Plan: | RO Genooierweg Velden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0983.OV201714GENOOI17C-VA01 |
De heer R. van Lin is voornemens aan de Genooierweg te Velden een vrijstaande woning te bouwen. De woning wordt opgericht op het perceel naast de woning aan de Genooierweg 17b, kadastraal bekend als Gemeente Arcen en Velden, sectie E, nr.1390.
Het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Arcen en Velden", vastgesteld op 28 mei 2009, staat geen woonbebouwing binnen de bestemming "Agrarisch" toe. De realisatie van een woning is daarmee niet rechtstreeks mogelijk.
De gemeente Venlo is bereid om medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning, middels toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen is dat middels een goede ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het initiatief van een goede ruimtelijke ordening getuigt. In dat kader is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Het projectgebied, kadastraal bekend als Gemeente Arcen en Velden, sectie E, nr.1390, bevindt zich aan de westzijde van de kern van Velden, gemeente Venlo.
Projectgebied met perceelnummer 1390 aan de Genooierweg te Velden (rood omlijnd)
Het projectgebied is tevens als besluitgebied behorende bij deze ruimtelijke onderbouwing met IMRO-nummer NL.IMRO.0983.OV201714GENOOI17C-VA01 afgebeeld in bijlage 1.
Deze ruimtelijke onderbouwing gaat nader in op de volgende aspecten:
Het projectgebied bevindt zich aan de Genooierweg te Velden. Het betreft het perceel 1390 (zie paragraaf 1.2 en 2.2). Het perceel betreft een frequent gemaaid grasveld waar verder geen opgaande begroeiing aanwezig is. Het perceel is aan de zuid- en westkant flauw aflopend.
Het perceel wordt aan de noord- en oostzijde omgrensd door woningen met groene tuinen met vijvers, struiken en bomen. Aan de zuidkant bevinden zich begraasde grasweiden en aan de westzijde een afwateringssloot en aan de overzijde van de weg enkele boerderijen met (natte) akkers en weilanden (zie onderstaande foto's voor een impressie).
Impressie plangebied
Bouwplan
Het bouwplan op het kadastrale perceel Gemeente Arcen en Velden, sectie E, nr.1390 betreft de bouw van een vrijstaande woning.
Situatieschets
De vrijstaande woning zal in het verlengde van de voorgevelrooilijn aan de Genooierweg (naast Genooierweg 17b) worden gerealiseerd, bestaande uit als het ware twee aaneengesloten blokken.
Gevelaanzichten voor- en achterzijde
Het linker blok, als men voor de woning staat, bestaande uit de hal, slaapkamer, badkamer, berging en onbenoemde ruimte, zal in een bouwlaag worden opgericht.
Het rechter blok bestaat uit 1 bouwlaag en een bouwlaag in de kap. Op de begane grond bevinden zich de woonkamer, eetkamer en keuken. Op de 1e verdieping zijn daarnaast nog twee slaapkamers en een badkamer gesitueerd, zoals ook blijkt uit onderstaande plattegrond.
Plattegrond begane grond en 1e verdieping
De maximale bouwhoogte bedraagt 9,5 meter. De bouwhoogte van het gedeelte dat slechts uit een bouwlaag bestaat, bedraagt 2,75 meter. De goothoogte is op 3,87 meter gelegen.
Doorsnede
Parkeren
Er is voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de voorzijde van de woning ter plaatse van de in- en uitrit.
Situatieschets in- en uitrit
Landschappelijke inpassing
Gelet op de ligging van het projectgebied wordt de woning voorzien van een groene landschappelijke inpassing, zoals onderstaand en ook in bijlage 2 weergegeven.
De vereiste groene inpassing met een breedte van 5 meter is deels voorzien op het naastgelegen perceel (1389). Naast de woning wordt een strook van 2 meter vrijgehouden voor onderhoud en zal vervolgens een groenzone worden ingericht middels drie etage-beplanting bestaande uit bomen van de 3e grootte, hagen tot 1,5 - 2 meter en onderbeplanting tot 80 cm. Gekozen is voor een lossere, informele beplantingsoplossing die qua karakteristiek aansluit op het achtergelegen reeds aanwezige groen. De groene inpassing zal worden ingericht middels de onderstaande regiogebonden soorten:
Impressie landschappelijke inpassing
Tevens is rekening gehouden met de ligging van de woning ten opzichte van de erfgrens en is de oprit buiten de kruinprojectie van de bomen gesitueerd.
Het ministerie van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de structuurvisie Infrastructuur & Ruimte "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig" vastgesteld. De definitieve structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Het Rijk heeft daarvoor 3 hoofddoelen geformuleerd:
Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.
Een belangrijk instrument is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Het Rijk biedt bij de doorwerking van de nationale belangen de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Tot slot is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van.
Afweging
De gronden ter plaatse van de ontwikkeling die met deze omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt zijn aangewezen als waterbergend rivierbed, zie paragraaf 4.4 voor de afspraken die hierover met RWS zijn gemaakt. De ontwikkeling doet dan ook op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk. Het Rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen. Op de ladder voor duurzame verstedelijking wordt in paragraaf 3.1.2 nader ingegaan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.
Vraaggerichte programmering en realisering van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beiden te bereiken is daarom de kaderstellende ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Hierover het volgende.
Er dient sprake te zijn van een regionale behoefte, die bij voorkeur binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien. Dit door bijvoorbeeld benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Afweging
In het voorliggende geval is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat in lijn met de uitspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) van 18 december 2013 (Zaaknummer 201302867/1/R), geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
Het toevoegen van één woning wordt door de RvS niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt, zodat een verdere toetsing aan de Ladder voor stedelijke ontwikkeling niet hoeft plaats te vinden.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Afweging
Uit het Barro is het onderwerp Grote Rivieren van toepassing op onderhavig initiatief. Zoals reeds opgemerkt in paragraaf 3.1.1 zijn de gronden ter plaatse aangewezen als waterbergend rivierbed. Hierover zijn met RWS afspraken gemaakt, die nader worden toegelicht in paragraaf 4.4. De beoogde woning is dan ook niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van deze integrale omgevingsvisie.
Het POL 2014 omvat een visie waarin wordt uiteengezet wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat te creëren, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg. Deze ambitie vraagt om een krachtig omgevingsbeleid, dat is vastgelegd in het POL en focust op de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat.
Deelgebied
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL 2014 zeven deelgebieden onderscheiden. Het projectgebied is gelegen in deelgebied "Bronsgroene landschapszone".
De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en
bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere)
landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. In Zuid-Limburg omvatten deze zones ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. Het beleid is gericht op:
![]() |
![]() |
Uitsnede POL-kaart 'zonering Limburg'
Wonen
De ambitie is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen.
De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling.
De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
Transformatie woningvoorraad
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient echter een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte. Hierbij is aandacht voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (woonurgenten) en de aanpak van leegstand.
Dynamisch voorraadbeheer
Dynamisch voorraadbeheer is een (overheids)interventie bedoeld om in de huidige situatie van falende marktwerking de markt te prikkelen om kwaliteit te realiseren. Deze aanpak wordt gehanteerd voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren, winkels, recreatieparken, campings en land- en tuinbouw. Essentie ervan is dat in regionaal verband door gemeenten niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt over noodzakelijke interventies. Die gaan over de ambities en opgaven, gezamenlijke principes en een gezamenlijke werkwijze. Voor sommige onderwerpen (wonen, bedrijventerreinen) aangevuld met een gezamenlijke programmering. De precieze aanpak kan per onderwerp en regio uiteenlopen. Centraal in het dynamisch voorraadbeheer staan drie typen interventies:
Bovengenoemde ambities en uitdagingen kan de overheid niet alleen realiseren. De overheid kan wel faciliteren door o.a. een goed ruimtelijk beleid. Provincie en regio ondersteunen daartoe de ontwikkeling gebruik makend van het perspectief van uitnodigingsplanologie.
Afweging
Het projectgebied is gelegen op de grens van de aanduidingen bronsgroene landschapszone en overig bebouwd gebied. Waarbij de aanduiding bronsgroene landschapszone met name is ingegeven door de ligging binnen het winterbed van de Maas. Het beleid binnen deze aanduiding is gericht op het instandhouden van landschapselementen, het beschermen en versterken van de leefgebieden flora en fauna en versterking van de groenstructuur.
Als gevolg van onderhavig initiatief worden er geen landschapselementen aangetast. Door te voorzien in een groene landschappelijke inpassing zoals nader toegelicht in paragraaf 2.2 wordt het foerageergebied en broedbiotoop voor de steenuil zelfs geoptimaliseerd. De leefgebieden van de aanwezige flora en fauna worden daarmee alleen maar verder beschermd en versterkt, en de groenstructuur verder versterkt.
Aangezien er daarnaast sprake is van een beperkte uitbreiding in de nabijheid van een kleine kern, op de grens met de aanduiding overig bebouwd gebied, past het voornemen binnen de aanduiding bronsgroene landschapszone en daarmee binnen het POL2014.
Op 12 december 2014 is tevens de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Deze is eveneens op 16 januari 2015 in werking getreden. De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd.
Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten van Limburg de ‘Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014’ vastgesteld.
Hoofdstuk Ruimte
Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening. In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen. Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte. De consequentie daarvan is dat in de Omgevingsverordening nu twee ontheffingsregelingen voorkomen, met verschillende procedures.
Bronsgroene landschapszone
Op grond van artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (gewijzigd vastgesteld in december 2016) dient de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving te bevatten van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden ( kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel omtrent compensatie als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd (Beleidsregel Natuurcompensatie d.d. 17 maart
2015).
Afweging
De nieuw te bouwen woning wordt landschappelijk ingepast, conform het landschappelijke inpassingsplan, zoals toegelicht in hoofdstuk 2. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De acht Noord-Limburgse gemeenten (Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray, Peel en Maas) en de Provincie Limburg hebben een Regionale Structuurvisie Wonen opgesteld (februari 2016). Met deze woonvisie willen de gemeenten in de regio zorgen voor een stabiele woningmarkt, waar vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Dit willen zij bereiken door de woningbouwplannen in evenwicht te brengen met de (toekomstige) woonbehoefte.
De visie bestaat uit vijf pijlers. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio.
Dit betekent dat het woningbouwprogramma van de gemeenten niet méér nieuwbouwplannen mag omvatten dan de voorspelde groei in huishoudens. De meeste Noord-Limburgse gemeenten kennen een overschot aan woningbouwplannen. Tot 2019 dienen zij dit overschot met 40% terug te brengen. Daarnaast dient de juiste woning op de juiste plek te worden gebouwd. Er wordt eerst gekeken naar het bestaande aanbod voordat overgegaan wordt tot nieuwbouw. De regio acht goed wonen voor iedereen van belang, maar heeft extra aandacht voor specifieke doelgroepen, zoals arbeidsmigranten, studenten, statushouders en anderen die dringend een woning nodig hebben.
Ook worden er afspraken gemaakt over de kwaliteit van de bestaande woningen. Voor de meer stedelijke woongebieden ligt de uitdaging in het tegengaan van overaanbod in de goedkope en kwalitatief slechte voorraad. Voor de kleinere kernen gaat het veel meer om het borgen van kwaliteit van de bestaande leefomgeving. De Regionale Structuurvisie Wonen richt zich tot slot op een levensloopvriendelijke en duurzame regio. Daarvoor is enerzijds bewustwording nodig bij de senioren, anderzijds is het zaak om slim om te gaan met verduurzaming van de bestaande voorraad.
Afweging
Onderhavig voornemen, bestaande uit de bouw van een levensloopvriendelijke (kwalitatieve) vrijstaande woning binnen een landschappelijke inpassing in de kern Velden, past daarmee binnen het regionale woningbouwbeleid.
In september 2009 is de Strategische Visie Venlo 2030 vastgesteld, welke aan de nieuwe gemeente Venlo een afwegingskader meegeeft op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst.
Gelegen in het centrum van twee bijzondere geografsche assen heeft de regio een breed pallet aan mogelijkheden. De geografsche oost-west-as biedt enerzijds de harde en snelle kant van de economie, de euro’s, het kapitaal, het vervoer en de internationale context. De noord-zuid-as anderzijds biedt ons een vriendelijke en tragere wereld, de Maas, de prachtige natuur, onze cultuurhistorie, lekker eten en genieten en lekker wonen.
In de visie worden vijf thema’s beschreven, welke van strategisch belang zijn voor de toekomst en die richting geven aan de ontwikkeling van beleid en programma’s. De vijf thema’s zijn de volgende:
De thema’s met hun ambities zijn samengetrokken tot een drietal scenario’s (Netwerk Venlo, Woonkamer Venlo en Atelier Venlo) waarin duidelijk herkenbare accenten worden gezet. Tijdens het besluitvormingsproces over de strategische visie in de gemeenteraad zijn een aantal elementen uit deze drie scenario’s samengevoegd tot een samengesteld scenario, ‘Venlo Kansenstad’ (Je maakt het in Venlo). Dit is het scenario waarvoor de gemeenteraad heeft gekozen.
Individuele ontplooiing en participatie, innovatiekracht en een aantrekkelijk woonklimaat zijn de belangrijkste karakteristieken van dit door de gemeenteraad gekozen samengesteld toekomstscenario.
Gelet op de gewenste ontwikkeling van de stad en de relatief gunstige regionale economische uitgangspositie is de langere termijn bevolkingsdaling, vanuit het oogpunt van arbeidsmarktperspectief en behoud van voorzieningenniveau, niet gewenst. Stabilisatie en (waar mogelijk lichte) groei wordt nagestreefd.
Gelet hierop past het initiatief goed in deze Strategische Visie. Binnen een zeer aantrekkelijke omgeving wordt een kwalitatief goed woonklimaat gecreëerd, door toevoeging van een woning in het groen.
Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de ‘Ruimtelijke Structuurvisie Venlo’ vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. De structuurvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Venlo, met uitzondering van Klavertje 4, Klein Vink en Laerbroeck. Voor deze gebieden bestaan aparte structuurvisies.
In de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo zijn niet de regels, maar de ambities en opgaven het uitgangspunt. Nieuwe initiatieven worden in de toekomst nadrukkelijker beoordeeld op het maatschappelijk rendement. Dit rendement wordt bepaald door de mate waarin ontwikkelingen bijdragen aan het bereiken van de ambities van Venlo die zijn vastgelegd in de Strategische Visie 2030.
De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema’s, de zogenaamde ‘majeure opgaven’. Daarnaast zijn er drie aandachtspunten geformuleerd die op elke ruimtelijke beslissing van toepassing zijn, de ‘basisprincipes’.
Majeure opgaven:
Naast deze ‘majeure opgaven’ wordt er uitgegaan van drie basisprincipes, aandachtspunten die van toepassing zijn op elk ruimtelijk initiatief. Dit betekent concreet dat een initiatief als kansrijker wordt beschouwd als:
In de structuurvisie is het besluitgebied gelegen op de grens van de majeure opgaven "Drukte in het ommeland" en "Ruimte in de stad".
Afweging
De te ontwikkelen locatie is gelegen op de grens van de contour van het stedelijk en niet-stedelijk gebied, maar dient als gevolg van de ligging aansluitend op de direct aangrenzende woningen en groenvoorziening (parkje), te worden beschouwd als gelegen binnen de grens van het stedelijk gebied. Als ook vallend onder de majeure opgave 'Ruimte in de stad', waarbij het qua beleidsuitspraken het beste aansluit bij:
Onderhavig initiatief betreft de bouw van een woning direct aansluitend aan de woonkern van Velden. Waarbij ook nadrukkelijk rekening is gehouden met de ligging nabij het buitengebied, door de woning landschappelijk in te passen. Daarnaast wordt aangesloten op het al ter plaatse aanwezige groen, waarmee het foerageergebied en broedbiotoop voor de steenuil zelfs wordt geoptimaliseerd. Hierdoor voldoet het project aan de beleidsuitspraken uit de ruimtelijke structuurvisie over ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijk gebied.
In de Woonvisie 2016-2021 heeft de gemeente Venlo de prioriteiten van het lokale woonbeleid voor de komende jaren vastgelegd. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen in de sociale volkshuisvesting. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de jaren daarna, voor wat betreft de lange termijn ontwikkelingen die ze in het oog willen houden. Bij het maken van keuzes kijken wordt ook naar de toekomst gekeken. De bevolkingssamenstelling verandert, de economie verandert en de woningmarkt verandert mee. Keuzes die in 2016 worden gemaakt, werken door in de komende decennia. De visie is dan ook geen gedetailleerde opsomming van de gemeentelijke activiteiten in de komende jaren. De gemeente ziet de woonvisie als een 'kompas' waarmee ze aangeven hoe ze aankijken tegen de opgaven in het woonbeleid en de doelen die ze willen bereiken. Ze geven daarmee richting en zetten een bestendige lijn uit voor de toekomst, maar zijn zich tegelijkertijd ook bewust dat ze moeten kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen.
Uitgangspunten
In de Regionale structuurvisie wonen Noord-Limburg zijn op basis van het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL) regionaal afspraken gemaakt over het volkshuisvestingsbeleid in Noord-Limburg.
De koers die in de regionale structuurvisie is uitgezet, rust op vijf inhoudelijke pijlers:
In deze woonvisie is het lokale woonbeleid nader uitgewerkt voor de gemeente Venlo op basis van de bestaande afspraken in de Regionale Structuurvisie. De uitwerking van de nieuwbouwopgaven (dynamische woningbouwprogrammering) zal op basis van regionale samenwerking verder worden vormgegeven buiten deze woonvisie.
In de uitwerking van de lokale woonvisie ligt een praktisch accent op de opgaven voor de sociale woningmarktopgave in relatie tot het maken van prestatieafspraken tussen de gemeente en woningcorporaties. Daarbij worden met name pijler 3, 5 en ten dele pijler 4 van de Regionale Structuurvisie (zie paragraaf 3.3.1) nader uitgewerkt. De woonvisie geeft de opgaven en doelen mee voor het wonen in de gemeente Venlo, zowel in het kader van het beleid voor de sociale woningvoorraad als voor de particuliere huur- en koopwoningvoorraad. De programmatische opgaven (pijler 1 en 2) worden parallel aan deze woonvisie uitgewerkt. De visie is gericht op de hele gemeente, met gerichte aandacht voor de versterking van het centrum van Venlo en voor de ontwikkelingen in de verschillende stadsdelen en de dorpen, Arcen, Belfeld, Lomm en Velden. Waarbij gestreeft wordt naar een woonomgeving die zo veel mogelijk levensloopbestendig is, waar voor iedereen een passende en toegankelijke plek is, waar ruimte is voor initiatieven van inwoners en sociale verbinding optimaal wordt ondersteund.
Ontwikkelperspectief
Voor wat betreft de ontwikkeling van de dorpen is de generieke trend dat jongeren wegtrekken en er een sterke mate van vergrijzing optreedt. Deze ontwikkeling heeft een autonoom karakter en de trend valt niet te keren door woningen in specifieke segmenten toe te voegen. De gemeente focust zich op het gericht begeleiden van deze ontwikkeling door de sociale cohesie te versterken zodat de kwaliteit van wonen geborgd blijft binnen het specifieke lokale karakter van de dorpen. Daarbij blijft er in de dorpen ruimte om woningen te ontwikkelen wanneer er een lokale behoefte bestaat.
Voor het dorp Velden gelden de volgende ontwikkelperspectieven:
Afweging
In onderhavig geval is sprake van nieuwbouw als gevolg van lokale behoefte, waarbij kwaliteit aan de woningvoorraad wordt toegevoegd. Hiermee past de bouw van de woning binnen de gemeentelijke woonvisie.
De dynamische woningbouwprogrammering (DWP) is een lokaal uitvoeringsinstrument, waarbij de gemeente Venlo invulling geeft aan de woningbouwkaders uit de woonvisie regio Venlo 2011-2015 en de Strategische Visie 2030. De DWP is op 26 april 2011 vastgesteld in het college van B&W.
Met dit instrument ontstaan mogelijkheden om zowel kwantitatief als kwalitatief te sturen in het woningbouwprogramma. Hierbij staat het vergroten van het aantal woningen voor studenten, starters en senioren (levensloop en zorg) centraal. Aan de dynamische woningbouwprogrammering worden nu alle woningbouwinitiatieven getoetst.
Afweging
Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling die kwalitatief voldoet aan de lokale actuele behoefte middels het toevoegen van levensloopbestendige woning. Kwantitatief past de te realiseren woning binnen de regionaal afgestemde kaders en de gemeentelijke dynamische programmering.
Voor het projectgebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Arcen en Velden" dat op 28 mei 2009 is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Arcen en Velden.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De betreffende gronden zijn bestemd als "Agrarisch gebied" en tevens voorzien van de dubbelbestemming "Waterbergend rivierbed" en de aanduiding "beek en waterlopen".
Binnen de bestemming "Agrarisch gebied" mag niet worden gebouwd.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen voornoemde bestemmingen en is daardoor strijdig met het bestemmingsplan. Voor de afwijkingen wordt verwezen naar paragraaf 5.1.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient aangegeven te worden of de plaatselijke bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe woonbestemming.
Verkennend bodemonderzoek
Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Genooijerweg 17b te Velden in de gemeente Venlo (d.d. 12 juni 2010 met rapportnummer 10053351). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede een bestemmingsplanwijziging.
Vooronderzoek
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Veldonderzoek
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.
Afweging
Uit het ingediende bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Genooierweg 17B te Velden, Econsultancy bv, rapportnr. 10053351, d.d. 21 juni 2010) blijkt dat ter plaatse van het bouwwerk geen vermoeden is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming. Het ingediende bodemonderzoek is conform de toen geldende regels uitgevoerd, maar inmiddels gedateerd.
Echter, op basis van de in de gemeentelijke archieven en informatie systemen beschikbare informatie concluderen wij dat er op het onderhavige perceel sinds de uitvoering van het voorgenoemd bodemonderzoek:
Derhalve is de conclusie van bovenstaand onderzoek nog van toepassing. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.
Indien bij de bouw grond wordt geroerd, verplaatst en/of van de locatie wordt afgevoerd, dan dient u rekening te houden met de Wet bodembescherming en/of het Besluit bodemkwaliteit.
Wettelijk kader
Voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai of vliegtuiglawaai.
In het huidige geval is alleen wegverkeerslawaai aan de orde.
Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt de zonebreedte van een weg in het stedelijk gebied als volgt:
Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, alsmede wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt, hebben geen zone.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting van wegverkeer bedraagt 48 dB. Indien de geluidbelasting niet meer dan deze waarde van 48 dB bedraagt, dan zijn er op akoestische gronden geen belemmeringen voor woningbouw.
Wegverkeer
De openbare weg ter plaatse wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer en daarmee kan worden gesteld dat de weg verkeersluw is: er zijn bovendien geen wijzigingen of voorzien welke hierop van invloed zouden kunnen zijn. Het verkeer dat van deze weg gebruikt maakt, is voornamelijk bestemmingsverkeer. Vanwege het kleine aantal woningen, dat aan deze weg is gelegen, betekent dit dat er vrijwel geen verkeer is op deze weg.
Wanneer gekeken wordt naar de geluidbelasting kan worden gesteld dat door de verkeersluwheid van de weg er een lage geluidbelasting is. Ook zal door de bouw van deze ene woning de geluidbelasting niet toenemen. Vanwege deze lage geluidbelasting kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Inmiddels is het bord "bebouwde kom" verplaatst, als gevolg waarvan ook de nieuw te bouwen woning binnen de bebouwde kom is gelegen.
Conclusie
Gezien vorenstaande wordt akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de planvorming.
Wettelijk kader
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Ten aanzien van PM2,5 kan worden opgemerkt dat uit de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit nibm.
Beoordeling
De getalsmatige nibm-grens uit de Regeling nibm is voor woningbouw is: 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Het voorliggende project voorziet in de bouw van een woning. De ontwikkeling blijft dus beneden de grens van de Regeling nibm en kan zonder verdere toetsing doorgang vinden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het nibm-criterium waardoor er geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit is. Daarnaast voldoet de reeds heersende luchtkwaliteit ter plekke van het projectgebied ruimschoots aan de normen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de planvorming.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavig kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.
Bevi / risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van 1.000 meter van het projectgebied is sprake van een zogenaamde Bevi / risicovolle inrichtingen; het LPG-tankstation aan de Oude Venloseweg 32. De maximale doorzet LPG van dit LPG-tankstation betreft 350 m³. Voor een LPG-tankstation met deze jaardoorzet zijn de PR 10-6-contouren bepaald voor het vulpunt, de tank en het afleverpunt op respectievelijk 25, 25 en 15 meter. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de bouw van de woning.
Het wettelijk invloedsgebied (GR) van een LPG-tankstation bedraagt 150 meter. Het plangebied bevindt zich op ongeveer 50 meter van het LPG-tankstation en reikt daarmee tot in het invloedsgebied van het tankstation. Maar is buiten de contouren gelegen die in de Regeling externe veiligheid zijn genoemd voor de LPG- installatie onderdelen vulpunt, tank en afleverpunt.
Luchtfoto met afstanden vanuit externe veiligheid
Het plan voldoet daarmee aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico uit het Bevi. Het vigerende bestemmingsplan staat geen woningen toe op dit adres. Er is sprake van het toevoegen van kwetsbare objecten. Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient het groepsrisico te worden verantwoord in het te nemen besluit.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Uit de Risicokaart Limburg blijkt dat de projectlocatie op ca. 300 meter van de Rijksweg N271 (Echt - Maasbracht - Roermond - Venlo) is gelegen, waarover gevaarlijk transport plaatsvindt. Aangezien de woning op meer dan 200 meter van de route is gelegen, gelden er geen beperkingen aan het ruimtegebruik.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In de directe nabijheid van het projectgebied zijn geen transportleidingen voor gevaarlijke stoffen gelegen.
Verantwoording groepsrisico
Hoogte van het groepsrisico en verwachte ontwikkeling in de toekomst
Voor het plan is een indicatieve, kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd door gebruik te maken van de zogenaamde LPG-rekentool. Het onderzoek toont aan, dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt, namelijk op ongeveer 10% daarvan. Het toevoegen van één woning aan de bebouwing tot 100 meter van vulpunt en reservoir, leidt niet tot een zichtbare toename van het groepsrisico.
Figuur: Berekende groepsrisico voor de bestaande (rood) en de nieuwe (groen) situatie: Het verschil tussen beide grafieken is niet zichtbaar
De bevolkingsdichtheid in de omgeving van het vulpunt en het reservoir is als volgt opgebouwd:
Onderdeel |
Zone 0-100 m (3,14 ha) |
Zone 100-130 m (2,17 ha) |
Zone 130-150 m (1,76 ha) |
Vulpunt | 2 à 3 personen/ha | 19 personen/ha | 25 personen/ha |
Reservoir | 21 personen/ha | 24 personen/ha | 50 personen/ha |
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
Met behulp van het verrichte onderzoek wordt geconcludeerd, dat het voorliggende plan niet significant bijdraagt aan het groepsrisico. Het is dan ook niet nodig om voor dit plan maatregelen te treffen ter verlaging van het groepsrisico.
Tot de verantwoording van het groepsrisico hoort ook het overwegen van mogelijke maatregelen ter beperking van de effecten, ter verbetering van de bestrijdbaarheid en/of zelfredzaamheid.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In het advies van de Veiligheidsregio, van 21 augustus 2017, zijn de mogelijke incidenten – en de bestrijding daarvan beschreven. Er zijn geen tekortkomingen in de opkomsttijd en de bereikbaarheid van het plangebied.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Het handelingsperspectief voor de diverse scenario's is afhankelijk van de afstand ten opzichte van de risicobron. Gezien de afstand van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied is hittestraling als gevolg van brand en/of explosie de grootste bedreiging. Schuilen is dan het juiste handelingsperspectief.
Een ruimte in de woning die beschermd is tegen brand van buitenaf is daarvoor geschikt, of anders bieden brandwerende en drukbestendige materialen in de gevel bescherming tegen brandoverslag.
Restrisico
De woning, maar ook het gebied, staat bloot aan risico's van gevaarlijke stoffen. Deze risico's zijn niet nieuw en zijn met het te nemen besluit niet verder te beperken.
Het besluit om mee te werken aan de realisatie van een woning aan de Genooierweg te Velden houdt bewust rekening met de (on-) mogelijkheden van een rampscenario.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Archeologie
Op de Archeologische beleidskaart (2015) van de gemeente Venlo is het projectgebied aangeduid als:
De oppervlakte van het te ontwikkelen perceel is kleiner dan 5.000 m². Daarnaast was het deel dat als "Historisch erf" wordt aangeduid aan de westzijde van de Genooierweg gelegen, als gevolg waarvan de hogere verwachtingswaarde voor dit deel van het projectgebied hier niet van toepassing is. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Ondanks de maatregelen om archeologische vindplaatsen vooraf te lokaliseren en te documenteren of veilig te stellen kunnen onvoorziene vondsten bij bouw- en graafprojecten worden aangetroffen. Voor 'toevalsvondsten' geldt de meldingsplicht volgens artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Cultuurhistorie
Zoals ook reeds onder het kopje archeologie opgemerkt wordt is het projectgebied deels ook als "Historisch erf" op de Cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Venlo aangegeven. Hieruit blijkt tevens dat het projectgebied geen andere cultuurhistorische waarden bevat.
De bouw van een woning kan negatieve effecten hebben op de mogelijk aanwezige beschermde natuurwaarden. Om inzicht te krijgen in deze natuurwaarden dient een quickscan plaats te vinden. Hiermee wordt inzicht verschaft in de mogelijk voorkomende beschermde soorten in het plangebied. Aan de hand van deze quickscan zijn de effecten op de huidige natuurwaarden in beeld gebracht en beoordeeld op basis van de verbodsbepalingen opgesteld door de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Deze quickscan geeft de resultaten van een bureaustudie en een habitatgeschiktheidsbeoordeling weer voor wat betreft de aanwezigheid van beschermde soorten en de mogelijke effecten.
Methode
De quickscan omvat een bureaustudie en een veldbezoek. Doel van deze quickscan is habitatsgeschiktheidsbeoordeling te geven van relevante soorten flora en fauna. Daarmee kunnen eventuele schadelijke effecten inzichtelijk gemaakt worden.
Voor de bureaustudie is gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens uit beschikbare literatuur als verspreidingsatlassen, de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en de eerder verricht natuurwaarden onderzoek flora en fauna in de omgeving. Hiermee is een inschatting gemaakt van het mogelijk voorkomen van verschillende soort(groep)en. Enkel gegevens van de afgelopen 5 jaar zijn meegenomen.
Op 10 maart 2017 is een veldbezoek uitgevoerd door een ecoloog van Arcadis. Het onderzoek bestond uit het uitvoeren van een habitatgeschiktheidsbeoordeling. Dit is een veldonderzoek waarbij op basis van de fysieke kenmerken van het plangebied en de informatie uit de bureaustudie een indicatie is gegeven van het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten.
Tijdens het veldbezoek is globaal geïnventariseerd of en welke soorten (mogelijk) in en om het plangebied aanwezig zijn. Hierbij is aandacht besteed aan alle relevante soortgroepen en beoordeeld of mogelijke standplaatsen, verblijfplaatsen, voortplantingsplaatsen, vliegroutes of leefgebieden binnen of in de directe omgeving van het ingreepgebied (kunnen) worden aangetast door de voorgenomen werkzaamheden.
Effectbeoordeling
Verwachting beschermde soorten
Op basis van de ligging van het plangebied, de verspreiding van verschillende soorten en het aanwezige biotoop is een inschatting gemaakt van het mogelijke voorkomen van soort(groep)en. In de volgende tabel wordt elke soortgroep besproken waarbij de resultaten van de quickscan vermeld zijn. Tevens wordt een conclusie getrokken of de soort aanwezig is/niet uit te sluiten is. Mits aanwezig wordt de functie van het plangebied voor de soort aangegeven.
Soortgroep | Soort | Literatuuronderzoek en veldbezoek | Verwachting aanwezige functie(s) |
Zoogdieren | Gebouwbewonende vleermuizen – Habitatrichtlijnsoort (Art. 3.5 Wnb) | Het plangebied is niet geschikt voor een verblijfplaats, foerageergebied door afwezigheid van bebouwing, opgaande begroeiing of rechtlijnige structuren. Vliegroutes kunnen niet worden uitgesloten op basis van omgeving en kleine bosrand die op het perceelrand uitloopt, omgeving is beter als vliegroute door duidelijk verbonden elementen. In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen van laatvlieger en gewone dwergvleermuis gedaan (NDFF) | Vliegroute |
Boombewonende vleermuizen – Habitatrichtlijnsoort (Art. 3.5 Wnb) | Het plangebied is niet geschikt voor een verblijfplaats, foerageergebied of vliegroute door afwezigheid van bomen met geschikte holten, opgaande begroeiing of rechtlijnige structuren. Vliegroutes kunnen niet worden uitgesloten op basis van omgeving en kleine bosrand die op het perceelrand uitloopt, omgeving is beter als vliegroute door duidelijk verbonden elementen. In de omgeving zijn geen waarnemingen bekend van boombewonende vleermuissoorten. | Vliegroute | |
Grondgebonden zoogdieren – Andere soort (Art. 3.10 Wnb) | In de omgeving van het plangebied zijn verschillende waarnemingen bekend van soorten als egel, eekhoorn, rosse woelmuis, aardmuis, veldmuis, haas en konijn. Het plangebied biedt enkel mogelijk functie als suboptimaal foerageergebied voor de grondgebonden soorten (eekhoorn hoort hier niet bij). Het plangebied biedt geen dekking voor deze soorten om het gebied als verblijfplaats te gebruiken. Deze liggen mogelijk wel in de omgeving van het plangebied (omliggende tuinen, weilanden en akkers). Soorten als das en steenmarter die in de regio vrij algemeen voorkomen vinden in het plangebied geen functie door afwezigheid van geschikt habitat/foerageergebied. |
Foerageergebied voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren | |
Broedvogels | Jaarrond beschermde nesten – Vogelrichtlijnsoort (Art. 3.1 Wnb) | Er zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied van soorten met jaarrond beschermde nesten (NDFF). Voor deze soorten is geen geschikte broedgelegenheid aanwezig binnen het plangebied. In de omgeving zijn waarnemingen bekend van steenuil, torenvalk en ransuil (NDFF). Deze soorten vinden naar verwachting geen functie in het plangebied | Functies uitgesloten |
Niet-jaarrond beschermde nesten – Vogelrichtlijnsoort (Art. 3.1 Wnb) | Er zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied (NDFF). Voor deze soorten is geen geschikte broedgelegenheid aanwezig binnen het plangebied. In de omgeving van het plangebied – groene tuinen en oude boerderijen is het voorkomen van algemene soorten niet uit te sluiten. Vogels die broeden in graslanden zijn tevens uit te sluiten door het missen van de openheid van het plangebied en de ligging nabij bosrand. | Functies uitgesloten in het plangebied Mogelijk in nabijgelegen tuinen nestplaats algemene soorten aanwezig |
|
Flora | Beschermde flora – afhankelijk van soort Habitatrichtlijnsoort of Andere soort (Art. 3.5, 3.1 Wnb) | Er zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied (NDFF). Het plangebied beidt geen geschikte standplaats voor de Wnb beschermde soorten door de regelmaat van maaien en begroeiing van gazon. | Functies uitgesloten |
Amfibieën | Beschermde amfibieën – afhankelijk van soort Habitatrichtlijnsoort of Andere soort (Art. 3.5, 3.1 Wnb) | Er zijn geen waarnemingen van Habitatrichtlijnsoorten in of nabij het plangebied (NDFF). Het plangebied is tevens geen geschikt leefgebied voor deze soorten. Er is wel een waarneming van alpenwatersalamander (Art. 3.1 Wnb) nabij het plangebied. Voor deze soort en de overige andere soorten biedt het plangebied geen functie. In de omgeving van het plangebied als de groene tuinen en natte weilanden zijn functies niet uit te sluiten. | Functies uitgesloten |
Reptielen | Beschermde reptielen - afhankelijk van soort Habitatrichtlijnsoort of Andere soort (Art. 3.5, 3.1 Wnb) | Er zijn geen waarnemingen in of nabij het plangebied van reptielen (NDFF). Het plangebied is ongeschikt als leefgebied voor deze soorten. | Functies uitgesloten |
Vissen | Voorkomende soorten vissen – afhankelijk van soort Habitatrichtlijnsoort of Andere soort (Art. 3.5, 3.1 Wnb) | Door het missen van oppervlaktewater is het plangebied niet geschikt voor vissen. Het afwateringsslootje is tevens niet geschikt doordat deze vermoedelijk droogvalt in de zomer. |
Functies uitgesloten |
Ongewervelden | Voorkomende beschermde soorten ongewervelden – afhankelijk van soort Habitatrichtlijnsoort of Andere soort (Art. 3.5, 3.1 Wnb) | Er zijn geen meldingen van beschermde ongewervelden in en rondom het plangebied. Deze soorten stellen strenge eisen aan hun leefomgeving. Het plangebied is niet geschikt voor deze soorten | Functies uitgesloten |
Tabel: Aanwezigheid en functie beschermde soorten en hun mogelijke functies in het plangebied
Effectbeoordeling
De ingrepen kunnen een negatief gevolg hebben op de aanwezige beschermde soorten. Deze ingrepen worden beschreven aan de hand van de verbodsbepalingen zoals beschreven in de Wnb.
In de volgende tabel staat een samenvatting van de werkzaamheden en de mogelijke verbodsbepalingen op de te verwachten functies (van de beschermde soorten). De werkzaamheden kunnen zowel tijdelijke als permanente negatieve effecten tot gevolg hebben. Deze is tevens aangegeven in de tabel (P=permanent, T=tijdelijk). Hierbij gelden permanente effecten als doden van dieren, vernietiging van nesten of verlies van verblijfplaats. Tijdelijke maatregelen bestaan uit verstoring tijdens werkzaamheden door licht of geluid.
Vogelrichtlijnsoorten
Onderstaand volgt de beoordeling van de ingrepen t.o.v. de verbodsbepalingen van de Vogelrichtlijnsoorten. Deze zijn toegespitst op de te verwachten soorten en functies in en nabij het plangebied. Vogels met jaarrond beschermde nesten zijn uitgesloten. Het plangebied biedt enkel functies voor soorten met een niet-jaarrond beschermd nest.
Voor deze soorten zijn de verbodsbepalingen zoals beschreven in Art. 3.1 (Wnb) van toepassing. Voor deze soorten geldt dat met het treffen van mitigatie voor de schadelijke effecten geen ontheffing meer nodig is.
Ruimtelijke ingreep | Soort en functie | Verbodsbepaling Art. 3.1 (Vogelrichtlijn) | |||
Lid 1 | Lid 2 | Lid 3 | Lid 4 | ||
Verlies leefgebied bouw woning | Soorten met niet-jaarrond beschermd nest | T* | |||
Verlies leefgebied overbrugging water | Soorten met niet-jaarrond beschermd nest | T* | |||
Verhogen en egaliseren perceel | Soorten met niet-jaarrond beschermd nest | T* | |||
Verstoring op basis van werkzaamheden (geluid/licht) | Soorten met niet-jaarrond beschermd nest | T* | |||
Relevante verbodsbepalingen 3.1 (Vogelrichtlijnsoorten): Lid 1: te doden of te vangen; Lid 2: opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen; Lid 3: het rapen of onder zicht hebben van eieren; Lid 4: opzettelijk te verstoren; verstoring toegestaan indien niet van wezenlijke invloed op de staat van instandhouding. |
Tabel: Overzicht effectbeoordeling ingrepen t.o.v. verbodsbepalingen voor Vogelrichtlijnsoorten
*Het opzettelijk verstoren van vogels is bij deze ingreep niet van toepassing. Hoewel deze wel optreed op basis van de hierboven beschreven effecten is de verstoring toegestaan indien deze niet van wezenlijke invloed op de staat van instandhouding is. Het gaat hierbij om algemeen en veelvoorkomende soorten die mogelijk verstoord door de werkzaamheden.
Habitatrichtlijnsoorten
In het plangebied zijn enkel vliegroutes van zowel gebouw- als boombewonende vleermuizen te verwachten. Onderstaand volgt de beoordeling van de ingrepen t.o.v. de verbodsbepalingen van de Habitatrichtlijn. Deze zijn toegespitst op de functie van het gebied voor deze soorten.
Ruimtelijke ingreep | Soort en functie | Verbodsbepaling Art. 3.5 (Habitatrichtlijn) | ||||
Lid 1 | Lid 2 | Lid 3 | Lid 4 | Lid 5 | ||
Verlies leefgebied bouw woning | Gebouw- en boombewonende vleermuizen - vliegroute | |||||
Verlies leefgebied overbrugging water | Gebouw- en boombewonende vleermuizen - vliegroute | |||||
Verhogen en egaliseren perceel | Gebouw- en boombewonende vleermuizen - vliegroute | |||||
Verstoring op basis van werkzaamheden (geluid/licht) | Gebouw- en boombewonende vleermuizen - vliegroute | |||||
Relevante verbodsbepalingen 3.5 (Habitatrichtlijnsoorten): Lid 1: opzettelijk te doden of te vangen; Lid 2: opzettelijk te verstoren; Lid 3: het opzettelijk vernielen of rapen van eieren; Lid 4: voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen; Lid 5: het opzettelijk te plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen en vernielen. |
Tabel: Overzicht effectbeschrijving ingrepen t.o.v. verbodsbepalingen soorten van de Habitatrichtlijn
Er treden op basis van de ingrepen geen overtredingen van de verbodsbepaling. De vliegroute zal mogelijk verstrekt worden door de verbinding van duidelijke rechtlijnige structuur in de omgeving (bosrand met buitengebied Maas (die vermoedelijk dient als belangrijk foerageergebied) wordt verbonden).
Andere soorten
De soorten vallend onder Art. 3.10 (Andere soorten) zijn nationaal beschermde soorten. Een aantal van deze soorten zijn vrijgesteld onder behoud van enkele voorwaarden. De vrijstelling van welke soorten verschilt per provincie. Deze voorwaarden zijn nader toegelicht in bijlage A. Ondanks deze vrijstelling geldt wel nog altijd de (zoals op alle soorten van toepassing) de zorgplicht.
In het plangebied worden dergelijke soorten als egel, eekhoorn, rosse woelmuis, aardmuis, veldmuis, haas en konijn. Voor de eekhoorn, das en steenmarter zijn functies uitgesloten. Voor de overige soorten geldt vanuit Provincie Limburg een vrijstelling (lijst nog niet definitief vastgesteld – tot op heden uitgaan van lijst EZ). Hierdoor vindt er geen beoordeling plaats op basis van de verbodsbepalingen op de soorten. Wel dienen maatregelen opgenomen te worden conform zorgplicht.
Mitigerende maatregelen andere soorten
Conclusie
Uit de resultaten van de quickscan is gebleken dat het plangebied mogelijk functies biedt voor vleermuizen (vliegroute), grondgebonden zoogdieren (suboptimaal foerageergebied) en mogelijk niet jaarrond beschermde nesten net buiten het plangebied. De ingreep is van relatief kleine aard waarbij het effect op deze soorten klein is. De voorgenomen activiteit betreffende de constructie van nieuwbouw aan de Genooierweg te Velden leidt tot een overtreding van verbodsbepalingen.
Op basis van de resultaten van deze quickscan is geen aanvullend onderzoek nodig naar de functies van het plangebied voor door de beschermde soorten.
De werkzaamheden en omvang van het plangebied zoals beschreven in deze rapportage zijn met maatregelen niet in overtreding van de Wnb. Daarmee is de ontwikkeling niet ontheffingsplichtig.
Bij aanpassing van de werkzaamheden in grootte, uitbreiding perceel of andere niet in deze rapportage beschreven werkzaamheden kunnen alsnog schadelijke effecten optreden op door de Wnb beschermde soorten.
De concept ruimtelijke onderbouwing (d.d. april 2017) is beoordeeld door de gemeente Venlo en heeft geleid tot de volgende twee opmerkingen:
Aanleiding voor het nader onderzoek naar steenuil was onder andere de aanwezigheid van een nestkast voor steenuilen op relatief korte afstand (<50m.). Ook bestaan er twee waarnemingen van een paartje steenuilen bij deze kast (bron: waarneming.nl). Deze zijn echter nog niet gevalideerd en opgenomen in de NDFF. Ondertussen is aanvullende informatie vrijgekomen over een vermoedelijke nestlocatie. Op 4 oktober 2017 zijn foto's ontvangen van jonge steenuilen in de schuur in het tegenoverliggend perceel, Genooierweg 10 te Velden. Deze locatie is ten tijde van de leefgebiedenanalyse ook nader onderzocht op geschiktheid voor de steenuil.
De "Leefgebiedenanalyse steenuil", d.d. 30 oktober 2017 met kenmerk 079606521 C is als bijlage 4 bijgevoegd. Naast het nader onderzoek naar de steenuil door middel van een leefgebiedenanalyse, zijn tevens de resultaten van de inspectie van de vermoedelijke nestlocatie aan de Genooierweg 10 beschreven. Aan de hand van de resultaten van beide onderzoeken is een mitigatieplan (hoofstuk 5 van de leefgebiedenanalyse) opgesteld.
Methode
De 'leefgebiedenbenadering' heeft betrekking op de kwaliteit van het foerageergebied en de kwaliteit van het broedbiotoop, samen het leefgebied vormend. Voor beide aspecten zijn de meest relevante criteria geselecteerd, gebaseerd op literatuur en expert-judgement. Vervolgens zijn voor vier categorieën van geschiktheid (scores: optimaal, suboptimaal, marginaal en ongeschikt) de specifieke landschappelijke criteria opgesteld die bepalend zijn of een leefgebied wel, niet of in een bepaalde mate geschikt is. De filosofie hierachter is enerzijds dat ongeschikt leefgebied niet gecompenseerd hoeft te worden en anderzijds dat deze gebieden juist in aanmerking komen voor inrichtingsmaatregelen ter compensatie van verlies aan optimaal of suboptimaal leefgebied van de betreffende beschermde diersoort.
Voor de leefgebieden analyse zijn de belangrijkste eisen die de steenuil stelt ten aanzien van het leefgebied geïndexeerd (o.a. STONE, 2001). Daarbij worden vier geschiktheidscategorieën onderscheiden, namelijk optimaal, suboptimaal, marginaal en ongeschikt. In bijlage A van bijlage 4 is het gehanteerde beoordelingskader voor het foerageergebied en het broedbiotoop apart weergegeven.
Veldbezoek
Op 4 oktober 2017 is een veldbezoek afgelegd waarin het gebied (straal van 250 m. (gem. straal van territorium steenuil, Van Nieuwenhuyse, et al., 2008) rondom de vermoedelijke broedplaats van een steenuil in kaart is gebracht volgens deze leefgebieden analyse. Tevens heeft een inspectie plaatsgevonden op het perceel van Genooierweg 10, naar aanleiding van de ontvangen foto's van jonge steenuilen.
Effectenanalyse
Een groot deel van dit perceel blijft onbebouwd. Desalniettemin wordt er door de verandering van de situatie op het perceel uitgegaan van een geheel verlies van voor steenuil geschikt oppervlakte. In de werkelijke situatie kan het omliggende groen alsnog geschikt zijn voor de steenuil.
Met de huidige ingreep gaan geen vaste rust- en verblijfplaats verloren. Wel ligt dit in de omgeving van een nestkast voor een steenuil die vermoedelijk is gebruikt (op basis van waarneming op waarneming.nl). Met de aangeleverde foto's is het echter aannemelijk dat de kast dit jaar niet is gebruikt voor daadwerkelijke broed en dat de steenuil even verderop, in de schuur op het terrein van de Genooierweg 10 met succes gebroed heeft. Dat de steenuil in de voorgaande jaren hier gebroed heeft is niet uit te sluiten.
Effecten op foerageergebied
Door het ruimtebeslag op foerageergebied is er mogelijk sprake van enkel verstoring van de nestkast. Het totale verlies van suboptimaal foerageergebied bedraagt 2,32%. Optimaal, marginaal en ongeschikt foerageergebied wordt niet aangetast.
Effecten op broedgebied
Een steenuil broedt doorgaans in oude schuren, boomholten en nestkasten. In het plangebied bevinden dergelijke elementen zich niet. Met de geplande ingreep vindt er dus geen effect plaats op een eventuele broedplaats. Wel is mogelijk dat met de ingreep mogelijk storende factoren plaatsvinden die de geschiktheid van de nestkast in de directe omgeving verslechteren, dermate dat deze niet in gebruik wordt genomen. Denk hierbij aan factoren als verstoring door licht, geluid en trillingen.
Mitigatieplan Steenuil
Om een overtreding van de verbodsbepalingen van de Vogelrichtlijn (Art. 3.1, Wnb) te voorkomen moeten de volgende maatregelen genomen worden. Deze maatregelen gaan in op de mogelijke overtreding van lid 4, art. 3.1 Wnb - opzettelijk te verstoren. Hierbij is een kanttekening dat de verstoring geoorloofd is zolang de staat van instandhouding niet in het geding komt. Overige verbodsbepalingen zijn niet van toepassing.
Voor deze maatregelen is gebruik gemaakt van het Kennisdocument Steenuil (BIJ12, 2017).
De nestkast van steenuil bevindt zich in de nestkast die in de oostelijke bosrand van de achterliggende tuin staat. Door het ontnemen van direct zicht van de nestkast naar de werkzaamheden door middel van een scherm met zwart ondoorzichtig doek wordt verstoring door zicht van mensen en apparatuur voorkomen. Deze maatregel dient één week voorafgaand aan de werkzaamheden geplaatst te zijn en gedurende de werkzaamheden te blijven staan. De voorkeur gaat er naar uit dit scherm te plaatsen op de grens van het plangebied (zie figuur 4 van bijlage 4 voor een voorstel).
Steenuilen zijn doorgaans in de schemering en 's nachts actief. De werkzaamheden dienen enkel overdag plaats te vinden (een uur na zonsopkomst en een uur voor zonsondergang). Hiermee wordt verstoring in de actieve periode van de steenuil voorkomen.
Verlichting kan verstorend zijn voor een passerende steenuil, met name 's nachts. Door het niet aan te lichten van de bebouwing door gebruik van bouwlampen wordt verstoring voorkomen.
In de huidige situatie is géén sprake van een verbinding tussen de nestkast en het optimale foerageergebied. De steenuil moet hiervoor of via de huidige bebouwing vliegen of het open veld oversteken. Hieraan zijn voor de steenuil risico's verbonden, waarbij gedacht kan worden aan predatie en aanrijdingen. Door de route te optimaliseren door middel van de aanleg van een groenstructuur, zoals blijkt uit de onderstaande tekening van de landschappelijke inpassing, wordt de mogelijke nestlocatie geoptimaliseerd (zie figuur 5 van bijlage 4). Deze maatregel wordt uitgevoerd in het kader van landschappelijke inpassing en kan zodanig ingericht worden dat deze tevens als verbinding kan functioneren tussen de nestkast en het optimale foerageergebied. Deze verbinding moet bestaan uit een hoge geleidende structuur (d.m.v. bomen) en een lage geleidende structuur (laag tot middelhoog opgaande begroeiing als struiken en heggen).
Door bij de verbinding tussen het foerageergebied en de vermoedelijke nestplek een lage geleidende structuur te plaatsen wordt het direct aangrenzende gebied voor de steenuil geschikter gemaakt. Het plaatsen van een dergelijke structuur verhoogt de geschiktheid voor prooidieren van de steenuil. Door de voedseldichtheid te verhogen voor steenuil wordt het gebied als foerageergebied geoptimaliseerd. Het hierin verwerken van enkele uitkijkposten voor de steenuil vanwaar deze vaak jaagt optimaliseert het gebied. Dit kan door het plaatsen van houten weidepalen in deze geleidende structuur. Het plaatsen van drie rasterpalen, verdeeld over de lengte van deze groenstructuur is voldoende.
Optioneel: Optimalisatie broedgebied
Door het vermoeden van broedactiviteit op ofwel deelgebied 2 of 13 is vastgesteld dat de steenuil gebruik maakt van de omgeving in dit gebied. Het aanbieden van nestkasten voor steenuil optimaliseert de broedgelegenheden voor deze soort. Steenuil accepteert deze kasten relatief snel en zo kan het gebied, naast de optimalisatie van het foerageergebied ook geschikt gemaakt worden voor broedende steenuilen. Hiervoor is de kast UK ST 01 van VivaraPro geschikt. Dit voorstel is echter optioneel. In de omgeving bevinden zich voldoende nestgelegenheden voor steenuil. Door de werkzaamheden gaan geen nestlocaties verloren, waardoor hieruit geen taakstelling resulteert om dit te compenseren.
Mits hiervoor gekozen worden zou idealiter de kast geplaatst moeten worden op de noordwestelijke hoek van deelgebied 13 aan de Genooierweg 10. Dit is echter geen eigendom van de opdrachtgever. Alternatief is om de kast te plaatsen in de te realiseren groenstructuur, zo ver mogelijk van de Genooierweg af.
De kast kan in een boom of gebouw (bijvoorbeeld een schuur) geplaatst worden. Bij een boom dient de kast op een horizontale dikke tak geplaatst te worden. Bij de plaatsing in een gebouw dient een ruime dakoversteek te zijn waaronder de kast in zijn geheel kan hangen. De nestkast kan ook op een balk of aan de wand van een open schuur of zolder geplaatst worden. Dit moet wel een rustige plek zijn.
De nestkast moet met de invliegopening naar het noordwesten, noord, noordoostelijk, oosten of zuidoostelijk worden geplaatst en mag niet de gehele dag in de zon staan. De kast moet op min. 2m. hoogte hangen.
Conclusie
Kwaliteit leefgebied
Uit de leefgebiedenanalyse blijkt dat het plangebied waar de bouw van een huis is voorzien deel uitmaakt van suboptimaal foerageergebied en marginaal broedgebied voor de steenuil. In de directe omgeving is zowel optimaal geschikt foerageergebied als optimaal broedgebied aanwezig. Dit ligt buiten het plangebied. Door de uitvoering van het plan gaan geen jaarrond beschermde nesten verloren.
De geplande ingreep nabij de vermoedelijke nestlocatie (zowel de nestkast als schuur in Genooierweg 10) vormt met het in acht nemen van de voorgestelde maatregelen géén verstoring hiervan (zie hoofdstuk 5 van bijlage 4 voor deze maatregelen).
Door de bedrijvigheid die in de afgelopen periode (twee jaar) heeft plaatsgevonden zijn de steenuilen flexibel in het vinden van primair foerageergebied in de omgeving. Daarbij meenemend dat dit jaar jonge steenuilen zijn aangetroffen in deelgebied 13 doet het vermoeden dat de steenuil daar met succes heeft gebroed in 2017 en niet in de nestkast nabij het plangebied. Dit sluit aan met de kwaliteit van het leefgebied op en in de directe omgeving van het perceel. Het gebied bevindt zich in de dorpsrand en verbreekt daarmee geen verbinding van nest en leefgebied.
Tevens is in de ontwerpfase een groenstructuur ingepland in het verlengde van de bosrand naar de Genooierweg waardoor deelgebied 2 (waarvan het plangebied uitmaakt) geoptimaliseerd wordt als foerageergebied en broedbiotoop voor de steenuil.
Kwantiteit leefgebied
Het totale verlies van foerageergebied betreft 2,32% aan suboptimaal foerageergebied. Dit is in relatie met de omgeving en de daarin bevonden kwaliteiten van foerageergebied een relatief klein verlies. Door het nemen van maatregelen om het omliggende gebied te optimaliseren en van het suboptimaal foerageergebied een optimaal foerageergebied te maken is dit voldoende om het kleine verlies in oppervlakte van foerageergebied op te vangen.
Beoordeling Wnb en staat van instandhouding
De beschreven maatregelen moeten worden uitgevoerd om geen verbodsbepalingen te overtreden in het kader van artikel 3.1 van de Wnb. Enkel artikel 3.1, lid 4 (opzettelijk te verstoren) zou mogelijk van toepassing kunnen zijn op deze ontwikkeling. Bij de verbodsbepaling geldt dat de verstoring geoorloofd is zolang de staat van instandhouding niet in het geding komt. Door het wegnemen van verstoring, het voorkomen van verlies van nestgelegenheden en de optimalisatie van het omliggende gebied zijn er geen effecten te verwachten op steenuil. Hierdoor komt de staat van instandhouding van steenuil in dit gebied niet in het geding.
Overige verbodsbepalingen zijn niet van toepassing. Met het uitvoeren van deze maatregelen is de voorgenomen ingreep niet ontheffingsplichtig.
Reactie provincie
De "Leefgebiedenanalyse steenuil" is voorgelegd aan de provincie Limburg, die heeft laten weten zich - mede gelet op de voorgestelde mitigerende maatregelen - te kunnen vinden in de conclusie dat geen ontheffing is vereist indien de werkzaamheden plaatsvinden zoals beschreven.
Om gewenning aan eventuele resteffecten te stimuleren stelt de provincie wel als voorwaarde, dat - indien (deels) in de kwetsbare voortplantingsperiode (februari-augustus) van de steenuil wordt gewerkt - met de werkzaamheden in ieder geval wordt begonnen voorafgaande aan de kwetsbare periode (vóór februari) en deze vervolgens zonder (lange) onderbrekingen voortgezet worden.
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel is om de wateropgaven inzichtelijk te maken en mee te nemen in de planvorming.
In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie van het projectgebied en de opgaven die volgen uit de vigerende wetgeving van het bevoegd gezag.
Beleid
Het projectgebied bevindt zich in het beheergebied van de Provincie Limburg, waterschap Limburg en de gemeente Venlo. Onderstaand zijn de belangrijkste beleidsstukken en wetgeving die van belang zijn voor het aspect water beschreven. Er is benoemd hoe deze van belang zijn bij de herontwikkeling.
Europese kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW stelt eisen aan de chemische kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater. Onder regie van de waterschappen is per waterlichaam bepaald wat de knelpunten en de KRW-doelen zijn.
Waterschap en gemeenten leggen de KRW-maatregelen in bestuurlijke besluiten vast. De maatregelen zijn opgenomen in de "deelstroomgebiedsbeheersplannen" voor de Maas en de Schelde. De KRW is vanaf 2000 in Europa van kracht en in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het 'stand-still principe'. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen. Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Veranderingen in het stedelijk gebied worden zover mogelijk ingevuld, met inachtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgave ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier, door herstructurering, de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd.
Richtlijnen retentie en infiltratie Waterschap Limburg
Waterschap Limburg (voorheen Roer en Overmaas) heeft in december 2009 een notitie bestuurlijk vastgesteld, waarin staat onderbouwd hoe het waterschap haar taakinvulling voor het watersysteem ziet. Hierbij heeft het waterschap nieuwe normen voor de compensatie voor de toename van het verharde oppervlak benoemd. De compensatie voor de toename van het verharde oppervlak heeft als doel dat nieuwe ontwikkelingen geen (water)problemen veroorzaken in andere tijden of op andere plaatsen. Het hemelwater wordt opgevangen in buffers waar het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende opvangcapaciteit aanwezig te zijn voor een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25). Dit is in het beheersgebied van waterschap Limburg 35 mm in 45 minuten. Daarnaast wordt getoetst of een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100) geen wateroverlast veroorzaakt. T=100 komt overeen met 45 mm in 30 minuten. Voor de leegloop van de buffers wordt de regel gehanteerd dat ze in principe binnen 24 uur geledigd zijn en weer beschikbaar zijn voor een volgende neerslaggebeurtenis. Wanneer de buffer voorzien is van een afvoer naar oppervlaktewater, dient de afvoercapaciteit tevens te zijn afgestemd op de afvoercapaciteit van het ontvangende oppervlaktewater.
Watertoets
De waterparagraaf behelst een ontwikkeling kleiner dan 2.000 m² en hoeft daarom niet te worden voorgelegd aan het Watertoetsloket van Waterschap Limburg, maar aan gemeente Venlo.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de Genooierweg en in de huidige situatie is het terrein groen ingericht zonder verhard oppervlak. Het gebied wordt aan de westkant begrenst door een waterloop en is aan de noordoostzijde omgeven door bebouwing. De maaiveldhoogte ligt tussen de 18,33 en 17,22 m +NAP. De bodem bestaat uit zavel met een homogeen profiel.
Hydrologie
De grondwaterstand ligt tussen 1 meter beneden maaiveld (GHG) en 1,5 meter beneden maaiveld (GLG). De Maas loopt ca. 500 meter ten westen van het plangebied. Langs het projectgebied loopt een waterloop, de 'Vorstweglossing'.
Toekomstige situatie
Men is voornemens één vrijstaande woning te realiseren, met een oppervlakte van ca. 235 m² en een in- en uitrit van ca. 85 m².
Hydrologie
Ter plaatse van het kadastrale perceel Gemeente Arcen en Velden, sectie E, nr.1390 is inmiddels een duiker in de 'Vorstweglossing' gerealiseerd, op basis van de aangevraagde en verstrekt d.d. 21 maart 2017 (documentnr. 2017-D20537) keurvergunning door het Waterschap Limburg. In deze keurvergunning staan de eisen van het waterschap omtrent de dimensie van het kunstwerk vermeld.
Wateropgave
Daar de woning in een waterbergend riviergebied wordt gebouwd, is hiervoor een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken aangevraagd bij het waterdistrict Roermond - Maas. Uit de watervergunning blijkt dat de werken rondom de benedengrens ten behoeve van compensatieberekeningen worden gerealiseerd, maar dat compensatie in deze specifieke situatie niet aan de orde is. Er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit. Het aangevraagde is derhalve vergunbaar ten aanzien van het rivierkundig beheer.
De watervergunning met nummer RWS-2017/36173 is d.d. 12 september 2017 verleend en als bijlage 5 bijgevoegd.
Afvalwater
De droogweer afvoer (DWA) van de woning wordt aangesloten op de riolering van 't Aardbroek. Hiervoor is voldoende capaciteit beschikbaar.
Hemelwater
Voor het afkoppelen van hemelwater hanteert de gemeente Venlo de zogenaamde afkoppel-beslisboom. Een stappenplan, bedoeld als hulpmiddel om te bepalen welke eisen er gelden voor de omgang met hemelwater bij de aanvraag van een omgevingsvergunning (voor de activiteit 'bouw') en of een aanvraag voor een rioolaansluiting. De basis voor dit stappenplan ligt bij de beleidsdoelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan Venlo 2008-2017 (GRP+) zijn omschreven en uitgewerkt.
De gestelde eisen dragen bij om te voldoen om die doelstellingen te behalen en zo het gemeentelijke stelsel toekomstbestendig te maken. Door onder andere in te spelen op voorspelde klimaatontwikkelingen, waartoe we in de toekomst rekening dienen te houden met intensievere regenbuien. Regenwater is relatief schoon en hoeft niet te worden gezuiverd. Infiltratie in de bodem van regenwater vermindert de verdroging, houdt het grondwater op peil en zorgt dat er minder water te snel naar de beken en de Maas loop. Tot slot zal de kwaliteit van het oppervlakte water schoner worden doordat er tijdens extreme buien minder rioolwater via noodoverlaten overstorten op de beken en de Maas.
Wanneer globaal gekeken wordt naar de te realiseren verharding (woning en verharding) kan worden gesteld dat ca. 285 m² (nieuwbouw 176 m² + nieuwe verharding 109 m²) verhard oppervlak wordt gerealiseerd. De voorziening krijgt een lediging op oppervlaktewater. Conform de afkoppelbeslisboom van de gemeente Venlo gelden bij lediging op oppevlaktewater de eisen vanuit waterschap Limburg. Conform het document water in Ruimtelijke plannen (Waterschap Roer en Overmaas, 2013) geldt de norm 35 mm in 45 minuten met een leegloop binnen 24 uur.
Dit wordt gerealiseerd middels een vijver met 14,25 m3 (50 mm x 285 m2) berging achter de woning op de noordoostzijde van het perceel. Vanuit de vijver zal een overloop naar de bestaande drainage worden gerealiseerd, die afwatert op de greppel aan de voorzijde van de woning die in verbinding staat met de Maas. Bij een T=100 situatie staat het water op het maaiveld. Door de bouwpeilen hoger uit te voeren dan het maaiveld wordt overlast in deze situatie voorkomen.
Verkeer
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De Genooierweg is een rustige weg in het buitengebied, voornamelijk in gebruik voor bestemmingsverkeer. Het doorgaande verkeer van Velden naar Venlo en Velden naar Lomm en Arcen via Velden vindt plaats via de Rijksweg (N271).
De realisatie van de nieuwe woning heeft geen gevolgen voor de verkeersstructuur.
Parkeren
Er wordt niet voorzien in inpandig parkeren. Op het perceel is echter voldoende parkeerruimte aanwezig, zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.2, waardoor van (openbare) parkeerproblemen geen sprake zal zijn.
De gemeenten Beesel, Venlo en Venray voeren al verschillende jaren projecten uit om het energieverbruik in hun gemeenten te verminderen en duurzame initiatieven te bevorderen.
De gemeenten hebben de ervaring die zij de laatste jaren hebben opgedaan op gebied van energiebeleid en de samenwerking in het project ‘Energie zonder Grenzen’, het C2C-concept van de regio Venlo en het Omschakelconvenant voortgezet en geïntensiveerd door het ontwikkelen van een gezamenlijke energiestrategie (Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray, raadsbesluit 2013). Doel is het gezamenlijk met de regiogemeenten Beesel, Venlo en Venray aanjagen van de transitie naar een energie-efficiënte en duurzame energievoorziening op lokaal niveau. De wijze waarop dit gebeurt, is vastgelegd in deze energiestrategie. De gemeenten Beesel, Venlo en Venray kiezen in de energiestrategie voor de ambitie ‘Energieneutraal met compensatiemaatregelen’ vanuit de overtuiging dat een lokale energietransitie met meer energiebesparing en meer duurzame energie kansen biedt voor de regionale economie. Deze ambitie sluit goed aan bij de ambitie klimaatneutraal in 2030 die Venlo al in 2007 heeft vastgesteld. Met de keuze voor het scenario Energieneutraal met compensatiemaatregelen in 2030 houdt Venlo daaraan vast. De gemeente Venlo ziet CO2-neutraliteit nadrukkelijk ook als een opstap naar energieneutraliteit in lijn met haar Cradle-to-Cradle ambities.
Cradle-to-Cradle
Klimaatverandering en het schaarser worden van grondstoffen en fossiele brandstoffen stellen wereldwijd steeds meer eisen aan de gebouwde omgeving. Een radicale systeemverandering is daarom essentieel en Venlo geeft daar invulling aan door het omarmen van Cradle to Cradle (C2C) als ontwerp-principe. Venlo hanteert de ‘Venlo- Principes’: de voor Venlo op maat gemaakte C2C-principes. C2C is in hoofdzaak een ontwerpprincipe en een innovatie platform voor holistische kwaliteit. Daardoor is er een sterke relatie met bouw en vormgeving. C2C heeft als doel om meetbaar de kwaliteit van materialen, bodem, lucht en water te verbeteren, met enkel gebruik van hernieuwbare energie en om waarde toe te voegen voor de mens en omgeving.
In het kader van de vaststelling van de kaders voor de nieuwe Ruimtelijke Structuurvisie Venlo is inzake C2C het volgende benoemd: “We kiezen ervoor om bij alle ruimtelijke initiatieven de uitgangspunten van Cradle to Cradle als vertrekpunt te hanteren.”
Bij de realisering en ontwikkeling van het project wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Zo zullen duurzame bouwmaterialen worden gebruikt en een Warmte Terug Win-installatie worden toegepast. Tevens wordt zodanig gebouwd, dat het energieverbruik (als gevolg van de mate van isolatie en het toepassen van zonnepanelen) in de toekomst zo laag mogelijk is en voldoet aan de door de gemeente vastgestelde eisen.
De locatie is verder goed bereikbaar en gelegen ter plaatse van voormalige bestaande bebouwing, aansluitend bij andere woonbebouwing.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het vigerend bestemmingsplan.
Bouwmogelijkheden
Voor de gehele locatie geldt op basis van het vigerend bestemmingsplan een bouwverbod. De bouw van een woning ter plaatse is niet toegestaan.
Gebruiksmogelijkheden
Het vigerend bestemmingsplan kent een bestemming 'Agrarisch gebied', waarbinnen de functie wonen niet is toegestaan. De bouw van een woning is niet mogelijk.
De voorgenomen ontwikkeling past zowel in functioneel als fysiek opzicht niet binnen voornoemde bestemming en is daardoor strijdig met het bestemmingsplan.
Zoals blijkt uit de projectbeschrijving (hoofdstuk 2) vindt er vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt een wijziging plaats van de omgeving door de uitvoering van dit bouwplan. De gronden zijn momenteel immers groen ingericht zonder verhard oppervlak.
De nieuw te bouwen sluit qua bouwstijl en omvang aan op de in directe nabijheid gelegen woningen en bestaat deels uit één en deels uit twee bouwlagen. De bouwhoogte van de naastgelegen woningen wordt niet overschreden.
Op het gebied van mogelijke privacybelemmeringen kan worden aangegeven dat in onderhavig bouwplan sprake is van nieuwbouw die aansluit op de omgeving en tevens gelet op de ligging aan de rand van de kern Velden landschappelijk zal worden ingepast. Door de ligging van de woning, zowel in de huidige situatie als de toekomstige situatie is geen inkijk mogelijk op naburige percelen en is er geen kans aanwezig op onevenredige privacybelemmeringen.
De entree van de woning is gelegen aan de Genooierweg, middels welke het perceel ook wordt ontsloten. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
De voorgenomen bouw van de woning is niet strijdig met de beleidsuitgangspunten op rijks- en provinciaal niveau. De functie is eveneens passend binnen het gemeentelijk beleid. De beschouwing van de milieu- en omgevingseffecten in hoofdstuk 4 leidt tot de conclusie dat er geen gevolgen zijn die zich verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling. Al met al kan worden geconcludeerd dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is.
Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het betreft hier een bouwplan dat in relatie met de grondexploitatieregels door de wetgever als zogenaamd kruimelgeval op grond van artikel 6.2.1a aanhef en onder 3 Besluit ruimtelijke ordening is aangewezen. In dat geval is er geen exploitatieplan noodzakelijk; er zijn wel verhaalbare kosten zoals genoemd in art. 6.2.4 Bro, onderdelen b t/m f, maar die betreffen uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of aansluiting op nutsbedrijven betreffen. De genoemde kosten van aansluiting op de openbare voorzieningen worden op grond van de legesverordening in rekening gebracht. Daarmee heeft het bouwplan geen negatieve financiële gevolgen voor de gemeente. Om voornoemde reden vervalt de plicht en noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.
Mogelijke kosten voor planschade zijn verzekerd door een planschadeverhaalsovereenkomst met initiatiefnemer. Hiermee worden de kosten van het verhalen van planschade in het geheel afgewenteld op de initiatiefnemer als zijnde eigenaar van de gronden.
De ontwerp omgevingsvergunning heeft conform artikel 3.12 Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter inzage gelegen.