procedure beschreven.

Deze toelichting maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade'. Naast deze toelichting behoren de verbeelding en de regels tot dit bestemmingsplan. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch kader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden van de gronden.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het eerste geschrift waarin het dorp Voerendaal genoemd wordt dateert uit de 11e eeuw, te weten een oorkonde van 20 juni 1065. In deze oorkonde staat een vermelding van de inwijding van de Sint-Laurentiuskerk door Paus Leo IX, die op 10 augustus 1049 zou hebben plaatsgevonden. De Sint-Laurentiuskerk bij het centrum is de enige door een paus ingewijde kerk van Nederland. Oudere documenten ontbreken, maar historici vermoeden dat het dorp nog vele eeuwen ouder moet zijn.

Voerendaal was gedurende delen van de 11e eeuw en de 12e eeuw tot onbekende datum het centrum van het geloof binnen een uitgestrekt deel van de streek. Onder andere Kunrade, Ubachsberg en zelfs Heerlen behoorden destijds tot de parochie van Voerendaal. In Heerlen werd al gauw een nieuwe kerk gebouwd en de Sint-Pancratiusparochie opgericht, de andere dorpen volgden pas vele eeuwen later. Ook op bestuurlijk gebied behoren Ubachsberg en Kunrade al van oudsher tot Voerendaal en dat is ongewijzigd gebleven.


Kunrade is van oorsprong een gehucht en heeft nooit een eigen dorpskern gehad. In 1957 kreeg Kunrade een rectoraat en werd er een noodkerk gebouwd, tegenwoordig bekend als het gemeenschapshuis Kunderhoes. De huidige kerk werd tussen 1966 en 1968 gebouwd naar een ontwerp van het architectenduo Swinkels en Salemans.

Bekend uit Kunrade is het Kunrader kalk dat er gewonnen wordt, een mergelachtige steensoort die in de streek vaak gebruikt wordt voor de restauratie van oude bouwwerken. Een steengroeve bevindt zich ten zuiden van het dorp, langs de weg naar Ubachsberg. Een beroemd bouwwerk dat uit het Kunradersteen is vervaardigd is de O.L. Vrouwebasiliek in Maastricht, maar ook oude boerderijen zijn eruit opgetrokken zoals een groot aantal in het dorp zelf. Het gesteente werd al gebruikt door de Romeinen. Bij het dorp, echter buiten het plangebied, zijn de resten van zes oude kalkovens gevonden, de enige in Limburg. Deze zijn te zien langs de weg naar het gehucht Winthagen.


Door Kunrade loopt de onzichtbare oude Romeinse weg Via Belgica, die Keulen via Heerlen met Boulogne-sur-Mer verbond. Nabij de monumentale hoeve Ten Hove, gelegen ten noorden van Voerendaal, zijn vondsten gedaan van de resten van een Romeinse villa, de Villa Rustica Voerendaal-Ten Hove. Deze villa ligt echter buiten het plangebied.

Voerendaal/Kunrade is als kern vooral na de Tweede Wereldoorlog ontstaan. In 1850 was sprake van twee kleine woonvlekken, van elkaar gescheiden door weilanden en broekland met een kleine strook lintbebouwing aan de Valkenburgerweg (Kunrade) en een kerkdorp rondom het Kerkplein (Voerendaal). Rond 1920 is daaraan niet veel veranderd, behalve dat de wegenstructuur herkenbaar en uitgebreid is en het Laurentiusplein als een bijzonder element is toegevoegd. Grote veranderingen hebben zich voorgedaan in de na-oorlogse periode tot 1975, waar de twee delen nog duidelijk zichtbaar zijn: een westelijk cluster en een oostelijk cluster met het Kerkplein als een soort brugverbinding tussen de twee delen en in de periode daarna waar langzamerhand de oostelijke rand is afgerond en de twee delen aan elkaar zijn vastgegroeid.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Voerendaal/Kunrade is in overwegende mate een woonkern waarin van oudsher in en nabij de oude kern en langs de wegen verspreid voornamelijk agrarische bebouwing aanwezig is geweest. Het meest duidelijk komt dat tot uiting langs de Valkenburgerweg waar de kenmerkende bebouwing nog duidelijk herkenbaar is. Deze weg kent nog steeds een sterke menging van functies waar wonen, (agrarische) bedrijvigheid en incidentele winkels elkaar afwisselen, met een concentratie nabij het kruispunt Valkenburgerweg/Hogeweg. Ook de Hoolstraat/Hogeweg is van oudsher een van de belangrijke straten in Voerendaal en kent een menging van wonen met overige functies met een toenemende verdichting van de laatste in noordelijke richting. Het gebied rondom het Kerkplein heeft een duidelijke rol als centrum van voorzieningen.

De aanwezige voorzieningen op het gebied van recreatie en toerisme zijn beperkt van aard, maar toch bijzonder van karakter. De ligging in en op de grens van het Heuvelland biedt vooral mogelijkheden voor toerisme in de vorm van recreatief medegebruik. Het recreatief medegebruik gaat gepaard met kleinschalige ontwikkelingen op het gebied van verblijfsrecreatie. Die ontwikkelingen komen tot uiting in een toenemend aanbod van pensions en verblijfsmogelijkheden in (voormalige) boerderijen.

Bedrijvigheid is met name gelegen langs de Valkenburgerweg waar een lokaal bedrijventerrein is ontstaan (Lindelaufergewande) dat op korte termijn wordt uitgebreid in oostelijke richting. Verspreid in met name het zuidelijk gebied liggen nog enkele agrarische bedrijven.

Aan de oostzijde van de gemeente loopt de autosnelweg A76. In oost-west richting dwars door de gemeente loopt de autosnelweg A79. Binnen de gemeentegrenzen zijn 4 halve aansluitingen op deze autosnelweg: nabij Klimmen (afrit 5) en nabij Voerendaal (afrit 6).

Door de gemeente loopt de spoorlijn Heerlen-Valkenburg-Maastricht. Binnen de gemeentegrenzen liggen twee stations waarvan een in Voerendaal.

2.3 Uitgangspunten functies

2.3.1 Wonen

Functies

In de kernen Voerendaal en Kunrade is 'Wonen' de meest voorkomende functie. In de meeste gevallen gaat het daarbij om eengezinswoningen. In sommige gevallen wordt de woonfunctie gecombineerd met een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf. Dit soort functies is altijd ondergeschikt aan de woonfunctie. In het huidige bestemmingsplan is de beroeps- of bedrijfsfunctie beperkt tot het hoofdgebouw. Met toepassing van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan kan medewerking worden verleend aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in een bijbehorend bouwwerk. Het vigerende bestemmingsplan bevat een uitsterfregeling die inhoudt dat in dergelijke voorkomende gevallen, indien gedurende een aaneengesloten periode van minimaal drie jaren de specifieke bedrijfsmatige functie niet wordt uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mag worden voortgezet. Deze regeling is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Woningtypen

De woningtypen variëren. Wanneer het gaat om de woningen in de oudere delen van de kernen is er vaak sprake van aan-een-gebouwde woningen. Deze zijn veelal gelegen langs de doorgaande wegen. Ook het Kerkplein in Voerendaal kent overwegend gesloten bebouwing. De omgeving van het Laurentiusplein is als oude mijnwerkerskolonie een kenmerkende stedenbouwkundige eenheid. Bij de latere uitbreidingen van de kernen komen ook vrijstaande, geschakelde, twee-onder-één-kap- en rijwoningen voor. De bebouwingsdichtheid van deze buurten is relatief groot. Naast het verschil in woningtypen is variatie ook te vinden in de afmetingen van de woningen. Daarbij valt niet alleen het verschil in de oppervlakte (footprint) op, maar vooral ook het verschil in de goot- en bouwhoogte en kapvorm van de woningen. De meeste woningen hebben een hoogte van één of twee bouwlagen met een kap.

Appartementengebouwen, zoals die in het centrum zijn gebouwd, hebben een hoogte van maximaal drie bouwlagen met een vierde terug gelegen verdieping. Ten behoeve van het behoud van de stedenbouwkundige structuur worden de verschillende typen nader aangeduid middels bouwaanduiding 'vrijstaand', 'twee-aaneen', 'aaneengebouwd' en 'gestapeld'. Ook worden de bouwlagen aangeduid met de bouwaanduiding 'maximum aantal bouwlagen'. Waar dat in het belang is van de stedenbouwkundige en ruimtelijke uitstraling zal gebruik worden gemaakt van de aanduiding 'plat dak', bijvoorbeeld bij bungalows of de woningen aan de Teggert.

Een aandachtspunt op het grensvlak tussen kernen en buitengebied is het gevaar van oprukkende verstening. Het nieuwe bestemmingsplan dient zich, zeker ook in het licht van de versoepeling in het vergunningvrij bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), uit te spreken over de toelaatbaarheid van (bij)gebouwen op de grens naar het buitengebied. Door het hanteren van de bestemming 'Tuin', waarbij de functie als erf wordt uitgesloten, wordt voorkomen dat bebouwing wordt opgericht op gronden die weliswaar tot een woonperceel behoren maar die daarvoor ruimtelijk en stedenbouwkundig minder geschikt worden geacht. Het gaat hierbij veelal om de diepere percelen, waarbij bebouwing bij voorkeur geconcentreerd wordt rond het hoofdgebouw. Deze wijze van bestemmen is toegepast in bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.'. De verwachting is dat, gelet op het karakter van het plangebied Voerendaal-Kunrade, dit slechts beperkt aan de orde zal zijn.

Potentiële bouwkavels, die op grond van het geldende bestemmingsplan met afwijking kunnen worden gerealiseerd, worden gerespecteerd met dien verstande dat de eisen uit het volkshuisvestingsplan aan de voorwaarden worden toegevoegd. In het nieuwe plan zal rekening gehouden moeten worden met de nieuwe directe rechten op de locaties Dammerich, Kapelhof en Clermontstraat, zoals die in de separate project-bestemmingsplannen zijn vastgelegd. De aanwijzing van nieuwe indirecte bouwtitels is niet voorzien. Dit past niet in het gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid.

Demografische ontwikkelingen leiden er toe dat de bevolking ouder wordt. Mensen hebben de voorkeur om zo lang mogelijk in hun bekende en vertrouwde omgeving te blijven wonen. Waar mogelijk en wenselijk schept het bestemmingsplan mogelijkheden voor levensloopbestendig (ver)bouwen. Een separate regeling ten behoeve van mantelzorg is niet in het bestemmingsplan opgenomen, aangezien de landelijke wetgever met betrekking tot dit onderwerp in regels heeft voorzien. In het Besluit omgevingsrecht zijn sinds 1 november 2014 namelijk regels opgenomen waardoor het verlenen en/of ontvangen van mantelzorg binnen bestaande bebouwing is toegelaten en het ook eenvoudiger is geworden om bebouwing ten behoeve van mantelzorg op te richten. Een aanvullende regeling in het bestemmingsplan heeft dan ook geen toegevoegde waarde.

De regeling inzake Wonen sluit aan bij de regeling in het bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.'. De algemene bouwregel inzake het hanteren van een minimale dakhelling van het hoofdgebouw is geschrapt, om te voorkomen dat bij uitbreiding van de woning perse een minimale dakhelling is vereist. Hiermee wordt onnodige procedurelast tegengegaan.

2.3.2 Maatschappelijk en sportaccommodatie

Binnen het plangebied is aan de Goswijnstraat een gemeentelijke sportaccommodatie gelegen. Deze accommodatie met sportvelden ten behoeve van ondermeer voetbal en tennis alsmede een zwembad en sporthal, wordt van een passende regeling voorzien.

Daarnaast liggen binnen het plangebied diverse gebouwen met maatschappelijke functies zoals een cultureel centrum, een gemeenschapshuis, kerken en een basisschool. In dit kader is ook van belang de ontwikkeling op het Dammerich-terrein te noemen. Hier is een artsenpraktijk met apotheek gebouwd. Verder is op korte termijn de uitbreiding van het verzorgingshuis een feit. Deze nieuwe ontwikkelingen zijn in onderhavig bestemmingsplan ingepast.

Binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' en Sport' is een aanvullende regeling opgenomen ten behoeve van ondergeschikte (paracommerciële) horeca.

2.3.3 Detailhandel

Het centrum van Voerendaal kent een gemêleerd functie-aanbod. Het bestaande detailhandelaanbod is geconcentreerd rondom het Kerkplein, Furenthela en de Spekhouwerstraat. In het kernplan is de ontwikkeling voorzien van de bouw van een supermarkt en andere winkels. In het centrum wordt ook gewoond. In hoofdzaak gebeurt dat boven de winkels. Langs de Hogeweg en een deel van de Valkenburgerweg en Heerlerweg is in het bestemmingsplan een centrum-zonering aangewezen, waarbinnen een ruimere uitwisseling van functies is toegestaan. Deze zone is in het geldende bestemmingsplan opgenomen om de bestaande winkelvoorzieningen langs die wegen te erkennen als een ondersteunende structuur voor detailhandel en bedrijvigheid.

In onderhavig bestemmingsplan is de regeling overeenkomstig het geldende bestemmingsplan overgenomen. Binnen het plangebied is echter sprake van een aantal locaties waar percelen ten behoeve van detailhandel geclusterd zijn gelegen. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan de Valkenburgerweg-Heerlerweg, het Kerkplein, de Tenelenweg en de Hogeweg. Het is van belang om bestaande leegstand op deze locaties zo veel mogelijk weg te werken en verdere leegstand te vermijden. Dit doel kan worden bereikt door een verbreding van de gebruiksmogelijkheden op deze locaties toe te staan. Er is voor gekozen om deze verbreding niet in het bestemmingsplan op te nemen, maar om hieromtrent beleid vast te stellen. Gelijktijdig aan het vaststellen van het bestemmingsplan is zogenaamd 'kruimelgevallenbeleid' vastgesteld dat specifiek voorziet in de mogelijkheid om de gebruiksmogelijkheden op percelen met de bestemming 'Detailhandel' ter verruimen met onder andere kantoor, bedrijf in categorie 1, etc. De grondslag om de verbreding toe te staan, is terug te vinden in de artikelen 2.12, eerste lid, sub a onder 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 4, negende lid Bijlage II Bor. Samengevat komt deze bevoegdheid erop neer dat het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kan verlenen voor het wijzigen van het gebruik van bouwwerken en van het bij die bouwwerken behorende aansluitend terrein.

2.3.4 Recreatie en toerisme

De kernen Voerendaal en Kunrade is meer verstedelijkt dan het platteland van Voerendaal. Het aanbod aan bed & breakfast, vakantiewoningen en groepsaccommodaties is dan ook uiterst gering. Verder is de camping Kapelhof tijdens de vorige planperiode opgeheven. Ter plekke wordt op een gedeelte van het terrein woningbouw ontwikkeld.

Ontwikkelingen worden getoetst aan de 'Visie Verblijfsrecreatie in Voerendaal'.

2.3.5 Agrarische bedrijven en grondgebruik

De gemeente Voerendaal heeft een relatief sterk agrarisch profiel. Uit recent onderzoek blijkt dat ca. 80% van het grondgebied van de gemeente Voerendaal agrarisch in gebruik is. Een kleine verschuiving binnen de agrarische sector heeft grote gevolgen. De meeste agrarische bedrijven zijn echter gelegen buiten het plangebied. De enkele bedrijven die zijn gelegen binnen de woonkern Voerendaal-Kunrade hebben, omdat zij zijn gelegen in een directe woonomgeving, geen of slechts weinig uitbreidingspotentieel. Uitgangspunt is om de bouwkavel van de binnen het plangebied gelegen agrarische bedrijven, mits deze nog als zodanig functioneren, te behouden overeenkomstig de rechten uit het bestaande plan. Is de verwachting echter dat de bedrijven binnen de planperiode hun activiteiten beëindigen, zal in overleg met de betrokken agrariër gezocht worden naar een passende herbestemming.

In dit bestemmingsplan is voor vrijkomende agrarische bebouwing een regeling opgenomen overeenkomstig het VAB-beleid (zie paragraaf Beleidsnota Vrijkomende Agrarische Bebouwing). Onderhavig bestemmingsplan bevat ook afwijkingsregels voor verbreding van activiteiten, zoals het bieden van recreatief nachtverblijf, zorgverlening of lichte horeca.

2.3.6 Overige bedrijvigheid

In de kernen is van oudsher (kleinschalige) bedrijvigheid gelegen. Langs de Valkenburgerweg-Heerlerweg liggen enkele grotere bedrijven. Het plangebied omvat ook het bedrijventerrein Lindelaufer Gewande fase I en II. Ter hoogte van de Midweg is een bedrijventerreinontwikkeling voorzien. In principe doorloopt deze ontwikkeling een afzonderlijk planologisch traject.

Het bestemmingsplan beoogt de aanwezige bedrijven een goed vestingsklimaat te bieden met waar mogelijk voldoende uitbreidingsmogelijkheden, zonder dat het woonklimaat in de kernen negatief wordt beïnvloed. De algemene doelstelling is dat bij wijziging van de bedrijfsactiviteiten, voor zover die niet zijn gelegen op het bedrijventerrein, deze hooguit een vergelijkbare of liever een kleinere impact hebben op de landschappelijke en natuurlijke waarden, de leefomgeving en de ruimtelijke karakteristiek van het gebied. De bestaande situatie en geldende juridisch-planologische regeling vormen het uitgangspunt voor het bestemmingsplan, wat inhoudt dat binnen de bestemming 'Bedrijf' uitsluitend categorie 1 en 2 wordt toegestaan, tenzij het bestaande bedrijven betreft met een hogere categorie. Deze bedrijven, vooral gelegen langs de doorgaande weg (Heerlerweg en Valkeburgerweg) worden positief bestemd maar wel specifiek aangeduid. Ten aanzien van deze bedrijven geldt reeds de regeling, dat indien gedurende een aaneengesloten periode van minimaal drie jaren de specifieke bedrijfsmatige functie niet is uitgeoefend, daarna alleen een activiteit in een lagere milieucategorie is toegestaan.

Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3. Grenzend aan de woonpercelen zijn uitsluitend bedrijven van categorie 1 en 2 toegestaan. In het bestemmingsplan wordt een lijst met toegestane bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het vigerend beleid wordt overgenomen, met dien verstande dat op het bedrijventerrein ook detailhandel in volumineuze goederen mogelijk wordt gemaakt. Het college heeft in dat kader bij besluit van 16 juni 2015 bepaald wat onder volumineuze goederen moet worden verstaan. Ook deze definitie is in de planregels verwerkt.

Bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd. Nieuwe bedrijfswoningen zijn uitgesloten.

2.3.7 Natuur en landschap

Aan de randen van de kernen Voerendaal en Kunrade, op de overgang naar het buitengebied, zijn meerdere landschapstypen herkenbaar. Specifieke gebieden met overwegend een landschappelijk en natuurlijk karakter maken echter geen deel uit van het plangebied. Wel is een groter aaneengesloten agrarisch gebied gelegen in het zuiden van het plangebied langs de grens met de autosnelweg A79. Hier is de agrarische bestemming gehandhaafd.

2.3.8 Groen

De hoofdgroenstructuur in het plangebied draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van wonen en de beleving van de woonomgeving. Deze zal dan ook in een aparte bestemming 'Groen' worden opgenomen. Dit geldt onder meer voor het parkgebied, het gebied achter de Jeustraat, langs de spoorbaan en langs de Hongerbeek. De in het gebied voorkomende waterlopen, zoals de Hongerbeek en de Dammerscheiderbeek zijn voorzien van een bestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan.

2.3.9 Ontwikkelingen

De inventarisatie wijst uit dat binnen de kernen Voerendaal-Kunrade een aantal (grootschalige) concrete ontwikkelingen op de agenda staan c.q. stonden. Het merendeel van deze ontwikkelingen is inmiddels (gedeeltelijk) gerealiseerd en deze zullen integraal in het op te stellen bestemmingsplan worden opgenomen. Het betreft:

  • 1. Realisatie brede school:
    Op 6 juni 2008 heeft de Cortemich Brede School Voerendaal haar deuren geopend aan de Cortemich 2 te Voerendaal. Voor de brede school is een passende bestemming opgenomen.
  • 2. Realisatie woningbouw Dammerich-terrein:
    Op het terrein van de voormalige basisschool Dammerich worden grondgebonden patiowoningen gerealiseerd. De nieuwbouwwoningen bestaan uit twee bouwlagen, waarbij de tweede bouwlaag van beperktere omvang is dan de eerste bouwlaag. Levensloopbestendig wonen is een belangrijk uitgangspunt van deze woningen.
    De ruimtelijke uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan zijn:
    • a. een goede verbinding met het parkgebied 't Brook;
    • b. een heldere stedenbouwkundige structuur;
    • c. afstemming op de bestaande bebouwing;
    • d. het realiseren van een aantrekkelijk woonklimaat.

De vigerende rechten uit het wijzigingsplan zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

  • 3. Dammerich:
    Naast de realisatie van woningbouw op het terrein Dammerich zijn een nieuw gemeentehuis en een AHOED (apotheek en huisartsen onder een dak) gerealiseerd waarvoor afzonderlijke planologische procedures zijn doorlopen. Tevens wordt thans het zorgcomplex van zorginstelling Cicero getransformeerd en is het complex uitgebreid met 32 pg-units. Hiervoor is separaat een planologische procedure doorlopen. De vigerende rechten uit het separaat bestemmingsplan zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
  • 4. Realisatie woningbouw Onze Lieve Vrouweplein:
    Ter plekke van de voormalige basisschool Kunrade wordt een woningbouwproject gerealiseerd, bestaande uit 20 levensloopbestendige woningen. De woningen worden gesitueerd in 6 clusters. Levensloopbestendig wonen is een belangrijk uitgangspunt van deze woningen.
    De stedenbouwkundige uitgangspunten die aan het bouwplan ten grondslag liggen zijn:
    • a. beleving van het water;
    • b. koppeling van de groenstructuur;
    • c. collectieve/recreatieve ontmoetingsruimtes;
    • d. wonen in het groen.

De vigerende rechten uit het wijzigingsplan zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

  • 5. Realisatie Kernplan:
    Het Kernplan Voerendaal bestaat uit een integrale herontwikkeling van de bebouwing voor wonen en retail enerzijds en reconstructie van de omliggende wegen anderzijds. De wegen rondom het Kernplan, het Kerkplein, de Spekhouwerstraat en parkeerplaatsen achter de Borenburg worden opnieuw aangelegd. Zowel boven als onder de grond wordt een moderne infrastructuur gerealiseerd, waarbij tevens een degelijke groenstructuur een plek heeft. Voorop staat uiteraard het goed functioneren van het centrum waarbij ruimte is voor winkelend publiek, voetgangers, fietsers, laad- en losverkeer en parkeren. Maar tevens wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de uitstraling, die recht moet doen aan het centrumgebied van Voerendaal.
    Het Kernplan II Voerendaal bestaat uit de herontwikkeling van het terrein dat omsloten wordt door de Spekhouwerstraat, het Kerkplein en de parkeerplaatsen aan de achterzijde van de Borenburg. In dit gebied komen kleinschalige commerciële ruimten, appartementen en een nieuwe supermarkt, door middel van verplaatsing van de bestaande supermarkt. Het doel is een aantrekkelijk en goed functionerend centrum te realiseren voor nu en voor de toekomst van Voerendaal. Het kernplan doorloopt een separate planologische procedure voorafgaand aan de herziening van het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade'.
  • 6. Realisatie woningbouw Spekhouwerstraat-Tenelenweg:
    De invulling van het inbreidingsplan omvat in totaal tien geschakelde grondgebonden woningen, acht levensloopbestendige woningen, vier halfvrijstaande woningen en 10 tweekamerappartementen (voor starters en alleenstaanden). Centraal binnen deze ontwikkeling staat de introductie van een intieme pleinruimte, die door woningen wordt begrensd. Deze pleinruimte vormt de beëindiging van een langzaam verkeersroute vanuit het parkje in het woonhof aan het Laurentiusplein. Deze route zorgt voor een zichtlijn vanaf het Laurentiusplein tot aan de Spekhouwerstraat. De nieuwe naamgeving van het plein is Amacahof. Hiervoor is separaat een planologische procedure doorlopen. De vigerende rechten uit het separaat bestemmingsplan zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
  • 7. Herontwikkeling Tenelenweg-Laurentiusplein-Vicentiusstraat:
    Woningstichting Voerendaal is voornemens om over te gaan tot herstructurering van het gebied Tenelenweg, Laurentiusplein en Vicentiusstraat (TLV). Het betreft in deze een gebied van 68 woningen. Op grond van de kwalitatieve opgave waar Voerendaal voor staat, zullen betreffende woningen gefaseerd worden gesloopt en zullen 51 levensloopbestendige huurwoningen worden teruggebouwd. Het nieuwbouwproject TLV is gebaseerd op de oude mijnwerkerskolonie ontworpen door architect Jan Stuyt. De karakteristieke uitstraling van de mijnwerkershuizen wordt in ere gehouden en zal terug te zien zijn in de nieuwbouw. Hiervoor is separaat een planologische procedure doorlopen. De vigerende rechten uit het separaat bestemmingsplan zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
  • 8. Kapelhof:
    Op het terrein van de voormalige camping worden/zijn 6 gestapelde starterswoningen en 11 grondgebonden woningen gerealiseerd. Deze woningbouwontwikkeling is reeds via een separaat bestemmingsplan geregeld. De vigerende rechten uit het separaat bestemmingsplan zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke beleid

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

3.1 Europees en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0003.png"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. In de SVIR zijn deze nationale opgaven uit de nationale ruimtelijke structuur aangevuld met regionale opgaven. Voerendaal is gelegen in de regio Brabant en Limburg. De opgave van nationaal belang binnen deze gemeente is het tot stand brengen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden. Deze opgaven liggen echter in het buitengebied en zijn niet van toepassing op dit kernplan.

3.1.2 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen (vastgesteld d.d. 12 oktober 2012) bevat een ruimtelijk-economische visie op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De Structuurvisie Buisleidingen bevat de lange termijnvisie op het buisleidingentransport en bepaalt ondermeer de ruimtereservering noodzakelijk voor een duurzaam transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Het gaat daarbij met name over het transport over land van aardgas, olie- en olieachtige producten en CO2. Deze leidingen kunnen in handen zijn van particuliere bedrijven of de overheid (leidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie).

Conform de Structuurvisie Buisleidingen is in het oosten van het plangebied een ruimtereserveringsstrook voor buisleidingen gelegen. Deze strook is op de verbeelding aangegeven en in de regels opgenomen als dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'.

3.1.3 Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte

De monumentenzorg in Nederland is de laatste jaren gemoderniseerd. Hierdoor is onder andere de verankering van de zorg voor cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening een feit geworden. Op deze manier wordt een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed gewaarborgd bij de veelal snelle ontwikkelingen die zich voor doen bij de inrichting van de stad en het platteland.

De verankering krijgt gestalte op een tweetal manieren. Enerzijds is het van belang om cultureel erfgoed volwaardig mee te nemen in de ruimtelijke afwegingsprocessen ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. De verplichting hiertoe is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 4, van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit artikel schrijft namelijk voor dat de overheid bij het nemen van een planologisch besluit (bijv. bestemmingsplan, beheersverordening of projectbesluit) verplicht is om in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

Anderzijds is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. Op die manier maken overheden namelijk duidelijk welke waarden zij van publiek belang vinden. De Rijksoverheid doet dit middels de Visie erfgoed en ruimte (Kiezen voor karakter), welke in 2011 is vastgesteld. Deze visie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en versterkt bovendien het sectorale instrumentarium van de monumentenzorg (Monumentenwet 1988).

De visie Erfgoed en ruimte heeft twee doelen. In eerste instantie geeft het Rijk met de visie aan op welke manier ze zelf belangen behartigt die betrekking hebben op gebiedsgerichte erfgoedzorg, welke prioriteiten hierbij gesteld worden en op welke wijze er wordt samengewerkt met zowel publieke als private partijen. In tweede instantie geldt de visie als referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer. Het is dus essentieel dat ruimtelijke ordening en erfgoed elkaar in een vroeg stadium van het plantraject vinden. Cultuurhistorische waarden zullen daarvoor bewust meegenomen moeten worden in de planvorming.

In het bestemmingsplan zijn regelingen opgenomen voor de bescherming van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen (rijksmonumenten, karakteristiek/beeldbepalende objecten) en stedenbouwkundige patronen (Laurentiusplein e.o.). Daarnaast zijn mogelijkheden voor een doelmatig hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen(complexen) opgenomen (ruimere bestemmingsomschrijving, wijzigingsmogelijkheden).

3.1.4 Wet op de archeologische monumentenzorg

Europese richtlijnen

Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen.

Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  • Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden:
    Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn;
  • Behoud in situ:
    Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tast- en goed zichtbaar blijven.
  • Verstoorder betaalt:
    Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Doorvertaling naar Nederlands beleid

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen bescherming van het archeologisch erfgoed en het bestemmingsplan. De kern van het verdrag van Malta behelst dat archeologische waarden (het bodemarchief) volwaardig mee moet worden gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg is onderdeel van de Monumentenwet 1988. In artikel 38a van deze wet is omschreven dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en -monumenten.

Op basis van de geldende archeologische beleidskaart (2013) zijn in het bestemmingsplan beschermende regelingen opgenomen voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden, uitgesplitst naar de toegekende waarde (hoog, middelhoog, laag), door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met bijbehorende kaart in de bijlagen bij de regels.

3.1.5 Flora en Faunawet, Natura 2000, Vogel- en Habitatrichtlijnen

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van de natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk). De soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 die op 1 oktober 2005 in werking is getreden.

De bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is geregeld in artikel 6 van de Habitatrichtlijn (HRL). In dit artikel is een afwegingskader opgenomen, waarin is bepaald of een initiatief in of nabij een dergelijk gebied mogelijk is. Aan de hand van dit afwegingskader kan men bepalen welke aspecten in een onderzoek aan de orde moeten komen en welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.

De Flora- en Faunawet (2002) voorziet in de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en diersoorten. In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen, hetgeen inhoudt dat eenieder handelingen achterwege moet laten waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze schade toebrengen aan in het wild levende soorten.

In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk een ontheffing te krijgen van de hiervoor genoemde verboden. Bij het beoordelen van aanvragen voor zo'n ontheffing wordt in het vrijstellingenbesluit (AMvB 2005) onderscheid gemaakt in verschillende categorieën van soorten. Hierin worden de door de Flora- en Faunawet beschermde soorten in verschillende categorieën onderverdeeld. Afhankelijk van de categorie waarin een bepaalde soort valt is een ontheffing noodzakelijk of kan een vrijstelling gelden.

Het voorgaande houdt in dat bij ingrepen met effecten op beschermde soorten, maatregelen zijn vereist die een gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten waarborgt en waarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden op beschermde soorten. Bij de beschermde soorten moet er dus altijd voor gezorgd worden dat zij hun leefgebieden behouden of nieuwe leefgebieden krijgen.

Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een nadelige invloed kunnen uitoefenen op de in de omgeving van het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.

Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer. Nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, wel is in onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden met de eisen ten aanzien van planologische- en juridische regeling op het gebied van waterhuishoudkundige aspecten, zoals gesteld door het waterschap en in het 'Gemeentelijk Waterplan'.

3.1.7 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4): 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid (2001)' wordt de wil uitgesproken om een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Het NMP4 heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten. De aandacht van dit milieubeleidsplan gaat hoofdzakelijk uit naar de duurzaamheid van de samenleving. Op basis van enkele hardnekkige milieuproblemen (onder andere klimaatverandering en overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen) en het uitgangspunt van duurzaamheid is in het NMP4 een vierledige ambitie neergelegd:

  • Mondiaal: beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen en bescherming biodiversiteit;
  • Nederland: natuur en biodiversiteit;
  • Nederland: gezond en veilig;
  • Nederland: hoogwaardige leefomgeving.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het ontstaan of verergeren van milieuproblemen. Duurzaamheid staat voorop in het plan. Bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn, zal worden gewaarborgd dat aan de relevante milieuregelgeving wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden.

Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de provinciale basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid, die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. De verantwoordelijkheid ligt zo veel mogelijk bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • En uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze zijn uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

Zone   Omschrijving   Accenten  
Stedelijk centrum   De grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geeft   - Ontwikkeling centrum-stedelijk woonmilieu;
- Bovenregionaal verzorgend centrum voorzieningen en detailhandel;
- Multimodaal bereikbaar;
- Cultuurhistorie.  
Bedrijventerrein   Specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid.   - Ruimte voor bedrijvigheid;
- Optimale bereikbaarheid;
- Duurzame inrichting en gebruik.  
Overig bebouwd gebied
 
Gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps
karakter.  
- Transformatie regionale woningvoorraad;
- Bereikbaarheid;
- Balans voorzieningen en detailhandel;
- Stedelijk groen en water;
- Kwaliteit leefomgeving.  

De laatste twee zones komen voor in onderhavig plangebied. Het grootste deel van het plangebied ligt in 'Overig bebouwd gebied'. Het bedrijventerrein in het zuidwesten ligt binnen de zone 'Bedrijventerrein'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0004.png"

Uitsnede kaart 1 Zonering Limburg

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

Zone   Omschrijving   Accenten  
Goudgroene natuurzone   Gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle
flora en fauna, vaak van (inter)nationale betekenis (zoals de Natura2000-gebieden).  
- Realisatie areaaluitbreiding natuur;
- Recreatief medegebruik;
- Terugdringen milieubelasting.  
Zilvergroene natuurzone   Landbouwgebieden waar grote kansen liggen voor ontwikkeling van natuurwaarden.   - Ontwikkeling grondgebonden landbouw;
- Beheer en ontwikkeling flora en fauna;
- Recreatief medegebruik.  
Bronsgroene landschapszone   Beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap. Omvat ook het winterbed van de Maas.   - Kwaliteit en functioneren regionaal watersysteem;
- Ontwikkeling landbouw in balans met omgeving;
- Versterken kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie;
- Recreatief medegebruik.  
Buitengebied   Alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.   - Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw;
- Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw;
- Kwaliteit en functioneren ondergrond.  

De zuidelijke kernrand van onderhavig plangebied vallen binnen de zone 'Buitengebied'. Rondom het plangebied komen de overige drie natuurzones voor. Het plangebied zelf ligt hier echter buiten.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Tevens voorziet het plan niet in grootschalige ontwikkelingen van nieuwe woongebieden in de vorm van uitleglocaties buiten het 'Overig bebouwd gebied'.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden tevens in de Omgevingsverordening juridisch geborgd. Daarnaast is voor Voerendaal-Kunrade relevant dat de Verordening Wonen Zuid-Limburg is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Bodembeschermingsgebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bodembeschermingsgebied Mergeland. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige – en bijzondere – biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing.

Het bodembeschermingsgebied is als gebiedsaanduiding op de verbeelding en in de regels opgenomen.

3.2.3 Verordening Wonen Zuid-Limburg en Beleidsregel Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg

Met name in Zuid-Limburg is zichtbaar dat de huidige woningvoorraad de werkelijke woningbehoefte ruimschoots overschrijdt. Bovendien is er in tal van bestemmingsplannen een planvoorraad vastgelegd, waarvan al zeker is dat daaraan geen behoefte meer bestaat.

Verdere groei van de planvoorraad is overbodig. Het is de ambitie van de provincie om de woningmarkt weer zo ver mogelijk op orde te brengen. In dat kader hebben Provinciale Staten van Limburg op 21 juni 2013 de Provinciale Verordening 'Wonen Zuid-Limburg' vastgesteld.

In de verordening is bepaald dat in Zuid-Limburg geen plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen ter afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening) mogen worden vastgesteld voor het bouwen van nieuwe woningen (d.w.z. nieuwe bouwtitels voor woningen), tenzij die woningen voldoen aan door GS vast te stellen kwaliteitscriteria of het de toevoeging van maximaal één woning betreft.

Op 2 juli 2013 heeft Gedeputeerde Staten de beleidsregel Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg vastgesteld. Kortweg houdt de beleidsregel in dat er alleen nog nieuwe woningbouwplannen, die niet planologisch zijn verankerd, mogen worden gemaakt, als:

  • minimaal hetzelfde aantal woningen wordt gesloopt (tenzij sprake is van een herstructureringsproject waarbij al eerder sloop heeft plaatsgevonden of er sprake is van kwantitatieve toevoeging van woningen binnen een bestaand gebouw, waarbij de bebouwde oppervlakte met maximaal 10% mag toenemen), én
  • de woningen voldoen aan vier van de volgende zes kwaliteitscriteria:
    • 1. Het plan betreft een inbreidingslocatie, volledig gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied.
    • 2. Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het plan bijdraagt aan een versterking van de woonmilieus.
    • 3. Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het plan bijdraagt aan kansrijke woningmarktsegmenten.
    • 4. Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het aantal te realiseren woningen is opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering.
    • 5. Het plan betreft een of meer van de volgende situaties:
      • a. een binnenstedelijk revitaliserings- of herstructureringsproject;
      • b. kwantitatieve toevoeging van woningen binnen een bestaand gebouw (met maximaal 10% toename van de bebouwde oppervlakte).
    • 6. Het schrappen van bestaande, harde plancapaciteit van kwantitatief minimaal hetzelfde aantal woningen als wordt toegevoegd door het nieuwe plan.

Op de toevoeging van maximaal één woning is het verbod van toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad zoals aangegeven niet van toepassing. De provincie heeft aangegeven het toevoegen van één woning echt als uitzonderingssituatie te zien. Onderhavig bestemmingsplan regelt uitsluitend de bestaande planologische situatie en voorziet niet in de directe mogelijkheid tot het ontwikkelen van één of meerdere nieuwe woningen, die onder de huidige vigerende situatie nog niet planologisch zijn verankerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het provinciaal beleid.

3.2.4 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2009-2015 en een uitwerking van het waterbeleid in het POL2014, op basis van de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet. Samen met het Nationale Waterplan van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg van de beide Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het Stroomgebiedbeheersplan Maas.

De waterbelangen worden in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

3.2.5 Interim belangenstaat 2012-2013

De provincie Limburg heeft in het kader van artikel 3.1.1, lid 1 van het Bro de Provinciale belangenstaat opgesteld. Dit is een lijst met diverse provinciale belangen die in het geding kunnen komen bij ruimtelijke plannen. Op basis van deze staat kan bepaald worden of het noodzakelijk is de provincie Limburg bij het vooroverleg te betrekken. De betrokkenheid van de provincie bij het vooroverleg is noodzakelijk wanneer er inderdaad provinciale belangen aan de orde zijn bij het ruimtelijke plan.


Na het doorlopen van de stappen zoals opgenomen in de Interim belangenstaat 2012-2013 kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan van dien aard is (conserverend) dat hiervoor geen vooroverleg met de provincie Limburg noodzakelijk is. Echter gezien de grootte van het plangebied zal het plan wel worden voorgelegd aan de provincie. De uitkomsten van het vooroverleg komen terug in paragraaf 6.2.2 van deze toelichting.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Regio Parkstad Limburg 'ruimte voor park & stad'

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de regio Parkstad is in 2009 vastgelegd in de Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. De Structuurvisie schetst die ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen. Want de lijnen die deze visie uitzet vormen géén strak keurslijf, maar biedt veel meer een aanzet om met alle partijen - markt, overheden en bewoners - samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak op te starten.

De structuurvisie kent zes pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de vier grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen.

Dit alles is vertaald naar zeven ontwikkelingszones: Noordflank, Oostflank, Zuidflank, Westflank, Gravenrode, Via Belgica en Herstructurering stedelijk gebied. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de ontwikkelingszone Via Belgica. Voor de Via Belgica, een internationale werktitel voor de naamloze Romeinse heirbaan, is het idee om van deze historische as de verbindende schakel te maken in het beleven van de gemeenschappelijke Romeinse geschiedenis en als cultuurhistorisch product te ontwikkelen. Daarnaast kan deze as ook dienen als beeldmerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0005.png"

Uitsnede beheer- en sturingskaart Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad 2030

De structuurvisie is opgemaakt in een ontwikkelingskaart en een beheer- en sturingskaart. De beheer- en sturingskaart is een optelling van de thematische kaarten en spelregels. Het biedt een planologisch kader voor het beheer van de bestaande gebiedskwaliteiten en sturing voor gebiedsontwikkelingen. Voor elke plek in de regio zijn spelregels voor de verschillende thema's beschreven. Daarbij is een matrix te vinden waarin per thema de eenheden XL-L-M-S worden gehanteerd. Bij XL- en L-gebieden is sprake van hoge regionale relevantie. Bij M-gebied is dit al minder en bij een S-gebied is de noodzaak om vanuit een regionaal perspectief te werken en aan te sturen minder of niet aanwezig. Aan deze eenheden is een kleur gekoppeld. Deze refereert aan de verschillende thema's.

Voor grote delen van het plangebied, geldt voor de rode, oranje en blauwe thema's een 'S'. Ook het bedrijfsterrein in het zuidwesten van het plangebied heeft voor het paarse thema een 'S'. Dat wil zeggen dat er geen noodzaak is om ontwikkelingen vanuit een regionaal perspectief uit te werken of aan te sturen.

Het centrumgebied kent een hogere regionale relevantie. Hier geldt voor het rode thema een 'L'. Het gebied is een stedelijk subcentrum, met een dichtheid van <70 woningen/ha. en hier mag op grond van de regionale structuurvisie bebouwing t/m 4 bouwlagen worden opgericht. De kenmerken van dit gebied zijn differentiatie, eigenheid en multifunctioneel. Algemeen geldt hier inbreiden voor uitbreiden. Structuurversterking en herstel van stadsranden, centra en radiaalwegen zijn hier aandachtpunten. De blauwe 'M' in het centrumgebied geeft aan dat het een wijk- of dorpscentra is, gericht op de dagelijkse verzorging. Het centrum van Voerendaal met de focus op de termen 'knus', 'kleinschalig', 'multifunctioneel' en 'flexibiliteit'. Het ruimtelijk ontwikkelingskader vanuit de oranje 'M' in het centrumgebied betekent Rust, Ruimte en Groen. Kleinschalige lokale, mogelijk regionale, natuur, cultuur en dorpsbeleving.

Ook voor het gebied rondom het park geldt een 'M' voor de oranje en groene thema's. De groen 'M' geeft als doel behouden, verbeteren, beheren. In deze gebieden leiden nieuwe ontwikkelingen tot een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische structuur, watersystemen, bos-, natuur- en landschapswaarden.

3.3.2 Regionale Woonstrategie 2012-2020, Kiezen voor Parkstad

De woonregio Parkstad bestaat uit de gemeenten Heerlen, Onderbanken, Brunssum, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Simpelveld en Voerendaal. Deze woonregio heeft tot januari 2015 de status van een WGR+-regio, waardoor onder andere op het beleidsterrein 'Wonen en de Herstructurering van wijken en kernen', in het kader van de demografische ontwikkelingen, de bevoegdheden bij de Stadsregio Parkstad Limburg zijn belegd.

Door de structurele bevolkingsafname en de verandering van de bevolkingssamenstelling is de woningbouwopgave in Parkstad Limburg een kwalitatieve vervangingsopgave: herstructurering en transformatie van het woningbezit. De kwalitatieve transformatieopgave betreft de vervangingsopgave van circa 13.000 bestaande woningen.

3.3.3 Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016

De gemeenten in de stadsregio parkstad Limburg hebben samen de Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 opgesteld. Het doel van de regionale woningmarktprogrammering is om volume terug te brengen in de woningbouwprogrammering en daarbij te sturen op de kwaliteit.

De stadsregio Parkstad Limburg wil de herstructurering van de bestaande woningvoorraad stimuleren. In dat kader is een kwalitatief afwegingskader opgesteld. De algemene lijn van dit afwegingskader is dat vanuit markttechnisch oogpunt afstand gedaan wordt van minder aantrekkelijke woningen ten faveure van markttechnisch relatief goede plannen. De geprogrammeerde plannen (verankerd in de zgn. envelop 2012-2020) zijn per gemeente en per plan afgezet tegen het kwalitatieve afwegingskader. Naar aanleiding hiervan zijn de geplande woningbouwplannen verdeeld in de volgende categorieën:

De bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:

  • 1. Categorie 1: herstructureringsprojecten : Woningbouwprojecten, met een netto toevoeging kleiner dan 0, zoals herstructureringsprojecten en businesscases. Deze projecten worden niet meegenomen in het afwegingskader aangezien er geen uitbreiding van het aantal woningen in de bestaande woningvoorraad plaatsvindt.
  • 2. Categorie 2: Goede projecten : Hieronder vallen de bestaande woningbouwprojecten, met een netto toevoeging groter dan 0, die volgens het afwegingskader een bovengemiddeld goede locatie en een goede productmarktcombinatie hebben. Het leidende principe bij deze projecten stelt dat er behoefte is aan de productmarktcombinatie en de locatie vanuit een marktperspectief heel aantrekkelijk is. Deze pareltjes zouden met voorrang tot ontwikkeling moeten worden gebracht. Wel moet er voor gewaakt worden dat teveel van deze projecten de markt kan verzadigen. De toevoegingen voortkomend uit deze categorie projecten moeten op het niveau van woongebieden wel voldoen aan de gestelde uitgangspunten in de Envelop 2012-2020.
  • 3. Categorie 3: De juiste plek verdient de juiste woning : Woningbouwprojecten, met een netto toevoeging groter dan 0, die wél een goede locatie bevatten, maar geen goed product bevatten vallen onder categorie 3. Deze woningbouwprojecten hebben wel een aantrekkelijke locatie, maar er is geen behoefte aan de betreffende productmarktcombinatie. Deze projecten zouden op termijn tot ontwikkeling kunnen komen mits de product-markt-combinatie wordt aangepast. De toevoegingen voortkomend uit deze categorie projecten moeten op het niveau van woongebieden wel voldoen aan de gestelde uitgangspunten in de Envelop 2012-2020.
  • 4. Categorie 4: Toevoegen, maar tegelijk slopen is essentieel . Komt niet voor binnen het plangebied.
  • 5. Categorie 5: Te veel concurrentie . Komt niet voor binnen het plangebied.
  • 6. Categorie 0: Eenpitters. Voor de categorie éénpitters geldt dat deze niet zijn meegenomen in het afwegingskader. In deze categorie zijn de directe bouwtitels opgenomen. Binnen het plangebied komen deze niet voor.

Op grond van de woningmarktprogrammering kan geconcludeerd worden dat in kwalitatieve en kwantitatieve zin de plannen passen binnen de regionale woningmarktprogrammering.

3.3.4 Ambitiedocument Parkstad Limburg Energie Transitie (PALET)

De regio Parkstad heeft in februari 2014 het Ambitiedocument Parkstad Limburg Energie Transitie (PALET) vastgesteld (zie www.parkstad-limburg.nl). Hierin is de ambitie opgenomen om toe te werken naar Parkstad als energieneutrale regio. De twee hoofdpijlers om dit te bereiken zijn energiebesparing en de inzet van duurzame energiebronnen. In het ambitiedocument is een ruimtelijk scenario uitgewerkt. Dit zal vertaald gaan worden naar een uitvoeringsprogramma, waarbij elke gemeente haar eigen accenten zal aanbrengen.

PALET heeft vooralsnog geen planologische impact voor onderhavig plangebied.

3.3.5 Regionaal verkeer- en vervoersplan RVVP 2011-2020

Het RVVP moet aansluiten op het Regioprogramma. In het regioprogramma is opgenomen dat voor mobiliteit economische structuurversterking via ringwegen en Euregionaal openbaar vervoer voorop staat.

De doelstellingen van het RVVP sluiten aan bij die van het Regioprogramma:

  • het verkeers- en vervoerssysteem moet meer gaan bijdragen aan een economische structuurversterking. De bereikbaarheid van Parkstad Limburg moet gericht zijn op realisering van een concurrerende (eu)regio Parkstad Limburg & Aachen;
  • er moet een heldere regionale wegenstructuur komen met betere oriëntatiemogelijk-heden voor automobilisten;
  • de verkeers- en vervoersystemen moeten bijdragen aan een voor wonen en recreëren aantrekkelijke regio, goed bereikbare voorzieningen, met een minimum aan verkeers-onveiligheid (op termijn 0 slachtoffers) en milieuoverlast;
  • het regionale openbaar vervoer moet beter kunnen concurreren met het autoverkeer door intensivering en kwaliteitsverbetering van het aanbod en toename van de vraag;
  • in het strategisch beleidskader en de uitvoeringsplannen dient rekening te worden gehouden met maatschappelijke trends, zoals demografische ontwikkelingen en individualisering.

In het RVVP zijn geen concrete projecten opgenomen die zijn gelegen binnen het plangebied. Wel dient het bestemmingsplan geen belemmering te vormen voor de regiobrede projecten zoals 'duurzaam veilig', uitvoeringsprogramma actieplan fiets, actieplan verkeersveiligheid en energietransitie.

3.3.6 Structuurvisiebesluit Wonen en Retail, Parkstad Limburg

Een afname van de bevolking en van het aantal huishoudens betekent een afname van de vraag naar woningen. Dit leidt vervolgens tot een overschot aan woningen en woningbouwcapaciteit. Wil Stadsregio Parkstad Limburg in de toekomst de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden of verder verbeteren, dan zal het overschot aan woningen teruggebracht moeten worden. Het beleid van Parkstad is dan ook gericht op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van woningen en een kwalitatieve verbetering van de regionale woningvoorraad.

Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Regionale woonvisie, woningbouwprogrammering en herstructureringsvisie) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad (transformatie).

Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.

De gemeenten in Parkstad Limburg zijn voornemens om dit beleid op de volgende wijze te

verwezenlijken:

  • Vanaf 1 januari 2013 kunnen - voor bestemmingsplannen waarin directe woonbestemmingen zijn opgenomen die dan nog niet in realisatie zijn - herzieningen van deze bestemmingsplannen in procedure worden gebracht, waarbij deze woonbestemmingen mogelijk kunnen komen te vervallen tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
  • Er zullen geen bestemmingsplannen in procedure worden gebracht die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
  • De gemeenten in Parkstad Limburg zullen geen medewerking verlenen aan het verstrekken van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan indien daarbij sprake is van toevoegen van woningen aan de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. Woningbouwprogrammering).

Het structuurvisiebesluit Wonen & Retail (vastgesteld 31 oktober 2011) leidt tot voorzienbaarheid voor belanghebbenden zodat de instrumenten zoals hiervoor beschreven, door de gemeente kunnen worden ingezet zonder risico op planschade. Het wegbestemmen van de wijzigingsbevoegdheden uit het vigerend bestemmingsplan met betrekking tot woningbouw past binnen het provinciale en regionale beleid en is niet gevoelig voor planschade. Van actief wegbestemmen van de afwijkingsbevoegdheid voor de bouw van woningen op aangewezen particuliere inbreidingslocaties is geen sprake.

3.3.7 Archeologische verwachtings- en culuurhistorische advieskaart voor de Parkstad Limburg gemeenten

De Parkstad Limburg gemeenten hebben gezamenlijk een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart 2013 opgesteld. Het betreft de gemeenten: Heerlen, Kerkrade, Brunssum, Landgraaf, Onderbanken, Voerendaal, Simpelveld en Nuth.

Het plangebied dat is onderzocht is rijk aan archeologische resten. De vroegste bewoningssporen dateren uit het Midden Paleolithicum (300.000-35.000 voor Chr.). De meeste archeologische vindplaatsen dateren uit de Romeinse tijd. In de gemeente Voerendaal zijn Romeinse nederzettingen bekend. Het gebied bleef bewoond tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd, waarvan vele historische kernen, versterkte hoeves en kastelen getuige zijn.

Het doel van het opstellen van de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de kans op aanwezigheid van en het karakter van de archeologische en historische resten in de verschillende gemeenten. De verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is bij planvorming en uitvoering het uitgangspunt voor toetsing van mogelijk in het geding zijnde waarden.

Dit archeologisch beleid vormt dan ook de onderlegger voor het aspect archeologie in het bestemmingsplan. De archeologische verwachtingen en -vindplaatsen zoals weergegeven in de hierop volgende afbeelding zijn vertaald op de verbeelding en in de planregels van het bestemmingsplan door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0007.png"

Archeologische verwachtings- en beleidskaart (uitsnede Voerendaal-Kunrade)

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kunrade-Voerendaal

Bij besluit van 8 december 2003 heeft de gemeenteraad van Voerendaal de Structuurvisie Kunrade-Voerendaal vastgesteld. Vervolgens is op 4 juli 2005 het bestemmingsplan “Voerendaal-Kunrade” vastgesteld. Daar zijn de uitgangspunten van de structuurvisie uiteraard in meegenomen. Aangezien nu een actualisatie plaatsvindt van het in 2005 vastgestelde bestemmingsplan, ligt ook deze actualisatie overwegend in lijn met de structuurvisie. Daarbij is natuurlijk rekening gehouden met gewijzigde omstandigheden ten opzichte van 2003, zoals de veranderende woningbouwmarkt.

3.4.2 Visie Verblijfsrecreatie in Voerendaal

In de Visie Verblijfsrecreatie in Voerendaal (vastgesteld d.d. 5 november 2007) worden de toetsingscriteria voor mogelijke verblijfsrecreatieve concepten binnen de gemeente vastgelegd. Deze betreffen kleinschaligheid, innovatie, diversiteit, exclusiviteit en spreiding. Daarnaast moet sprake zijn van een verbinding met cultuurhistorische waarden.

Daarnaast zijn in de visie de voorwaarden voor diverse vormen van binnen de gemeente aanvaardbare verblijfsrecreatie vastgelegd. Dit betreft kleinschalig kamperen, minicampings, reguliere campings, bed&breakfast-logies aan huis en vakantieappartementen-groepsaccommodatie-(zorg)hotel/pension. Andere vormen van kamperen (natuurkamperen, groepskamperen en kamperen voor eigen gebruik) worden niet toegelaten. Ten behoeve van bijzondere evenementen kan hiervoor een uitzondering worden gemaakt. Ook is er in beginsel geen plek voor nieuwe bungalowparken of (groepen van) vakantiehuizen.

Binnen het plangebied ligt een beperkt aantal agrariërs. In onderhavig bestemmingsplan zijn, overeenkomstig de regels in het bestemmingsplan 'Buitengebied', de voorwaarden voor de diverse vormen van verblijfsrecreatie in de daarvoor op te nemen regelingen verwerkt. Kleinschalig kamperen, minicamping en bed&breakfast-logies aan huis worden via binnenplanse afwijking onder voorwaarden mogelijk gemaakt.

3.4.3 Kadernota Agro-toerisme Voerendaal

In de Kadernota Agro-toerisme Voerendaal (vastgesteld d.d. 2 november 2009) wordt uitgesproken dat de gemeente Voerendaal vooral ruimte wil bieden aan agrotoeristische verblijfsvormen en vormen van dagrecreatie ten behoeve van gasten die komen om te onthaasten in een mooie landschappelijke omgeving (verblijven, wandelen, fietsen) in een typische Bourgondische gemoedelijkheid. Daarbij worden criteria gehanteerd als kleinschaligheid, innovatie, diversiteit, exclusiviteit, spreiding en de mate van verbinding met cultuurhistorische waarden. Nieuwe initiatieven moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van het toeristisch product en zijn voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

Binnen het plangebied ligt een beperkt aantal agrariërs. In het bestemmingsplan zijn, overeenkomstig de regels in het bestemmingsplan 'Buitengebied', binnen de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' mogelijkheden opgenomen om te komen tot agrotoeristische verblijfsvormen en vormen van dagrecreatie.

3.4.4 Gemeente Voerendaal in Beweging, Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012 (GVVP) (vastgesteld d.d. 15 december 2011) zijn de ambities uitgesproken, doelen gesteld en maatregelen opgesteld om de gemeente Voerendaal ook in de toekomst in beweging te kunnen houden. In het GVVP zijn hiervoor acht thema's opgenomen, te weten autoverkeer, vrachtverkeer, openbaar vervoer, langzaam verkeer: fietsers en voetgangers, langzaam verkeer: landbouwverkeer, leefbaarheid en verkeersveiligheid, parkeren en gedragsbeïnvloeding. Voor ieder thema is de ambitie vastgelegd en vertaald naar doelstellingen. Op basis van deze doelstellingen is een uitvoeringsprogramma 2012-2015 opgesteld met daarin de projecten en acties die de komende jaren zullen worden opgepakt.

 

In zijn algemeenheid is de doelstelling om de gemeente Voerendaal goed bereikbaar te houden. Daarbij geldt voor de dorpen dat leefbaarheid de voorkeur krijgt boven doorstroming en dat veiligheid voorop staat.

Voor het bestemmingsplan heeft het GVVP geen directe ruimtelijke consequenties. De huidige verkeersstructuur is positief bestemd. De bestemming 'Verkeer' is daarbij ruim begrensd, zowel de weg zelf als de berm, zodat mogelijke toekomstige projecten en herinrichting van wegen binnen een redelijke marge kunnen worden uitgevoerd, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan behoeft te worden herzien.

3.4.5 Actieprogramma Werk en Economie

Het Actieprogramma Werk en Economie Voerendaal is op 3 november 2011 door de raad vastgesteld en kent twee hoofddoelstellingen:

  • het vergroten van de uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt;
  • het versterken van het ondernemersklimaat en het verbeteren van de dienstverlening van de gemeente aan de ondernemers.

Het actieprogramma bevat een samenhangend pakket van maatregelen en acties waarmee de economische structuur en de werkgelegenheid in Voerendaal versterkt wordt ter stimulering van de welvaart, samenhang, sociale betrokkenheid en leefbaarheid van de kernen.

Voerendaal kent een groot aantal kleinschalige bedrijven in de woonwijken. Deze “wijkeconomie” zal verder worden gestimuleerd en gefaciliteerd en hiertoe zal binnen de bestemmingsplannen meer flexibiliteit worden ingebouwd. Ook zal in de ruimtebehoefte van lokale bedrijven die zich willen vestigen op het bedrijventerrein worden voorzien. De gemeente investeert in het partnership met en onder de Voerendaalse ondernemers.

Eén van de acties binnen het actieprogramma betreft het stimuleren van de economie. Door bedrijfsbeëindiging en wijziging van de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven zal in de agrarische kernen en buurtschappen een deel van de agrarische bebouwing mogelijk zijn oorspronkelijke functie verliezen. Nieuwe functies zoals recreatie, zorg, wonen en bedrijvigheid kunnen in de kernen en buurtschappen -onder voorwaarden- een plek krijgen. In het bestemmingsplan wordt dan ook aandacht gegeven aan economische initiatieven en aan een beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing.

3.4.6 Beleidsnota Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Het VAB-beleid (vastgesteld d.d. 13 december 2012) geeft de kaders en randvoorwaarden voor het wijzigen van een agrarische bestemming in een andere bestemming. Bij beëindiging van agrarische bedrijven gaan de agrarische gronden meestal over naar andere agrariërs. Voor de boerderij en stallen die na bedrijfsbeëindiging overblijven hebben andere agrariërs over het algemeen weinig belangstelling. In een aantal gevallen is de bebouwing zodanig verouderd dat sloop van de bebouwing aan de orde is.

In andere gevallen is de bebouwing nog goed bruikbaar voor nieuwe functies. De vrijkomende agrarische bebouwing (afgekort tot VAB) zou opnieuw, voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Hergebruik van VAB heeft veel voordelen. Waardevol cultuurhistorisch erfgoed kan behouden blijven, terwijl tegelijkertijd onderdak kan worden geboden aan nieuwe economische bedrijvigheid op het platteland en in de buurtschappen. De wens van bedrijven om nieuwe bedrijfspanden op te richten voor activiteiten met een geringe impact op de omgeving kan deels ook ingevuld worden met VAB. Vraag en aanbod kunnen bij elkaar worden gebracht, waarmee extra verstening kan worden voorkómen.

Op die manier kan de sociaal-economische vitaliteit en de leefbaarheid van kernen en het platteland worden versterkt.

Het VAB-beleid is van toepassing op:

  • Agrarische gebouwen, binnen een agrarische bouwkavel, die niet meer als zodanig in gebruik zijn. Van een vrijkomend agrarisch bedrijfsgebouw is sprake als een gebouw minimaal drie jaar voor een agrarische functie in gebruik is geweest. De eis van minimaal drie jaar wordt gesteld om te voorkómen dat gebouwen slechts worden opgericht met het oogmerk om daar later een andere bestemming aan te geven. Alleen de (bedrijfs-)woning en de voormalige bedrijfsgebouwen op het erf komen in aanmerking voor een nieuwe functie. De overige bouwwerken, zoals mestopslagplaatsen en sleuf-, plaat- en torensilo’s vallen hier niet onder. Indien deze bouwwerken overbodig zijn, is sloop wenselijk.
  • Beeldbepalende panden met een woonbestemming waar, vanwege een eerdere agrarische functie of bestemming veel opstallen aanwezig zijn.

Het VAB-beleid heeft geen rechtstreekse werking. Het VAB-beleid moet juridisch verankerd worden via de bestemmingsplannen. In onderhavig bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, om de nieuwe functies procedureel eenvoudiger mogelijk te maken. Dit betekent concreet dat het college van B&W de bevoegdheid krijgt om de agrarische bestemming onder voorwaarden te wijzigen in een bestemming voor recreatie, zorg, bedrijf of maatschappelijk.

3.4.7 Welstandsnota

Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal vastgesteld. In deze welstandsnota zijn door de gemeente Voerendaal welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Aan de hand van deze gebieden worden criteria gesteld voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft. De gebieden zijn als volgt ingedeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0008.png"

Beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning vindt plaats op verschillende schaalniveaus. In onderstaande tabel is aangegeven welke aspecten worden getoetst bij de

verschillende welstandsniveaus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0009.png"

Naast het bestemmingsplan biedt de welstandsnota het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Een bouwplan zal worden beoordeeld door de welstandscommissie en dient te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. De welstandsnota heeft geen ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan.

3.4.8 Volkshuisvestingsplan 'Samen bouwen aan wonen in Voerendaal in 2020'

Op 28 juni 2012 is het meerjaren volkshuisvestingsplan: 'Samen bouwen aan wonen in Voerendaal 2020' door de gemeenteraad van Voerendaal vastgesteld. Dit beleid, dat is opgesteld in samenwerking met de woningstichting Voerendaal en Parkstad Limburg, bestaat uit een visie-deel ten aanzien van het wonen en een uitvoeringsprogramma. Aan de hand hiervan zijn de ambities en doelstellingen geformuleerd om een toekomstbestendig woon- en leefklimaat te realiseren voor de gemeente en de afzonderlijke kernen in het bijzonder.

 

Het doel is om ook voor de toekomst een balans te behouden tussen vraag en aanbod van woningen in de gemeente Voerendaal. Het gaat om evenwicht in zowel aantallen woningen als de samenstelling. Het streven is om de mogelijke kwantitatieve en kwalitatieve onevenwichtigheden in de woningmarkt weg te nemen dan wel te voorkomen. De focus ligt op het oplossen van de kwalitatieve mismatch.

Iedere kern heeft een eigen signatuur en heeft te maken met een eigen demografische ontwikkeling. Daarom is per kern de opgave gedefinieerd en aangegeven hoe de gemeente deze opgave gaat realiseren.

Opgave 2010-2020 kernen Voerendaal en Kunrade

Gezien de aanwezigheid van een uitgebreid voorzieningenpakket, het aandeel huurwoningen en de hoogte van de woningwaarden zijn de kernen Voerendaal en Kunrade aantrekkelijke woongebieden voor jongeren én ouderen.

Binnen het plangebied worden de bouwmogelijkheden bij de bestaande woningen afgestemd op de hedendaagse woonwensen waardoor de bewoners binnen het plangebied de kans krijgen om hun woning hierop aan te passen. Dit bestemmingsplan voorziet niet direct in de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties, behoudens die planologisch al mogelijk zijn (directe bouwtitels en indirecte bouwtitels met afwijking). Wel is transformatie van bestaande woningen mogelijk binnen de geldende bouwregels om bijvoorbeeld bestaande woningen levensloopbestendig te maken en is mantelzorg mogelijk op basis van de regeling die de landelijke wetgever sinds 1 november 2014 in het Besluit omgevingsrecht heeft opgenomen.

3.4.9 Bomenverordening

Met de bomenverordening (vastgesteld d.d. 15 december 2011) is de regelgeving rond het kappen van bomen en houtopstanden voor burger en gemeentelijke organisatie verder beperkt. Bij de bomenverordening hoort een kaart met beschermde houtopstanden. Voor de op deze kaart aangeduide bomen en groenelementen geldt een kapverbod. Hiervan kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend.

De verordening geeft dus een bescherming van de bijzondere bomen binnen de gemeente. Door deze belangrijkste bomen en groenelementen te beschermen wordt de groene kernkwaliteit van de gemeente behouden en zelfs versterkt.

Omdat de gemeente beschikt over een bomenverordening is voor het kappen van de bomen en houtopstanden, die hieronder vallen, in dit bestemmingsplan geen omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) opgenomen.

3.4.10 Groenstructuurplan

Hoofddoel van het Groenstructuurplan (vastgesteld d.d. 27 juni 2013) is het veiligstellen, koesteren en versterken van de groene kwaliteiten van de kernen en het aangrenzende buitengebied van de gemeente Voerendaal, waarbij thema’s als karakteristiek, functionaliteit en beheerbaarheid centraal staan. In het Groenstructuurplan zijn de groene kwaliteiten in de bebouwde kernen en het aangrenzende buitengebied in beeld gebracht. Daarnaast is het gewenste beeld en de uitgangspunten voor inrichting bepaald. Dit is ook voor de kernen Voerendaal en Kunrade gebeurd (zie hierna volgende afbeeldingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0010.png"

Gewenste groenstructuur Voerendaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0011.png"

Gewenste groenstructuur Kunrade

Het groenstructuurplan wordt nader uitgewerkt in een uitvoeringsplan. Hierin worden de gewenste groenstructuren verwerkt tot concrete maatregelen en acties.

In onderhavig bestemmingsplan heeft het aanwezige structurele groen, zoals het park, een groenbestemming. Overige groenvoorzieningen, zoals bermgroen en snippergroen, zijn mogelijk binnen de verkeersbestemming.

3.4.11 Erfgoedverordening

De erfgoedverordening (vastgesteld d.d. 9 februari 2012) vervangt de gemeentelijke Monumentenverordening uit 2004 en bevat naast bepalingen die betrekking hebben op de gebouwde rijksmonumenten nu ook bepalingen ten aanzien van archeologie. Met deze erfgoedverordening is bepaald dat een aanvraag om een vergunning voor een beschermd rijksmonument voorgelegd wordt aan de monumentencommissie. Daarnaast bevat de erfgoedverordening bepalingen omtrent de instandhouding van archeologische terreinen. De Wet op de archeologische monumentenzorg verplicht de gemeente om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Met de erfgoedverordening wordt bepaald dat in het bestemmingsplan op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart vastgelegd wordt waar zich in de bodem archeologische waarden kunnen bevinden. Tot het moment dat de archeologische waarden met een bestemmingsplan zijn vastgelegd vormt de erfgoedverordening de basis voor de toetsing op archeologische waarden.

In onderhavig bestemmingsplan zijn regelingen opgenomen voor de bescherming van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Daarmee is de erfgoedverordening voor het plangebied vervangen.

3.4.12 Verordening wet geurhinder en veehouderij

Door middel van een geurverordening worden de belangen leefbaarheid en respect voor het landelijk gebied, in casu de agrariër in het landelijk gebied, zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In de Verordening Wet geurhinder en veehouderij Voerendaal 2011 (vastgesteld d.d. 7 juli 2011) zijn de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • voor de definitie van het begrip 'bebouwde kom' wordt aangesloten bij het contourenbeleid van het POL2006;
  • bij de beoordeling van geurhinder, veroorzaakt door dieren met vaste afstanden op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wvg), wordt een afstand van 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom gehanteerd;
  • voor de beoordeling van geurhinder, veroorzaakt door dieren met geuremissiefactoren op basis van de Wgv, worden geen afwijkende normen voor de geurbelasting gehanteerd;
  • voor de beoordeling van geurhinder, veroorzaakt door dieren met geuremissiefactoren op basis van de Wgv, ter plaatse van een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt wel een vaste afstand van 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom gehanteerd.

Voor onderhavig bestemmingsplan heeft de Verordening geen directe consequenties. Wel kan deze van belang zijn bij de bepaling van de ligging en maatvoering van agrarische bouwkavels en/of woonpercelen binnen de kern of in de directe omgeving daarvan.

3.4.13 Gemeentelijk Waterplan

In het Gemeentelijk Waterplan (vastgesteld d.d. 14 april 2011) heeft de gemeente Voerendaal haar visie op het omgaan met water neergelegd. Uitgangspunt is het streven naar een duurzaam watersysteem, dat wil zeggen voor nu en altijd veilig, schoon, voldoende, natuurlijk en aantrekkelijk water. Daartoe worden de volgende waterdoelen nagestreefd:

  • het voorkomen van wateroverlast, uit het hellende buitengebied kunnen incidenteel zware modderstromen langs de hellingen tot afstroming komen;
  • het voorkomen van waterverontreiniging, in het buitengebied speelt met name de uitspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen een rol;
  • het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding in stedelijk en landelijk gebied, in het buitengebied is de natuurlijke waterhuishouding door bepaalde vormen van grondgebruik verstoord met als gevolg watererosie en wateroverlast;
  • zichtbaar en natuurlijk water in bebouwd en onbebouwd gebied, in de beekdalen wordt gestreefd naar een toename van de natuur en belevingswaarde van de verschillende beken.

In zowel openbaar gebied als op de bebouwde kavels is het streven het regenwater van daken, terrassen en inritten af te koppelen ten behoeve van infiltratie.

De aanwezige waterlopen (al dan niet overkluisd) zijn conform opgave van het waterschap in onderhavig bestemmingsplan als zodanig bestemd en van een beschermende regeling voorzien. Daarbij is uitgegaan van de meest recente legger.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het nieuwe bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Verder worden bestaande (bouw)rechten op grond van vigerende bestemmingsplannen in beginsel overgenomen in het nieuwe plan.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals bij de bouw van een nieuwe woning door middel van een afwijkingsbevoegdsheid, wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt ingegaan op deze afzonderlijke geluidsaspecten die relevant zijn voor het bestemmingsplan.

Wegverkeerslawaai

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dient hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve geen akoestische toetsing plaats te vinden.

Spoorweglawaai

De Heuvellandlijn (spoorlijn Heerlen-Maastricht) die het plangebied doorkruist, is gezoneerd. De zone van het tracé 860 Heerlen-Voerendaal is 200 meter breed gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Dit betekent dat bij het oprichten van een gevoelige bestemming binnen deze zone altijd een akoestisch onderzoek is vereist, waarbij voldaan dient te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0012.png"

4.1.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Dit bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen met een verkeersaantrekkende werking mogelijk gemaakt. Het aspect luchtkwaliteit heeft geen concrete gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.1.4 Milieuzonering/bedrijvigheid

In het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gelegen met geurhindercontouren. Deze geurhindercontouren zijn juridisch anderszins geregeld (vergunningen) en maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • Inrichtingen.
  • Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
4.2.2 Risico inventarisatie

Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat in het plangebied en (directe) omgeving de volgende risicodragende objecten aanwezig zijn (zie ook onderstaande uitsnede):

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0013.png"

Uitsnede risicokaart

Vebego (propaantank)

Ten noorden van het plangebied is een risicovolle inrichting gelegen. De hoofdactiviteiten bestaan uit: accountants, boekhoudbureaus, belastingconsulenten en administratiekantoren, echter is op het perceel ook een bovengrondse propaantank gesitueerd. Dit risicovol object heeft een persoonsgebonden risico van 25 m. (PR 10-6). Deze contour valt gedeeltelijk buiten het perceel en daarmee voor een klein deel over het plangebied.

Voor propaantanks is een eigen wet- en regelgeving van toepassing. Het is niet nodig hiervoor nog eens een regeling in het bestemmingsplan op te nemen.

Twee gastransportleidingen (Gasunie; A-645 en A-578)

Zoals ook aangegeven door de Gasunie zijn aan de oostzijde van het plangebied twee hogedruk gastransportleidingen van Gasunie gelegen.

  • A-578, 36”, 66,2 bar, invloedsgebied voor groepsrisico (1% letaliteitgrens): 430 m;
  • A-645, 36”, 66,2 bar invloedsgebied voor groepsrisico (1% letaliteitgrens): 430 m.

De consequenties voor het PR en GR zijn in overleg met de Gasunie ingevuld. Daarbij is gebruik gemaakt van de in 2011 en 2012 uitgevoerde inventarisatie naar knelpunten tengevolge van de aanwezigheid van gastransportleidingen van de Gasunie binnen de gemeente Voerendaal. Een en ander naar aanleiding van het feit dat de aardgasleidingen per 1 januari 2011 onder het BEVB vallen. Uit deze inventarisatie zijn blijkens een briefrapportage van 24 april 2012 van de Gasunie geen knelpunten naar voren gekomen.

Deze zijn derhalve ook in het plangebied niet aanwezig. Nu in het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' absoluut geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar alleen de bestaande situatie van een actuele regeling wordt voorzien, mag worden aangenomen dat het ontbreken van knelpunten, zoals uit de uitgevoerde inventarisatie naar voren kwam, voldoende is om de risico's te verantwoorden. In principe moet ook voor een conserverend plan een groepsrisicoberekening gemaakt worden, maar daarvan kan in dit geval, gelet op het voorgaande, af worden gezien. Gelet op het ontbreken van nieuwe ontwikkelingen en het ontbreken van knelpunten binnen het invloedsgebied, is geen verdere verantwoording voor het GR aan de orde.

De risicocontouren voor de twee buisleidingen reiken deels over het plangebied. De leidingen met bijbehorend ruimtebeslag en risicocontour worden in het bestemmingsplan opgenomen.

Autosnelwegen A76 en A79

De aanwezigheid van de A76 en A79 en het transport van gevaarlijke stoffen dat daarover plaatsvindt, vormen een risico in het kader van de externe veiligheid. Bij de ontwikkeling van plannen rond deze rijkswegen moet met de aanwezigheid van externe veiligheidsrisico’s rekening worden gehouden en dienen de vereiste afstanden tot kwetsbare bestemmingen te worden aangehouden.

Tevens zijn de contouren voor zowel het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR) bepaald. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval.

 

De veiligheidszone PR 10-6 van de A76 en A79 bedraagt 0 meter. Er is dus geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg. Wel is het invloedsgebied GR van 5000 meter voor de A76 en 900 meter voor de A79 over het plangebied gelegen. Voor een zone van 200 m uit de weg geldt een volledige verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR) en dient bij nieuwe ontwikkelingen een berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Voor het gebied buiten de 200 m is een berekening van het groepsrisico overbodig. De verantwoordingsplicht in deze situaties omvat uitsluitend de beschouwing en verantwoording van de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de mensen in dit invloedsgebied.

De toename van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen in de toekomstige vervoerssituatie ten opzichte van de huidige vervoerssituatie is zo marginaal dat het groepsrisico niet toeneemt. Er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde.

De spoorlijn Maastricht - Heerlen (loopt aan de noordzijde direct langs het plangebied) kent geen risicocontouren en er vindt op dit deel van het spoorwegnet geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.

4.2.3 Verantwoording groepsrisico

Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij dit bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie (geen toename aantal personen) vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt.

Gezien het feit dat er met vaststelling van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen van enige betekenis mogelijk worden gemaakt is nadere analyse van de mogelijkheden voor beheersing van de risico's en/of beperking van de gevolgen van een calamiteit vanuit de aanwezige risicobronnen niet aan de orde. Ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen treedt geen verslechtering op van het veiligheidsniveau. Het groepsrisico wordt daarmee in voldoende mate verantwoord geacht.

Indien middels een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid medewerking wordt verleend aan voorgenomen functiewijzigingen zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid moeten worden voldaan.

De geïnventariseerde risicocontouren die over het plangebied liggen, zullen als 'veiligheidszone' worden opgenomen op de verbeelding en in de regels.

4.3 Waterhuishouding

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving) wordt hier beschreven in de soorten van water die in het plangebied aanwezig zijn. De bescherming van het grondwater voor de functie drinkwater wordt gewaarborgd door de Omgevingsverordening Limburg. Onderscheiden worden waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.

De gehele gemeente Voerendaal is aangeduid als bodembeschermingsgebied Mergelland. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing. Aangezien dit bodembeschermingsgebied voor de gehele gemeente geldt is dit niet opgenomen op de inventarisatiekaart van belemmeringen.

Het bodembeschermingsgebied wordt op de verbeelding en in de regels opgenomen met de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland'. Alle aanwezige watergangen (al dan niet overkluisd) worden opgenomen met een bestemming 'Water'.

4.4 Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPVoerendaalKunr-VA01_0014.png"

ligging Via Belgica bij plangebied (bron: www.viabelgicadigitalis.nl)

De bodem van het plangebied is rijk aan diverse archeologische waarden, waarvan een deel reeds bekend is op vindplaatsen. Deze zijn aangeduid op de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart. Daarnaast biedt deze advieskaart inzicht in de verwachting waar nog meer waardevolle archeologische waarden zich kunnen bevinden. Ten behoeve van het behoud van deze waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden en beschermen van de archeologische waarden in de grond (in situ). Alleen wanneer behoud in de bodem niet mogelijk is, is opgraven een optie.

Op basis van de huidige archeologische verwachtings- en beleidskaart (zie paragraaf 3.3.7) wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Deze archeologische verwachtingswaarden worden juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan. Aangezien de archeologische verwachtingskaart dynamisch is en het bestemmingsplan statisch van aard is, wordt de huidige archeologische verwachtings- en beleidskaart vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Aan deze regeling wordt toegevoegd dat deze kan worden gewijzigd indien het archeologisch beleid wijzigt.

In het bestemmingsplan wordt gewerkt met 5 dubbelbestemmingen:

  • 1. Waarde - Archeologie 1:
    Wettelijk beschermde rijksmonumenten, geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken en werkzaamheden, maar bij elke verstoring vergunning op grond van Monumentenwet.
  • 2. Waarde - Archeologie 2:
    Overige archeologische monumenten (niet zijnde rijksmonumenten), terreinen van zeer hoge archeologische waarde. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken en werkzaamheden bij: verstoringsdiepte > 40 cm èn verstoorde oppervlakte > 100 m2.
  • 3. Waarde - Archeologie 3:
    Overige monumenten en gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken en werkzaamheden bij: verstoringsdiepte > 40 cm èn verstoorde oppervlakte > 250 m2.
  • 4. Waarde - Archeologie 4:
    Gebieden met een middelhoge archeologische waarde. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken en werkzaamheden bij: verstoringsdiepte > 40 cm èn verstoorde oppervlakte > 2.500 m2.
  • 5. Waarde - Archeologie 5:
    Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Verstoringsdiepte > 40 cm èn verstoorde oppervlakte > 10.000 m2.

4.5 Cultuurhistorie

In de gemeente Voerendaal zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen. Alle panden in Voerendaal, die een monumentale waarde hebben (circa 100), zijn aangewezen als rijksmonument en genieten als zodanig een stringente bescherming op basis van de Monumentenwet 1988.

Een aantal panden en objecten in Voerendaal (eveneens circa 100) bezit zogenaamde beeldbepalende kwaliteiten. Deze panden en objecten zijn aangemerkt als 'karakteristiek', en genieten een beperkte bescherming, die geregeld wordt in het bestemmingsplan. De bescherming heeft enkel betrekking op het beeldbepalende karakter, praktisch gezien gaat het in de meeste gevallen om behoud van een voorgevel.

Voor betreffende panden is de verwachting dat er inpandig over het algemeen geen onroerende zaken aanwezig zijn, die een bijzondere bescherming behoeven.

Het behoud, herstel en versterken van aanwezige rijksmonumenten en de karakteristieke panden wordt geregeld middels een aanduiding in de betreffende bestemming. Daarnaast worden in het bestemmingsplan ruimere gebruiksmogelijkheden geboden aan rijksmonumenten en karakteristieke panden om het behoud van deze panden te stimuleren. Daarom is aan de betreffende aanduiding een omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van nieuwe functies gekoppeld.

Een deel van de historische buitenplaats Cortenbach ligt binnen onderhavig plangebied (Cortenbacher Allee). Deze krijgt, net als in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', de dubbelbestemming 'Waarde - Complex historische buitenplaats'. Binnen deze dubbelbestemming is het beleid gericht op de instandhouding en versterking van de kwaliteit van de historische buitenplaats. Voor ontwikkelingen binnen dit gebied geldt dan ook een toets via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Het Laurentiusplein en omgeving is een karakteristiek dorpsgezicht. Het betreft een klein woongebied gebouwd als mijnkolonie door de architect Stuyt. Het was de eerste uitbreiding van Voerendaal en lag langs de oude hoofdweg vlakbij het centrum. Ondanks het feit dat op sommige plaatsen de oorspronkelijke opzet is aangetast, is de hoofdstructuur intact gebleven. Deze is als zodanig bijzonder van karakter en beschermenswaardig. Dit gebied krijgt de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristiek dorpsgezicht'. Voor ontwikkelingen binnen dit gebied geldt dan ook een toets via een omgevingsvergunning voor het het slopen van bebouwing en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden conform het vigerende bestemmingsplan.

4.6 Flora en fauna

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.1.5 betreft onderhavig bestemmingsplan een conserverend plan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een nadelige invloed kunnen uitoefenen op de in de omgeving van het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden.

4.7 Verkeer en infrastructuur

4.7.1 Bebouwingsvrije zone Rijksweg A76 en A79

Door Rijkswaterstaat wordt een rooilijnen- of vrijwaringsbeleid gehanteerd langs rijkswegen. Dit beleid houdt in dat een zone van 0-50 meter uit de as van de buitenste rijbaan van de weg (rijksweg A76 en A79) bebouwingsvrij dient te blijven en dat in een zone van 50-100 meter de toestemming van Rijkswaterstaat nodig is. Hierbij dienen op- en afritten meegenomen te worden.

Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat wordt op de verbeelding ingetekend als ‘vrijwaringszone – weg 1’ (0-50 m) en ‘vrijwaringszone – weg 2’ (50-100 m).

 

4.8 Kabels, leidingen en straalpaden

De kabels, leidingen en straalpaden worden conform het vigerende bestemmingsplan en het handboek van de gemeente Voerendaal opgenomen op de verbeelding en in de planregels, gebaseerd op de verkregen (digitale) informatie van de verschillende instanties.

Straalpaden

Het plangebied wordt doorkruist door een straalpad van en naar het Joint Force Command (JFC) van de NATO te Brunssum. Dit straalpad dient gevrijwaard te blijven van obstakels zoals gebouwen en andere bouwwerken. Concreet betekent dit dat het niet is toegestaan om binnen een zone van 100 m aan weerszijden van het straalpad, bouwwerken hoger dan 20 m op te richten. In zijn algemeenheid is de toegestane maximale bouwhoogte lager.

Daarnaast loopt over het plangebied nog een straalpad van KPN telecommunicatie. Het betreffen de straalverbindingen Eys-Roermond. Rond een straalpad geldt een beschermingszone van 100 meter aan weerszijden van de verbinding, waarbinnen geen hogere bouwwerken mogen worden opgericht dan 200 m ten opzichte van NAP. Het plangebied is ter plaatse van het straalpad op circa 100 meter boven NAP gelegen. In zijn algemeenheid is de toegestane maximale bouwhoogte lager.

Op de verbeelding worden de twee straalpaden als ‘vrijwaringszone - straalpad’ weergegeven. In de regels worden de daarbij behorende bepalingen opgenomen. Omdat de toegestane maximale bouwhoogte lager is dan toegestaan op basis van de straalpaden, wordt in de regels opgenomen dat het niet is toegestaan binnen deze gebiedsaanduiding bouwwerken hoger dan 20 m op te richten.

Gasleidingen

Ten oosten van het plangebied lopen twee aardgastransportleidingen van de Gasunie (zie ook paragraaf 4.2). Op de verbeelding worden de gasleidinen als ‘Leiding - Gas’ weergegeven. In de regels worden de daarbij behorende bepalingen opgenomen.

Verder zijn binnen het plangebied geen kabels of leidingen gelegen die planologisch bescherming behoeven.

 

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Feitelijke planopzet

5.1.1 Randvoorwaarden

Een zestal randvoorwaarden en gegevens bepaalt de opzet en inrichting van de bestem- mingsplanregels en de verbeelding van de gemeente Voerendaal:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012);
  • het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Voerendaal (augustus 2011);
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010;
  • de Woningwet d.d. 29 augustus 1991;
  • luchtfoto’s d.d. 2014 t.b.v. de handhaving.

Om verwarring tussen Wro (bestemmingsplan) en Wabo (vergunningvrij bouwen) zoveel mogelijk te voorkomen, zijn daar waar juridisch doelmatig, deze qua regeling en begrips- bepalingen, onder andere over bijgebouwen en erf, op elkaar afgestemd.

5.1.2 Handboek bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform het Handboek Bestemmingsplan van de ge- meente Voerendaal. Het handboek heeft als doel om eenduidig voor te schrijven op welke wijze bij het opstellen van bestemmingsplannen moet worden omgegaan met:

  • de naamgeving en de indeling van bestemmingen en aanduidingen;
  • de structuur van de regels en de toelichting;
  • de wijze waarop de verbeelding wordt weergegeven;
  • de uitwisseling/aanlevering van bestemmingsplannen in digitale vorm.

Door toepassing van de afspraken in dit handboek is een uniforme opbouw en presentatie van bestemmingsplannen gewaarborgd.

5.2 Juridische planopzet

5.2.1 Juridische vorm

Het onderhavige bestemmingsplan betreft overwegend een beheersplan. Dit betekent dat hoofdzakelijk de huidige situatie geconserveerd wordt. De actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.2.2) is dan ook hoofdzakelijk gericht op het toepassen van een moderne plansystematiek en het vertalen van het huidige gebruik naar een actueel bestemmingsplan.

Alleen die ontwikkelingen welke een afzonderlijke procedure hebben doorlopen en waarvoor een omgevingsvergunning verleend is, zijn in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

In de reeds eerder voor dit bestemmingsplan opgestelde nota van uitgangspunten zijn op diverse onderdelen keuzes gemaakt. Deze keuzes zijn, indien ruimtelijk relevant, vertaald in het onderhavige bestemmingsplan (met name de planregels en verbeelding).

Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting.

In paragraaf 5.2.3 Wijze van bestemmen wordt nader ingegaan op de juridische vorm van dit bestemmingsplan.

5.2.2 Verbeelding

In de verbeelding van het plan zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;
  • dubbelbestemmingen;
  • maatvoeringen en bebouwingspercentages voor bedrijven en voorzieningen
  • overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleur in de verbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Deze bestemmingen en overige aanduidingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

5.2.3 Wijze van bestemmen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

1. Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de planregels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

2. Bestemmingsregels

Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid


Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.


Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden "met daaraan ondergeschikt". De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.


Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.


Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, desociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.


Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor aanpassing van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan een afwijking wordt verleend, de maximale aanpassing die met de ontheffing kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder de omge-vingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).


Specifieke gebruiksregels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik.


Afwijken van de gebruiksregels

Door met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.


Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

3. Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.


Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouw- en gebruiksregels, conform de Bro. In de bouwregels is enkel een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen. In de gebruiksregels worden seksinrichtingen, coffeeshops, straatprostitutie en dergelijke en kampeermiddelen uitgesloten.


Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een gebruiksverbod opgenomen dat van toepassing is op het hele plangebied. In het gebruiksverbod is bepaald dat het verboden is gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Daarnaast zijn een aantal specifieke gebruiksfuncties genoemd die binnen het plangebied niet gewenst zijn.


Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.


Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag, in deze meestal burgemeester en wethouders, gerechtigd is om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.


Algemene wijzigingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.


Algemene procedureregels

In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van omgevingsvergunningen is al bij wet geregeld.

Overige regels

Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestemming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestemming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van de dubbelbestemmingen onderling opgenomen.

Als laatste is in dit artikel een bepaling opgenomen betreffende de noodzaak van het uitvoeren van bodemonderzoek bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen of initiatieven.

4. Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.


Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

5.2.4 De bestemmingen

In deze subparagraaf wordt een korte toelichting gegeven op de in dit plan voorkomende bestemmingen.

5.2.4.1 Bestemming Agrarisch

Binnen de bestemming zijn gronden gelegen die gebruikt mogen worden voor het reguliere agrarisch bedrijfsmatige gebruik. Het beleid voor dit gebied is primair gericht op:

  • 1. Het behoud van cultuurgronden als basis voor de agrarische bedrijfsvoering.
  • 2. Met het oog op het eventuele extensief recreatief medegebruik mogen, rekening houdend met de hiervoor genoemde agrarische doeleinden, kleinschalige voorzieningen worden gebouwd. Met afwijking van de gebruiksregels is het mogelijk om gronden te gebruiken voor verblijfsrecreatie.
  • 3. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen. Afwijken van de bouwregels met een omgevingsvergunning kan voor gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheden, recreatieve voorzieningen en hagelnetten.
5.2.4.2 Bestemming Agrarisch – Agrarisch bedrijf

De gemeente richt haar beleid op duurzame voortzetting van agrarische bedrijven en bedrijfsvoering, waarbij geldt:

  • 1. Dat het beleid primair is gericht op het voeren van een volwaardig agrarisch bedrijf met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het beheerskarakter staat daarbij voorop. Nieuwvestiging anders dan op een bestaande locatie is niet gewenst.
  • 2. Dat het beleid is gericht op het behoud van de bestaande rechten. Om de bestaande rechten te behouden heeft de agrariër aangetoond dat hij toekomstperspectief heeft.
  • 3. Per bedrijf is in principe maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
  • 4. Binnen de bestemming is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen gebouwen, geen woning zijnde, bedrijfswoningen en mestopslagplaatsen worden opgericht. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. Gezien de aanwezige fysieke ruimte is uitbreiding nog beperkt mogelijk. De bestaande bouwmogelijkheden zijn zoveel mogelijk behouden.
  • 5. Het bouwvlak is per bouwperceel ingetekend. Aan de voorzijde is het bouwvlak afgestemd op de voorgevelrooilijn. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel met bedrijfsgebouwen worden bebouwd. Tevens is in het bouwvlak één bedrijfswoning toegestaan.
5.2.4.3 Bestemming Agrarisch met waarden

Binnen de bestemming zijn gronden gelegen die naast het gebruik voor reguliere agrarische activiteiten nog natuurlijk en landschappelijk waardevol zijn. Het beleid voor dit gebied is primaire gericht op:

  • 1. Het uitoefenen van de agrarische bedrijfsvoering.
  • 2. Inzake de natuurlijke en landschappelijke waarden wordt gestreefd naar behoud en herstel van het historisch patroon van verkaveling, ontsluiting en kleinschalige landschapselementen. Schaalvergroting door middel van het samenvoegen van percelen en leidend tot het verwijderen van houtgewas, wordt uitgesloten.
  • 3. Met het oog op het eventuele extensief recreatief medegebruik mogen, rekening houdend met de hiervoor genoemde agrarische doeleinden, kleinschalige voorzieningen worden gebouwd. Met afwijking van de gebruiksregels is het mogelijk om gronden te gebruiken voor verblijfsrecreatie.
  • 4. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen. Afwijken van de bouwregels met een omgevingsvergunning kan voor gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheden, recreatieve voorzieningen en hagelnetten.
5.2.4.4 Bestemming Bedrijf

Voor bedrijven wordt het volgende beleid gevoerd:

  • 1. Het beleid is gericht op continuering van de bestaande bedrijfsactiviteiten. Bedrijven mogen in hun huidige omvang worden voortgezet. Uitbreiding van de activiteiten is in beginsel uitgesloten omdat het beleid van de gemeente is gericht om het vestigen van bedrijven op het bedrijventerrein. Beperkte uitbreiding is alleen mogelijk indien de noodzaak is aangetoond en geen alternatieve mogelijkheden aanwezig zijn.
  • 2. Bij bedrijfsbeëindiging kan in de bestaande bedrijfsgebouwen een nieuw bedrijf gevestigd worden, onder de voorwaarde dat het eenzelfde soort bedrijf betreft.
  • 3. Bij de bedrijven is één bedrijfswoning per bedrijf toegestaan, indien aangeduid op de verbeelding.
  • 4. Het toegestane ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht middels de gevellijn of bouwvlak op de verbeelding en de aanvullende maatvoeringen.
  • 5. Via afwijking andere bedrijfsactiviteiten mogelijk met een zelfde of kleinere impact.
5.2.4.5 Bestemmingen Detailhandel, Horeca en Kantoor

Confrom het vigerende bestemmingsplan is ervoor gekozen de binnen het plangebied aanwezige detailhandels-, horeca en kantoorfuncties specifiek te bestemmen.

  • 1. Algemeen geldt continuering van de bestaande activiteiten, waarbij de vigerende rechten worden gehandhaafd. De begrenzing is bepaald overeenkomstig het bestaande gebruik.
5.2.4.6 Bestemmingen Gemengd en Gemengd - Landgoed

De gronden binnen deze bestemmingen zijn bestemd voor bepaalde locaties waar een specifieke regeling voor geldt. Zo geldt er een specifieke regeling voor het station waar tevens een ijsverkooppunt, kantoordoeleinden en wonen op de verdieping zijn toegestaan. Voor de locatie op de hoek Kapelhof - Tenelenweg geldt dat hier wonen, een woon/zorgcomplex, maatschappelijk, kantoor en detailhandel uitsluitend in ondergeschikte vorm van eigen vervaardigde of geteelde producten zijn toegestaan.

Voor het perceel aan de Heerlerweg is binnen de bestemming Gemengd - Landgoed het gebruik als hobbymatige paardenhuisvesting toegestaan, waarbij een kantoor en verblijfsruimte ten behoeve van paardenverzorging c.q. ruimte voor shortstay zijn toegestaan. Hier mag tevens worden gewoond in de bestaande (bedrijfs)woning.

Binnen de bestemmingen is een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. Bijbehorende bouwwerken als mede bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht.

5.2.4.7 Bestemming Groen

Ten aanzien van de functionele groenvoorzieningen binnen het plangebied staat het beheerskarakter voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk.

5.2.4.8 Bestemming Maatschappelijk

Onder de bestemming Maatschappelijk zijn de maatschappelijke functies en een begraafplaats ondergebracht. Het volgende beleid is hierop van toepassing:

  • 1. Algemeen geldt continuering van de bestaande activiteiten, waarbij de vigerende rechten worden gehandhaafd. De begrenzing is bepaald overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • 2. Voor de bestemming Maatschappelijk zijn de bouwmogelijkheden afgestemd op de bestaande bebouwing. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
5.2.4.9 Bestemming Sport

De aanwezige sportaccommodaties zijn bestemd als Sport. Het beleid van de gemeente is gericht op instandhouding van de bestaande voorzieningen.

5.2.4.10 Bestemmingen Verkeer en Water

Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte en water:

  • 1. Het beheerskarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk.
  • 2. Water is specifiek bestemd in het kader van de waterhuishouding c.q. de primaire functie van de watergang.
  • 3. Nutsvoorzieningen maken integraal onderdeel uit van de bestemming Verkeer. Alleen de nutsvoorzieningen de ruimtelijk gezien zodanig van omvang zijn dat ze niet als onderdeel van de verkeersbestemming te zien zijn, zijn specifiek bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening.
5.2.4.11 Bestemming Woongebied

Binnen de bestemming Woongebied is het volgende beleid van toepassing:

  • 1. Bestaande woningen worden voorzien van een redelijke uitbreiding ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht middels de gevellijn op de verbeelding en de aanvullende maatvoering ten aanzien van hoofd- en bijgebouwen in de regels. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, twee-aaneen of aaneengebouwde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen, zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt.
  • 2. Onder de bestemming Woongebied valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is recht-streeks toegestaan voor het hoofdgebouw tot ten hoogste 60 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden bedrijven zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar uitsluitend via afwijking van de gebruiksregels en via afwijking beroep aan huis in het bijgebouw.
  • 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan is maatgevend.
  • 4. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming wonen is zonder meer mogelijk binnen de criteria zoals de landelijke wetgever die sinds 1 november 2014 heeft bepaald in het Besluit omgevingsrecht. Het betreft een regeling die ruime mogelijkheden biedt voor het vergunningvrij kunnen toepassen van mantelzorgvoorzieningen. Een aanvullende regeling in het bestemmingsplan heeft geen toegevoegde waarde, aangezien lagere overheden zoals de gemeente niet bevoegd zijn om de vergunningvrije mogelijkheden te beperken.
  • 5. Het vigerend bestemmingplan 'Voerendaal-Kunrade' maakt het via een vrijstelling mogelijk om op de plankaart aangegeven locaties een woning te bouwen. Deze vigerende bouwtitels zijn in dit bestemmingsplan opgenomen met een afwijkingsbevoegdheid, waarmee de bouw van één of meerdere woningen op de aangewezen locaties mogelijk is conform het vigerend bestemmingsplan. Hetzelfde uitgangspunt is gesteld voor het bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.' en het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Binnen het Volkshuisvestingsplan (2012) zijn hieraan wel duidelijke randvoorwaarden gekoppeld, die integraal van toepassing zijn hierop.

Naast het bestemmingsplan is het ook mogelijk om vergunningvrij nog vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen op te richten op basis van de Wabo binnen de bestemming Woongebied.

5.2.4.12 Bestemming Bedrijventerrein - Uit te werken

Deze uit te werken bestemming heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijventerrein Lindelaufer gewande-Op gen Hek voor zover het betreft de voor bedrijven uit te geven gronden en bevat de regeling voor de vestiging van bedrijven in milieucategorie 2 en 3.1. De toegestane bedrijven zijn opgenomen op een Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels is opgenomen. In de regels is tevens opgenomen dat sprake dient te zijn van een lokaal bedrijf. In de begripsbepalingen van de regels is opgenomen wat onder een ‘lokaal bedrijf’ wordt verstaan.

Vanwege de aanzienlijke vraag naar bedrijfskavels is de invulling van het bedrijventerrein ‘Op gen Hek’ geen onzekere gebeurtenis. Echter, omdat het te realiseren bedrijventerrein een maatwerkoplossing voor lokale bedrijven betreft, is ervoor gekozen het bedrijventerrein te ontwikkelen per bedrijfsvestiging, waardoor de kavelomvang en het bouwvlak optimaal kunnen worden afgestemd op de behoefte. Hierdoor is maatwerk mogelijk en wordt voorkomen dat vraag en aanbod niet op elkaar aansluiten. Dat is de reden dat er een uit te werken bestemming is opgenomen in plaats van een rechtstreeks werkende bestemming.

Daarnaast biedt een uitwerkingsplicht aan potentiële kopers bij het krijgen van een financiering voor hun bedrijfskavel voldoende zekerheid dat het planologisch traject tot bedrijfsvestiging leidt.

In de uitwerkingsregels zijn de eisen gesteld waaraan in een uitwerkingsplan moet worden voldaan. Teneinde onnodige ruimteclaims te voorkomen is vereist dat er sprake is van een concrete vraag, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een voorlopige koopovereenkomst.

Door de bouwperceeloppervlakte te maximaliseren op 2.500 m², wordt aangesloten bij de behoefte van lokale bedrijven.

Gedurende de inspraakperiode heeft zich een bedrijf, gevestigd op het bestaande bedrijventerrein, gemeld met interesse in een bedrijfskavel van 4.000 m². In het kader van het leveren van maatwerk en doorstroming, is een extra lid toegevoegd aan de uitwerkingsregels, waarmee het mogelijk wordt dat voor een bedrijf uit de gemeente een uitwerkingsplan kan worden vastgesteld, waarbij een bedrijfskavel van maximaal 4.000 m² wordt ontwikkeld, zolang een goede ruimtelijke ordening een dergelijke grotere omvang niet in de weg staat.

Ten aanzien van detailhandel zijn beperkingen opgenomen. Detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit. Verkoop van auto’s, boten, caravans aan particulieren is wel toegestaan. Het vestigen van bouwmarkten en doe-het-zelfzaken is niet toegestaan, want dit is niet in overeenstemming met het provinciale beleid. Dit is de gebruiksregels

opgenomen.

De parkeervoorzieningen voor de te vestigen bedrijven dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein.

Voorts geldt dat buitenopslag is toegestaan, mits wordt voldaan aan de hiervoor in de planregels opgenomen maximale hoogte. Op de zichtlocatie is het gewenst dat de hoogte van buitenopslag beperkter is dan op de rest van het terrein. De zichtlocatie valt samen met de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg 1b’, zodat deze hoogte aan de genoemde aanduiding is gekoppeld.

Onderhavige bestemming maakt het realiseren van bedrijfsgebouwen niet rechtstreeks mogelijk. Op de verbeelding van een uitwerkingsplan wordt een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de gebouwen mogen worden opgericht. De maximale toegestane bouwhoogte is opgenomen in de regels.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein is alleen ruimtelijk aanvaardbaar indien de ontwikkeling gepaard gaat met een landschappelijke inpassing.

In de bestemmingen ‘Groen’, ‘Verkeer’ en ‘Bedrijventerrein – Uit te werken’ is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen: Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan dient de landschappelijke inpassing te zijn aangelegd en moet deze vervolgens ook in stand worden gehouden. Indien niet binnen 2 jaar de landschappelijke inpassing is gerealiseerd of niet in stand wordt gehouden, dan is het uitwerken van de bestemming niet meer mogelijk en/of de bouw van gebouwen en/of het gebruik van de gebouwen en de gronden zijn niet meer toegestaan.

5.2.5 De dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.

5.2.5.1 Dubbelbestemmingen Leiding – Gas

Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse en bovengrondse leidingen worden activiteiten, die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van deze leidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadiging van de leidingen kan leiden.

5.2.5.2 Dubbelbestemming Leiding – Leidingstrook

Met het oog op in de toekomst mogelijk nog aan te leggen leidingen binnen de op rijksni- veau gereserveerde leidingstrook, is over deze strook een specifieke dubbelbestemming gelegd. De regelgeving is, vooruitlopend op een mogelijke invulling, vergelijkbaar met die van de hiervoor genoemde leidingen.

5.2.5.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2

Het beleid aangaande de archeologische waarden luidt als volgt:

  • 1. De gebieden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden zijn bestemd als Waarde – Archeologie 1 en Waarde – Archeologie 2. Daarbinnen gelden beperkingen naar gelang sprake is van ar- cheologische monumenten en archeologische vindplaatsen, of mogelijke archeologische waarden binnen gebieden met een archeologische verwachtingswaarde (laag, middel- hoog, hoog). Voor het onderscheid tussen de diverse (verwachtings)waarden is de gemeentelijke 'Archeologische beleidskaart' bepalend. Deze kaart is als Bijlage 3 bij de regels 'Kaart Archeologie' in het plan opgenomen.
  • 2. In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, binnen bepaalde grenzen, als bedoeld Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden.
  • 3. Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een vergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden.
5.2.5.4 Dubbelbestemming Waarde - Karakteristiek dorpsgezicht

Het karakteristiek dorpsgezicht is onder de dubbelbestemming Waarde – Karakteristiek dorpsgezicht gebracht. Aangaande het karakteristiek dorpsgezicht wordt het volgende beleid gevoerd:

  • 1. Het beleid is gericht op het behoud, de bescherming en de versterking van de cultuurhistorische waarden, de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld van het karakteristiek dorpsgezicht.
  • 2. De orientatie van de gebouwen, de verkavelingsstructuur, het stratenpatroon en het straatprofiel moet gehandhaafd blijven.
  • 3. Nieuwbouw moet zich in beginsel aanpassen aan de ruimtelijke karakteristiek van de historische bebouwing.
  • 4. De hoogte van de gebouwen, de vorm en de nokrichting van daken van hoofdgebouwen dienen te passen binnen de aanwezige ruimtelijke karakteristiek van de aanwezige bebouwing.
  • 5. Verder is een sloopvergunning opgenomen voor het slopen van waardevolle bebouwing.
5.2.5.5 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen

Ter zake bescherming, beheer en onderhoud is op de deze beschermingszone, behorende bij primaire wateren, de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.

5.2.6 Gebiedsaanduidingen

De gebiedsaanduidingen betreffen onder andere zoneringen die vanuit milieuwetgeving op kaart gezet moeten worden. Deze aanduidingen betreffen in de meeste gevallen een nadere regulering van de bouwregels. In de regels zijn de gebiedsaanduidingen in het artikel 31 Algemene aanduidingsregels van een passende regeling voorzien.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het onderhavige bestemmingsplan is een actualisatie van verouderde bestemmingsplannen. Het plan geeft in de meeste gevallen de huidige situatie weer. Dit heeft geen financiële consequenties.

Mogelijk zullen zich binnen het plangebied binnen de planperiode nieuwe ontwikkelingen voordoen. Het betreft in de regel gebieden die een herontwikkeling doormaken. Het tijdstip waarop is thans nog onbekend. Hiervoor geldt dat in de regel separate (planologische) procedures worden gevolgd. Hierbij zal de economische uitvoerbaarheid afzonderlijk worden aangetoond.

6.1.1 Planschade

Het bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan waarbij als uitgangspunt gehanteerd is dat bestaande rechten overgenomen worden. Als gevolg hiervan is de verwachting dan ook dat er in beginsel geen planschade ontstaat als gevolg van de planologische wijziging.

6.1.2 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

In het bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe of onbenutte bouwmogelijkheden waarvoor de noodzaak van het stellen van locatie-eisen of een kostenverhaal nog aanwezig is. Aan het bestemmingsplan hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden toegevoegd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Over het voorontwerp van een bestemmingsplan wordt dan ook, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden.

Ook vindt in deze fase het overleg ex artikel 3.1.1 Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaats. De resultaten van zowel het overleg als de inspraak en zienswijzen zijn in deze paragraaf verwerkt.

6.2.1 Inspraakprocedure

Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Voerendaal is het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd, eenieder heeft daarbij een inspraakreactie kunnen indienen.

Voor een samenvatting en behandeling van de inspraakreacties wordt verwezen naar Bijlage 2 Inspraaknota. De uit de inspraak voortvloeiende planaanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening ter advisering aangeboden aan de diverse betrokken instanties. Naar aanleiding van het vooroverleg zijn reacties ingekomen van:

  • Prorail
  • Provincie Limburg
  • Gasunie
  • Rijkswaterstaat Zuid-Nederland

Voor een samenvatting en behandeling van de vooroverlegreacties wordt verwezen naar Bijlage 2 Inspraaknota. De uit het vooroverleg voortvloeiende planaanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 28 mei 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken. Gedurende de inzage termijn zijn vijf zienswijzen ingediend. De persoonlijke gegevens en de strekking van de zienswijzen zijn in de naar 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' beknopt en zakelijk weergegeven. Vervolgens is het standpunt van burgemeester en wethouders daarbij geformuleerd.

De uit de zienswijzenprocedure voortvloeiende planaanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is tevens nogmaals ambtelijk beoordeeld. Uit deze controle zijn enkele zaken naar voren gekomen die nog aangepast moeten worden in het bestemmingsplan.

Voor de ingediende zienswijzen en de ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar 'Bijlage 2 Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' bij deze toelichting.