Venlo Trade Port
Status: | Vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0983.BPL2009006-VA01 |
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
met daaraan ondergeschikt;
ontsluitingswegen;
paden en verhardingen;
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Er mogen uitsluitend schuilgelegenheden voor dieren worden gebouwd op percelen met een minimale oppervlakte van 0,5 ha.
De inhoud van een schuilgelegenheid mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
De bouwhoogte van een schuilgelegenheid mag niet meer dan 3,20 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
De hoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
Artikel 4 Bedrijf – Algemeen Nut
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf-Algemeen Nut’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen van algemeen nut;
met daaraan ondergeschikt:
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende;
erven;
alsmede voor de
bescherming van ondergrondse waterlopen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’. Indien het bestaande bebouwingspercentage meer bedraagt dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ geldt dit bebouwingspercentage als maximum.
4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
De hoogte van hijsinrichtingen mag niet meer bedragen dan 20 m.
De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 30 m bedragen.
Artikel 5 Bedrijf - Gasontvangstation
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de aanleg en instandhouding van een gasontvangststation;
ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
met daaraan ondergeschikt:
erven en terreinen;
parkeervoorzieningen. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
gebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van voorzieningen ten behoeve van het gastontvangstation gelden de volgende regels:
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat er slechts één overkapping per bouwperceel mag worden gerealiseerd, de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen en deze achter de naar de weg gekeerde gevel wordt opgericht.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de nutsvoorziening mag niet meer dan 8 m bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Artikel 6 Bedrijventerrein – 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 2 en 3.1, met uitzondering van:
inrichtingen als bedoeld in BRZO en/of Bevi, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
afvalverwerkende bedrijven;
bedrijven in milieucategorie 1, uitsluitend voor zover het bedrijven betreft die aanwezig zijn op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
detailhandel in de vorm van autoshowrooms;
aan sub a, b, c en d ondergeschikte kantoren;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
opslag en uitstalling;
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
manoeuvreerruimte;
parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’. Indien het bestaande bebouwingspercentage, op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan, meer bedraagt dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ geldt dit bebouwingspercentage als maximum.
6.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bestaande legale bebouwing.
De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen, niet zijnde hoekpercelen, mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bij percelen met beperkte afmetingen in combinatie met gebouwen en bouwwerken tot een hoogte van maximaal 15 m. Onder voorwaarde dat de voorzijde van de gebouwen en de bouwwerken geen gebouw zijnde, van de wegzijde gezien, volledig bereikbaar zijn, gelden hiervoor de volgende afstanden:
Bij percelen met een breedte tot 30 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m. De andere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te zijn.
Bij percelen met een breedte en diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m of mag de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte van meer dan 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tussen de 50 en 100 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens en de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m. Als alternatief mag de afstand tot de achterste perceelsgrens tot 0 m worden verkleind, onder voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 m bedraagt.
Bij percelen met een breedte en diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 m of mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 meter.
Bij hoekpercelen dient voor de (zij)gevel die grenst aan de weg een minimale afstand aangehouden te worden van 5 m tot die weg.
Deze afstanden zijn weergegeven in bijlage 2 (Tekeningen bouwregels).
De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De hoogte van hijsinrichtingen mag niet meer bedragen dan 20 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie - 1' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij voldoen aan het bepaalde in de Nota Industriegeluid zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels.
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
6.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik ten behoeve van:
opslag van goederen en materialen vóór de voorgevelrooilijn;
ondergeschikte kantoren groter dan 1.500 m²;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
afvalverwerkende bedrijven;
detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, met een maximum brutovloeroppervlakte van 300 m2 en detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via electronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen aan particulieren worden afgeleverd en tentoongesteld.
6.5 Afwijking van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijken bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven in de milieucategorie 1 toestaan, mits ze een sterke verkeersaantrekkende werking hebben en moeilijk inpasbaar zijn op een andere locatie.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, dan wel voorkomen in een hogere categorie dan op het betreffende perceel is toegestaan, met uitzondering van bedrijven als bedoeld in het BRZO en/of BEVI en afvalverwerkende bedrijven, met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5.2 Afwijken van de regels ten behoeve van actualisatie Nota Industriegeluid
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4.1 onder a om bedrijven toe te staan indien zij voldoen aan een geactualiseerde versie van de Nota Industriegeluid.
Artikel 7 Bedrijventerrein – 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 2, 3.1 en 3.2, met uitzondering van:
inrichtingen als bedoeld in BRZO en/of Bevi, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
afvalverwerkende bedrijven;
bedrijven in milieucategorie 1, uitsluitend voor zover het bedrijven betreft die aanwezig zijn op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
tevens bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
detailhandel in de vorm van autoshowrooms;
aan sub a, b, d en e ondergeschikte kantoren;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
opslag en uitstalling;
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
manoeuvreerruimte;
parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’. Indien het bestaande bebouwingspercentage, op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan, meer bedraagt dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ geldt dit bebouwingspercentage als maximum.
7.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bestaande legale bebouwing.
De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen, niet zijnde hoekpercelen, mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bij percelen met beperkte afmetingen in combinatie met gebouwen en bouwwerken tot een hoogte van maximaal 15 m. Onder voorwaarde dat de voorzijde van de gebouwen en de bouwwerken geen gebouw zijnde, van de wegzijde gezien, volledig bereikbaar zijn, gelden hiervoor de volgende afstanden:
Bij percelen met een breedte tot 30 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m. De andere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te zijn.
Bij percelen met een breedte en diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m of mag de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte van meer dan 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tussen de 50 en 100 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens en de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m. Als alternatief mag de afstand tot de achterste perceelsgrens tot 0 m worden verkleind, onder voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 m bedraagt.
Bij percelen met een breedte en diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 m of mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 meter.
Bij hoekpercelen dient voor de (zij)gevel die grenst aan de weg een minimale afstand aangehouden te worden van 5 m tot die weg.
Deze afstanden zijn weergegeven in bijlage 2 (Tekeningen bouwregels).
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
7.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
Een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen. Indien de bestaande afstand minder dan 3 m bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen.
De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen.
7.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen.
De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² bedragen.
De goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,3 m bedragen.
De bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De hoogte van hijsinrichtingen mag niet meer bedragen dan 20 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie - 1' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij voldoen aan het bepaalde in de Nota Industriegeluid zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels.
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
7.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik ten behoeve van:
opslag van goederen en materialen vóór de voorgevelrooilijn;
ondergeschikte kantoren groter dan 1.500 m²;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
afvalverwerkende bedrijven;
detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, met een maximum brutovloeroppervlakte van 300 m2 en detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via electronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen aan particulieren worden afgeleverd en tentoongesteld.
7.5 Afwijking van de gebruiksregels
7.5.1 Afwijken bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven in de milieucategorie 1 toestaan mits ze een sterke verkeersaantrekkende werking hebben en moeilijk inpasbaar zijn op een andere locatie.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, dan wel voorkomen in een hogere categorie dan op het betreffende perceel is toegestaan, met uitzondering van bedrijven als bedoeld in het BRZO en/of BEVI en afvalverwerkende bedrijven, met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.5.2 Afwijken van de regels ten behoeve van actualisatie Nota Industriegeluid
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4.1 onder a om bedrijven toe te staan indien zij voldoen aan een geactualiseerde versie van de Nota Industriegeluid.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘bedrijfswoning’ als bedoeld in lid 7.1 sub c, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone- wijzigingsgebied' voor wat betreft het verhogen van de bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de realisatie van een reclamemast, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 35 m mag bedragen.
Artikel 8 Bedrijventerrein – 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein-3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 2, 3.1, 3.2 en 4.1, met uitzondering van:
inrichtingen als bedoeld in BRZO en/of Bevi, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
afvalverwerkende bedrijven;
bedrijven in milieucategorie 1, uitsluitend voor zover het bedrijven betreft die aanwezig zijn op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein uitgesloten - geluidzoneringsplichtige inrichtingen uitgesloten’ zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - vaarwater gerelateerde bedrijven' uitsluitend vaarwater gerelateerde bedrijven',
bestaande bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - vaarwater gerelateerde bedrijven';
tevens bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
tevens een kantoor, ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
detailhandel in de vorm van autoshowrooms;
aan sub a, b, d, en e ondergeschikte kantoren;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
opslag en uitstalling;
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
manoeuvreerruimte;
parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’. Indien het bestaande bebouwingspercentage, op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan, meer bedraagt dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ geldt dit bebouwingspercentage als maximum.
8.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bestaande legale bebouwing.
De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen, niet zijnde hoekpercelen, mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bij percelen met beperkte afmetingen in combinatie met gebouwen en bouwwerken tot een hoogte van maximaal 15 m. Onder voorwaarde dat de voorzijde van de gebouwen en de bouwwerken geen gebouw zijnde, van de wegzijde gezien, volledig bereikbaar zijn, gelden hiervoor de volgende afstanden:
Bij percelen met een breedte tot 30 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m. De andere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te zijn.
Bij percelen met een breedte en diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m of mag de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte van meer dan 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tussen de 50 en 100 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens en de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m. Als alternatief mag de afstand tot de achterste perceelsgrens tot 0 m worden verkleind, onder voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 m bedraagt.
Bij percelen met een breedte en diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 m of mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 meter.
Bij hoekpercelen dient voor de (zij)gevel die grenst aan de weg een minimale afstand aangehouden te worden van 5 m tot die weg.
Deze afstanden zijn weergegeven in bijlage 2 (Tekeningen bouwregels).
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
8.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
Een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen. Indien de bestaande afstand minder dan 3 m bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen.
De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen.
8.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen.
De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² bedragen.
De goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,3 m bedragen.
De bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De hoogte van hijsinrichtingen mag niet meer bedragen dan 20 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 m bedragen.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met prevenbtief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie - 1' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij voldoen aan het bepaalde in de Nota Industriegeluid zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels.
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
8.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik ten behoeve van:
opslag van goederen en materialen vóór de voorgevelrooilijn;
ondergeschikte kantoren groter dan 1.500 m²;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
afvalverwerkende bedrijven;
detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, met een maximum brutovloeroppervlakte van 300 m2 en detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via electronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen aan particulieren worden afgeleverd en tentoongesteld.
8.5 Afwijking van de gebruiksregels
8.5.1 Afwijken bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven in de milieucategorie 1 toestaan, met uitzondering van bedrijven als bedoeld in het BRZO en/of BEVI en afvalverwerkende bedrijven, mits ze een sterke verkeersaantrekkende werking hebben en moeilijk inpasbaar zijn op een andere locatie.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, dan wel voorkomen in een hogere categorie dan op het betreffende perceel is toegestaan, met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.5.2 Afwijken van de regels ten behoeve van actualisatie Nota Industriegeluid
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4.1 onder a om bedrijven toe te staan indien zij voldoen aan een geactualiseerde versie van de Nota Industriegeluid.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘bedrijfswoning’ als bedoeld in lid 8.1 sub f, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘kantoor’ als bedoeld in lid 8.1 sub g, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Artikel 9 Bedrijventerrein – 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein-4’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, met uitzondering van:
inrichtingen als bedoeld in BRZO en/of Bevi, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
afvalverwerkende bedrijven;
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 5.1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van categorie 5.1’ met uitzondering van:afvalverwerkende bedrijven;
bedrijven in milieucategorie 1, uitsluitend voor zover het bedrijven betreft die aanwezig zijn op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein uitgesloten - geluidzoneringsplichtige inrichtingen uitgesloten’ zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - vaarwater gerelateerde bedrijven' uitsluitend vaarwater gerelateerde bedrijven',
bestaande bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - vaarwater gerelateerde bedrijven' ;
tevens bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
tevens een kantoor, ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
tevens een barge terminal, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - barge terminal’;
tevens een rioolwaterzuiveringsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - rioolwaterzuiveringsinstallatie’;
tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - kwetsbare objecten uitgesloten’ zijn geen kwetsbare objecten toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - kwetsbare objecten uitgesloten’ zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
tevens een asfaltcentrale ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - asfaltcentrale’;
tevens een afvalverwerkingsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – afvalverwerkingsbedrijf’;
tevens horeca in de categorie 2, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2’;
tevens een overbouwing, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding overbouwing’;
tevens een kraanbaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - kraanbaan’;
detailhandel in de vorm van autoshowrooms;
aan sub a tm/c, i t/m k, n t/m p en t ondergeschikte kantoren;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
opslag en uitstalling;
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
manoeuvreerruimte;
parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’. Indien het bestaande bebouwingspercentage, op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan, meer bedraagt dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ geldt dit bebouwingspercentage als maximum.
9.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bestaande legale bebouwing.
De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen, niet zijnde hoekpercelen, mag niet minder dan 5 m bedragen, behoudens bij percelen met beperkte afmetingen in combinatie met gebouwen en bouwwerken tot een hoogte van maximaal 15 m. Onder voorwaarde dat de voorzijde van de gebouwen en de bouwwerken geen gebouw zijnde, van de wegzijde gezien, volledig bereikbaar zijn, gelden hiervoor de volgende afstanden:
Bij percelen met een breedte tot 30 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m. De andere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te zijn.
Bij percelen met een breedte en diepte tot 50 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 m of mag de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 m en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tot 50 m en een diepte van meer dan 100 m mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m.
Bij percelen met een breedte tussen de 50 en 100 m en een diepte tot 50 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens en de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 m. Als alternatief mag de afstand tot de achterste perceelsgrens tot 0 m worden verkleind, onder voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 m bedraagt.
Bij percelen met een breedte en diepte tussen 50 en 100 m mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 m of mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 meter.
Bij hoekpercelen dient voor de (zij)gevel die grenst aan de weg een minimale afstand aangehouden te worden van 5 m tot die weg.
Deze afstanden zijn weergegeven in bijlage 2 (Tekeningen bouwregels).
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven
9.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
Een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen. Indien de bestaande afstand minder dan 5 m bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen.
De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen.
9.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen.
De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² bedragen.
De goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,3 m bedragen.
De bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.
9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De hoogte van hijsinrichtingen mag niet meer bedragen dan 20 m.
De hoogte van de kraanbaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – kraanbaan’ mag niet meer dan 36 m bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie - 1' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij voldoen aan het bepaalde in de Nota Industriegeluid zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels.
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
9.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik ten behoeve van:
opslag van goederen en materialen vóór de voorgevelrooilijn;
ondergeschikte kantoren groter dan 1.500 m²;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
afvalverwerkende bedrijven, met uitzondering van afvalverwerkende bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – afvalverwerkingsbedrijf’;
detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, met een maximum brutovloeroppervlakte van 300 m2 en detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via electronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen aan particulieren worden afgeleverd en tentoongesteld.
9.5 Afwijking van de gebruiksregels
9.5.1 Afwijken bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven in de milieucategorie 1 toestaan mits ze een sterke verkeersaantrekkende werking hebben en moeilijk inpasbaar zijn op een andere locatie.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, dan wel voorkomen in een hogere categorie dan op het betreffende perceel is toegestaan, met uitzondering van bedrijven als bedoeld in het BRZO en/of BEVI en afvalverwerkende bedrijven, met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.5.2 Afwijken van de regels ten behoeve van actualisatie Nota Industriegeluid
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.4.1 onder a om bedrijven toe te staan indien zij voldoen aan een geactualiseerde versie van de Nota Industriegeluid.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘bedrijfswoning’ als bedoeld in 9.1 sub g, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘bedrijf van categorie 5.1’ als bedoeld in lid 9.1 sub b, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘kantoor’ als bedoeld in 9.1 sub h, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – afvalverwerkingsbedrijf’ als bedoeld in 9.1 sub p, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Artikel 10 Bos
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bos en bebossing;
groenvoorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
paden en wegen;
alsmede voor de
bescherming van aangrenzende waterlopen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen, met uitzondering van:
vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
speeltoestellen, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
erf- en tuinafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
observatieposten, waarvan de hoogte niet meer dan 8 m mag bedragen.
10.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden die bestemd zijn tot 'Bos' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het vellen en rooien van houtgewas.
10.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
10.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van het landschappelijke waarden van de gronden ontstaan of kunnen ontstaan.
Artikel 11 Groen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
plantsoenen;
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
bermen en beplanting;
parken;
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
verhardingen;
parkeervoorzieningen;
hondenuitlaatplaatsen;
kunstwerken;
met de daarbij behorende:
voorzieningen van algemeen nut;
alsmede voor de
bescherming van ondergrondse waterlopen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.
De oppervlakte mag niet meer dan 15 m² mag bedragen.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Overkappingen zijn niet toegestaan.
In afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van:
lichtmasten niet meer dan 12 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Artikel 12 Horeca
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
horeca in de categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
terrassen;
groenvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Een gebouw mag uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd.
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en dat terrasafscheidingen niet meer dan 1,5 m bedragen.
Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
In afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 12 m bedragen.
12.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
12.4 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 12.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;
de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in 12.2.1 onder c minder bedraagt dan 4 m, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.
Artikel 13 Maatschappelijk – Onderwijs
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - Onderwijs’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van activiteiten gericht op educatieve dienstverlening;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
alsmede voor de
bescherming van ondergrondse waterlopen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’.
13.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
13.2.3 Fietsenstallingen
Binnen deze bestemming zijn fietsenstallingen toegestaan mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
In afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 12 m bedragen.
13.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2.2 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;
de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in 13.2.2 onder b minder bedraagt dan 4 m, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.
13.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijventerrein-1’, mits er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en de maatschappelijke functie beëindigd is.
Artikel 14 Natuur
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
agrarisch medegebruik;
recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
voet- en rijwielpaden;
observatieposten;
infrastructurele voorzieningen;
voorzieningen van algemeen nut.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen, met uitzondering van:
speeltoestellen waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
observatieposten waarvan de hoogte niet meer dan 8 m mag bedragen.
14.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen:
aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de grond;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden die bestemd zijn tot 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het aanleggen van verharde of halfverharde wegen en paden;
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het vellen en rooien van houtgewas.
14.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
14.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van het landschappelijke waarden van de gronden ontstaan of kunnen ontstaan.
Artikel 15 Recreatie – Jachthaven
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Jachthaven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een jacht- c.q. passantenhaven;
aan sub a ondergeschikte horeca;
evenementen;
terrassen;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’.
15.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Een gebouw mag uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat er slechts 1 overkapping per bouwperceel mag worden gerealiseerd, de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen en deze achter de naar de weg gekeerde gevel wordt opgericht.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
In afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 12 m bedragen.
15.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
15.4 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;
de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in 15.2.2 onder b minder bedraagt dan 4 m, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
voet- en rijwielpaden;
groenvoorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
waarbij wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
met daaraan ondergeschikt:
een overbouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - overbouwing’;
bermen en beplanting;
straatmeubilair;
kunstwerken;
met de daarbij behorende:
voorzieningen van algemeen nut;
waterstaatkundige kunstwerken (bruggen, sluizen, waterkeringen, voorzieningen ten behoeve van veerdiensten e.d.);
alsmede voor de:
bescherming van ondergrondse waterlopen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.
De oppervlakte mag niet meer dan 15 m² mag bedragen.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Overkappingen zijn niet toegestaan.
In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 12 m bedragen.
16.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Artikel 17 Verkeer – Railverkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
spoorwegvoorzieningen;
groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
straatmeubilair;
voorzieningen van algemeen nut;
oeververbindingen (bruggen).
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
De oppervlakte mag niet meer 15 m² bedragen.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
Overkappingen zijn niet toegestaan.
In afwijking van het bepaalde in sub a mag de bouwhoogte van:
palen en masten maximaal 10 m bedragen vanaf bovenkant spoorstaaf;
lichtmasten maximaal 12 m bedragen;
een antenne-installatie maximaal 15 m bedragen.
17.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Artikel 18 Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterberging;
waterhuishouding en ecologische natuurwaarden;
waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
18.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
Artikel 19 Water – Haven
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water – Haven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterberging;
waterhuishouding en ecologische natuurwaarden;
waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
bestaande aanlegsteigers;
laden en lossen ten behoeve van bedrijven;
risicovolle inrichtingen ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
een barge terminal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - barge terminal’;
kranen, aanlegsteigers en overbouwingen ten behoeve van aangrenzende bedrijven.
19.2 Bouwregels
De hoogte van kranen mag niet meer bedragen dan 40 m.
De hoogte van overbouwingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de aangrenzende bebouwing.
De hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet bedragen dan 10 m.
Artikel 20 Water – Rivier
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water – Rivier’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de scheepvaart;
de beheersing van de waterstand en de stroomvoerende functie van de rivier de Maas;
het behoud en herstel van natuurwaarden;
met de daarbij behorende:
lichten en bakens ten behoeve van de scheepvaart.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
20.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ten behoeve van het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden die bestemd zijn tot 'Water - Rivier' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken en werkzaamheden uit te voeren:
het stapelen, storten of neerleggen van grond, bagger, specie, puin of andere zinkende stoffen;
ontgrondingen te verrichten;
het aanbrengen van constructies, installaties of apparatuur, steigers inbegrepen;
een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, niet bestemd voor vervoer, vast te leggen.
20.4.2 Uitzondering
Het in 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
20.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien gehoord de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat, door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 20.1 genoemde functies van deze gronden niet wezenlijk worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 21 Wonen
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen, in de vorm van grondgebonden woningen, gestapelde woningen, boven- en benedenwoningen;
aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
tuinen, erven en onbebouwde erven;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met de daarbij behorende:
hoofd- en bijgebouwen, aan- en uitbouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
Het bebouwingspercentage van het bouwperceel voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke hoger zijn 1 m gemeten vanaf het aansluitend terrein mag niet meer dan 65 bedragen.
21.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Nieuwbouw, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, is niet toegestaan.
Toegestaan zijn grondgebonden woningen overeenkomstig de volgende aanduiding:
halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’;
vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’;
aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangeduide bouwvlak.
De hoofdgebouwen dienen in en evenwijdig aan de voorgevelrooilijn te worden geplaatst.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
Ingeval van half vrijstaande en vrijstaande bebouwing dient de afstand van de vrijstaande gevel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m te bedragen.
21.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen' gebouwd worden.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw –of het verlengde daarvan– te worden gebouwd.
In hoeksituaties dienen aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw -of het verlengde daarvan- te worden gebouwd.
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
70 m² bij een bouwperceel van maximaal 500 m²;
100 m² bij een bouwperceel groter dan 500 m²,
met dien verstande dat het maximale bouwpercentage als hiervoor bedoeld onder lid 21.2.1 sub a niet mag worden overschreden.
De goothoogte van aan -en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,30 m bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
In afwijking van het bepaalde onder a t/m c van dit lid, mogen aan- en uitbouwen worden aangebouwd vóór de voorgevelrooilijn, met een diepte van maximaal 1,5 m, een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van maximaal 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping.
21.2.4 Voorzieningen van algemeen nut
Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
De oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer bedragen dan 15 m² bedragen.
21.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw -of in het verlengde daarvan- te worden gebouwd.
In hoeksituaties dienen erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen, gelegen aan de naar de weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw -of het verlengde daarvan- te worden gebouwd.
De hoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:
vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
speeltoestellen, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
21.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
de situering en/of afmetingen van bouwwerken;
de kapvorm van gebouwen;
de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein;
de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
De toepassing van nadere eisen als bedoeld onder 1 t/m 4 door het bevoegd gezag zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie (wooncomfort kwaliteit woongenot van de directe omgeving);
de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
de milieusituatie;
de verkeersveiligheid;
de parkeerruimte op eigen terrein;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid.
Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:
het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;
het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
het creëren van vluchtwegen;
centrale ventilatie;
alarmeringssystemen.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van:
vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
woningen voor kamerbewoning;
21.4.2 Beroepen en bedrijven aan huis regeling
Aan huis gebonden beroepen en bedrijven (in maximaal categorie 1 en 2 Lijst van Bedrijfsactviteiten) zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
De woonfunctie blijft overwegend behouden.
De beroeps- en/of bedrijfsoppervlakte bedraagt niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de aan-, uit- en/of bijgebouwen, met een maximum van 50 m².
De beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten worden hoofdzakelijk door de bewoners van het hoofdgebouw zelf uitgeoefend.
De woning en de bij de woning behorende bijgebouwen blijven aan het Bouwbesluit c.q. de Bouwverordening voldoen.
De beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten geen parkeeroverlast voor de directe (woon)omgeving veroorzaken of dat hierdoor geen extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn.
Er ontstaat geen (overig) gevaar, schade, hinder of overlast voor de (woon)omgeving.
Er wordt geen detailhandel uitgeoefend, met uitzondering van detailhandel die ondergeschikt is aan en verband houdt met de ter plekke uitgeoefende kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Er worden geen horeca-activiteiten worden uitgeoefend.
Er wordt/worden geen prostitutiebedrijf, seksinrichting of aanverwante activiteiten op erotisch en/of pornografisch gebied wordt/worden uitgeoefend.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming, voor zover gelegen aan de Ubroekweg, te wijzigen in de bestemmingen ‘Bedrijventerrein-3’ of ‘Bedrijventerrein-4’, mits er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en de woonfunctie beëindigd is.
Artikel 22 Leiding – Gas
22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 Algemeen
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor een gasleiding.
22.1.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming ‘Leiding – Gas’ is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).
22.1.3 Voorrang bestemming 'Leiding - Gas'
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (hoofdbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
22.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
22.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in 22.2.1 en 22.2.2 en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits geen kwetsbare objecten worden toegelaten en:
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
het bepaalde in 22.2.1 en 22.2.3 en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mitsgeen kwetsbare objecten worden toegelaten en:
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden die bestemd zijn tot ‘Leiding – Gas’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
diepploegen;
het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
het permanent opslaan van goederen.
22.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 22.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
22.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 22.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 23 Leiding – Hoogspanningsverbinding
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding.
23.1.1 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de hoogspanningsverbinding, verenigbaar is met het belang van de leiding(en).
23.2 Bouwregels
23.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, waarbij de hoogte van hoogspanningsverbindingen niet meer mag bedragen dan 30 m.
23.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
23.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 23.2.1 en 23.2.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de hoogspanningsverbinding.
Artikel 24 Leiding – Rioolpersleiding
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Rioolpersleiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een rioolpersleiding.
24.1.1 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming ‘Leiding – Rioolpersleiding’ is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).
24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (hoofdbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
24.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
24.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
24.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in 24.2.1 en 24.2.2 en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits:
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
het bepaalde in 24.2.3 en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden die bestemd zijn tot ‘Leiding - Rioolpersleiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
diepploegen;
het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
24.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 24.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
24.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 24.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 25 Waarde – Archeologie
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en/of herstel van archeologische waarden en de bescherming en het behoud in situ van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke vorm van waarde - archeologie - hoge tot middelhoge waarde' voor gebieden van hoge tot middelhoge waarde;
specifieke vorm van waarde - archeologie - lage waarde' voor gebieden van lage waarde;
'specifieke vorm van waarde - archeologie - archeologische vindplaats' voor archeologische vindplaatsen.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Bouwregeling
Er mag slechts worden gebouwd indien:
bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming en;
het bouwplangebied de oppervlakte ondergrens van het betreffende archeologische waardegebied niet overschrijdt, waarbij voor gebieden met een hoge tot middelhoge archeologische waarde een oppervlak van 500 m² en voor gebieden met een lage archeologische waarde een oppervlak van 5.000 m² als ondergrens geldt. Voor archeologische vindplaatsen én gebieden gelegen binnen een straal van 50 meter van een archeologische vindplaats geldt geen ondergrens;
bij overschrijding van de onder b. bedoelde ondergrenzen op basis van een archeologisch rapport blijkt dat de bebouwing op grond van het op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geldige cultuurhistorische beleid van de gemeente aantoonbaar niet leidt tot verstoring van archeologische waarden. Het archeologisch rapport dient te zijn vervaardigd door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de (op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan geldende) Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
25.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het onder lid 25.2.1 onder c bedoelde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van nader archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg
die voldoet aan de (op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan geldende) Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
de verplichting de activiteit die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de (op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan) geldende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.1 onder c. indien:
de ingre(e)p(en) word(t)(en) verricht op minder dan 40 centimeter onder het maaiveld;
het bouwplan of de bouwplannen uitsluitend betrekking heeft of hebben op verandering of vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwde oppervlakte gehandhaafd blijft en de bestaande fundering niet wordt gewijzigd en of uitgebreid;
de nieuwbouw naar het oordeel van het bevoegd gezag binnen de archeologische waarden past, dan wel een kwalitatieve bijdrage levert aan de genoemde waarden;
de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende zijn vastgesteld tot nihil.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod
Het is verboden op of in gronden welke zijn bestemd tot 'Waarde-Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
het vellen, rooien of aanleggen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, inclusief het verwijderen van stobben;
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 centimeter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
het graven, aanleggen, verbreden, vergroten of dempen van sloten, greppels, watergangen, vijvers of vaarten.
25.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 25.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
minder diep reiken dan 40 centimeter onder het maaiveld en waarbij geen grond blijvend wordt afgevoerd en voor gebieden met een hoge tot middelhoge archeologische waarde het grondoppervlak van de aanlegwerken minder is dan 500 m² en voor gebieden met een lage archeologische waarde het grondoppervlak van de aanlegwerken minder is dan 5.000 m²;
archeologisch onderzoek betreffen.
25.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 25.4.1 zijn slechts toelaatbaar mits:
naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in lid 25.1 genoemde doeleinden.
25.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
25.5.1 Voorschriften omgvingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
In het belang van de archeologisch monumentenzorg kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op of in gronden ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke vorm van waarde - archeologie - archeologische vindplaats' in een straal van 50 meter van een bekende archeologisch vindplaats;
'specifieke vorm van waarde - archeologie - hoge tot middelhoge waarde' met een te slopen oppervlak van meer dan 500 m², of;
'specifieke vorm van waarde-archeologie-lage waarde' met een te slopen oppervlak van meer dan 5.000 m².
25.5.2 Toepassing voorschriften
Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden, als bedoeld onder 25.5.1 kan het bevoegd gezag het voorschrift verbinden dat de sloopwerken vanaf 30 cm boven het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de (op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan geldende) Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
25.5.3 Archeologische vindplaatsen
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken roerende of onroerende archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.
25.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' (geheel of gedeeltelijk) wordt verwijderd, als op basis van archeologisch onderzoek, geen archeologische waarden of archeologische vindplaatsen (meer) aanwezig zijn, dan wel deze waarden of vindplaatsen niet meer als zodanig bescherming behoeven.
Artikel 26 Waterstaat - Beschermingszone watergang
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Bescherming watergang' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
beheer en onderhoud van de in het plangebied gelegen watergang;
de bescherming van de ecologische waarden van de watergang.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen worden gebouwd, ten behoeve van deze bestemming.
26.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
26.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
26.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang, worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 26.2.1 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap en de Keur van het waterschap in acht wordt genomen.
26.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden op of in de gronden met deze bestemming de volgende handelingen uit te voeren:
aanleggen, wijzigen, vervangen of verwijderen van afrasteringen, bruggen, duikers, kabels, leidingen, stuwen of drainage;
aanleggen, wijzigen of dempen van een oppervlaktewater;
het hebben of aanbrengen van (tijdige) obstakels;
het lozen of onttrekken van water op of uit het oppervlaktewater;
het inrichten, hebben of wijzigen van wandel- en fietsroutes of ruiterpaden;
recreatief medegebruik.
26.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 26.4 mits:
er sprake is van normaal onderhoud en beheer door, of in opdracht van de beheerder van de watergang;
recreatief medegebruik geschiedt zonder winstoogmerk en ter plekke niet met verbodsborden is verboden.
Artikel 27 Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een stroomvoerende functie.
27.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 27.2 ten behoeve van:
de volgende riviergebonden activiteiten:
de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
de realisatie van voorzieningen voor een beter en veiligere afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
de realisatie van natuur;
de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie verbonden zijn;
de winning van oppervlaktedelfstoffen;
de volgende niet-riviergebonden activiteiten:
een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
de volgende kleine, tijdelijke of voor rivierbeheer noodzakelijke activiteiten:
activiteiten als bedoeld in artikel 2 en 3 Bijlage II van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
activiteiten als bedoeld in artikel 4 Bijlage II van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming;
tijdelijke activiteiten;
mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
de situering en uitvoering van bouwwerken dient zodanig te zijn dat het veilig functioneren van waterstaatswerken is gewaarborgd;
de situering en uitvoering van bouwwerken dient zodanig te zijn dat er geen sprake is van een feitelijke belemmering van toekomstige vergroting van de afvoer- of bergingscapaciteit;
de situering en uitvoering van bouwwerken dient zodanig te zijn dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
de resterende, blijvende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen moeten duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd moet zijn;
specifiek voor bouwwerken ten behoeve van de in lid 27.3 onder b.3. genoemde activiteiten, de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd moet zijn;
de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen moeten het oprichten van bouwwerken toelaten;
vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden bestemd tot 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding, het aanleggen van kabels en/of leidingen en daarmee verband houdende constructies;
het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen.
27.5 Uitzonderingen
Het bepaalde in 27.4 is niet van toepassing op:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
27.6 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 27.4 zijn toelaatbaar, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het stroomvoerend rivierbed;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap en bij Rijkswaterstaat.
Artikel 28 Waterstaat – Waterbergend rivierbed
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Waterbergend rivierbed’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een waterbergende functie.
28.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 28.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde mits:
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk, dat waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden bestemd tot 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren::
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding, het aanleggen van kabels en/of leidingen en daarmee verband houdende constructies;
het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen.
28.5 Uitzonderingen
Het bepaalde in 28.4 is niet van toepassing op:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
28.6 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 28.4 zijn toelaatbaar, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het waterbergend rivierbed;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap en bij Rijkswaterstaat.
Artikel 29 Waterstaat - Waterkering
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
29.2 Bouwregels
29.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag binnen de beschermingszone van de waterkering niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
29.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
29.3 Afwijking bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 29.2.1 en 29.2.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Verbod
Het is verboden op of in gronden welke zijn bestemd tot 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
diepploegen;
het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
29.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 29.4.1 is niet van toepassing op werken of
werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
29.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 29.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het functioneren van de waterkering;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.