direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitenkamers Brabander
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.WBP14001-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het project Ruimte voor Ruimte Noord- en Midden-Limburg heeft gezorgd voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied in de provincie Limburg. Middels een landelijke subsidieregeling Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) zijn intensieve veehouderijbedrijven in de gelegenheid gesteld om hun bedrijf te beëindigen en daarbij hun mestrechten te verkopen en de agrarische bedrijfsbebouwing te slopen. Om de gemaakte sloopkosten terug te verdienen, worden middels het Ruimte voor Ruimte-project woningen gebouwd.

Een van de woningbouwlocaties is de Buitenkamers in Venray, de woonlocatie waar het voorliggende wijzigingsplan betrekking op heeft. De gronden zijn door de gemeente Venray in het verleden verworven en voor de ontwikkeling met woningbouw doorverkocht aan de ontwikkelaar. Agrarische bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn reeds gesloopt.

Er zijn in totaal 58 woningen voorzien op de locatie Buitenkamers. Fase 1, bestaande uit 18 woningen, is inmiddels juridisch-planologisch bestendigd in het bestemmingsplan Brabander. Voor de ontwikkeling van fase 2 (in totaal 40 woningen) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan Brabander. Het voorliggende wijzigingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor de afronding van de nieuwbouwlocatie de Buitenkamers.

1.2 Ligging plangebied

Buitenkamers maakt onderdeel uit van de meest recent ontwikkelde woonwijk van Venray, de wijk Brabander, gelegen aan de noordwestzijde van Venray. Tussen de Buitenweg en de Scholekster, direct ten zuidoosten van het plangebied, is fase 1 van de Buitenkamers reeds in ontwikkeling. Fase 2 sluit hier direct op aan. De exacte ligging en begrenzing van fase 2 van Buitenkamers, het plangebied van het voorliggend wijzigingsplan, is met geel in de onderstaande figuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsregeling

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Brabander, zoals vastgesteld op 17 december 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Bestemmingsplan Brabander

In figuur 1.3 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied van het voorliggende wijzigingsplan geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een wijzigingsbevoegdheid naar wonen, verkeer en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Brabander'

1.4 Doel wijzigingsplan

Het doel van dit wijzigingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van ten hoogste 40 nieuwe vrijstaande woningen. Dit plan is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In dit artikel is beschreven dat burgemeester en wethouders binnen de in een bestemmingsplan aangegeven regels een bestemmingsplan kunnen wijzigen.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Beschrijving plangebied. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de huidige situatie en de beoogde functiewijziging en de nieuwe bebouwing;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst, alsmede aan de voorwaarden (de wijzigingsregels) die gelden voor de planwijziging;
  • hoofdstuk 4: Sectorale onderzoeken naar onder archeologie, ecologie, water en milieuhinder;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke consequenties van de wijziging.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat momenteel uit akkerland en is geheel onbebouwd. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit akkerland, bosschages, bomenrijen, enkele landelijk gelegen woonpercelen en de (deels nog in aanbouw zijnde) woonwijk Brabander. De ontwikkellocatie is landelijk gelegen en grenst aan de zuidoostzijde aan het nieuw stedelijk woongebied van Venray.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie (www.maps.google.com)

2.2 Beoogde ontwikkeling

Fase 2 van de Buitenkamers ligt ten noorden van de Scholekster en rondom de nieuwe ontsluitingsweg Grutto (zie figuur 2.1). Ter plaatse van fase 2 van de buitenkamers mogen, conform afspraken met de provincie en regio, ten hoogste 40 woningen worden gerealiseerd.

De ontwikkeling Buitenkamers is met 40 vrijstaande woningen op grote kavels van circa 650 m² ruim opgezet met een groene uitstraling. Daardoor en door de unieke ligging op de overgang naar het buitengebied met omringende houtwallen en bosschages die zorgen voor een fraaie landschappelijke inpassing krijgt de woonwijk een identiteit die afwijkt van de traditionele woonwijk. Om het woningaanbod aantrekkelijk te maken voor een brede doelgroep zullen vrijstaande woningen niet per definitie ook grote woningen zijn. Er wordt nadrukkelijk nagedacht over een instap/doorgroeimodel met kleine vrijstaande woningen op grote kavels, met ruime uitbreidingsmogelijkheden voor als het inkomen of het gezin groeit.

Uitgangspunt van het stedenbouwkundig ontwerp is een ruime opzet, met een groene uitstraling en een fraaie landschappelijke inpassing met bestaande landschapselementen. De oriëntatie van de woningen is hoofdzakelijk op de interne ontsluiting van de nieuwe woonbuurt, met uitzondering van de meest noordelijk gelegen kavels.

De hoofdgebouwen (woningen) worden op minimaal 3 m uit de voorste en zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd. De inhoud van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 1.500 m³ en de diepte zal niet meer bedragen dan 20 m. De woningen bestaan uit maximaal 2 lagen met een kap en kennen een maximale goothoogte van 7 m.

In de onderstaande figuur is een impressietekening opgenomen van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0005.png"

Figuur 2.2 Impressie van de toekomstige situatie

Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Beekweg, via de hiervoor reeds aangelegde rotonde, waarbij de entree van de nieuwe woonbuurt aan de Buitenweg ligt. De ontsluitingsweg voor de vier meest noordelijk gelegen woningen wordt gerealiseerd op het bestaande pad ten noorden van de houtwal. Ten behoeve van de opritten voor de drie meest noordelijke kavels zal, rekening houdend met de kwaliteiten van de houtwal, kleine coupures in de houtwal worden gemaakt. Hiervoor zullen, gezien de dichtheid en de situering van de bomen, hoogstwaarschijnlijk geen of een enkele boom worden gerooid.

De basis van de interne ontsluiting wordt gevormd door een lusontsluiting waarop licht gebogen lanen aantakken die de ruime kavels zullen ontsluiten.

Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. De kavels bieden ruimte voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein (waarbij de garages niet worden meegeteld). Daarnaast moet rekening worden gehouden 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers. Deze zullen (informeel) plaats krijgen in het openbaar gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding en conclusie

In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat en wordt het wijzigingsplan getoetst aan dit beleid. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau.

Vervolgens wordt het wijzigingsplan getoetst aan de wijzigingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Brabander. Dit zijn de planologische voorwaarden die verbonden zijn aan de mogelijkheid de functie te wijzigen. Indien aan alle wijzigingsregels wordt voldaan, en er geen strijd is met beleid op gemeentelijk, provinciaal of rijksniveau, zijn er beleidsmatig en juridisch gezien geen bezwaren voor de functiewijziging.

3.2 Nationaal en provinciaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie rijksdoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Het wijzigingsplan is niet in strijd met de nationale belangen, zoals verwoord in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Voor de (her)ontwikkeling van locaties wordt de ladder voor de duurzame verstedelijking toegepast.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Naast de drie hoofddoelen voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst bekijken of er in de regio vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens bekijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing

In de regio is vraag naar Ruimte voor Ruimte-locaties waarbij elders in het buitengebied agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en in ruil hiervoor aan de rand van de kern woningen gebouwd mogen worden. Het beoogde groene woonmilieu met vrijstaande woningen op ruime kavels is niet mogelijk binnen de bestaande kern. De locatie sluit aan op het bestaand stedelijk gebied van Venray. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Door de sanering van grootschalige agrarische bedrijfsbebouwing is per saldo sprake van kwaliteitsverbetering in het buitengebied. De woonlocatie wordt groen ingepast en is passend multimodaal ontsloten.

Ruimte voor Ruimte Noord- en Midden-Limburg

Het project Ruimte voor Ruimte Noord- en Midden-Limburg heeft gezorgd voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied in de provincie Limburg. Middels een landelijke subsidieregeling Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) werden intensieve veehouderijbedrijven in de gelegenheid gesteld om hun bedrijf te beëindigen en daarbij hun mestrechten te verkopen en de agrarische bedrijfsbebouwing te slopen. Om de gemaakte sloopkosten terug te verdienen, worden middels het Ruimte voor Ruimte-project woningen gebouwd.

Toetsing

Een van de woningbouwlocaties is de Buitenkamers in Venray, de woonlocatie waar het voorliggende wijzigingsplan betrekking op heeft. Deze locatie maakt het Ruimte voor Ruimte-project mede mogelijk.

Provinciaal omgevingsplan Limburg 2006 (actualisatie 2011, 'Pol actueel'), POL aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (2009) en Limburgs Kwaliteitsmenu (2010)

Verstedelijking en steeds intensiever ruimtegebruik leggen een toenemend beslag op de open ruimte in het landelijk gebied en verminderen de diversiteit van landschap en groen. De provincie houdt daarom vast aan het zo compact mogelijk houden van de steden en een minstens gelijk blijvend aandeel van de stadsregio's in het totaal van woningen, werklocaties en arbeidsplaatsen. Over het algemeen wordt dus ingezet op het bundelen van de verstedelijking en economische activiteiten in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden.

De POL aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (2009) bevat een aantal beleidsaanpassingen, die zich concentreren rond drie nauw samenhangende thema's: verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. In Limburg (met name Zuid-Limburg) is sprake van een toekomstige bevolkingsafname (mede door de vergrijzing). De focus wordt gericht op de kwalitatieve woningvoorraadontwikkeling bij een krimpende bevolkingsomvang. In Noord- en Midden-Limburg is in veel gemeenten inmiddels ook sprake van (een beginnende) bevolkingsdaling, maar is er tot circa 2025 nog een groei in het aantal huishoudens.

De demografische ontwikkelingen maken dat (puur kwantitatief bekeken) per saldo de woningvoorraad in Noord- en Midden-Limburg nog moet doorgroeien met respectievelijk circa 6.000 en circa 8.000 woningen in de periode 2010-2020. In de periode 2020-2030, heeft Midden-Limburg te maken met een reductie met circa 1.000 woningen, terwijl in Noord-Limburg nog een groei van circa 1.000 woningen aan de orde is.

Grens stedelijke dynamiek

In Limburg is deze bundeling vertaald in de stadsregio's en de plattelandskernen. Iedere stadsregio is voorzien van een zogenaamde grens stedelijke dynamiek. De plattelandskernen zijn voorzien van contouren.

Paarse contouren om de stadsregio's bepalen de grens voor de stedelijke dynamiek en vormen tegelijk de overgang naar een platteland met een heel andere dynamiek. Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen, zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied.

Stedelijke dynamiek is een continu proces van verandering en vernieuwing, intensief ruimtegebruik, samengaan van verschillende leefstijlen en een breed scala aan ontmoetingsplaatsen waar informatie, diensten en goederen worden uitgewisseld.

De stadsregio Venray heeft een centrumfunctie voor wonen, werken en voorzieningen voor een ruime vooral agrarische omgeving. Nieuwe ontwikkelingen moeten worden benut om een compacte stad met allure te scheppen.

Perspectieven

Aan het grondgebied van de provincie Limburg zijn in het POL verschillende perspectieven toegekend. Deze perspectieven karakteriseren een bepaald type gebied en geven de gewenste ontwikkelingsrichting van dergelijke gebieden aan.

Het plangebied ligt binnen de grens Stedelijke dynamiek en grotendeels binnen het perspectief stedelijke ontwikkelingszone (P8). Het plangebied ligt op de grens van gebied dat is aangeduid als 'Stedelijke bebouwing'.

Het plangebied bevindt zich binnen de grens stedelijke dynamiek in de stedelijke ontwikkelingszone van Venray. Binnen de stadsregio's dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. Als dat niet mogelijk of wenselijk is, is ontwikkeling in de stedelijke ontwikkelingszone (en werklandschappen) aan de orde, bij voorkeur geconcentreerd en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied.

Stedelijke ontwikkelingszone (P8)

Het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone (P8) omvat landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen.

Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op.

Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kan bieden (het principe van de SER-ladder). Als er nieuwe rode ontwikkelingen in stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszones dient bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijk gebieden. Dat is van provinciaal belang. De provincie roept gemeenten nadrukkelijk op om van de mogelijkheden op grond van de GREX-wet gebruik te maken. We verwachten van gemeenten dat deze initiatieven voor nieuwe werklocaties en woongebieden om advies aan ons zullen voorleggen, omdat deze ontwikkelingen kunnen conflicteren met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede perspectievenkaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Stedelijke bebouwing (P9)

De stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld.

Limburgs kwaliteitsmenu

Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is een beleidsregel in de zin van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht. De beleidsregel LKM regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied mogelijk zijn.

Toetsing

Het bouwen van nieuwe woningen is op basis van het provinciaal beleid toegestaan. De ontwikkeling betreft een Ruimte-voor-Ruimte locatie, waarbij elders in het buitengebied agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en in ruil hiervoor aan de rand van de kern woningen gebouwd mogen worden.

Provinciale woonvisie 2011-2015 (2011)

Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren.

Een belangrijke aanleiding om het woonbeleid te actualiseren vormen de demografische ontwikkelingen in de provincie. Onder andere hierdoor ontstaat noodzaak tot herstructurering en een andere kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad. Uit de demografische ontwikkelingen komen belangrijke opgaven voort gericht op het veranderen van het aanbod aan woonruimte, voorzieningen en de inrichting van de woon- en leefomgeving.

Lange termijn visie

De provincie is ervan overtuigd dat een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte woningmarkt noodzakelijk is. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt en leefomgeving te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn.

Korte termijn visie

Op de kortere termijn wordt gestreefd naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. De provincie constateert dat de bestaande woningvoorraad mede gezien de demografische ontwikkelingen voor een deel niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De provincie ziet hier voor Limburg zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave.

Regio Noord- en Midden-Limburg

In de regio Noord- en Midden-Limburg heeft het inwonertal zijn piek bereikt en gaat regiobreed afnemen van circa 280.000 inwoners in 2010, naar circa 275.000 in 2030. Na 2030 komt de krimp in een versnelling. Anticiperend op de afnemende bevolkingsomvang en wijzigende samenstelling van huishoudens, mede door de vergrijzing, dient de nog resterende groei maximaal te worden ingezet op een tijdige aanpassing van de samenstelling van de woningvoorraad. Binnen de stadsregio's dienen de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. Bij plattelandskernen zijn nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft overigens de voorkeur bestaan voor inbreiding. De nog te realiseren nieuwe locaties in/bij dorpen buiten de stadsregio's komen ook in dienst te staan van de transformatieopgave van de plattelandskernen. Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een 'nee, tenzij'-benadering.

In de regio Noord- en Midden-Limburg kan nog een beperkte toename plaatsvinden van het aantal woningen. Uitbreiding van kernen is mogelijk, waarbij wordt ingezet op inbreiding. In onderhavig geval is sprake van uitbreiding binnen de 'Grens stedelijke dynamiek'. De nog te realiseren woningen betreft de daadwerkelijke invulling van vigerende bouwrechten. Deze woningen zijn, evenals bestaande woningen, reeds opgenomen in de provinciale woningvoorraad. De doelstellingen van dit wijzigingsplan kunnen daarom gehaald worden op basis van het provinciale woonbeleid.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Regionale Woonvisie Venray (2012)

Kwantitatieve behoefte

De komende jaren zal in de regio nog sprake zijn van een bevolkingstoename. Deze groei zal afnemen en haar hoogtepunt bereiken in de periode 2025-2030. Op basis van de bevolkingsprognose van E,til (2011) zal het aantal inwoners in de woonregio in 2040 naar verwachting 84.300 bedragen. Het aantal huishoudens zal op termijn ook gaan afnemen, zij het later. Mede als gevolg van de trend van huishoudensverdunning zal het aantal huishoudens nog toenemen tot 2030. Per saldo is er in de woonregio nog een aanvullende woonbehoefte van circa 3.200 woningen verdeeld over de twee gemeenten (gezien over de periode 2011-2040).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0008.png"

Plancapaciteit

Eind 2010 bedraagt de plancapaciteit in de regio circa 3.800 woningtoevoegingen en ruim 100 onttrekkingen. De capaciteit ligt daarmee iets hoger dan de geprognosticeerde behoefte in de regio. Lokaal zijn er echter verschillen in aantallen 'harde' en 'zachte' capaciteit. Getracht wordt om te bouwen naar behoefte, waardoor niet alle woningbouwplannen die momenteel bekend zijn, uitgevoerd worden. Het woningbouwprogramma wordt telkens aangepast op basis van nieuwe ontwikkelingen en aan de meest recente E,til-prognoses.

Wonen kwalitatief

Duurzame, toekomstbestendige nieuwbouw

Wat de koopsector betreft zullen marktpartijen die kwaliteit woningen willen aanbieden en realiseren waar op dat moment vraag naar is. De regio wil bij invulling van nieuwbouwplannen erop letten dat de woningvoorraad wordt aangevuld met duurzame woningen: bij invulling van nieuwbouwlocaties dient steeds de vraag te worden gesteld of het nieuwbouwplan bestaat uit (voldoende aantallen) levensloopbestendige woningen of woningen die gemakkelijk levensloopbestendig kunnen worden gemaakt. De woningen dienen ook energiezuinig te zijn, zodat bij stijging van de energieprijzen de woonlasten betaalbaar blijven. Wat de huursector betreft zal het bovenstaande aandacht vragen bij het maken van prestatieafspraken met de corporaties.

Toetsing

Met het bouwen van nieuwe woningen volgens een instap/doorgroeimodel worden vrijstaande woningen op grote kavels maar in kleiner bouwvolumes bereikbaar voor een grotere doelgroep. Door de ruime uitbreidingsmogelijkheden zijn deze woningen eenvoudig uit te breiden (groei inkomen en gezin) en aan te passen (levensloop/mogelijkheden voor mantelzorg) en daardoor een duurzame (geen verhuismotief) toevoeging aan de woningvoorraad.

Strategische visie 2020 (2009)

De Strategische visie 2020 is het richtinggevende document voor het Venrayse beleid van de komende jaren. De doelstellingen en speerpunten voor het beleid in de komende jaren zijn gebundeld in een zestal strategische thema's, zoals de inhoudelijke ambitie van Venray en de verandering van de omgeving. Maar ook de versterking van de samenwerking in de regio en wonen en recreatie.

De identiteit van Venray is gebaseerd op in het verleden opgebouwde pijlers. Venray zet niet meer in op groei, maar op versterking van de kwaliteit van leven. De volgende pijlers worden onderscheiden:

  • Venray is het tweede stedelijke centrum van de regio Noord-Limburg;
  • Venray heeft zorg in de genen;
  • Venray is een levendige gemeente;
  • Venray is een aantrekkelijke woongemeente;
  • Venray heeft een gezonde economie gebaseerd op de historisch gegroeide pijlers zorg, agribusiness, industrie en logistiek en toerisme en recreatie.

De strategische thema's die van toepassing zijn op dit wijzigingsplan zijn de volgende:

'Inhoudelijke ambitie: Venray stad en de dorpen' en 'Onderscheidend wonen in Venray'. De overige thema's hebben meer betrekking op de sociale of economische uitgangspunten van het toekomstige gemeentelijke beleid. Inhoudelijke ambitie: Venray stad en de dorpen Venray is een stedelijke centrumgemeente in haar regio. De kracht van Venray is dat zij dit weet te combineren met haar van oorsprong dorpse karakter. Venray is dorp én stad. Meer dan voorheen wordt benadrukt dat de stedelijke kern Venray een functie heeft voor de dorpen en dat de dorpen veel gebruikmaken van wat Venray te bieden heeft. De dorpen bieden rust en ruimte als tegenhanger van de stad. Ieder dorp heeft zijn eigen identiteit en kwaliteiten. In het algemeen stelt de gemeente dat het leven in de dorpen in positieve zin wordt bepaald door rust en ruimte, een rijk verenigingsleven en sterke sociale cohesie. Veranderingen in bevolkingssamenstelling en economische functies op het platteland hebben het open karakter van de dorpen versterkt.

Venray investeert in mensen en stimuleert mensen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun eigen leefomgeving. Dorpsraden hebben daarin een belangrijke rol.

De stad Venray telt tien wijken, die evenals de dorpen, elk hun eigen identiteit en kwaliteiten hebben. Ook daar hebben de inwoners een eigen verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de wijk, en neemt men waar nodig initiatieven ter verbetering en initiatieven om samen te werken met andere wijken om de leefbaarheid op peil te houden. Venray stimuleert en geeft ruimte voor die samenwerking.

Ontwikkelingsperspectief Venray 2015 (2008)

In het Ontwikkelingsperspectief is een visie gegeven voor welke koers de gemeente Venray in de toekomst gaat varen en doet dienst als gemeentelijke structuurvisie (vastgesteld d.d. 23 september 2008). Het ontwikkelingsperspectief is een perspectief voor de middellange termijn. De tijdshorizon is 2015, met een doorkijk naar 2020/2030. Het Ontwikkelingsperspectief vormt voor het gemeentebestuur het vertrekpunt voor de afweging bij concrete beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het formuleren van beleid, het vaststellen van plannen, het opstellen van uitvoeringsprogramma's met daarbij behorende prioriteiten en inzet van menskracht en het beschikbaar stellen van financiële middelen. Het beleidsstuk heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven. De kenmerken van het Ontwikkelingsperspectief Venray zijn:

  • selectiviteit;
  • integraliteit;
  • uitvoeringsgericht;
  • ambities van de gemeente;
  • veranderende rol van de gemeente;
  • basis voor ontwikkelingsplanologie.

Het fundament voor het ontwikkelingsperspectief is gelegd in de verkenningennota en de doelstellingennota. In de verkenningennota zijn de ontwikkelingen en trends in beeld gebracht en is een opsomming gegeven van de belangrijkste opgaven en knelpunten. In de doelstellingennota is op basis van de discussie over verschillende mogelijke toekomstrichtingen voor Venray een koers voor de langere termijn bepaald. Deze koers is vastgelegd door middel van een aantal doelstellende uitspraken. Deze uitspraken geven vervolgens richting aan het structuurbeeld voor de gemeente Venray en bepalen ook de keuzes die voor de stad, de kerkdorpen en het buitengebied zijn gemaakt. De uitspraken die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de Brabander betreffen:

  • de waterhuishoudkundige aspecten worden op evenwichtige wijze meegenomen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en projecten;
  • duurzaamheidsaspecten zullen in een vroegtijdig stadium worden meegenomen bij plannen en projecten;
  • voor woningbouw op nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering van de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en lifestyles.

Toetsing

Met de opzet van Brabander is onder andere rekening gehouden met bovenstaande uitspraken. De verdere ontwikkeling/afronding van Brabander (Buitenkamers) past binnen het gestelde in het Ontwikkelingsperspectief.

Woonvisie Venray (2007)

Venray wil een prettig woonklimaat bieden voor alle huidige en toekomstige inwoners, uitgaande van het principe 'Venray is dorp én stad'. Er is sprake van een diversiteit aan woonmilieus passend bij de woonwens en levensfase van de inwoners. De woonmilieus onderscheiden zich door een aantal kenmerken zoals dichtheid van de bebouwing, bereikbaarheid en ligging, de mate van functiemenging en de kwaliteit van de bebouwing.

De nieuwe woonwijk Brabander is opgenomen in het woningbouwprogramma. De gemeente wil de Brabander uit laten groeien tot een volwaardige woonwijk met een gedifferentieerd woonmilieu.

Groen-stedelijk

Dit zijn de nieuwere woonwijken die ruim en groen van opzet zijn. Het overheersende woningtype is een huis met een tuin. De in aanleg zijnde uitbreidingswijk Brabander valt hieronder.

Landelijk wonen

Dit woonmilieu omvat het buitengebied van Venray. Daarnaast vallen hieronder ook buurten met een zeer lage bebouwingsdichtheid en veel groen. Denk aan delen van Vlakwater, Ruimte voor Ruimte-kavels en landgoederen.

Een belangrijke ambitie van het gemeente is zich te onderscheiden van de rest van het aanbod in de regio. Hierdoor wordt Venray aantrekkelijker voor nieuwe vestigers en voor terugkeerders (bijvoorbeeld jongeren die Venray eerst hebben verlaten om elders te studeren maar later met hun gezin terug willen keren).

Toetsing

De locatie Buitenkamers past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie voor een groen stedelijk/landelijk woonmilieu. Het programma is opgenomen in de visie.

Woonmonitor 2012

De woonmonitor woningbouw 2012 blikt terug op de gerealiseerde woningbouw in 2012 en kijkt vooruit op basis van de huidige woningbouwplannen. In de woonmonitor 2012 is geconcludeerd dat het planoverschot in de kern Venray is toegenomen met 255 woningen. De locatie blijft onderdeel uitmaken van het woningbouwprogramma 2013-2028. De locatie is met 58 woningen opgenomen onder de projectnaam 'Ruimte voor Ruimte Beekweg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0009.png"

Kadernotitie wonen (2011)

In de notitie wordt op basis van verschillende onderzoeken geconcludeerd dat het huidige woningbouwaanbod niet voorziet in de kwalitatieve vraag nu en in de komende jaren. Om deze situatie in een meer wenselijke situatie om te turnen zijn in de Kadernotitie, aan de hand van het stoplichtmodel, een aantal uitgangspunten en beleidskaders geformuleerd. Op grond van deze kaders geeft de gemeente invulling aan haar eigen regisserende rol, gericht op het beter aansluiten van vraag en aanbod inzake wonen. Met andere woorden: het toekomstbestendig maken van de woningvoorraad van Venray. De kadernotitie Wonen biedt hiermee een aangepast afwegingskader voor woningbouwinitiatieven op het grondgebied van de gemeente Venray.

De kaders van het stoplichtmodel zijn in de Kadernotitie als volgt geformuleerd:

In rode kernen geldt het uitgangspunt: nee, tenzij.

'In kernen waar de woningbehoefte fors wordt overschreden door vastgestelde woningbouwplannen, worden geen nieuwe woningbouwinitiatieven toegestaan voor de reguliere woningmarkt. Dit geldt ook voor individuele woningbouwinitiatieven. Uitzondering hierop vormen initiatieven voor bijzondere doelgroepen of met een grote maatschappelijke meerwaarde. Deze initiatieven mogen niet concurreren met de bestaande initiatieven.'

In groene en oranje kernen geldt het uitgangspunt: ja, tenzij.

'Bij woningbouwinitiatieven ligt de nadruk op het toevoegen van ontbrekende schakels in de woningvoorraad van de desbetreffende kern.'

Toetsing

De locatie betreft geen nieuw woningbouwinitiatief. De locatie staat al jaren op het woningbouwprogramma, zoals vastgesteld in de Kadernotitie wonen in 2011. In de planning van 2011 waren nog geen aantallen opgenomen en was het totaal voor Venray 1.630 woningen. De locatie is in de woningbouwplanning 2013-2028 met 58 woningen opgenomen bij een totaal voor Venray van 1.376 woningen. Er is geen sprake van verdere toename van het aantal woningen.

Bijzonder aan dit project is dat het gaat om een ruimte-voor-ruimtelocatie. Er worden projectmatig vrijstaande woningen gebouwd, waarmee deze ontwikkeling anders is dan bijvoorbeeld in vlakwater (grootschaligere bouwpercelen) en Laagheide (zelfbouw).

3.4 Toets wijzigingsregels

Het voorliggende wijzigingsplan moet voldoen aan de wijzigingsregels zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.6 van het bestemmingsplan 'Brabander'. Om te toetsen of aan deze regels wordt voldaan, zijn (in de onderstaande tabel) in de linkerkolom de wijzigingsregels opgenomen en wordt in de rechterkolom hieraan getoetst.

artikel 3, lid 3.6 wijzigingsbevoegdheid     toetsing  
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen', zoals opgenomen in artikel 5, 6 en 7, onder de voorwaarden dat:     De bestemming wordt in zijn geheel gewijzigd in de genoemde bestemmingen. Op de verbeelding is de nieuwe bestemminglegging opgenomen en in de regels van het voorliggende wijzigingsplan wordt naar de artikelen 5, 6 en 7 zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Brabander' verwezen.  
a. de te realiseren woningen passen binnen de gemeentelijke én regionale woningbouwafspraken, met dien verstande dat het maximale aantal woningen niet hoger is dan 40 en dat uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;     Op de planlocatie worden maximaal 40 vrijstaande woningen gebouwd. Dit maximum aantal is via een aanduiding vastgelegd in de regels en op de verbeelding. De ontwikkeling past binnen de gemeentelijke én regionale woningbouwafspraken. De onderbouwing is opgenomen in hoofdstuk 3.  
b. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik;     Het aspect bodemkwaliteit wordt in paragraaf 4.1 beschreven. Uit onderzoek blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de woonfunctie. Bij het indienen van een concrete bouwaanvraag dient een bodemonderzoek van niet ouder dan 5 jaar te worden ingediend. Dit betekent dat het huidige bodemonderzoek te zijner tijd nog geactualiseerd dient te worden.  
c. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor geluid;     Het onderzoek naar het van toepassing zijnde geluidsaspect wegverkeerslawaai is opgenomen in paragraaf 4.8. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de wettelijke normen voor geluid.  
d. uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de Flora- en faunawet;     Het onderzoek flora en fauna is beschreven in paragraaf 4.4. Hieruit blijkt dat voor de das ontheffing van deFlora- en faunawet nodig is en op basis daarvan zijn een aantal mitigerende maatregelen voorgesteld die haalbaar zijn.  
e. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;     In paragraaf 4.6 zijn de omliggende bedrijven nader bekeken en blijkt dat de bedrijfsvoering niet wordt belemmerd.  
f. de ontwikkeling vanuit planologisch/ stedenbouwkundig oogmerk passend is in de omgeving;     Zoals nader omschreven in paragraaf 2.2 krijgt het woongebied een functie als overgangsgebied van het stedelijke naar het landelijk gebied van Venray. De kavels zijn ruim opgezet en de reeds aanwezige groenvoorzieningen – bestaande uit bomen en overige opgaande beplanting – worden behouden en vormen straks de groene omlijsting van het woongebied.  
g. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.     Het aspect parkeren is nader toegelicht in paragraaf 2.2. De parkeerbalans zal niet onevenredig nadelig worden beïnvloed.  

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Bodemkwaliteit

Beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe functies dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. Op grond van het Besluit bodemkwaliteit mag de functie geen bedreiging vormen voor bodemkwaliteit.

Toetsing en conclusie

Ten behoeve van eerdere ontwikkelingen op deze locatie zijn in het verleden reeds diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie, de ondergrond is niet verontreinigd. In het grondwater is plaatselijk koper aangetoond in concentraties boven de interventiewaarde. Elders op de locatie zijn de kopergehalten duidelijk lager. Uit eerder onderzoek blijkt echter dat de kopergehalten in de tijd sterk variëren. Naast het gehalte koper zijn er tevens verhoogde gehalten cadmium aangetroffen. Deze verhoogde concentraties kunnen echter beschouwd worden als verhoogde achtergrondwaarden. De zeer plaatselijk aangetoonde sterke koperverontreiniging in het grondwater op de locatie is waarschijnlijk te relateren aan bemesting van het perceel. De omvang van de verontreiniging is zeer beperkt. Door het diffuse beeld van de verontreiniging en de sterke fluctuaties van de concentraties in de tijd wordt het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet zinvol geacht.

De aanwezigheid van de bodemverontreiniging met koper vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling op het terrein. De resultaten van het bodemonderzoek zijn in november 2007 in het kader van eerdere ruimtelijke ontwikkelingen beoordeeld. Het bevoegd gezag heeft de volgende voorwaarden gesteld:

  • geen gebruik van het ondiepe grondwater voor menselijke consumptie, veedrenking of beregening;
  • de afstand tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand en het maaiveld dient minimaal 1 m te bedragen.

Met inachtneming van deze voorwaarden zijn op het gebied van bodemkwaliteit geen belemmeringen aanwezig voor de beoogde ontwikkeling.

Het hiervoor genoemde bodemonderzoek is echter meer dan vijf jaar oud en daarmee kan het onderzoek niet worden gebruikt voor de omgevingsvergunningaanvraag bouwen. Gezien het feit dat de bodem sinds de uitvoering van het bodemonderzoek niet veranderd is en ter plaatse geen andere functiewijzigingen hebben plaatsgevonden kan ervan uitgegaan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de nieuwe woningen. Ten tijde van de bouwaanvraag dient echter wel een actueel vooronderzoek te worden overlegd.

4.2 Niet gesprongen explosieven

Het gehele grondgebied van Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de Tweede Wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en afwijkingen, de m.e.r.-plichtige activiteiten en ontgrondingen;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische attentiegebieden).

Op 18 juni 2013 heeft de gemeente Venray een nieuwe archeologische waardenkaart vastgesteld. Uit deze kaart blijkt dat de in 2008 toegekende lage verwachtingswaarde in het gebied blijft gelden (categorie 7). In dergelijk gebieden is bij grootschalige herinrichting een archeologisch bureauonderzoek wenselijk om de archeologische gebiedskenmerken te kunnen onderzoeken.

Onderzoek

In januari 2006 door BILAN een archeologische vooronderzoek verricht. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de archeologische verwachting van het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek aangevuld met een karterend booronderzoek.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de rand ligt van een hoger gelegen stuifzandgebied naar het beekdal van de Loobeek. Het plangebied heeft een middelhoge archeologisch verwachting, die te relateren is aan de aanwezigheid van gooreerdgronden en duinvaaggronden. Stuifzand is over het algemeen in de periode vanaf de bronstijd tot afzetting gekomen en kan het oorspronkelijke bodemprofiel en mogelijk aanwezige archeologische vondsten en sporten beschermd hebben tegen diepe grondverstoringen. Het is echter ook mogelijk dat de oorspronkelijke bodem is uitgestoven. Eventueel aanwezige archeologische vondsten bevinden zich dan niet meer in situ en sporen zullen (grotendeels) verdwenen zijn.

Het Beekdal van de Loobeek is over het algemeen vrij breed. Tussen de huidige Beekweg en de Merseloseweg is het beekdal echter een stuk smaller. Op de plekken waar het dal zich versmalt of net voordat het dal zich verbreedt, is op oude kaarten te zien dat de huidige Beekweg en Merseloseweg het beekdal oversteken.

Mogelijk is dit gebied van oudsher gebruikt als route voor de oversteek van de Loobeek. In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend losse vondsten uit het Neolithicum, Mesolithicum, bronstijd en ijzertijd aangetroffen. Tevens zijn in het gebied ten zuidoosten van het plangebied esdekvondsten uit de late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd aangetroffen. In het plangebied zelf zijn tot op heden geen vondsten gedaan.

Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied geclassificeerd kan worden als een gooreerdgrond met een zwakke podzolhorizont. De oorspronkelijke donkere, sterk humeuze A-horizont is (gedeeltelijk) verploegd. Alleen het uiterste noordwestelijke deel en het uiterste zuidelijke deel van het plangebied is waarschijnlijk stuifzand aanwezig. De podzolprofielen bevinden zich in het zuidelijke deel direct aan het oppervlak. In het noordwestelijke deel bevond zich waarschijnlijk een gooreerdgrond onder het stuifzand. In het plangebied werden geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie

Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Wel blijft bij bodemingrepen de Monumentenwet van kracht, die stelt dat archeologische vondsten of structuren binnen drie dagen aan de bevoegde instanties moeten worden gemeld.

4.3.2 Cultuurhistorie

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg zijn er in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De cultuurhistorische elementen in de directe omgeving zijn in de onderstaande figuur aangegeven. De ontwikkeling, zoals opgenomen in het voorliggend plan, staat het behoud van deze elementen niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0010.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (provincie Limburg)

4.4 Ecologie

Beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een akker die wordt omringt door houtwallen en grove dennen. De aanwezige vegetatie bestaat uit rijk grasland. In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 40 vrijstaande woningen.

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is op provinciaal niveau nader uitgewerkt.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op 3,2 km afstand ten noordoosten van het plangebied en betreft het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied betreft bos- en natuurgebied en is ten noorden van het plangebied gelegen, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0011.png"Figuur 4.2 Ligging plangebied (gele stippellijn) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Limburg)

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van de in 2006 uitgevoerde quickscan door de gemeente Venray, foto's van het plangebied, een locatiebezoek, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

De laanbeplanting en de bermen binnen het plangebied bieden mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis en de grote kaardenbol.

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. In verband met de afwezigheid van bebouwing is ter plaatse van het plangebied geen sprake van de aanwezigheid van de spreeuw, huismus, gierzwaluw of kauw. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de ekster, kraai en grote bonte specht. De bomen zijn gelegen aan de rand van het plangebied en worden niet verwijderd ten gevolge van de ontwikkeling. Eventueel aanwezige vogels ondervinden hier geen hinder van.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, veldmuis, bosmuis, hermelijn, wezel, haas, en konijn.

De bomen kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. In houtwal wordt met zorg en aandacht (ten behoeve van opritten) op drie plaatsen coupures gemaakt, waarbij geen of een enkele boom wordt gerooid. Houtwal blijft daarmee als landschapselement gehandhaafd en door het behoud van boomkruinen (vleermuizen) en onderbegroeiing blijven ook ecologische waarden intact. De ontwikkeling vormt daarmee geen belemmering voor de vleermuizen. In de toekomstige situatie zal een woonwijk met tuinen en openbaar groen naar verwachting een beter foerageergebied voor vleermuizen vormen dan het huidige agrarische perceel.

Tijdens het veldonderzoek op 18, 20 en 22 mei 2013 zijn dassenburchten waargenomen. Ten gevolge van de ontwikkeling Buitenkamers zal het dassenleefgebied Venray's Broek worden verkleind. In 2008 zijn deze effecten reeds vastgesteld en is ontheffing verkregen in het kader van de Flora- en faunawet (FF/75C/2008/0360) op grond van een projectplan (Bureau Croonen, 2008b). De ontheffing is per 1 augustus 2013 verlopen. Op dit moment zijn de woningbouwplannen nog niet gerealiseerd en is conform het antwoord van Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken op het verlengingsverzoek (brief d.d. 4 september 2013) een actualiserende veldinventarisatie en een nieuwe ontheffingsaanvraag noodzakelijk.

Door adviesbureau Mertens is een actualiserende veldinventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 1 'Actualiserende veldinventarisatie dassen Brabander te Venray - adviesbureau Mertens BV - november 2013'. Uit het onderzoek komt naar voren dat de Burchten in Venray's Broek die in 2008 werden aangetroffen in 2013 allemaal zijn teruggevonden en dat in Venray's Broek zuid, aan de zuidzijde van het plangebied, een hoofdburcht is aangetroffen die in 2008 niet is weergegeven. Gedurende het veldonderzoek werden bij die burcht zes pijpen vastgesteld, waarvan er vier intensief werden belopen. Een wissel liep langs de rand van het plangebied naar het noordwesten/westen. In meerdere ingangen was nestmateriaal aanwezig hetgeen wijst op een kraamburcht.

Geconcludeerd wordt dat de situatie ten opzichte van 2008, als wordt gekeken naar de aanwezige hoofdburchten, niet wezenlijk is veranderd en dat de maximale draagkracht in de Brabander te Venray is bereikt met het huidige landgebruik en de huidige inrichting. Daarnaast is het van belang de nieuwe dassenburcht Venray's Broek zuid, mee te nemen in mitigerende en eventueel compenserende maatregelen in de ontheffingsaanvraag.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad kunnen gebruikmaken van het plangebied. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen, vissen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, brede wespenorchis

mol, egel, gewone bosspitsmuis, veldmuis, bosmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   Nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   das   Ja  
    bijlage IV HR   geen   Nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   Nee  

Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

De ontwikkeling betreft de realisatie van 40 vrijstaande woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Voor de das dient een ontheffing voor de Flora- en Faunawet aangevraagd te worden. De ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet is, voorzien van een Activiteitenplan (zie bijlage 2 'Activiteitenplan das Brabander te Venray - Adviesbureau Mertens BV - januari 2014'), ingediend bij Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Omdat

er negatieve effecten kunnen optreden voor het leefgebied van de das, zijn extra maatregelen

noodzakelijk voor de das. Deze mitigerende en compenserende maatregelen zijn opgenomen in het

activiteitenplan Das behorende bij de ontheffingsaanvraag voor de Das. Deze ontheffing in het kader

van de Flora- en faunawet is verkregen op 30 juni 2014 en is opgenomen in bijlage 3.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In maart 2013 en in april 2014 heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap over de ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

Op 21 oktober 2009 is het Waterbeheerplan 'Orde in Water, Water in Orde' vastgesteld. Het waterbeheerplan beschrijft op hoofdlijnen hoe het Waterschap Peel en Maasvallei van 2010 tot en met 2015 zorgt voor veilige dijken, droge voeten, voldoende en schoon water.

In het waterbeheerplan staat hoe het waterschap de waterkeringen en het regionale watersysteem op orde wil brengen en houden. In het plan staan hiervoor de ambities en doelstellingen omschreven, en het pakket aan maatregelen dat het waterschap de komende zes jaren uitvoert. Voorbeelden van maatregelen uit het waterbeheerplan zijn:

  • 1. herstellen van waterpeilen in grond- en oppervlaktewater volgens Nieuw Limburgs Peil;
  • 2. verhogen van het beschermingsniveau tegen overstromingen uit de Maas;
  • 3. ecologisch herstellen van beken;
  • 4. oplossen van wateroverlast uit beken en het in de toekomst voorkomen hiervan door rekening te houden met klimaatverandering;
  • 5. verbeteren van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Venray;
  • 6. stimuleren van gemeenten voor het aanpakken van rioolwateroverstorten;
  • 7. verbeteren van recreatiemogelijkheden langs het water.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de plaats Venray en bestaat in de huidige situatie uit graslanden en bosschages.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,8 m onder maaiveld en een gemiddelde hoogste grondwaterstand van meer dan 1,4 m onder bestaand maaiveld.

Waterkwantiteit en waterkeringen

In de direct omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied is tevens niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie beschikt het plangebied niet over een riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 40 vrijstaande woningen. In de tuinen van de woningen worden infiltratievoorzieningen gerealiseerd. Daarmee wordt de extra verharding gecompenseerd. Langs de wegen worden watervertragende maatregelen gerealiseerd, zoals een greppel of een WADI ter compensatie van de extra verharding van de wegen. Het waterschap heeft hier in eerdere overleggen een positief advies over uitgebracht.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit wijzigingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Bekeken dient te worden of de bouw van 40 vrijstaande woningen gevolgen heeft voor/vanwege omliggende bedrijven/inrichtingen. De omliggende functies betreffen agrarische functies en woonfuncties. Van bedrijvigheid in de directe omgeving is geen sprake.

De dichtstbijzijnde bedrijven zijn gelegen op meer dan 200 m afstand. Dit betreffen de bedrijfsfuncties aan de Beekweg 42 en 52a. Dit betreffen bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2. Dergelijke bedrijven beschikken over een richtafstand van maximaal 100 m. Deze bedrijven vormen daarom geen belemmering voor de ontwikkeling.

Aan de Beekweg 40-42 is een hondenoefenterrein aanwezig. Dit betreft de Politiehondenverening 'de Verdediger'. Dit oefenterrein is op meer dan 250 m van het plangebied gelegen. Conform de VNG-brochures beschikt een dergelijke inrichting over milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan, de ontwikkeling vormt daarom geen belemmering voor het hondenoefenterrein en ter plaatse van de woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

4.7 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende plannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig en rondom het plangebied vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor het water of door buisleidingen. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.8 Geluid

Onderzoek

Het plan omvat de bouw van 40 grondgebonden woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Venray locatie Buitenkamers - akoestisch onderzoek' (Rho Adviseurs, 2014). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 4.

Resultaat en conclusie

Uit de modelresultaten blijkt dat ten aanzien van de gezoneerde Beekweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in het kader van de Wgh zijn daarom niet noodzakelijk. Ook ten aanzien van de niet-gezoneerde relevante 30 km/uur-wegen bedraagt de geluidsbelasting niet meer dan 48 dB. Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van deze wegen sprake is van en een akoestisch aanvaardbaar klimaat.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een ruimtelijk plan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Nibm

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Wet milieubeheer

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 40 vrijstaande woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt binnen de categorie niet in betekenende mate zoals deze door het Besluit niet in betekenende mate is bepaald. De ontwikkeling draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2012 bedraagt 19,1 µg/m³ ten gevolge van de Beekweg, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 23,5 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 15 dagen. Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2020 bedraagt 15,1 µg/m³ ten gevolge van de Beekweg, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 22,8 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 12 dagen. De rekenpunten voor zowel het jaar 2012 als het jaar 2020 zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.WBP14001-va01_0012.png"

Figuur 4.3 Luchtkwaliteit op basis van NSL-monitoringstool

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de beoogde woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de toekomstige woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling van het wijzigingsgebied zoals deze luidt nadat het wijzigingsplan in werking is getreden. Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van bestemmingsplan Brabander van de gemeente Venray.

Verbeelding

Voor de woonpercelen is de bestemming 'Wonen' opgenomen en voor het openbaar gebied is de bestemmingen 'Verkeer' opgenomen. De aanduidingen op de verbeelding sluiten aan bij de regels zoals opgenomen in artikel 7 'Wonen' van het bestemmingsplan Brabander. Dit betreffen de aanduidingen 'vrijstaand', bouwvlakken waarbinnen de woningen mogen worden gebouwd, maximum goothoogten en het maximum aantal wooneenheden. Binnen de drie bouwvlakken mogen in totaal 40 wooneenheden worden gebouwd.

Regels

Voor wat betreft de regels wordt verwezen naar de regels zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Brabander'. In dit wijzigingsplan zijn daarnaast nieuwe regels opgenomen ten behoeve van de identificatie van en de verwijzing naar het wijzigingsplan (artikel 2 en 6). Voor de verdere uitleg van de regels wordt verwezen naar hoofdstuk 5, paragraaf 5.3 van het bestemmingsplan 'Brabander'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

6.1.1 Grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Voor dit wijzigingsplan is een dergelijk bouwplan aan de orde. Het is daarom in beginsel verplicht om een grondexploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit geval is het kostenverhaal verzekerd middels een (anterieure) gronduitgifte-overeenkomst. Van het opstellen van een grondexploitatieplan wordt daarom afgezien.

6.1.2 Onderzoek uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6, lid 1, sub f Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de koopovereenkomst zijn gegevens overlegd waarin de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het concept van het ontwerpwijzigingsplan Wijzigingsplan Buitenkamers Brabander is in het kader van het vooroverleg aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Limburg;
  • 2. Waterschap Peel en Maasvallei.

De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben.

6.2.2 Zienswijzen

In het kader van de artikel 3.9a Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het wijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.