direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Woningbouw Zuidsingel-Eikenlaan-Lindenstraat Venray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP14006-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Mertens Planontwikkeling is voornemens om op het perceel aan de Zuidsingel (ong.) te Venray 33 woningen te realiseren in diverse verschijningsvormen. Voorheen heeft op dit terrein de biologische school gestaan. De bouwlocatie heeft een oppervlakte van circa 6000 m2.

Van deze woningen zullen elf appartementen voor de verhuur in de markt worden gezet. Het betreft het concept 'terraswoning' met mogelijkheid tot zorgverlening (hoek Zuidsingel-Lindenstraat). Vier woningen worden uitgevoerd als tweekappers (Zuidsingel), vijf als starterswoningen (Eikenlaan), zes als gestapelde woningen (Lindenstraat) en zeven terraswoningen op de hoek Zuidsingel-Eikenlaan.

Het vigerende bestemmingsplan uit 1955 laat woningbouw op deze locatie in de gewenste vorm niet toe. De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling echter medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Woningbouw Zuidsingel-Eikenlaan-Lindenstraat   Venray' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen de bebouwde kom, in de zuidoosthoek van het centrum van Venray. Het plangebied wordt ten noordwesten begrenst door de Eikenlaan en in het zuidwesten door de Lindenstraat. De oostelijke rand van het plangebied is grotendeels gelegen aan de Zuidsingel, nabij de overgang naar de Oostsingel.

Het plangebied is lokaal bekend als Zuidsingel (ong.) en kadastraal als gemeente Venray, sectie L, nr. 900. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6000 m2 .

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0001.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0002.jpg"

Tevens is de begrenzing van het plangebied aangeduid. De plangrens is zodanig getrokken dat deze samenvalt met de plangrens van het bestemmingsplan Venray, waarvan het plangebied aan de Zuidsingel geen onderdeel uitmaakt. Hierdoor zullen er geen 'gaten' vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0003.jpg"

Afbeelding: Planbegrenzing

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemmingen en aanduidingen   Vaststelling Raad  
Zuid I   bebouwingsklasse C en E, binnenterrein 2, voortuin en onbebouwde erven, eigen stoep en openbaar groen   27 december 1955  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede plankaart

Op basis van dit vigerende bestemmingsplan mogen, in de bebouwingsklasse C en E en binnen het daartoe aangeduide vlak, woningen worden gerealiseerd met onderstaande maatvoering:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0005.jpg"

Het bouwplan aan de Zuidsingel past hier in elk geval niet binnen vanwege het feit dat het bouwvlak (bebouwingsklasse C en E) wordt overschreden. Qua aantal toegestane woningen binnen het plangebied kan gesteld worden dat het vigerende bestemmingsplan het aantal van circa 27 woningen toelaat; gestapelde bouw behoorde echter niet tot de mogelijkheden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Beschrijving plangebied e.o.

Het plangebied, zoals eerder gezegd, is gelegen binnen de bebouwde kom, in de zuidoosthoek van het centrum van Venray. Het plangebied wordt ten noordwesten begrenst door de Eikenlaan en in het zuidwesten door de Lindenstraat. De oostelijke rand van het plangebied is grotendeels gelegen aan de Zuidsingel, nabij de overgang naar de Oostsingel.

Het gebied is op dit moment onbebouwd en ingezaaid met gras. Voorheen heeft op deze locatie de biologische school gestaan, welke enkele jaren geleden is gesloopt. Op onderstaande afbeeldingen is de feitelijke situatie ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0006.jpg"

Afbeelding: richting Lindenstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0007.jpg"

Afbeelding: richting rotonde

2.2 Ruimtelijke structuren

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap

In de 17e eeuw heeft Venray als rijkste dorp van de regio kloosters, gilden, schutterijen en een Latijnse school. De Peel wordt gebruikt om turf te steken en om schapen en bijen te houden. In de 19e eeuw krijgt de economische ontwikkeling een impuls door de aanleg van de spoorlijn Venlo-Nijmegen (1883). Vanaf 1900 begint de grootschalige ontginning van de Peel. De gemeente legt bossen aan en stimuleert omzetting van woeste grond in cultuurland. Dit is nog altijd terug te vinden in het landschap in het buitengebied en de verschillende heldere structuren die aanwezig zijn in Venray. Zo zijn de noord-zuid georiënteerde linten terug te vinden in samenhang met oost-west gerichte landschapssystemen (water, groen en beekdalen). Ook komen er in deze periode twee psychiatrische instellingen. Deze vormen momenteel één van de belangrijkste groengebieden met een hoge karakteristieke waarde binnen de stad aan de singels gelegen.

In de Tweede Wereldoorlog is een groot deel van het centrum verwoest of beschadigd. Na de oorlog ontwikkelt Venray zich tot een stad met een binnenring en buitenwijken. De singels zijn grotendeels wel aangelegd maar pas in de 80-er jaren is met de aanleg van de Zuidsingel de buitenring afgerond tot een sluitend verkeerssysteem. Deze verkeersring doorkruist op regelmatige afstand de historische radialen die vanuit het centrum naar de omliggende dorpen lopen.

Ten aanzien van de oriëntatie op de singels is het opvallend dat de bebouwing aan de centrumzijde (binnenkant) sterk is georiënteerd op de singels. Duidelijke wanden aan de singels wisselen af met delen die een transparant karakter hebben. Langs de singels is er een globale bebouwingshoogte van 2 tot 4 lagen.

2.2.2 Verkeer

Als de ontwikkeling van de singelstructuur in kaart gebracht wordt, blijkt duidelijk dat langs de linten de ontwikkeling van Venray in gang is gezet en dat de singelstructuur in de loop der tijd daar min of meer een resultante van is. Er is een aaneenrijging ontstaan van verschillende ruimten die verbonden blijken te zijn door de verkeerskundige singelstructuur (buitenring). De historische linten herbergen dan ook heel andere kwaliteiten en potenties dan de singels.

De hoofdfunctie van de singels is het afwikkelen van het verkeer. In verkeerstermen wordt gesproken over de buitenring, welke als hoofdontsluitingsweg voor heel Venray functioneert, en op haar beurt aantakt op het provinciale en landelijke wegennet.

Het centrum (de binnenring) en de aanliggende wijken worden bereikt over de ontsluitingswegen die op de buitenring aansluiten. Hiervoor wordt een groot aantal historische linten gebruikt. Tevens sluiten direct op de buitenring verschillende erftoegangswegen aan. Het beleid is er op gericht om een optimale doorstroom te garanderen op de buitenring. Het merendeel van deze directe aansluitingen is dan ook afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. De meeste kruisingen van de buitenring met de erftoegangswegen zijn gerealiseerd in de vorm van rotondes. Er wordt een profiel gebruikt van een enkelbaansweg met twee (gescheiden) rijstroken met vrijliggende fietspaden.

2.2.3 Groen en water

De hoofdlijnen van het gemeentelijke groenbeleid zijn vastgelegd in het Groenstructuurplan.

Venray wordt gekenmerkt door het groene karakter dat vanuit het buitengebied het centrum binnendringt. Aan elke singel ligt een groot groen gebied, elk met een eigen karakter. Het parkachtige St. Servaasterrein (Oostsingel) is omsloten door woongebieden Het St. Annaterrein en het St. Servaasterrein kenmerken zich doordat de parken zijn aangelegd voor haar specifieke functie en dateren van het begin van 1900. Het groene karakter van de singels wordt ook gekenmerkt door het brede wegprofiel met de bomenrijen, hagen en grasstroken. Veel bebouwing heeft groene voor- of achtertuinen grenzend aan de singel. Tevens ligt aan de singels strokenbouwing haaks op de singel waartussen het groen zich afspeelt.

Water is van oudsher geen kenmerkend element binnen Venray.

2.3 Functies in het plangebied e.o.

Het centrum van Venray vervult een regionale functie met winkelstraten en pleinen waaraan ook stedelijke functies een plek vinden. De binnenring en de historische linten worden vooral gedomineerd door woonfuncties.

Aan de centrumzijde van de singels is hoofdzakelijk woonbebouwing gesitueerd, afgewisseld met een enkele grootschalige functie voornamelijk in de maatschappelijke dienstensector. Tevens liggen er enkele bedrijven.

Aan de Oostsingel ligt het St.Servaasterrein met de psychiatrische zorginstelling.

Aan de Zuidsingel ligt het bedrijventerrein de Brier, waar perifere detailhandel wordt gedreven in de sfeer van woninginrichting en doe-het-zelfzaken. Tevens liggen hier de scholen voor middelbaar onderwijs en het sportcomplex.

2.4 Waarden van het plangebied e.o.

2.4.1 Natuur en landschap

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).

Gezien de ligging en de aard van het plangebied zijn negatieve effecten op de ecologische hoofdstructuur, Natura 2000-gebieden en WAV-gebieden uitgesloten.

2.4.2 Flora en fauna

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.

De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:

  • strengbeschermde soorten
  • overige beschermde soorten
  • algemeen beschermde soorten

Strengbeschermde soorten

Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:

  • er geen alternatief is voor de geplande activiteit
  • er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang
  • activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort

Overige beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Algemeen beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is, na de sloop van de biologische school, in gebruik gebracht als grasland. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik (maai-activiteiten) van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer en parkeren), overige menselijke activiteiten, maaien)- vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen. Gelet hierop is de aanwezigheid van beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten niet aannemelijk; het gebied vormt geen veilig leefgebied voor beschermde dieren noch een permanente voedingsbodem voor plantensoorten.


Om deze aanname te staven is gebruik gemaakt van de natuurgegevens van de provincie Limburg en de geregistreerde waarnemingen op www.waarnemingen.nl. Onderstaand zijn de provinciale natuurgegevens voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0008.jpg"

In 2003 is binnen het plangebied de Grote kaardebol aangetroffen, welke een beschermde plantensoort betreft.

Tevens zijn alle waarnemingen via www.waarneming.nl over het gehele laatste kalenderjaar (december 2012-december 2013) beoordeeld. In het plangebied zijn geen zeldzame soorten dieren en/of planten meer waargenomen.

Hierdoor wordt de stelling gestaafd dat het plangebied niet (meer) geschikt is als habitat voor beschermde planten- en diersoorten, en is een verstoring van (beschermenswaardige) flora en fauna door onderhavig project niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.

In de Flora- en faunawet is wel een algemene zorgplicht opgenomen.

Artikel 2, lid 1 luidt:

Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Artikel 2, lid 2 luidt:

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.

2.4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op:

  • bebouwde cultuurhistorie (monumenten,molens en molenbiotopen en historische stedenbouw);
  • cultuurhistorische landschappen;
  • archeologische waarden.

Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart 'Begrensd verleden gemeente Venray' blijkt dat binnen het plangebied en de directe omgeving hiervan geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten dan wel beeldbepalende panden, windmolens en/of windmolenbiotopen aanwezig zijn.

Cultuurhistorische landschappen kunnen oude of jonge cultuurlandschappen betreffen. De oude cultuurlandschappen zijn onderverdeeld in oude kernen, bouwland en (on)geperceleerd grasland en bevatten het gebied dat voor 1806/1840 in intensief gebruik was. Deze oude cultuurlandschappen zijn aangemerkt als gebieden met cultuurhistorische betekenis omdat hier sprake is van een grote ruimtelijke dichtheid aan archeologische, historisch-bouwkundige en historisch-geografische waarden. De jonge cultuurlandschappen bevatten, naast de huidige bos- en natuurgebieden, vooral landbouwgebieden en nederzettingen die in de 19e en 20e eeuw zijn ontgonnen uit respectievelijk gesticht zijn op bos, heide of woeste grond.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied onderdeel van een bouwland en kent geen specifieke cultuurhistorische landschappelijke waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0009.jpg"

Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze gebieden hoeven echter niet 'leeg' te zijn. Het is zeer wel mogelijk dat juist in deze gebieden grafvelden, heiligdommen of depotvondsten aangetroffen kunnen worden, die op grond van een analyse van de bodem moeilijk of zelfs niet voorspelbaar zijn.

Uit de Archeologische Beleidskaart 'Begrensd verleden gemeente Venray' (vastgesteld in 2013) blijkt dat voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (“categorie 5”) geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0010.jpg"

Conform de gemeentelijke archeologische beleidsregels is het in gebieden met deze verwachtingswaarde toegestaan om zonder archeologisch onderzoek de bodem dieper dan 50 cm onder maaiveld te verstoren tot een oppervlakte van maximaal 2.500 m2. Bodemverstoringen over een grotere oppervlakte en dieper dan 50 cm onder maaiveld zijn onderzoeksplichtig.

In het plangebied wordt de bodem over een oppervlakte van circa 2400 m2 dieper dan 50 cm onder maaiveld verstoord. Voor de planrealisatie geldt dan ook geen archeologische onderzoeksplicht.

Aangezien in het plangebied een (onderkelderde) school heeft gestaan, is de bodem naar verwachting, in ieder geval plaatselijk, reeds dieper dan 50 cm onder maaiveld verstoord. Dit kan echter alleen aan de hand van archeologisch verkennend booronderzoek worden vastgesteld.

Wel dient een dubbelbestemming Waarde - Archeologie te worden opgenomen waarin de volgende beslistabel is verwerkt:

Beslistabel onderzoeksplicht bij bestemmingswijziging en vergunningen  
Verstoringdiepte   Verstoringoppervlak   Wel of geen onderzoeksplicht  
>50 cm?:
Nee
Ja
ja  
> 2500 m2?:
Nee
Nee
ja  

Nee
Nee
Ja  

Indien tijdens de grondwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Uitgangspunten

3.1.1 Algemeen

De gemeente Venray heeft in haar Structuurvisie Wijkontwikkelingsplan Centrum-Oost (augustus 2011) met betrekking tot de locatie van de voormalige Biologische school haar visie gegeven.

De locatie vormt een belangrijke entree van Venray en vraagt om een bijzondere invulling. De gemeente heeft in 2007 een nota van uitgangspunten opgesteld voor deze locatie. Woningbouw wordt het meest kansrijk geacht, maar ook een kantoorfunctie behoort in principe tot de mogelijkheden. Qua bouwmassa geldt de stelregel dat er maximaal 20.000 m³ op de locatie gebouwd mag worden.

3.1.2 Stedenbouwkundig

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient rekening te worden gehouden met de bijzondere ligging op de kruising met de Henri Dunantstraat als een belangrijke ontsluitingsweg naar het centrum. Vanuit de Henri Dunantstraat met haar groene uitstraling zal op de plek van de voormalige biologische school de stedelijkheid van Venray voor het eerst voelbaar moeten zijn. Dit betekent dat op deze plek een markant gebouw of samenspel van gebouwen een duidelijk herkenningspunt moeten gaan vormen.

3.2 Projectbeschrijving

3.2.1 Initiatief

Op het perceel begrensd door de Zuid- en Oostsingel, de Eikenlaan en de Lindenlaan zal initiatiefnemer 33 woningen gaan realiseren in diverse verschijningsvormen. Van deze woningen zullen er elf appartementen voor de verhuur in de markt worden gezet, waarbij ook voorzieningen zijn opgenomen ten behoeve van het verlenen van zorg, vergelijkbaar met aanleunwoningen. Het betreft het concept 'terraswoning' met mogelijkheid tot zorgverlening (hoek Zuidsingel-Lindenstraat). Vier woningen worden uitgevoerd als tweekappers (Zuidsingel), vijf als starterswoningen (Eikenlaan), zes als gestapelde woningen (Lindenstraat) en zeven terraswoningen op de hoek Zuidsingel-Eikenlaan.

Op onderstaande figuur is de indeling van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0011.jpg"

Figuur: indeling plangebied

Door de diverse woongebouwen te differentiëren in verschijningsvorm, ontstaat een moderne stedelijke structuur, welke met recht de entree naar het centrum genoemd kan worden. Onderstaande impressie maakt dit duidelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0013.jpg"

Alle woningblokken zijn voorzien van een platte afdekking. De starterswoningen bestaan uit 2 of 3 verdiepingen. De terraswoningen hebben een woonoppervlakte van ongeveer 100 m2 en hebben een inpandige garage en 2 bergingen; de terraswoningen zijn voorzien van een groot terras van circa 40 m2. Bijzonder aan de tweekappers is dat één van de slaapkamers voorzien is van een terras; het woonoppervlak bedraagt 190 m2 en de tuin is georiënteerd op het zuidwesten. De gestapelde woningen (bestaande uit één woonlaag met, voorzover gelegen op de begane grond, een binnentuin) hebben een woonoppervlakte van 90 tot 178 m2 en de terrassen hebben een omvang van 32 tot 60 m2.

De huurappartementen zijn voorzien van grote terrassen van 23 tot 44 m2 en hebben een woonoppervlakte van 65 tot 114 m2.

Het complex van huurappartementen is primair bedoeld voor wonen met een zorgcomponent, waarbij voorzien wordt in een gemeenschappelijke ruimte, ruimte waar een arts spreekuur kan hebben en een therapie ruimte. Op deze manier krijgen ouderen en gehandicapten de mogelijkheid langer zelfstandig te blijven wonen.

 

3.2.2 Ontsluiting en parkeren

De woningen in het oostelijke deel van het plangebied, georiënteerd richting Oostsingel, zullen ontsloten worden door een nieuwe parallelweg aan de Zuid- en Oostsingel. Er wordt geen verbinding tot stand gebracht tussen deze parallelweg en de rotondes aan de Zuid- en Oostsingel. Op deze parallelweg zal een éénrichtingsverkeersregime worden ingesteld om verkeersveiligheid voor met name de fietser te kunnen garanderen. Met de aanleg van deze parallelweg wordt tevens een deel van de Eikenlaan ontsloten, dat in de huidige situatie een doodlopende weg is.

Het verkeer afkomstig van alle nieuwe woningen zal uiteindelijk via de Lindenstraat en de Oude Oostrumseweg de Oostsingel kunnen bereiken om van daaruit op te gaan in de reguliere verkeersstroom.

Wat parkeren betreft zal elk wooncomplex voorzien worden van parkeerplaatsen. De parkeernorm welke door de gemeente Venray wordt gehanteerd (op basis van ‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en CROW parkeernormen versie 317), betreft voor de 9 grondgebonden woningen bedraagt de parkeernorm 2, voor de 13 gestapelde woningen geldt een norm van 1,5 en voor de 11 woningen in Blok H waarbij het gaat om zelfstandige woning met beperkte zorgvoorziening (vergelijkbaar met een aanleunwoning en serviceflat), bedraagt de parkeernorm 1,1. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen komt dan op 18+19,5+12,1=49,6 afgerond 50 stuks.

Het feitelijk aantal parkeerplaatsen zoals in het project opgenomen bedraagt 70, allen bovengronds (zie onderstaande figuur). Dit aantal is inclusief 11 langsparkeerplaatsen aan de Lindenstraat welke van de noordoostzijde naar de zuidwestzijde van deze straat verschoven worden en inclusief 7 bestaande haaksparkeerplaatsen welke naar de noordhoek van het plangebied worden verschoven. Met het realiseren van 52 parkeerplaatsen wordt voorzien in het realiseren van voldoende parkeerplaatsen voor het te ontwikkelen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0014.jpg" Figuur: parkeervoorzieningen

Gelet op het feit dat de woningen binnen blok K niet makkelijk te bereiken zijn voor de huisvuilophaaldiensten cq de draaicirkel ter plaatse onvoldoende is om hier snel en veilig te kunnen manoeuvreren, zullen de bewoners van blok K ook gebruik maken van de centrale verzamelplaats voor huisvuil, op de hoek Lindenstraat-Eikenlaan, zoals aangeduid met een kruisje op bovenstaande figuur.

3.2.3 Groen- en watervoorzieningen

Het plangebied zal als woongebied worden ingericht, met bijbehorende, als tuin ingerichte, erven. De voor singels zo kenmerkende bomenstructuur zal langs de Zuid- en Oostsingel worden voortgezet. Verder zijn verspreid over het gehele plangebied grotere bomen voorzien om ook de paden die het plangebied doorkruisen kwaliteit te geven. In bijlage 2 bij deze plantoelichting is het bomenplan opgenomen.

Op bovenstaande figuur uit paragraaf 3.2.2 is, naast de parkeergelegenheid, tevens al een groene inpassing weergegeven. Deze is nader geconcretiseerd in separate bijlage.

Het plangebied ligt op het punt waar de Zuidsingel overgaat in de Oostsingel. De Singelstructuur moet kracht worden bijgezet door een aaneenrijging van bomen (platanen in de nabije omgeving). Er is bij de aanleg van de rotondes geen snelverkeer-aansluiting naar de achterliggende wijk voorzien. Tussen weg en fietspad is er een doorlopende groenstrook aangelegd. Ten noorden en ten zuiden staan de beeldbepalende singelbomen in deze groenstrook. Hierin is ook reeds een herplanting (2 bomen) door de gemeente gedaan. De verkeersveiligheid ondervind geen hinder als de bomenrij in deze groenstrook worden afgemaakt. Dat geeft voor het beeldbepalend bomenlint een totaal van zes grote platanen.

Op een tweede lijn staan de bomen aan de noordelijke ventweg en de Eikenlaan in de stoepzone. In zuidelijke richting een enkele (kleinere) boom op strategische posities, zoals ter plaatse van de kopgevels, parkeerplaats of straatentree. Aan de Singelzijde worden de primaire bomen op stam onderhouden omwille van het verkeer. Daarachter op tweede lijn een rij nieuw te planten kleinere bomen tegen de stoeprand aan. De positie is zoveel mogelijk tussen de beeldbepalende bomen in zodat bij de aanplant al een groener lint ontstaat.

Verder in het plangebied kunnen op de locatie de bomen worden gehandhaafd. Een aanplant van grotere bomen op posities waar het kan, zijn aangegeven op de kaart met NB (Nieuwe Boom). Tussen de gebouwen komt op maaiveld een groene verbindende haag (circa 1.8m) om de tuinen en het binnengebied af te schermen. Afhankelijk van de te nemen geluidswerende maatregelen aan de singelzijde zou dit ook een tuinmuur met een begroeiing kunnen zijn.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien.

3.2.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan de te verlenen omgevingsvergunning zullen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van de noodzakelijke bereikbaarheid en vrije doorgang voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen.

In beginsel kan aan de voorwaarden worden voldaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.4.3 behandeld.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

  • A. Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied 27 woningen voorzien; onderhavig bestemmingsplan maakt 33 woningen mogelijk. Per saldo is er hierdoor sprake van een toename van 6 woningen. In casu kan, zoals in de paragrafen 4.3 en 4.4 nader zal worden gemotiveerd, gesteld worden dat er een regionale behoefte is aan nieuwe woningen, hetgeen ook blijkt uit de Woonmonitor Venray 2015 waarin de kwantitatieve transformatieopgave is opgenomen en waarin al gerekend is met de bouw van 33 woningen binnen onderhavig plangebied. Dit betreft een kwantitatieve opgave die is berekend op basis van de huidige leegstand en de toekomstige verwachtingen ten aanzien van de huishoudensontwikkeling. De toekomstige verwachtingen, met een explosieve toename van het aantal 75-plussers, zijn in de Regionale Structuurvisie Wonen voor de regio Noord-Limburg als volgt opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0015.jpg"

Uit het woningbouwbouwprogramma per 1-1-2016 dat bij de woonmonitor hoort, blijkt dat het aantal woningen volgens het woningbouwprogramma voor de kern Venray is gedaald met 302 woningen ten opzichte van 2015, terwijl er 40 woningen zijn gebouwd. Dit betekent dat er per saldo voor 262 woningen plannen aangepast zijn. Dit saldo is met name veroorzaakt door het intrekken van het GSP St. Anna, waardoor 285 woningen voorziene woningen zijn komen te vervallen. Op dit moment heeft slechts 14% van het programma betrekking op plannen voor de bouw van huurwoningen. In 2015 is het aantal opgeleverde huurwoningen ten opzichte van 2014 gedaald. In een paar kerkdorpen van de gemeente Venray werden enkele huurwoningen gerealiseerd. De verwachting is dat in 2016 zo’n 14 nieuwbouw huurwoningen gebruiksklaar zullen zijn, waarvan 10 levensloopbestendige huurwoningen in het duurdere segment. In het woningbouwprogramma 1-1-2016 zijn de plannen op onderhavige locatie ook meegenomen in de beleidsvorming: 11 huurwoningen en 22 koopwoningen. Deze 11 huurwoningen betreffen appartementen waaraan een zorgcomponent is verbonden (extramuralisering van zorg). In 2040 zal een kwart van de bevolking ouder zijn dan 75 jaar. Door het groeiend aantal ouderen dat met inkoop van zorg langer zelfstandig kan en moet blijven wonen, neemt ook de regionale vraag naar woningen met een zorgcomponent toe. Dit blijkt ook uit het onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving (rapport uit 2013: VERGRIJZING EN RUIMTE, Gevolgen voor de woningmarkt, vrijetijdsbesteding, mobiliteit en regionale economie. "Ouderen blijven het liefst zo lang mogelijk zelfstandig wonen en verhuizen op hoge leeftijd dan ook niet of nauwelijks. Er zijn geen aanwijzingen dat de verhuismobiliteit onder ouderen gaat toenemen. Integendeel zelfs: in de afgelopen jaren zijn de toch al honkvaste ouderen zelfs nóg honkvaster geworden, waarschijnlijk als gevolg van de toenemende extramuralisering en het gestegen eigenwoningbezit onder ouderen, wat de verhuismobiliteit afremt. Ouderen verhuizen niet alleen weinig, maar áls ze verhuizen, doen ze dit vaak over korte afstand, het liefst binnen de eigen buurt. In de wetenschap dat ouderen zo honkvast zijn, zijn vooral aanpassingen aan bestaande woningen nodig – naast toevoegingen aan de woningvoorraad van woningen die geschikt zijn voor ouderen, liefst in bestaande woonbuurten. Deze aanpassingen kunnen ouderen in staat stellen om tot op hoge leeftijd zelfstandig te blijven wonen, ook wanneer hun mobiliteit afneemt en de zorgbehoefte stijgt." Op basis van gegevens van het CBS van 26 oktober 2016 is te zien dat het aantal 75-plussers de komende jaren verdubbelt tot zo’n 2,6 miljoen in 2040. Dit is gemiddeld genomen de leeftijd waarop mensen te maken krijgen met lichamelijke klachten. Voor Venray en de regio Noord-Limburg is de prognose voor huishoudens met beperkingen en extramuralisering als volgt opgenomen in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0016.jpg"

Dat de regionale behoefte naar de geplande woningen binnen het project 'Anders Venray' concreet is, kan gestaafd worden door de Woonmonitor Limburg 2015. Hierin is gesteld dat de totaal geschikte zorgwoningvoorraad voor ouderen 11.260 wooneenheden telt; verder zijn er 13.950 potentieel geschikte woningen. De prognoses waarin rekening gehouden wordt met het actueel beleid laten voor de periode 2015-2025 zien dat er in Noord-Limburg bij ouderenzorg vooral behoefte is aan meer extramurale woningen (43% toename). De plancapaciteiten tonen dat er een toename van ruim 520 zorgwoningen is gepland. Dit zullen voornamelijk zelfstandige (507 extramurale) woningen voor ouderen zijn. De ouderenzorgwoningen zijn voornamelijk gepland in de subregio Venlo e.o.. De prognose van het toenemende aantal huishoudens 'met beperking en extramuralisering' in Venray en de regio Noord-Limburg, afgezet tegen het geplande aantal 'extramurale woningen' in deze regio moet geconcludeerd worden dat de vraag het aanbod overstijgt. In 2025 zijn er in Venray 490 (waarvan 52 stuks extramuralisering betreffen) meer woningen met zorgcomponent noodzakelijk ten opzichte van 2015 (extramuralisering-rolstoel-rollator); voor de hele regio gaat het om 3079 woningen.

Het realiseren van 11 'appartementen met een zorgcomponent in de huursector is, met het oog op de verdere toekomst, derhalve een wenselijke ontwikkeling.

  • B. De gekozen locatie aan de Zuidsingel-Eikenlaan-Lindenlaan betreft een herstructureringssituatie binnen het bestaande stedelijke gebied; de locatie van de voormalige biologische school.

Door de realisatie van het stedelijke project, waaraan een feitelijk aantoonbare en beleidsmatig op volkshuisvestelijk terrein grotendeels meegenomen behoefte bestaat, en welk project is gelegen op een herstructureringslocatie binnen het bestaand stedelijke gebied, wordt voldaan aan de ladder duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leefen vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'. Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.

Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.

Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom) past de transformatie naar woningbouwlocatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt in de omgeving.

In beginsel past een woongebied voor 22 gedifferentieerde woningen en 11 appartementen waarbij de mogelijkheid aanwezig is om dag- en nachtzorg te verlenen derhalve goed in het 'overig bebouwd gebied'. In paragraaf 5 wordt verder ingegaan op de milieukwaliteiten van (de omgeving van) het gebied.

4.2.2 Omgevingsverordening 2014

Ook de Omgevingsverordening is op 12 december 2014 herzien. In paragraaf 2.2 is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. Een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies betrekt daarbij tevens de mogelijkheid om deze functies in leegstaande gebouwen onder te brengen.
  • b. Bij de toepassing hiervan wordt in eerste instantie gekeken naar leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen en wanneer dit laatste redelijkerwijs niet mogelijk blijkt, naar andere leegstaande gebouwen.

In casu is er sprake van de toevoeging van een woningbouwlocatie voor 33 woningen (waarvan 11 'woningen met zorg') binnen het gebouwd gebied. De bouwlocatie betreft een inbreidingslocatie waar de voorheen gesitueerde biologische school is gesaneerd. Het leegstaande en in onbruik geraakte gebouw heeft derhalve plaats gemaakt voor nieuwbouw. Zoals in paragraaf 4.1.2 ook al is aangegeven is er sprake van een regionale behoefte aan woninge woningen in het geplande segment, hetgeen blijkt uit de woonmonitor 2015 van de provincie Limburg.

Er is derhalve geen strijdigheid met de Omgevingsverordening 2014.

4.2.3 Provinciale Woonvisie

Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de provinciale woonvisie vastgesteld. Het doel van de provinciale woonvisie is samen met alle woonregio's in Limburg te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. Het is een uitwerking van het provinciale coalitieprogramma “Investeren in Steden en Dorpen”. De provinciale woonvisie behandelt met nadruk de bovenlokale en bovenregionale sturing van de woningmarktontwikkeling tegen de achtergrond van de veranderende demografische context en op kwalitatieve aandachtspunten.

Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring wil provincie Limburg bestuurlijke afspraken gaan maken over de woningbouwprogramma's.

4.3 Regionaal beleid

Op 5 april 2016 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.

  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….

Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.

  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.

  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.

Om te voorzien in de behoefte van wonen en zorg gaan we verder in gesprek met zorgpartijen en corporaties. Nader onderzoek is noodzakelijk.

Toets aan regionale structuurvisie:

In de plancapaciteit per gemeente, zoals als bijlage bij de regionale structuurvisie is gevoegd, zijn voor onderhavige locatie aan de Zuidsingel (biologische school) 31 woningen meegenomen. Om te werken met gegevens van een actuele woningmarkt dient deze elke twee jaar te worden gemonitord. In de Woonmonitor 2015 (vastgesteld in augustus 20916) zijn voor betreffende locatie 33 woningen opgenomen.

Het project heeft betrekking op 33 woningen waarvan er 11 'zorgwoningen' zijn met ruime mogelijkheden om wonen te combineren met zorg. Hierbij zijn ruimten ingericht welke geschikt zijn om een toezichthoudend en verzorgend persoon te laten verblijven en indien noodzakelijk ook nachtzorg te laten verrichten op momenten dat de gezondheid van de bewoners dit verlangt. Hiermee kunnen deze zorgwoningen gekwalificeerd worden tussen een aanleunwoning en een seniorenwoning in. Omdat het wonen de hoofdfunctie is, worden deze woningen gezien als reguliere woningen in de woningvoorraad, hoewel duidelijk moet zijn dat het woningen betreft met een 'indicatie', geschikt voor aanwezigheid van mantelzorgers.

Het woningbouwproject zoals beschreven in paragraaf 3.2 van deze plantoelichting is van hoge kwaliteit en heeft een upgrading van de directe omgeving tot gevolg. De entree naar het centrum zal op deze plek een duidelijke boost krijgen. Het straatbeeld zal voor passanten een mooi en evenwichtig beeld uitstralen en voor bewoners is ook veel aandacht voor de inrichting van het binnenterrein dat, ondanks de ligging in het centrum, een groene inrichting krijgt welke het complex aantrekkelijk maakt om te vertoeven.

Verder zijn de geplande woningen ook geschikt voor het regulier huisvesten van arbeidsmigranten en statushouders, evenals senioren. De ligging op korte afstand van alle stedelijke voorzieningen is een pre.

Het project is derhalve passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale structuurvisie wonen.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Singelvisie Venray

In januari 2007 heeft het college van Venray de Singelvisie vastgesteld en vormt een kader voor de versterking van de ruimtelijke, functionele en verkeerskundige kwaliteit van de singels. Deze visie geeft richting aan nieuwe initiatieven. Het biedt aan opdrachtgevers duidelijkheid over wat er mogelijk is aan de singels en welke globale uitgangspunten daarbij van belang zijn in relatie tot die singels.

Met betrekking tot onderhavig plangebied stelt de singelvisie dat De Henri Dunantstraat een belangrijke ontsluitingsweg naar het centrum wordt. Vanuit de Henri Dunantstraat met haar groene uitstraling zal op de plek van de voormalige biologische school de stedelijkheid van Venray voor het eerst voelbaar moeten zijn. Dit betekent dat op deze plek een markant gebouw of samenspel van gebouwen een duidelijk herkenningspunt gaan vormen die richting geeft aan de plek en sturing naar het centrum. De situering van de volumes richten zich op de hoekverdraaiing in het gebied en de zichtlijnen vanaf de Henri Dunantstraat en de Oostsingel.

Het 'samenspel van gebouwen' in combinatie van de hoekverdraaiingen zoals voorzien door initiatiefnemer, ligt geheel in de lijn van de singelvisie.

4.4.2 Structuurvisie Wijkontwikkelingsplan Centrum-Oost

In augustus 2011 is de structuurvisie Wijkontwikkelingsplan Centrum-Oost opgesteld, met het oog op de toestand in 2020. In deze structuurvisie wordt geconstateerd dat de wijk Centrum-Oost een gewilde woonwijk is, mede dankzij de gunstige ligging en de groene uitstraling, met een grote diversiteit aan woningtypes. Deze diversiteit is een sterk punt van de wijk, maar is niet gelijk verdeeld over de buurten. Met name in de Bomenbuurt is de woningvoorraad anno 2011 eenzijdig door het grote aandeel sociale huurwoningen van lage kwaliteit. Er zal een begin worden gemaakt met herstructurering in de Bomenbuurt, met als doel kwaliteitsverhoging en meer differentiatie. Vanwege het grote aantal ouderen in dit deel van de wijk is vooral levensloopbestendig gebouwd en er is veel aandacht voor domotica. Zijn het in 2010 nog vooral appartementen die geschikt zijn voor ouderen, in 2020 zullen ook grondgebonden nultredenwoningen in de huur- en koopsector aan de voorraad toegevoegd worden. Dit neemt niet weg dat er ook voor de doelgroep starters (betaalbare) woonruimte beschikbaar moet blijven in de bestaande woningvoorraad van de wijk. Deze diversiteit van de woningvoorraad maakt de wijk Centrum-Oost nog aantrekkelijker om te wonen.

4.4.3 Strategische visie Venray 2015

De karakteristiek van Venray; een verstedelijkte kern in een groot en landschappelijk buitengebied, met daar omheen een tiental dorpen met ieder een eigen karakteristiek, biedt een groot aantal verschillende woon- en leefmilieus. Daarmee biedt Venray de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Venray biedt daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor de regio. Ook voor, goed opgeleide, werknemers.

Als kwalitatieve aanvulling op het in stand houden en versterken van de stedelijke én dorpse (cultuurhistorische) waarden van Venray, zijn in de stedelijke kern van Venray op inbreidingslocaties stedelijke woonmilieus gerealiseerd.

Grondgebonden woningen en appartementen zijn gerealiseerd in hoge dichtheid, maar gedifferentieerd in huur en koop, in prijsklassen en doelgroepen. Ze zijn ingebed in groene ruimtes, dicht bij voorzieningen. Ook zorgvoorzieningen zijn altijd dichtbij. Het overzichtelijke, kleinschalige, dorpse karakter van de kern is, ondanks de verstedelijking, goed herkenbaar gebleven. Deze gedifferentieerde en kleinschalige opzet heeft een positief maatschappelijk effect. Jonge gezinnen, jongeren, maar ook ouderen vinden hier hun plek. Ze dragen bij aan een levendige en veilige kern en sociale cohesie.

Aan de rand van de kern zijn er in ruime, landschappelijke setting kleinschalige en gemengde woonmilieus gerealiseerd. Het betreft grondgebonden, levensloopbestendige woningen in allerlei prijsklassen, die zich voegen naar de karakteristieken van de locatie. Ook zijn hier woonwerkmilieus gerealiseerd die optimaal profiteren van ICT infrastructuur.

Op de, door vermaatschappelijking van de zorg, vrijgekomen instituutsterreinen zijn bijzondere woonmilieus gecreëerd die de natuurlijke en cultuurhistorische setting respecteren en regionale aantrekkingskracht hebben. Maatschappij en instituut treffen en versterken elkaar; de omgekeerde integratie van wonen en zorg is hier zichtbaar en voelbaar.

Blijvende aandacht en zorg voor in stand houding en verbetering van de bestaande wijken, soms in de vorm van herstructurering, heeft unieke woonmilieus opgeleverd. Bovendien beïnvloeden zij de sociale structuren en de voorzieningen in die wijken op een positieve wijze.

Kleinschalige toevoeging van zorgvoorzieningen heeft bijgedragen aan de levensloopbestendigheid van de bestaande wijken en de herverdeling van de bestaande woningen. Deze herverdeling is vooral ten goede gekomen aan de minder draagkrachtigen.

Tegelijkertijd zijn er in een aantal dorpen, op kleine schaal, verschillende woonmilieus en woonzorg-milieus, passend bij het karakter van dat specifieke dorp en die specifieke vraag, gerealiseerd. Hoewel de nadruk heeft gelegen op inbreiding, is hier ook uitgebreid. De vitaliteit van de dorpen is daarmee, samen met het aanbieden van zorg en voorzieningen op maat, optimaal.

Naast het wonen in Venray en in de dorpen is er door de reconstructie ook meer ruimte ontstaan voor het wonen in het buitengebied.

Er is blijvende aandacht voor het bouwen in aansluiting op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van Venray.

De opvulling van de lege plek van de voormalige biologische school aan de Zuidsingel tot een woongebied voor 22 gedifferentieerde woningen (welk aantal passend is binnen het vigerende bestemmingsplan Zuid I) en 11 appartementen met zorgvoorziening komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede en past bij de aangrenzende woonbebouwing; zowel qua functie als qua ruimtelijke verschijningsvorm.

4.4.4 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015

De gemeente Venray heeft in het najaar van 2004 besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven.

Voor de nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering in de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en life-styles.

In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hierdoor ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.

In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.

Onderhavige inbreidingslocatie aan de Zuidsingel heeft tot gevolg dat nieuwe, zeer gedifferentieerde woonruimten worden toegevoegd aan de woningvoorraad, zowel in de huur- als de goedkopere koopsector, grondgebonden en op verdieping, regulier en met zorgaspect. Allen met een ruimtelijk goede kwaliteit.

4.4.5 Volkshuisvestingsbeleid

Woonvisie Venray

Op 25 september 2007 is de Woonvisie Venray vastgesteld. Voor de gemeente Venray is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt de woonvisie belangrijke handvatten.

Gelet op de vaststelling van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg in 2016, zal de inmiddels achterhaalde Woonvisie Venray ook worden geactualiseerd, zodat deze aansluit op de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Kadernotitie

In de Kadernotitie Wonen (opgesteld in 2011) is aangegeven dat de woningbehoefte in de kern Venray gering is, in die zin dat er een overcapaciteit in de geplande woningen is. Echter, woningbouw op de locatie aan de Zuidsingel (biologische school) is wel opgenomen in het Woningbouwprogramma kern Venray 2013-2028. In de Woonmonitor 2015, vastgesteld in augustus 2016 is het aantal van 33 woningen voor deze locatie opgenomen. Het project is derhalve niet strijdig met de Kadernotitie en de bijbehorende Woonmonitor 2015.

Gemeentelijke uitgangspunten

Toen het college in 2007 ingestemd heeft met de herontwikkeling van het terrein van de voormalige Biologische school aan de Eikenlaan, is de ontwikkelaar meegegeven dat voor 20.000 m3 aan woningen gebouwd mag worden. Daarnaast moeten de te bouwen woningen aansluiten bij vaststaand gemeentelijk beleid en de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden en dienen de plannen te passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. Het woningaanbod moet afgestemd worden op de vraag.

Op basis van dit uitgangspunt zijn nu 33 woningen waarvan 11 wooneenheden met een zorgcomponent gepland. Het aantal (niet de situering!) van 27 woningen past grotendeels binnen het vigerende bestemmingsplan Zuid I. Dit staat gelijk aan een bouwvolume van gemiddeld 645 m3 per woning. Het te realiseren bouwvolume bedraagt echter minder, te weten nog geen 15.000 m3 in totaliteit. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan. Verder voldoet het plan ook aan de stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals ook naar voren is gekomen in de Strategische visie Venray 2015. Voor wat betreft het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid moet geconstateerd worden dat onderhavig project niet alleen reeds meer dan 5 jaar bekend is bij de gemeente, doch ook in ruime omvang (in beginsel) is geakkordeerd. Het uitgangspunt van een totaal bouwvolume van 20.000 m3 leidt tot meer dan het aantal van 27 woningen dat het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt.

Gebaseerd op dat uitgangspunt kan geconcludeerd worden dat het bouwvolume, en dus het aantal woningen (grotendeels passend binnen het vigerende bestemmingsplan Zuid I), voldoet, maar het sóórt woningen, dat wil zeggen dat het aanbod, afgestemd moet worden op de vraag.

Uit de Kadernotitie Wonen blijkt dat het aantal 55+ inwoners in de gemeente stijgt van 12.500 in 2010 naar 17.500 in 2025. Daarna stabiliseert deze groep zich met 17.400 in 2040. De 65+ inwoners stijgt van 6.500 nu naar 10.500 in 2025. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met het feit dat de vergrijzing rond het jaar 2030 z’n hoogtepunt bereikt en daarna zal afnemen. Dit betekent: in plaats van alleen maar specifieke nieuwe seniorenwoningen ontwikkelen, vooral woningen die door diverse doelgroepen bruikbaar zijn: levensloopbestendig. Door flexibele woningen te ontwerpen wordt de woningvoorraad eveneens toekomstbestendig, hiertoe moet voortgeborduurd worden op aanpassing van de woning voor een andere levensfase (bijvoorbeeld eenvoudige uitbouw of samenvoeging van 2 woningen dan wel splitsing).

In casu betreft het 33 woningen waarvan 11 appartementen voor de woon-zorg-markt; dit betreft het concept vergelijkbaar met 'zorgwoning'. Bij de zorgwoningen wordt wonen gecombineerd met zorg, daar waar nodig. In het complex zal een behandelruimte worden ingericht voor zorgverleners als artsen en therapeuten en wijkzorg.

De overige koopwoningen zijn zowel geschikt voor voor starters als voor senioren, doordat het concept van de woningen 'open' is waardoor de ruimte binnen het casco naar vrijheid en eigen inzichten in te richten is. Deze geschiktheid voor senioren uit zich verder in de gezamenlijke binnenruimte. De achterzijde van de wooneenheden komen uit in een gezamenlijke, parkachtig aandoende ruimte, welke een goede plek is om te socialiseren. Het is ook een veilige plek vanwege het feit dat deze van buitenaf niet bereikbaar is voor anderen.

Hoewel het bouwplan binnen de huidige tijd niet meer in het volkshuisvestingsbeleid zou passen als nieuw initiatief, kan echter op basis van het vigerende bestemmingsplan en het besluit van het college om medewerking te verlenen aan een programma van 20.000 m3, worden geconcludeerd dat er sprake is van de projectuitwerking dat passend is binnen de uitgangspunten en alszodanig door het bevoegd gezag ook in de planvoorraad is meegenomen.

4.4.6 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Projectmatige woningbouw is in principe alleen toegestaan binnen de contouren van de dorpen en de grens stedelijke dynamiek, in of aansluitend aan de bestaande kernen. Hierbij wordt de Ladder Duurzame Verstedelijking als uitgangspunt genomen. Pas wanneer aantoonbaar is gebleken dat er binnen de contouren onvoldoende ruimte beschikbaar is, mag ook daarbuiten worden gebouwd. Uitgangspunt daarbij is dat voor een locatie wordt gekozen die zo min mogelijk waarden aantast.

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de nota grondbeleid 2011. Deze bijdrage bestaat uit € 2.500,- per kavel of appartement, met uitzondering van sociale huurwoningen en koopwoningen < € 170.000,-. De tegenprestatie vindt zo veel mogelijk ter plaatse en/of in de nabijheid van de ingreep plaats. Indien dit niet mogelijk is, komt de bijdrage ten goede van het kwaliteitsfonds stedelijk gebied.

De hoogte van de bijdrage zal worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst welke tussen de gemeente Venray en initiatiefnemer is afgesloten.

4.4.7 Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Zuid I, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 27 december 1955. Het plangebied heeft hierin de bestemming bebouwingsklasse C en E , binnenterrein 2, voortuin en onbebouwde erven, eigen stoep en openbare groenvoorziening gekregen. Op basis van dit vigerende bestemmingsplan mogen, in de bebouwingsklasse C en E en binnen het daartoe aangeduide vlak, woningen worden gerealiseerd in nader bepaalde maatvoering.

Het bouwplan aan de Zuidsingel past hier in elk geval niet binnen vanwege het feit dat het bouwvlak (bebouwingsklasse C en E) wordt overschreden. Qua aantal toegestane woningen binnen het plangebied kan gesteld worden dat het vigerende bestemmingsplan het aantal van 27 woningen toelaat; gestapelde bouw behoorde echter niet tot de mogelijkheden.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van 200 meter (binnenstedelijk gebied) behorende bij de Zuid- en Oostsingel.

In september 2016 is door K-Plus een akoestisch onderzoek (rapport M13 429.401.3 ) uitgevoerd waaruit blijkt dat in het kader van de Wet geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai van de ZuidOostsingel, Brukske en de Henri Dunantstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van financiële aard. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Nu gebleken is dat er sprake is van een akoestisch ongunstige situatie, kan een verbetering hierin worden aangebracht door de woningen die liggen aan de Zuid- en Oostsingel als een aaneengesloten plint te realiseren. De hierdoor ontstane akoestische afscherming heeft een positieve uitwerking op het gehele achterliggende gebied. Deze plint is dan ook opgenomen op de inrichtingsschets en wordt via de planregels vastgelegd.

Voor de overschrijding van de grenswaarden is een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde ingediend.

Het integrale onderzoek is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

5.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van al dan niet grondgebonden woningen. Voordat door middel van dit bestemmingsplan deze nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Econsultancy heeft op 4 april 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Zuidsingel (ong.) te Venray in de gemeente Venray. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.

'Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bodem is plaatselijk tot maximaal 1,0 m -mv zwak humeus. De bodem is verder plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend, matig leemhoudend en zwak grindig. De bodem is plaatselijk tot maximaal 1,0 m -mv zwak tot matig baksteenhoudend, zwak kolengruishoudend, zwak betonhoudend en zwak steenhoudend.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met kwik en lood. Het kwikgehalte overschrijdt tevens het vastgestelde achtergrondgehalte. In de zintuiglijk schone bovengrond, alsmede in de (zintuiglijk schone) ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met zink.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Opmerking ten aanzien van afvoer

De te ontgraven grond die vrijkomt bij de ontgraving ten behoeve van de woningbouw is plaatselijk licht verontreinigd met zware metalen. Op basis van deze gegevens mag deze grond niet overal worden toegepast. De licht verontreinigde grond mag binnen de gemeente Venray alleen worden toegepast binnen de huidige bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’. Dit betreft enkel het centrumgebied, het overige deel van Venray is namelijk als bodemkwaliteitsklasse ‘<AW 2000‘ gecategoriseerd. Uitgangspunt hiervan is namelijk dat er geen licht verontreinigde grond op ‘schone grond’ toegepast mag worden. De exacte zonering is weergegeven in de Nota bodembeheer op de gemeentelijke website.'

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage intergraal onderdeel van deze plantoelichting uitmaakt.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wetgeving

Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; “Wet Luchtkwaliteit”), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014.

De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.

5.3.2 Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

5.3.3 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • a. inrichtingen
  • b. infrastructuur
  • c. kantoorlocaties
  • d. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).


Het onderhavige project valt met de realisatie van 32 woningen zonder meer onder de Regeling NIBM.


Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De nieuwe woningen zijn te kwalificeren als kwetsbare objecten . Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 500 meter) twee risicovolle inrichtingen, te weten een gasdrukregelstation aan de Plataanstraat 7, op 270 meter van het plangebied. De bijbehorende PR 10-6/jr contour bedraagt 15 meter. Aan de Leunseweg 47 bevindt zich het BP tankstation met LPG-vulpunten. De bijbehorende PR 10-6/jr contour bedraagt hier 45 meter, terwijl de feitelijke afstand circa 400 meter bedraagt. Nu het invloedsgebied voor de beoordeling van het groepsrisico niet verder reikt dan 150 meter, behoeft er geen verantwoording van het groepsrisico opgenomen te worden.

5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of binnenwateren is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en de daarop gebaseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van deze circulaire kunnen langs wegen, spoorwegen en vaarwegen PR-contouren 10-6/jr. en het GR bepaald worden. De juridische binding van deze contouren voor bestaande en nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is grotendeels gelijk aan het Bevi. Dat geldt ook voor de rol van het GR.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N270 (Deurneseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 540 meter.

5.5 Niet gesprongen explosieven

Doordat in het stedelijk gebied van Venray in de periode 1944-1945 vele oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden bestaat er een risico dat in de grond niet gesprongen explosieven aanwezig zijn. Als gevolg van de binnen het plangebied gelegen school welke inmiddels is gesloopt is de bodem zodanig geroerd dat een onderzoek naar niet gesprongen explosieven om deze reden niet noodzakelijk is.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand:

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in de directe nabijheid (binnen 200 meter) van de volgende inrichtingen. Uitgaande van een rustige woonwijk (zoals ter plaatse het geval is) worden de navolgende aan te houden afstanden tussen een de inrichtingen en de beoogde woningen aanbevolen:

Adres   Soort inrichting   Richtafstand   Feitelijke afstand  
Oostsingel   Psychiatrische inrichting   30 m   100 m  
Oostsingel 39   basisschool   30 m   35 m  
Kastanjestraat 3   stukadoor   30 m   120 m  
Wilgenlaan 10   sportschool   30 m   180 m  
Eikenlaan 50   detailhandel   10 m   120 m  
Oude Oostrumseweg 12   houthandel   50 m   170 m  
Oude Oostrumseweg 24   autobedrijf   30 m   150 m  
Oude Oostrumseweg 26   kinderdagverblijf   30 m   125 m  

Geconcludeerd kan worden dat de omliggende bedrijven geen (extra) belemmeringen zullen ondervinden van de nieuwe woningen en dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.7 Kabels, leidingen en straalpaden

5.7.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

Op circa 270 ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een buisleiding (gasleiding van de Nederlandse Gasunie NV). Bijbehorende PR-contour 10 -6/jr. bedraagt 0 meter, en vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.7.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op een hoogte van maximaal 31 meter boven NAP; gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte van de nieuw te realiseren bebouwing zal het "object" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het geen belemmering voor de radarverbinding.

Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).

De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.

Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:

  • introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren;
  • watertoets;
  • stroomgebiedsbenadering.

Vanuit het Provinciale beleid zijn provinciebrede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats met circa 3500 m2 (woningen 2420 m2 en verhardingen ruim 1000 m2).

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.

Het plangebied ligt niet in een bijzonder ecosysteem. Gegevens van het waterschap geven aan dat de gronden een gemiddeld doorlatend vermogen hebben van 0,45-0,75 m/dag. In en nabij het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewater of zuiveringstechnische werken.

6.3 Uitgangspunten en randvoorwaarden waterhuishoudkundig systeem

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

6.4 Toepassing wateruitgangspunten op het plangebied

6.4.1 Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

6.4.2 Infiltratie, berging en afvoer

Binnen het plangebied vindt als gevolg van het project een toename van het verhard afvoerend oppervlak plaats met circa 3500 m2. De te realiseren nieuwe bebouwing en erfverharding zal geheel worden afgekoppeld en het hemelwater afkomstig van de nieuwbouw en verharding zal worden opgevangen en geïnfiltreerd via twee waterpartijen aan de rand van het plangebied.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m.

Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.

Benodigde buffercapaciteit bedraagt:

Neerslag T=10 43mm neerslag/m2   Neerslag T=100 84 mm neerslag/m2  
Te infiltreren 3500 m2 x 0,043 m = 150 m3   Te infiltreren 3500 m2 x 0,084 m = 294 m3  

De open infiltratievoorziening aan de noordzijde van het plangebied heeft een oppervlakte van 130 m2 en die aan de zuidzijde 249 m2 met een diepte van gemiddeld 0,4 meter en een talud van circa 20o . Hiermee wordt een buffercapaciteit behaald van circa 202 m3, rekening houdend met een grondwaterstand van circa 3,5 m -mv (meting tijdens veldwerkzaamhenden bodemonderzoek). Op onderstaande figuur zijn beide voorzieningen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP14006-va01_0017.jpg"

Een gedetailleerde tekening van de infiltratievoorzieningen is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

6.5 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin naast verhaal van de ambtelijke kosten en bijdragen bovenwijks en ruimtelijke ontwikkeling, ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer. In deze overeenkomst zal tevens een bepaling worden opgenomen ten aanzien van de uitvoering van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de Provincie Limburg en het Waterschap Peel en Maasvallei. Voor beide instatnties waren er geen redenen om opmerkingen op het bestemmingsplan te maken. De reacties zijn integraal als bijlage aan de planstukken gevoegd.

9.2 Procedure ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan Woningbouw Zuidsingel-Eikenlaaan-Lindenstraat
Venray heeft ter visie gelegen van 25 november 2016 tot en met 5 januari 2017. Tijdens de
inzage termijn heeft een ieder het recht gehad een schriftelijke of mondelinge zienswijze in te
dienen bij de gemeenteraad.

Gedurende de termijn zijn twee zienswijzen ontvangen welke inhoudelijk zijn onderbouwd en derhalve ontvankelijk zijn. Beide zienswijzen zijn ongegrond en hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.