direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mgr. Nolensstraat 12 Venray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP17016-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer R. Hoex (hierna ook: initiatiefnemer) is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie C nummer 8279 en plaatselijk bekend als Mgr. Nolensstraat 12 te Venray. Initiatiefnemer is voornemens om de woning te slopen en een grotere, nieuwe woning te realiseren waarbij het huidige bouwvlak wordt overschreden.

De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Venray” en heeft daarin de bestemming 'Wonen' gekregen, ten behoeve van vrijstaande, geschakelde, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde woningen en patiowoningen binnen een bouwvlak.

De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een bestemmingsplan, waarbij ook de bestaande en ongewijzigd te behouden woningen aan de Mgr. Nolensstraat 2-10 (even zijde) worden betrokken. Immers, op het bouwvlak rust de aanduiding '5 woningen'; het loskoppelen van één locatie wijzigt niet aan aantal toegestane woningen binnen het resterende deel van het bouwvlak.

Voor de beoordeling van deze locaties Mgr. Nolensstraat 2-10 (even zijde) geldt, dat zich hier geen enkele feitelijke dan wel planologisch relevante wijziging gaat voordoen. Deze locaties zijn derhalve niet onderzocht op waarden cq getoetst aan milieuaspecten en beleid, omdat dit deel van het plangebied een absolute conservering van de pllanologische mogelijkheden betreft.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Mgr. Nolensstraat 12 Venray' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie C nummer 8279, 6334, 6476, 6404 en 6477 en plaatselijk als Mgr. Nolensstraat 2, 4, 6, 10 en 12 te Venray. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de omgevingskaart is de ligging van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0003.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Venray   bestemming 'Wonen'   19 september2017  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om de woning aan de Mgr. Nolensstraat 12 te slopen en een nieuwe woning te bouwen in de vorm en omvang zoals initiatiefnemer dit graag zou willen. Daarom is het noodzakelijk om een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Beschrijving plangebied e.o.

De Mgr. Nolensstraat is gelegen ten oosten van de kern Venray en loopt parallel aan de Oostsingel. Het projectgebied en omgeving kunnen gekenmerkt worden als woonwijk waar ook aan huis gebonden beroepen worden uitgeoefend. Aan de Oostsingel (parallelweg) bevindt zich een dienstverlenend bedrijf (Bouwkundig adviesbureau). Op iets grotere afstand, ten zuiden van het plangebied, is een kerk (St. Petrus' Banden Parochie) gelegen.


Onderstaand is op een plattegrond weergegeven waar het plangebied zich bevindt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0005.jpg"

Figuur: plangebied

2.2 Ruimtelijke structuren

2.2.1 Bestaande bebouwingssituatie

Op onderstaande foto's van het plangebied is de bestaande bebouwingssituatie te zien. De te slopen vrijstaande woning Mgr. Nolensstraat 12 is gesitueerd op een hoekperceel (Mgr. Nolensstraat-Dr. Poelsstraat) en wordt omzoomd door een groene haag. Ter plaatse van de kruising is de begroeiiing lager gehouden om de verkeersveiligheid te waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0009.jpg"

Figuur: bestaande bebouwingssituatie plangebied

2.2.2 Verkeer

Vanuit het centrum van Venray is het plangebied via de Doctor Poelsstraat (één richtingverkeer) snel te bereiken. De Mgr. Nolensstraat wordt via de Stationsweg ontsloten via de Oostsingel richting het regionaal wegennetwerk. Via de Oostsingel en de Maasheseweg wordt aangesloten op de A73 in noordelijke richting (Nijmegen); via de Oost- en Zuidsingel en Leunseweg is er een aansluiting op de provinciale weg (oost-west-verbinding) (Deurneseweg) en vanuit de Deurneseweg op de A73 in zuidelijke richting (Venlo).

In de omgeving van het plangebied zijn verder diverse openbaar vervoersmogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan de bushaltes aan de Stationsweg op circa 100 meter van het plangebied en op iets grotere afstand (ruim 4 km) het treinstation Venray-Oostrum.

Het plan leidt niet tot extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer, evenals dat nu ook het geval is. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Parkeren bij de woning:

De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray, december 2013' en het CROW publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012) ) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Het nieuwe bouwplan is zodanig vormgegeven dat de oprit van de nieuw te realiseren woning aan de Mgr. Nolensstraat 12 al twee parkeerplaatsen herbergt, en ook in en vóór de ingaang naar de garage elk 2 parkeermogelijkheden zijn; in totaal is er ruimte voor maximaal 6 auto's. Echter, niet al deze parkeermogelijkheden mogen volwaardig worden meegenomen in de berekening, omdat de auto's binnen en vóór de garage niet weg kunnen als beide auto's op de oprit blijven staan. Daarbij wordt een garage meestal ook niet meer (geheel) gebruikt als autostalling, maar hier moeten ook fietsen, tuinbenodigdheden en buitenspeelgerei worden bewaard.

Duidelijk moge zijn dat volledig wordt voldaan aan de parkeernorm.

2.2.3 Groen en water

Binnen het plangebied is geen groen en water aanwezig anders dan de eigen erfbeplanting in de vorm van een erfafscheidende groene haag, gazon en tuinplanten en een zwembad.

2.3 Waarden van het plangebied e.o.

2.3.1 Natuur en landschap

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment in gebruik voor woonactiviteiten. Oppervlaktewater (anders dan het zwembad) is binnen het plangebied niet aanwezig.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied, aangeduid met een rode pijl, te zien ten opzichte van het gemarkeerde NNN (voorheen EHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0010.jpg" Figuur: NNN ten opzichte van plangebied

Gezien de ligging van het plangebied op meer dan 2 km vanaf het NNN, de aard en beperkte omvang van het project zonder significante externe gevolgen zijn negatieve effecten op het NNN uitgesloten.

2.3.2 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is op dit moment bebouwd. Deze bestaande bouwmassa zal als gevolg van onderhavig bestemmingsplan qua omvang gaan wijzigen. Waar nu een substantiële woning staat, zal een ruimere woning worden gerealiseerd.

Door het toegestane gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.

Gelet hierop vormt onderhavig bestemmingsplan geen relevante wijziging op de verstoring van eventueel aanwezige beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten (geen wezenlijke negatieve invloed).

Op basis van de flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (juni 2016 - juni 2017) is voor het gebied 'Venray' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek in de directe omgeving van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets. Echter, omdat een vleermuisverblijfplaats in de bestaande woning niet geheel is uit te sluiten (hoewel hiervoor geen concrete aanwijzingen zijn), zal de nieuw te realiseren woning worden voorzien van vleermuiskasten die voldoen aan de daarvoor gestelde eisen.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 5” geldt. Deze categorie omvat droge en natte gebieden met een middelhoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0011.jpg"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

Voor deze categorie 5-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 2500 m2 én de verstoringdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.

In de planregels zal deze verplichting worden neergelegd.

Nu het plangebied kleiner is dan 2500 m2 behoeft er verder geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, nu de drempel van het maximaal zonder onderzoek te verstoren oppervlak niet kan worden overschreden.

Echter te allen tijde geldt dat, indien tijdens werkzaamheden van beperktere omvang archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal melden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Initiatiefnemer van de ontwikkeling van de nieuw te realiseren woning, is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie C nummer 8279 en plaatselijk bekend als Mgr. Nolensstraat 12 te Venray. Dit perceel (het deel van het plangebied waarop de ontwikkelingen plaatsvinden) beslaat een oppervlakte van 1380 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0012.jpg"

Figuur: ligging plangebied deel Mgr. Nolensstraat 12

Initiatiefnemer wil op betreffende locatie de bestaande (sterk verouderde) woning geheel slopen en een nieuwe, modern vormgegeven woning realiseren. De vormgeving van deze nieuwe woning is op onderstaande schetsen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0016.jpg"

Figuren: schetsen van de nieuwe woning

De situering van de bebouwing op het perceel ziet er, met maatvoering, als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0017.jpg"

Figuur: invulling perceel met maatvoering bebouwing

Binnen de vigerende bestemming is het niet mogelijk om een nieuwe woning te realiseren in de vorm en omvang zoals initiatiefnemer dit graag zou willen. Met name is er strijdigheid in de maximale breedte van de woning, de maximale bouwdiepte, maximale goothoogte en het bebouwingspercentage.

Voor het overige deel van het plangebied (Mgr. Nolensstraat 2, 4, 6 en 10) zijn er geen feitelijke wijzigingen voorzien.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting:

Het plangebied wordt via de Mgr. Nolensstraat ontsloten op de Stationsweg rechtstreeks naar het centrum van Venray en Oostrum en via de Oost- en Zuidsingel in de richting van de Deurneseweg (N270), welke het verkeer in oost-west-richting en naar de A73 verspreid.

De Dr. Poelsstraat, waaraan het plangebied ook is gelegen, betreft een één-richting-weg. Via deze weg kan het plangebied vanuit het centrum van Venray ook bereikt worden.

Parkeren bij de nieuwe woningen:

De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota parkeernormen gemeente Venray, december 2013' en het CROW publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012) ) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Het nieuwe bouwplan is zodanig vormgegeven dat de oprit van de nieuw te realiseren woning aan de Mgr. Nolensstraat 12 al twee parkeerplaatsen herbergt, en ook in en vóór de ingaang naar de garage elk 2 parkeermogelijkheden zijn; in totaal is er ruimte voor maximaal 6 auto's. Echter, niet al deze parkeermogelijkheden mogen volwaardig worden meegenomen in de berekening, omdat de auto's binnen en vóór de garage niet weg kunnen als beide auto's op de oprit blijven staan. Daarbij wordt een garage meestal ook niet meer (geheel) gebruikt als autostalling, maar hier moeten ook fietsen, tuinbenodigdheden en buitenspeelgerei worden bewaard.

Duidelijk moge zijn dat volledig wordt voldaan aan de parkeernorm.

3.3 Groen- en watervoorzieningen

Het plangebied zal als regulier, ruim woonperceel worden ingericht, met bijbehorende tuin. De structuur in de woonwijk als geheel zal ongewijzigd gehandhaafd blijven.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien.

3.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de woning wordt aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.3.3 behandeld.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De regeling is neergelegd in artikel 3.1.6 Bro.

De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:

  • ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf): hierbij ging het om het rechtstreeks mogelijk maken van drie woningen en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid
  • ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland): bestemmen van één woning

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die onderhavig plan mogelijk maakt, kan in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling gesteld worden "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro".

De in het plan voorziene ontwikkeling kan, primair al vanwege het feit dat het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft maar een bestaande stedelijke ontwikkelingsmogelijkheid voorzien wordt van een nieuwe planologische onderlegger, dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leefen vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0018.jpg"

Figuur: uitsnede POL 2014

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'. Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.

Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.

Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom) past deze herstructurering in de omgeving en is niet strijdig met de uitgangspunten van het POL 2014.

4.3.2 Provinciale Woonvisie

Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de provinciale woonvisie vastgesteld. Het doel van de provinciale woonvisie is samen met alle woonregio's in Limburg te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. Het is een uitwerking van het provinciale coalitieprogramma “Investeren in Steden en Dorpen”. De provinciale woonvisie behandelt met nadruk de bovenlokale en bovenregionale sturing van de woningmarktontwikkeling tegen de achtergrond van de veranderende demografische context en op kwalitatieve aandachtspunten.

Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring wil de provincie Limburg bestuurlijke afspraken gaan maken over de woningbouwprogramma's.

4.4 Regionaal beleid

Op 5 april 2016 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.

  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

Samen wil de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….

Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.

  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.

  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.

Om te voorzien in de behoefte van wonen en zorg wordt verder in gesprek gegaan met zorgpartijen en corporaties. Nader onderzoek is noodzakelijk.

Toets aan regionale structuurvisie Wonen:

Onder bovenstaand punt 4 wordt de 'Kwaliteit van de bestaande voorraad en kernen' centraal gesteld. De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Omdat de bouwkundige staat van de huidige woning aan de Mgr. Nolensstraat 12 te wensen over laat en een rigoureuse verbouwing financieel gezien niet te verkiezen is boven sloop en nieuwbouw, wordt als gevolg van onderhavig initiatief de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil gehouden en zelfs verbeterd.

Het project is derhalve passend in de regionale structuurvisie wonen.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Strategische visie Venray 2015

De karakteristiek van Venray; een verstedelijkte kern in een groot en landschappelijk buitengebied, met daar omheen een tiental dorpen met ieder een eigen karakteristiek, biedt een groot aantal verschillende woon- en leefmilieus. Daarmee biedt Venray de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Venray biedt daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor de regio. Ook voor, goed opgeleide, werknemers.

Als kwalitatieve aanvulling op het in stand houden en versterken van de stedelijke én dorpse (cultuurhistorische) waarden van Venray, zijn in de stedelijke kern van Venray op inbreidingslocaties stedelijke woonmilieus gerealiseerd.

Grondgebonden woningen en appartementen zijn gerealiseerd in hoge dichtheid, maar gedifferentieerd in huur en koop, in prijsklassen en doelgroepen. Ze zijn ingebed in groene ruimtes, dicht bij voorzieningen. Ook zorgvoorzieningen zijn altijd dichtbij. Het overzichtelijke, kleinschalige, dorpse karakter van de kern is, ondanks de verstedelijking, goed herkenbaar gebleven. Deze gedifferentieerde en kleinschalige opzet heeft een positief maatschappelijk effect. Jonge gezinnen, jongeren, maar ook ouderen vinden hier hun plek. Ze dragen bij aan een levendige en veilige kern en sociale cohesie.

Aan de rand van de kern zijn er in ruime, landschappelijke setting kleinschalige en gemengde woonmilieus gerealiseerd. Het betreft grondgebonden, levensloopbestendige woningen in allerlei prijsklassen, die zich voegen naar de karakteristieken van de locatie. Ook zijn hier woonwerkmilieus gerealiseerd die optimaal profiteren van ICT infrastructuur.

Op de, door vermaatschappelijking van de zorg, vrijgekomen instituutsterreinen zijn bijzondere woonmilieus gecreëerd die de natuurlijke en cultuurhistorische setting respecteren en regionale aantrekkingskracht hebben. Maatschappij en instituut treffen en versterken elkaar; de omgekeerde integratie van wonen en zorg is hier zichtbaar en voelbaar.

Blijvende aandacht en zorg voor in stand houding en verbetering van de bestaande wijken, soms in de vorm van herstructurering, heeft unieke woonmilieus opgeleverd. Bovendien beïnvloeden zij de sociale structuren en de voorzieningen in die wijken op een positieve wijze.

Kleinschalige toevoeging van zorgvoorzieningen heeft bijgedragen aan de levensloopbestendigheid van de bestaande wijken en de herverdeling van de bestaande woningen. Deze herverdeling is vooral ten goede gekomen aan de minder draagkrachtigen.

Tegelijkertijd zijn er in een aantal dorpen, op kleine schaal, verschillende woonmilieus en woonzorg-milieus, passend bij het karakter van dat specifieke dorp en die specifieke vraag, gerealiseerd. Hoewel de nadruk heeft gelegen op inbreiding, is hier ook uitgebreid. De vitaliteit van de dorpen is daarmee, samen met het aanbieden van zorg en voorzieningen op maat, optimaal.

Naast het wonen in Venray en in de dorpen is er door de reconstructie ook meer ruimte ontstaan voor het wonen in het buitengebied.

Er is blijvende aandacht voor het bouwen in aansluiting op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van Venray.

De sloop en nieuwbouw van de woning aan de Mgr. Nolensstraat 12 komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede en zal aansluiten bij de aangrenzende woonbebouwing; zowel qua functie als qua ruimtelijke verschijningsvorm, welke hier een diversiteit aan bouwstijlen laat zien.

4.5.2 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015

De gemeente Venray heeft besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven.

Voor de nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering in de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en life-styles.

In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hierdoor ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.

In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.

Onderhavige herstructureringslocatie aan de Mgr. Nolensstraat 12 heeft tot gevolg dat een nieuwe, grondgebonden woning in het duurdere marktsegment worden gerealiseerd binnen de bestaande woningvoorraad, althans een bouwkavel wordt verriumd waarop een woning in dat hogere segment nader ingevuld kan worden, waardoor een gevarieerd, doch bij elkaar passend woningprogramma wordt verkregen.

4.5.3 Volkshuisvestingsbeleid

In mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Venray 2017: Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. De woonvisie geeft op hoofdlijnen de visie van het gemeentebestuur voor de komende jaren. De visie heeft de focus op de rol van het wonen in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat in Limburg, dat wordt aangeduid als een anticipeergebied, er tegen de stroom in nog 3 plaatsen zijn die groeien; één daarvan is de gemeente Venray.

De kwaliteit van het wonen speelt een grote rol voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Venraynaren en is zeker ook van belang voor de economische ontwikkeling van Venray.

Met deze woonvisie wil de gemeente ervoor zorgen dat Venray zich ook op langere termijn positief ontwikkelt. De focus ligt op het beantwoorden van de groeiende vraag naar woningen in Venray voor de komende jaren. Om de verwachte groei te kunnen opvangen, zijn woningen nodig om de nieuwe wens van de woonconsument te kunnen vervullen: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee willen wij tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee willen wij de waarde van onze bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.

Er is al veel gezegd en geschreven over de planovercapaciteit. Er wordt aan gewerkt om de overcapaciteit te verminderen. Toch wil de gemeente dat niet te rigoureus doen, omdat er ruimte nodig is om de voorziene groei van Venray te kunnen opvangen. Het komt er dan op aan, dat waar nodig én mogelijk de overcapaciteit wordt omgezet naar plannen, die een bijzondere bijdrage leveren aan Venray.

Doordat er geen sprake is van een toevoeging van een nieuwe bouwtitel is er geen strijdigheid met het volkshuisvestingsbeleid en heeft onderhavig plan geen gevolgen voor de woningvoorraad.

4.5.4 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de nota grondbeleid 2011. Deze bijdrage bestaat uit € 2.500,- per kavel. De tegenprestatie vindt zo veel mogelijk ter plaatse en/of in de nabijheid van de ingreep plaats. Indien dit niet mogelijk is, komt de bijdrage ten goede van het kwaliteitsfonds stedelijk gebied.

Gelet op het feit dat in het kader van dit project een bestaande bouwtitel aanwezig is welke op een andere wijze wordt voorzien van een planologische basis in de vorm van een bestemmingsplanherziening, is er in casu geen verdere tegenprestatie noodzakelijk.

Hierdoor zal er geen bijdrage op basis van deze structuurvisie afgedragen hoeven te worden.

4.5.5 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Venray   bestemming 'Wonen'   19 september 2017  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17016-va01_0019.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om de woning uit te breiden in de vorm en omvang zoals initiatiefnemer dit graag zou willen. Daarom is het noodzakelijk om een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een bestemmingsplan, waarbij ook de bestaande en ongewijzigd te behouden woningen aan de Mgr. Nolensstraat 2-10 (even zijde) worden betrokken. Immers, op het bouwvlak rust de aanduiding '5 woningen'; het loskoppelen van één locatie wijzigt diet aan aantal toegestane woningen binnen het resterende deel van het bouwvlak. Voor de beoordeling van deze locaties Mgr. Nolensstraat 2-10 (even zijde) geldt, dat zich hier geen enkele feitelijke dan wel planologisch relevante wijziging gaat voordoen. Deze locaties zijn derhalve niet onderzocht op waarden cq getoetst aan milieuaspecten en beleid, omdat dit deel van het plangebied een absolute conservering van de pllanologische mogelijkheden betreft.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De woonstraten in het centrum van Venray zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Echter, aan de Stationsweg en de Oostsingel is een snelheid van 50 km/uur toegestaan waarbij een wettelijk vastgestelde geluidszone hoort van 200 meter. Het plangebied ligt hier binnen. In de directe omgeving van het plangebied doch op veel kortere afstand tot beide gezoneerde wegen heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden waaruit is gebleken dat de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt.

Voor de Mgr. Nolensstraat 12 is het ook nog zo dat het verkeerslawaai van beide wegen wordt gebufferd door alle woningen en overige bebouwing die tussen het plangebied en die wegen in zijn gelegen.

Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor onderhavig project niet noodzakelijk.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 2 km ten oosten van het plangebied, waardoor het spoorweglawaai geen impact heeft op het plangebied.

5.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van een nieuwe woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 7 juli 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV (als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:

"Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie (ten aanzien OCB) onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). Op basis van het vooronderzoek is verder geconcludeerd dat de onderzoekslocatie (ten aanzien van de overige parameters) onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, zeer fijn tot matig fijn zand en is bovendien plaatselijk zwak humeus en matig tot sterk gleyhoudend. Plaatselijk is onder de tegel- en klinkerverharding tevens vulzand waargenomen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

In de verdachte bovengrond ten aanzien van OCB zijn analytisch géén verontreinigingen met OCB aangetoond. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" ten aanzien van OCB dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, geheel verworpen.

De onverdachte bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK en de onverdachte ondergrond is licht verontreinigd met lood en zink. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie ten aanzien van de overige parameters als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen vastgoedtransactie alsmede de mogelijke nieuwbouw op de onderzoeklocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing."

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering betreft voor het plan.

5.3 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met één vervangende woning zonder meer onder de Regeling NIBM.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De woning is te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens de risicokaart Limburg betreft het dichtstbijzijnde risicovolle bedrijf tankstation van Gerven aan de Raadhuisstraat 30. Dit bedrijf heeft een LPG-vulpunt met een PR 10-5 -contour op een afstand van 25 meter en een PR 10-6 -contour op een afstand van 45 meter. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt ruim 200 meter. Het plangebied ligt dan ook niet in binnen PR-contouren en GR-invloedsgebied (150 m) van risicovolle (Bevi)inrichtingen.

5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N270 (Deurneseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ruim 1200 meter.

5.5 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.5.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.5.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

De omgeving van het plangebied is te typeren als een (rustige) woonwijk, waar ook aan huis gebonden bedrijvigheid plaats vindt, alsmede bedrijvigheid welke passend is binnen een woonomgeving. De dichtstbijgelegen bedrijven (zijnde dienstverlenende- en detailhandelsbedrijven) bevinden zich in ieder geval op meer dan 50 m van het plangebied en daarmee buiten de richtafstand zoals voor deze bedrijven is opgenomen in de brochure Bedrijven en milieuzonering.

Er zijn derhalve van geen enkele zijde milieu-invloeden te verwachten op de nieuw te realiseren woning en vice versa.


Milieuzonering vormt in casu derhalve geen belemmering voor het project.

5.6 Kabels, leidingen en straalpaden

5.6.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.6.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerend zijn voor het project.

5.6.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op een hoogte van maximaal 26 meter boven NAP; gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte zal het "object" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het geen belemmering voor de radarverbinding.

Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.

5.6.4 Niet gesprongen explosieven

Het gehele grondgebied van Venray heeft in de 2e wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE, indien de bodem wordt geroerd daar waar dit nog niet eerder is gebeurd.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Venray en het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
  • 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 30 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd tafvoerend verhard oppervlak van globaal 800 m² (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve redelijk geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m. Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.

Benodigde buffercapaciteit bedraagt:

Neerslag T=10 43 mm neerslag/m2   Neerslag T=100 84 mm neerslag/m2  
Te infiltreren 800 m2 x 0,043 m = 34,4 m3   Te infiltreren 800 m2 x 0,084 m = 67,2 m3  

Er zal derhalve, bij deze toename van het verhard oppervlak, moeten worden voorzien in een buffer van ten minste 34,4 m3, waarbij tevens in een noodvoorziening dient te worden voorzien tot 67,2 m3. Deze infiltratievoorziening zal geïntegreerd worden in de tuin in de vorm van kratten of grindkoffers. Indien de toename van het verharde oppervlak minder bedraagt, zal de benodigde infiltratiecapaciteit ook kleiner worden; uitgangspunt is bovenstaande berekening, gerelateerd aan het daadwerkelijk extra te verharden oppervlak.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

6.3 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van het bestemmingsplan bestemmingsplan Venray.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Bestemming Wonen 

Het bestemmingsplan voorziet in de handhaving van bestaande mogelijkheden en, ter plaatse van de Mgr. Nolensstraat 12, in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden. De gronden waarop woningen zijn gesitueerd en worden geprojecteerd krijgen, evenals de bijbehorende erven en tuinen de bestemming 'Wonen'.

De woningen mogen worden gebouwd in de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Ook bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen in het bouwvlak worden opgericht. Deze mogen echter ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. In de regels is verbaal opgenomen waaraan bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, moeten voldoen.

De bouwmogelijkheden sluiten aan bij het gemeentelijk beleid. De relevante hoogtes worden geregeld door middel van aanduidingen op de verbeelding. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken. Voor wat betreft gebruiksmogelijkheden is van belang dat aan huis verbonden beroepen onder voorwaarden rechtstreeks zijn toegestaan in een gedeelte van de aanwezige gebouwen.

Bouwvlak

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen het nieuwe bouwvlak. In de regel krijgen vrijstaande woningen een bebouwingsdiepte van maximaal 15 meter en worden tweeondereen-kapwoningen en rijtjeswoningen voorzien van bouwvlakken met een maximale diepte van 12 meter. Voor ander gebruik dan wonen, worden regels gesteld, zoals ten aanzien van aan huis verbonden beroepen of bedrijven.

Beroep en bedrijf aan huis worden positief benaderd in de gebruiksregelgeving. Ter vrijwaring van overlast in de directe omgeving worden evenwel voorwaarden gesteld. Het uitsluiten van zaken als detailhandel en meer parkeerbehoefte zijn de voornaamste.

Specifieke aandachtsvelden

Bij nieuwbouw of verbouw wordt door de gemeente tevens gestreefd naar het realiseren van woningen volgens de principes van duurzaam en energiebewust bouwen. Aangaande de woonomgeving wordt daarnaast gestreefd naar de realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. De woonomgeving moet voor iedereen op elk moment toegankelijk zijn. Dit vraagt voor de woningen tenminste om een menging van straat- en tuingericht wonen, waarbij blinde gevels zoveel mogelijk voorkomen worden.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project (voor zover het het te herontwikkelen deel van het plangebied betreft) geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder is het perceel aan de Mgr. Nolensstraat 12 te Venray eigendom van initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

De gemeente Venray en de initiatiefnemer hebben een overeenkomst gesloten, waarin het verhaal van de planschade is opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen: 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 22 februari 2018 voor een ieder voor de duur van zes weken ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.