6.1 Het is verboden de in artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan deze gronden gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
6.2 Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in 6.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.3 Onder strijdig gebruik als bedoeld in 6.1 wordt ten minste verstaan het gebruik:
- voor de opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.4 Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in 6.2 dient de procedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht te worden gevolgd.