direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein
Plan: Ubroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.BPL2009016-VA01

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitvoeren van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 3 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  • b. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, waarbij geldt dat maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 500 m2, voor productiegebonden detailhandel mag worden gebruikt;
  • c. kantoren bij bedrijven, niet zijnde zelfstandige kantoren, mits het kantoorvloeroppervlak maximaal 40% van het bedrijfsvloeroppervlak van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 1.500 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelfabriek': tevens een meubelfabriek;
  • e. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. uitsluitend nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. wegen en paden;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. parkeervoorzieningen. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • k. manoeuvreerruimte.

met de daarbij behorende:

  • l. bedrijfsgebouwen;
  • m. bedrijfswoningen;
  • n. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bijgebouwen;
  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van de voorgevel tot de perceelsgrens met de weg mag niet minder dan 10 m bedragen;
  • c. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bij percelen met beperkte afmetingen waarvoor onder voorwaarde dat de voorzijde van de gebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, volledig bereikbaar zijn, de volgende afstanden gelden:
    • 1. bij percelen met een breedte en diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m of mag de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen worden verkleind tot minimaal 2,5 m;
    • 2. bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2,5 m;
    • 3. bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte van meer dan 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2,5 m;
    • 4. bij percelen met een breedte tussen 50 en 100 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot één zijdelingse en de achterste perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2,5 m. Als alternatief mag de afstand tot de achterste perceelsgrens tot 0 m worden verkleind, onder voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen tenminste 5 m bedraagt;
    • 5. bij percelen met een breedte en een diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2,5 m en/of mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2,5 m.
  • d. het bebouwingspercentage mag per beouwperceel niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • e. de onderlinge afstand tussen de bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • f. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • h. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

5.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
  • e. voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
    • 1. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 m bedragen.

5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande / niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat er slechts 1 overkapping per bouwperceel mag worden gerealiseerd, de oppervlakte niet meer dan 60 m² mag bedragen en deze achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt opgericht;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van een goede milieusituatie;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • g. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval verstaan het gebruik van de gebouwen en de gronden voor:

  • a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. wonen, behoudens als bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in lid 5.1 sub b en verkoop van auto's en motorfietsen;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • f. prostitutie en/of seksinrichtingen;
  • g. coffeeshops;
  • h. opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn;
  • i. afvalwerkende bedrijven.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan, met inachtneming van de milieusituatie, worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij dit bestemmingsplan onder de voor die gronden toelaatbare categorieën zoals aangegeven met een aanduiding, mits:
    • 1. het geen nieuwe geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
    • 2. het geen risicovolle inrichtingen betreft.
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1, maar niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd mits;
    • 1. het geen nieuwe geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
    • 2. het geen risicovolle inrichtingen betreft.

Bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van een bedrijf als bedoeld in lid 5.5.1 sub a dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitwerp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

5.5.2 Criteria

De in lid 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.