direct naar inhoud van Planregels
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG02

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG02 van de gemeente Vaals;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bedrijf aan huis

het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met het uitgeoefende bedrijf) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf;

1.4 aan huis gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanvullende kwaliteitsverbetering:

Bestaat uit één of meerdere van de onderstaande componenten:

  • a. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  • b. opruimen oude gebouwen/verharding;
  • c. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • d. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  • e. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties de toepassing van de beste locatiemethode: gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.

1.8 abiotische waarde:

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van bijzondere aardkundige en hydrologische verschijnselen en/ of processen;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt;

1.11 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen, agrarisch loonbedrijf;

1.13 antenne-installatie:

het geheel van één of meerdere antennes, antennedrager, bedrading en apparatuur- of techniekkast met bijbehorende bevestigingsconstructie dat gebruikt wordt voor het verzenden en/of ontvangen van radiofrequente elektromagnetische velden;

1.14 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingsoppervlak:

het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingsoppervlak dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd;

1.17 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden gebouwd;

1.18 bed&breakfast:

een bed- en breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan afwisselend publiek. De ruimtes in een Bed & Breakfast beperken zich tot slaapkamer(s), badkamer(s) en maximaal een (gezamenlijke) gemeenschappelijk ruimte. Een  keuken/kookvoorziening is in Bed & Breakfast kamers alsook in de gemeenschappelijke ruimte niet toegestaan. Het ontbijt wordt door de exploitant aangeboden in de slaapkamers danwel gemeenschappelijke ruimte.

Onder een bed&breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een gebouw op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.21 beeldbepalend pand:

een beeldbepalend (karakteristiek) pand bezit beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden die van betekenis is voor de directe omgeving van het object.

1.22 beperkt kwetsbaar object:

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.23 bergbezinkbassin:

een grote ondergrondse kelder waar overtollig rioolwater tijdelijk kan worden geborgen (en gedeeltelijk gezuiverd) zodat het niet in het open water terechtkomt;

1.24 bestaand:

bebouwing

bebouwing zoals die bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, danwel op dat tijdstip op basis van een afgegeven omgevingsvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald;

gebruik

gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.28 boogkas (ook 'wandelkap' genoemd):

een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 2,5 meter, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.

 

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats;

 

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond;

 

1.35 containerveld:

werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/ of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten;

1.36 co-vergistingsinstallatie:

installatie ten behoeve van de productie van biogas middels het gelijktijdig vergisten van verschillende biomassastromen, waarbij mest wordt vergist met andere organische materialen zoals gerst, tarwe, aardappelen etc.

1.37 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen;

1.38 daghoreca:

vormen van horeca, die in principe plaatsvinden tussen 10:00 uur en 20:00 uur en niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf;

 

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.40 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.41 eigen terrein:

het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan danwel in eigendom is van een natuurlijk persoon of rechtspersoon;

1.42 extensieve dagrecreatie:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;

 

1.43 gastouderopvang:

kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van de Wet kinderopvang aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, paardenverhuurbedrijven en paardenstallingsbedrijven;

 

1.46 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;

 

1.47 GKM:

intergemeentelijk Kwaliteitsmenu.

 

1.48 glastuinbouwbedrijf:

een tuinbouwbedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen, permanente tunnels en plastic kassen daaronder begrepen;

1.49 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend;

1.50 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.51 hagelnetten:

netten op palen ter bescherming van de gewassen en vruchten die in het voorjaar worden geplaatst en na de oogst weer worden weggehaald;

 

1.52 hervestiging (agrarisch bedrijf):

de vestiging van een bestaand agrarisch bedrijf op een agrarisch bouwvlak als gevolg van het verplaatsen van dat bedrijf;

 

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

1.54 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

 

1.55 intensieve veehouderij:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (excluisef vetweiderij), varkens-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.56 kampeerboerderij:

een agrarisch bedrijf met daarbij een kampeerterrein, inclusief bijbehorende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf, als ondergeschikte activiteit;

1.57 kampeermiddel:
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;

één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.58 kampeerplaats:

een standplaats voor maximaal een kampeermiddel;

 

1.59 kas:

een agrarisch bedrijfsgebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen. Permanente hoge boogkassen en boogkassen hoger dan 2,5 meter worden beschouwd als een kas;

 

1.60 kas, tijdelijk:

kas die gedurende een beperkte periode, die afhankelijk is van de teelt en maximaal acht maanden per jaar bedraagt, mag worden opgericht ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/ of bloembollenteelt. De kas is eenvoudig te monteren en te demonteren en heeft een verplaatsbare fundering. De montage- en demontagetijd staat in bedrijfseconomisch opzicht in relatie tot de beperkte exploitatietijd;

1.61 kwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het kweken van planten en siergewassen alsmede op de verkoop als ondergeschikte nevenfunctie van ter plaatse gekweekte planten en siergewassen, potgrond, compost en meststoffen;

1.62 kwetsbaar object:

een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.63 lage teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorziening lager dan 1,5 m. Ze worden gebruikt ter bescherming van zaaisels en planten, tegen onkruid en wildschade (vogelvraat e.d.) en tegen weersinvloeden;

 

1.64 landschappelijke inpassing en tegenprestatie:

het plan 'Landschappelijke inpassing en tegenprestatie uitbreiding/bouwplan Vaalserhof' met kenmerk PNR 6291NM35/37-300611/agp211011, opgenomen als bijlage 2 bij deze regels;

1.65 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.66 landwinkel:

een winkel die enkel eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten verkoopt;

1.67 logies voor arbeiders en hoofdverblijf:

onder logies voor arbeiders wordt verstaan: het bedrijfsmatig verblijf en / of nacht verblijf altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of (seizoens)arbeiders hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.

Het hoofdverblijf is: "de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid";

1.68 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.69 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

1.70 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, hydrologische, bodemkundige gesteldheid en al dan niet beinvloed door menselijke aanwezigheid, instandhouden;

1.71 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een bouwvlak;

1.72 normaal onderhoud, beheer en gebruik van gronden:

werkzaamheden die gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk zijn om goed onderhoud, beheer en gebruik van de gronden die tot de betreffende bestemming behoren te kunnen garanderen, voor een goede (agrarische) bedrijfsvoering en het (agrarisch) gebruik van de gronden.

Onder deze (agrarische) werkzaamheden wordt onder andere verstaan:

  • Ploegen (niet diepploegen waarbij de gronden dieper dan 70 cm worden geroerd).
  • Woelen (niet diepploegen waarbij de gronden dieper dan 70 cm worden geroerd).
  • Zaaiklaar maken.
  • Oogsten en rooien.
  • Stoppel bewerking.
  • Graslanden woelen.
  • Planten en poten van gewassen (niet van bomen en struiken).
  • Onderhoud en vervangen van bestaande afwatervoorzieningen.

1.73 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;

 

1.74 omgevingskwaliteit:

het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit.

1.75 omschakeling

de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand agrarisch bedrijf naar een andere agrarische bedrijfsvorm. Er is sprake van omschakeling indien op het bedrijf 2/3 of meer van de inkomsten afkomstig zijn van de andere agrarische bedrijfsvorm;

1.76 ondergeschikt:

in aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/ of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie/ gebouw. In geval er onduidelijkheid is over ondergeschiktheid zijn van een activiteit kan een externe deskundige hierover advies geven.

1.77 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, als ook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.78 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd (niet overdekt) terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.79 permanente teeltondersteunende voorziening:

overkapping van de teelt is meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig.

1.80 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.81 peil:
  • voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;

1.82 permanente bewoning:

indien één of meerdere personenen een woning al dan niet tijdelijk gebruiken als (hoofd)verblijf in de zin van artikel 1:10 BW - zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden;

1.83 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen straatprostitutie;

1.84 recreatieverblijf:

een gebouwde ruimte bedoeld voor verblijfsrecreatie;

1.85 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meerdere personen, die zijn/ hun hoofdverblijf elders heeft/ hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, met dien verstande dat er sprake is van wisselende bewoning;

1.86 regenkap:

een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie;

1.87 rustende boer:

het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd op het agrarisch bedrijf werkzaam kan zijn;

1.88 schuilgelegenheid:

overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan het hobbydier/ de hobbydieren gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer en winter;

1.89 seizoensgebonden verkoop van planten:

verkoop van planten die alleen in een bepaald seizoen verkrijgbaar zijn;

1.90 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.91 signaleringsgrens:

een indicatieve grens waarboven de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu, naast het gestelde in de Limburgs Kwaliteitsmenu ook adviseert over aanvragen voor teeltondersteunende voorzieningen.

1.92 speelveldje:

een plaats in de openbare ruimte waar jong en oud kunnen spelen, sporten en recreëren en waar ten behoeve van dit gebruik diverse voorzieningen, waaronder een verhard speelgedeelte, een skaterramp, een voetbalveldje, enz. zijn gerealiseerd.

1.93 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.94 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.95 stacaravan:

een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen.

Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;

 

1.96 stellingenteelt:

teelttechniek uit de aardbeienteelt, waarbij om arbeidstechnische redenen en ook om aantasting van de vrucht door schimmels te voorkomen, bakken in stellingen gehangen worden op ooghoogte. De stellingen kunnen worden voorzien van regenkappen. De teelt is in principe omkeerbaar omdat de regenkappen en bakken na de oogst worden verwijderd. De stellingen zelf worden niet verwijderd;

1.97 streekproducten:

producten gemaakt met eigen grondstoffen en/of grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en algemeen aanvaard is als een traditioneel streekeigen product en naar ambachtelijke wijze vervaardigd is volgens de streektradities en waarbij streekproduct en bereidingsstreek moeten overeenkomen, zowel in de be- en verwerking van het eindproduct als in de omschrijving van de streek.

 

1.98 teeltondersteunende voorziening:

voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.

Een hoge teeltondersteunende voorziening is een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde met een hoogte van 1,50 meter of hoger. Een lage teeltondersteunende voorziening is een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1,50 meter, of een andere voorziening.

 

1.99 tent:

een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/ of nachtverblijf;

1.100 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is. Voorbeelden van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn:

  • acryldoek
  • folie
  • hagelnetten
  • insectengaas
  • plastic tunnels
  • regenkappen
  • schaduwhallen

1.101 tijdelijke hoge boogkas (ook wel wandelkap genoemd):

een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca. 2.25 tot maximaal 2.50 meter waarbij de overkapping van de teelt niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door de plastic over de bogen te schuiven.

1.102 verbeelding:

de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

1.103 verplaatsing:

zie onder hervestiging (agrarisch bedrijf);

1.104 verblijfsruimte:

ruimte voor het verblijven van mensen, danwel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden;

1.105 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat;

1.106 vestiging agrarisch bedrijf:

de vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bouwvlak als gevolg van het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf dan wel het splitsen van een bestaand agrarisch bedrijf;

 

1.107 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuiteit op langere termijn voldoende is verzekerd. De volwaardigheid wordt getoetst op doelmatigheid en continuiteit, eventueel te beoordelen door een agrarisch deskundige;

1.108 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen;

1.109 waterhuishoudkundig:

met betrekking tot de aanwezigheid van (natuurlijke) bronnen, kwel of natuurlijke stroming;

1.110 woning/ wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.111 zorgboerderij:

een (onderdeel van een) agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een waardevolle dagbesteding vinden middels het verrichten van werkzaamheden op het agrarisch bedrijf;

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte c.q. de breedte van een bouwwerk:

horizontaal buitenwerks tussen de hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 meter uit de bouwperceelsgrens aan de zijde van een weg danwel gemeten in de bouwgrens, indien een bouwgrens staat aangeduid;

2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelings grenzen en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, een bouwvlak of een ander terrein:

de oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Agrarisch met waarden - Landschap " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de openheid van de plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen en droogdalen;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
    • 2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    • 3. een productiegerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • d. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak'.
  • e. een schutterij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - schutterij';
  • f. een pensionstalling van maximaal 10 paardenboxen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
  • g. een manege als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'manege';
  • h. behoud van landschappelijke elementen, zoals bomenrijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - waardevol landschapselement';
  • i. behoud van de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • j. een kampeerboerderij in de bestaande aard en omvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
  • k. kleinschalig kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen', met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen maximaal drie mag bedragen;
  • l. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduidingen 'parkeerterrein' en 'specifieke vorm van verkeer - parkeren';
  • m. een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • n. behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • o. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • p. openbare nutsvoorzieningen;
  • q. extensieve dagrecreatie;
  • r. veldkruizen, kapellen en kunstwerken.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor " Agrarisch met waarden - Landschap " aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen, regenkappen, hagelnetten, mestopslagplaatsen, (sleuf)silo's, ondergrondse en/ of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van de opvang van hemelwater (uitgezonderd regenwaterbuffers) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. paardenbakken uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - schutterij' mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de schutterij.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen, geen woning of kas zijnde:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6,5 meter;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. ze worden met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° bedraagt.

3.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Regels met betrekking tot bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken:

  • a. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan, en
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. een bedrijfswoning wordt met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° bedraagt;
  • f. het gezamenlijk oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • g. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.

3.2.4 (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen

Regels met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen:

  • a. voor de oppervlakte aan boogkassen geldt een signaleringsgrens van 2.500 m2;
  • b. de bouwhoogte van boogkassen mag ten hoogste 3.50 meter bedragen en van overige teeltondersteunende voorzieningen ten hoogste 5 meter.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie";
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Hoogzit

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 aanhef voor het bouwen van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de hoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.

3.4.2 Voederberging of voederruif

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 aanhef voor het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud niet meer dan 3 m3 bedraagt;
  • b. de hoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;

3.4.3 Hoogte gebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 voor het bouwen van gebouwen met een grotere goothoogte, mits:

  • a. de goothoogte niet meer bedraagt dan 8,5 meter;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 meter;
  • c. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

3.4.4 Afdekken plat dak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 voor het plat afdekken van bedrijfswoningen, mits het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.

 

3.4.5 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere goothoogte, mits:

  • a. de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter;
  • b. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast;
  • c. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het geen erfafscheidingen betreft.

3.4.6 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 voor het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken om de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak te realiseren;
  • c. de voorzieningen voor zover mogelijk direct aansluitend aan het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • d. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen, voor zover deze niet binnen het bouwvlak van een agrarische bouwkavel opgericht kunnen worden, uitsluitend direct aansluitend aan het bouwvlak mogen worden gerealiseerd, maar niet in de beekdalen, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  • e. in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na afwijking meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • f. de belangen en het gebruik van de aangrenzende gronden en bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de teeltondersteunende voorzieningen niet worden aangebracht op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;
  • j. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  • k. de hoogte van boogkassen ten hoogste 2.50 meter mag bedragen;
  • l. de hoogte van regenkappen ten hoogste 4.00 meter mag bedragen;
  • m. tijdelijke regenkappen en tijdelijke bogkassen dienen na de termijn van maximaal 6 maanden verwijderd te worden. Hiertoe dient er in het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst een bepaling inclusief boetebeding te worden toegevoegd, welke verwijdering garandeert.

3.4.7 Hagelnetten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 voor het oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op gronden in de beekdalen of op gronden met een hellingpercentage van meer dan 8% zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen';
  • b. ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van hagelnetten op hellingen met een hellingpercentage van meer dan 4% dient vooraf advies te worden gevraagd bij de betrokken dienst van de provincie Limburg.
  • c. de hagelnetten noodzakelijk zijn met het oog op de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • d. door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, dan wel door landschappelijke inpassing een en ander kan worden voorkomen, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  • e. hagelnetten mogen niet doorlopen tot aan de grond;
  • f. de hoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m.

3.4.8 Openbaar nut

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, straatvoorzieningen voor afvalstoffen, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de (goot)hoogte niet meer dan 3,00 m. zal bedragen.

3.4.9 Schuilgelegenheden

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:

  • a. het realiseren van een schuilgelegenheid is enkel toegestaan ten behoeve van kleinschalig, hobbymatig gebruik. Wanneer de beweiding op het perceel onderdeel uitmaakt van een volwaardig agrarisch bedrijf en/of er sprake is van een agrarisch bouwvlak, zal geen schuilgelegenheid worden toegestaan;
  • b. er mag maximaal één schuilgelegenheid per perceel aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    • 1. onder perceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond dat geheel gelegen is op het grondgebied van vaals;
    • 2. een schuilgelegenheid maximaal de volgende maatvoeringen heeft:
      • I. een bouwhoogte van maximaal 3,20 meter;
      • II. een goothoogte van maximaal 2,00 meter;
      • III. een maximale oppervlakte van 30 m²;
  • c. de schuilgelegenheid dient landschappelijk ingepast te worden, hetgeen enerzijds ziet op de uiterlijke verschijningsvorm van de schuilgelegenheid en anderzijds op de ligging van de schuilgelegenheid op het perceel welke geen afbreuk mag doen aan het bestaande landschap en de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • d. de schuilgelegenheid voldoet aan de, afhankelijk van de perceelgrootte, vastgestelde maximale grootte. Op percelen in het buitengebied tot 20.000 m2 is per perceel dat geheel is gelegen op het grondgebied van Vaals, maximaal 1 schuilgelegenheid toegestaan. Afhankelijk van de perceelsgrootte wordt een maximale grootte van de schuilgelegenheid toegestaan, waarbij de volgende verdeling wordt aangehouden:
    • 1. op een perceel tot 5.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 20 m² ;
    • 2. op een perceel van 5.000 tot 10.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 25 m² ;
    • 3. op een perceel van 10.000 tot 20.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 30 m² ;
  • e. indien de schuilgelegenheid functioneert als bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw dient het gebruik daadwerkelijk gericht te zijn op een schuilgelegenheid en is opslag van materiaal en voertuigen uitgesloten. Indien de schuilgelegenheid geen bijbehorend bouwwerk betreft is opslag van materiaal (bv. stro, voer) of klein agrarisch materieel (bv. een kleine trekker) ondergeschikt aan het gebruik als schuilgelegenheid, toegestaan;
  • f. geen schuilgelegenheid is toegestaan binnen de dubbelbestemming “ Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS) ", tenzij de ontwikkeling gericht is op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1 , meer in het bijzonder:

  • a. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot “ Agrarisch met waarden - Landschap " bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden, uitgezonderd reeds bestaande kampeerboerderijen, ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
  • b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
  • d. parkeerterreinen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduidingen 'parkeerterrein' en 'specifieke vorm van verkeer - parkeren';
  • e. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. voor detailhandel en groothandel in eigen beheer, uitgezonderd de verkoop van streekproducten en bedrijfsproducten afkomstig van het eigen bedrijf;
  • g. voor horecadoeleinden;
  • h. voor permanente of tijdelijke bewoning, uitgezonderd de bedrijfswoning;
  • i. in de zin van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • j. voor aan huis gebonden bedrijven;
  • k. voor paardenbakken buiten het bouwvlak.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Recreatieverblijven

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 voor het inpandig verbouwen van bestaande gebouwen voor recreatieverblijven, inclusief daarbij behorende kleinschalige horecavoorzieningen, mits:

  • a. het recreatiewoningen,kleine hotels, pensions of bed&breakfast betreft;
  • b. de recreatieverblijven zich bevinden in hoofdgebouwen,danwel monumentale bebouwing met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" binnen het bouwvlak;
  • c. de agrarische doeleinden als hoofdactiviteit gehandhaafd blijven;
  • d. de bouwmassa niet wordt vergroot;
  • e. de vloeroppervlakte per recreatieverblijf niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • f. het aantal recreatieverblijven niet meer bedraagt dan 5, met uitzondering van bed&breakfast waar het aantal verblijven niet meer dan 4 bedraagt;
  • g. het totaal vloeroppervlak aan recreatieverblijven bedraagt maximaal 500m2 met uitzondering van bed & breakfast, waar het totale vloeroppervlak maximaal 400m2 bedraagt;
  • h. het parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • j. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • k. in bijbehorende bouwwerken uitsluitend bed&breakfast kan worden gerealiseerd;
  • l. maximaal 30% van het totale woonoppervlak van de bestaande (bedrijfs)woning met eventuele bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor bed&breakfast.

3.6.2 Verkoop van boerderijproducten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van verkoop van streek- of bedreifseigen producten, mits:

  • a. de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • c. de natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en/of het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • e. in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen het bouwvlak;
  • f. het verkoopvloeroppervlak bedraagt niet meer dan 100 m2;
  • g. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing en/ of voorzieningen worden ingepast;

3.6.3 Dagrecreatieve voorzieningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities e.d., in een grotere omvang toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. maneges zijn niet toegestaan;
  • c. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de aanwezige gebouwen. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • d. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • e. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d. met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  • f. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • g. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • h. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • i. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • j. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat eventuele nieuwe bebouwing en/ of voorzieningen worden ingepast;
  • k. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • l. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • m. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;
  • n. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de in artikel 3.1  omschreven waarden.

3.6.4 Kamperen op de boerderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.5 , ten behoeve van het toestaan van verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen op de boerderij in het kader van de duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en ter versterking van de recreatie functie in het buitengebied. De afwijking wordt alleen verleend, mits:

  • a. de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. maximaal 7 locaties kamperen op de boerderij binnen de gemeente aanwezig mogen zijn;
  • c. per locatie maximaal 20 kampeerplaatsen aanwezig mogen zijn;
  • d. op de standplaatsen geen chalets, trekkershutten of stacaravans worden geplaatst;
  • e. de sanitaire voorzieningen binnen het bouwvlak worden opgericht; de oppervlakte aan sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 70 m2 bedragen;
  • f. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • g. de natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en/of het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • i. het kamperen alleen plaatsvindt tijdens de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • j. in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen het bouwvlak;
  • k. de afstand tot bestaande kampeerterreinen en campings ten minste 500 m bedraagt;
  • l. de afstand tot de erfgrens van naastgelegen woningen ten minste 50 m bedraagt;
  • m. de ontwikkeling (uitbreiding kampeerterrein of aantal kampeerplaatsen) moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing en/ of voorzieningen worden ingepast;
  • n. bij beëindiging van het agrarisch bedrijf het kamperen op de boerderij wordt beëindigd, uitgezonderd de situatie dat de kinderen van degenen, die het agrarisch bedrijf laatstelijk uitoefenden, het kamperen op de boerderij mogen voortzetten;
  • o. de locatie niet is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS) en Waarde - Natura 2000.

Een en ander met dien verstande dat bij de omgevingsvergunning het voor het kamperen op de boerderij te gebruiken deel van de bouwkavel wordt vastgelegd.

3.6.5 Afwijken vergroting kamperen op de boerderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.5 , en een groter oppervlakte aan verblijfsrecreatie toestaan in de vorm van een kamperen op de boerderij, ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied. De afwijking wordt alleen verleend, mits:

  • a. de vergroting voor kamperen uitsluitend plaatsvindt aansluitend aan het bestaande kampeerterrein;
  • b. het geen uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen betreft, tenzij bij kamperen op de boerderij voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.6.4.

3.6.6 Afhankelijke woonruimte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.5 onder g en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen een aanwezig gebouw, met een maximale gebruiksoppervlakte van 70 m2;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijbehorend bouwwerk dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

3.6.7 Aan huis gebonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het bepaalde in 3.5 onder i en toestaan dat ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden bedrijf, mits:

  • a. de bedrijfsmatige functie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. ten hoogste 40% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen en de totale oppervlakte die voor deze functie gebruikt wordt niet meer dan 35 m2 bedraagt;
  • c. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. er geen belemmering optreedt voor nabij gelegen functies;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. het parkeren uitsluitend op eigen terrein mag plaatsvinden, mits blijkt dat dit geen onevenredige druk legt op deze parkeervoorzieningen.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het vellen- en of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • g. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt.

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder 3.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  • c. het realiseren van erftoegangspaden tot maximaal 100 m2;
  • d. werken of werkzaamheden van ongeschikte betekenis;
  • e. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • f. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins kunnen worden uitgevoerd;
  • g. zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
  • h. het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand of het zelf rooien van fruitbomen en bij boomgaarden behorende windsingels;
  • i. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik;
  • j. voor werken en werkzaamheden waarop de Omgevingsverordening Limburg van toepassing is;
  • k. indien de in 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die Wet een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in artikel 14 van die Wet.

3.7.3 Afwegingskader
  • A. De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

  • B. Het aanleggen van parkeerterreinen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' is slechts toegestaan indien deze landschappelijk worden ingepast, zodat de  natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en/of het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Herbouw woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 onder c tot en met g in acht wordt genomen;
  • b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
  • c. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.8.2 Bouwvlakvergroting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak, mits:

  • a. vergroting noodzakelijk is uit een oogpunt vanwege de bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding;
  • b. het dient te gaan om een volwaardig bedrijf danwel een bedrijf dat zich ontwikkelt tot een volwaardig bedrijf;
  • c. er geen sprake is van een intensieve veehouderij;
  • d. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • e. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • f. de oppervlakte van het bouwvlak na de wijziging niet meer bedraagt dan 1,5 ha, met dien verstande dat afwijking van deze maatvoering mogelijk is met aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen nadat de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu hierover is gehoord;
  • g. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • h. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen.

3.8.3 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vormverandering van het bouwvlak, mits:

  • a. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. vormverandering noodzakelijk is uit een oogpunt vanwege de bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke vormverandering;
  • c. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • d. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • e. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • f. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen.

3.8.4 Wijzigen ten behoeve van 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ter plaatse van het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • d. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie;
  • f. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt tot een maximum van 130 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is;
  • h. het aantal woningen niet meer bedraagt dan de reeds aanwezige bedrijfswoning(en).

3.8.5 Wijzigen ten behoeve van 'Recreatie'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ter plaatse van het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Recreatie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • d. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • e. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • f. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • g. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • i. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • j. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • k. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is.

3.8.6 Wijziging ten behoeve van 'Bedrijf'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf of overig kleinschalig bedrijf, onder voorwaarde dat:

  • a. de nieuwe bedrijfsactiviteit passend is binnen de in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • c. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • d. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • e. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • f. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • g. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • h. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • i. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • j. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • k. buitenopslag niet is toegestaan;
  • l. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • m. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • n. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • o. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • p. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is.

3.8.7 Omschakeling naar productiegerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bouwvlak van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap nader aan te duiden als 'paardenhouderij', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • b. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • c. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • d. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • e. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. paardenbakken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • g. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  • h. parkeren dient plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • j. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Agrarisch met waarden - Natuur en landschap " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de openheid van de plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, open beekdalen en droogdalen;
  • b. behoud van landschappelijke elementen, zoals bomenrijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - waardevol landschapselement';
  • c. het behoud en de ontwikkeling natuurlijke waarden;
  • d. tevens voor de bescherming van de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
  • e. agrarisch grondgebruik;
  • f. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
    • 2. een productiegerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • g. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak'.
  • h. een pensionstalling van maximaal 10 paardenboxen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij' verblijfsrecreatie, in de vorm van kamperen op de boerderij is toegestaan ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de verbeelding en het kamperen met het maximaal 15 kampeermiddelen plaatsvindt tijdens de periode 15 maart tot en met 31 oktober. Indien tevens een aanduiding 'aantal' ter plaatse is opgenomen, mogen in afwijking van het vorenstaande 20 kampeermiddelen aanwezig zijn;
  • j. een kinderboerderij ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
  • k. behoud van landschappelijke elementen, zoals bomenrijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - waardevol landschapselement';
  • l. behoud van de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • m. recreatiewoningen als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning';
  • n. een caravanstalling als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'caravanstalling';
  • o. horeca als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens bestaande inritten, erf en verharding ter ontsluiting van het gehele perceel;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschappelijke inpassing' uitsluitend landschappelijke inpassing en afscherming;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - recreatietuin' tevens de bij de maatschappelijke zorg behorende recreatietuin gericht op ontspanning en landschapsbeleving;
  • s. een landwinkel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – verkoop van agrarische en ambachtelijke producten';
  • t. een grondverzetbedrijf als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondverzetbedrijf';
  • u. een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • v. behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • w. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • x. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde watergang' tevens voor een overkluisde watergang inclusief de bij de watergang behorende onderhoudstroken van 4 meter aan weerszijden van de watergang;
  • y. openbare nutsvoorzieningen;
  • z. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
  • aa. extensieve dagrecreatie;
  • ab. veldkruizen, kapellen en kunstwerken.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen, regenkappen, hagelnetten, mestopslagplaatsen, (sleuf)silo's, ondergrondse en/ of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van de opvang van hemelwater (uitgezonderd regenwaterbuffers) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. paardenbakken uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak'.

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen, geen woning of kas zijnde:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6,5 meter, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding;
  • c. ze worden met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° bedraagt;

4.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Regels met betrekking tot bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken:

  • a. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan, en
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. een bedrijfswoning wordt met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° bedraagt;
  • f. het gezamenlijk oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • g. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen;

4.2.4 (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen

Regels met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen:

  • a. voor de oppervlakte aan boogkassen geldt een signaleringsgrens van 2.500 m2;
  • b. de bouwhoogte van boogkassen mag ten hoogste 3.50 meter bedragen en van overige teeltondersteunende voorzieningen ten hoogste 5 meter.

4.2.5 Recreatiewoningen

Regels met betrekking tot recreatieverblijven:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning' is ten hoogste 1 recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal recreatiewoningen is toegestaan;
  • b. de vloeroppervlakte per recreatiewoning niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • c. de recreatiewoningen bevinden zich in hoofdgebouwen, danwel monumentale bebouwing met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" binnen het bouwvlak.

4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie";
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Hoogzit

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 aanhef voor het bouwen van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de hoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.

4.4.2 Voederberging of voederruif

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 aanhef voor het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud niet meer dan 3 m3 bedraagt;
  • b. de hoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;

4.4.3 Hoogte gebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen met een grotere goothoogte, mits:

  • a. de goothoogte niet meer bedraagt dan 8,5 meter;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 meter;
  • c. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

4.4.4 Afdekken plat dak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 voor het plat afdekken van bedrijfswoningen, mits het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.

 

4.4.5 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere goothoogte, mits:

  • a. de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter;
  • b. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast;
  • c. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het geen erfafscheidingen betreft.

4.4.6 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 voor het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken om de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak te realiseren;
  • c. de voorzieningen voor zover mogelijk direct aansluitend aan het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • d. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen, voor zover deze niet binnen het bouwvlak van een agrarische bouwkavel opgericht kunnen worden, uitsluitend direct aansluitend aan het bouwvlak mogen worden gerealiseerd, maar niet in de beekdalen, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  • e. vooraf is advies verkregen van de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • f. de belangen en het gebruik van de aangrenzende gronden en bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de teeltondersteunende voorzieningen niet worden aangebracht op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;
  • j. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  • k. de hoogte van boogkassen ten hoogste 2.50 meter mag bedragen;
  • l. de hoogte van regenkappen ten hoogste 4.00 meter mag bedragen;
  • m. tijdelijke regenkappen en tijdelijke bogkassen dienen na de termijn van maximaal 6 maanden verwijderd te worden. Hiertoe dient er in het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst een bepaling inclusief boetebeding te worden toegevoegd, welke verwijdering garandeert.

4.4.7 Hagelnetten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 voor het oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op gronden in de beekdalen of op gronden met een hellingpercentage van meer dan 8% zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen';
  • b. ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van hagelnetten op hellingen met een hellingpercentage van meer dan 4% dient vooraf advies te worden gevraagd bij de betrokken dienst van de provincie Limburg.
  • c. de hagelnetten noodzakelijk zijn met het oog op de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • d. door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, dan wel door landschappelijke inpassing een en ander kan worden voorkomen, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  • e. hagelnetten mogen niet doorlopen tot aan de grond;
  • f. de hoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m.

4.4.8 Openbaar nut

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, straatvoorzieningen voor afvalstoffen, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de (goot)hoogte niet meer dan 3,00 m. zal bedragen.

4.4.9 Schuilgelegenheden

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:

  • a. het realiseren van een schuilgelegenheid is enkel toegestaan ten behoeve van kleinschalig, hobbymatig gebruik. Wanneer de beweiding op het perceel onderdeel uitmaakt van een volwaardig agrarisch bedrijf en/of er sprake is van een agrarisch bouwvlak, zal geen schuilgelegenheid worden toegestaan;
  • b. er mag maximaal één schuilgelegenheid per perceel aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    • 1. onder perceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond dat geheel gelegen is op het grondgebied van vaals;
    • 2. een schuilgelegenheid maximaal de volgende maatvoeringen heeft:
      • I. een bouwhoogte van maximaal 3,20 meter;
      • II. een goothoogte van maximaal 2,00 meter;
      • III. een maximale oppervlakte van 30 m²;
  • c. de schuilgelegenheid dient landschappelijk ingepast te worden, hetgeen enerzijds ziet op de uiterlijke verschijningsvorm van de schuilgelegenheid en anderzijds op de ligging van de schuilgelegenheid op het perceel welke geen afbreuk mag doen aan het bestaande landschap en de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • d. de schuilgelegenheid voldoet aan de, afhankelijk van de perceelgrootte, vastgestelde maximale grootte. Op percelen in het buitengebied tot 20.000 m2 is per perceel dat geheel is gelegen op het grondgebied van Vaals, maximaal 1 schuilgelegenheid toegestaan. Afhankelijk van de perceelsgrootte wordt een maximale grootte van de schuilgelegenheid toegestaan, waarbij de volgende verdeling wordt aangehouden:
    • 1. op een perceel tot 5.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 20 m² ;
    • 2. op een perceel van 5.000 tot 10.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 25 m² ;
    • 3. op een perceel van 10.000 tot 20.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 30 m² ;
  • e. indien de schuilgelegenheid functioneert als bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw dient het gebruik daadwerkelijk gericht te zijn op een schuilgelegenheid en is opslag van materiaal en voertuigen uitgesloten. Indien de schuilgelegenheid geen bijbehorend bouwwerk betreft is opslag van materiaal (bv. stro, voer) of klein agrarisch materieel (bv. een kleine trekker) ondergeschikt aan het gebruik als schuilgelegenheid, toegestaan;
  • f. geen schuilgelegenheid is toegestaan binnen de dubbelbestemming “ Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS) ", tenzij de ontwikkeling gericht is op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1 , meer in het bijzonder:

  • a. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot " Agrarisch met waarden - Natuur en landschap " bestemde gronden, dan wel in tot " Natuur " bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
  • b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
  • d. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;
  • e. voor detailhandel en groothande, uitgezonderd de verkoop van streekproducten en bedrijfsproducten afkomstig van het eigen bedrijf;
  • f. voor horecadoeleinden;
  • g. voor permanente of tijdelijke bewoning, uitgezonderd de bedrijfswoning;
  • h. in de zin van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • i. voor aan huis gebonden bedrijf;
  • j. voor paardenbakken buiten het bouwvlak.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Recreatieverblijven

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1 voor het inpandig verbouwen van bestaande gebouwen voor recreatieverblijven, inclusief daarbij behorende kleinschalige horecavoorzieningen, mits:

  • a. het recreatiewoningen,kleine hotels, pensions of bed&breakfast betreft;
  • b. de recreatieverblijven zich bevinden in hoofdgebouwen,danwel monumentale bebouwing met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" binnen het bouwvlak;
  • c. de agrarische doeleinden als hoofdactiviteit gehandhaafd blijven;
  • d. de bouwmassa niet wordt vergroot;
  • e. de vloeroppervlakte per recreatieverblijf niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • f. het aantal recreatieverblijven niet meer bedraagt dan 5, met uitzondering van bed&breakfast waar het aantal verblijven niet meer dan 4 bedraagt;
  • g. het totaal vloeroppervlak aan recreatieverblijven bedraagt maximaal 500m2 met uitzondering van bed & breakfast, waar het totale vloeroppervlak maximaal 400m2 bedraagt;
  • h. het parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • j. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • k. in bijbehorende bouwwerken uitsluitend bed&breakfast kan worden gerealiseerd;
  • l. maximaal 30% van het totale woonoppervlak van de bestaande (bedrijfs)woning met eventuele bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor bed&breakfast.

4.6.2 Verkoop van boerderijproducten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1 ten behoeve van verkoop van streek- of bedreifseigen producten, mits:

  • a. de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • c. de natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en/of het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • e. in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen het bouwvlak;
  • f. het verkoopvloeroppervlak bedraagt niet meer dan 100 m2;
  • g. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing en/ of voorzieningen worden ingepast;

4.6.3 Dagrecreatieve voorzieningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1 teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities e.d., in een grotere omvang toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. maneges zijn niet toegestaan;
  • c. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de aanwezige gebouwen. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • d. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • e. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d. met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  • f. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • g. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • h. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • i. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • j. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat eventuele nieuwe bebouwing en/ of voorzieningen worden ingepast;
  • k. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • l. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • m. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;
  • n. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de in artikel 4.1  omschreven waarden.

4.6.4 Kamperen op de boerderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.5 , ten behoeve van het toestaan van verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen op de boerderij in het kader van de duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en ter versterking van de recreatie functie in het buitengebied. De afwijking wordt alleen verleend, mits:

  • a. de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. maximaal 7 locaties kamperen op de boerderij binnen de gemeente aanwezig mogen zijn;
  • c. per locatie maximaal 20 kampeerplaatsen aanwezig mogen zijn;
  • d. op de standplaatsen geen chalets, trekkershutten of stacaravans worden geplaatst;
  • e. de sanitaire voorzieningen binnen het bouwvlak worden opgericht; de oppervlakte aan sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 70 m2 bedragen;
  • f. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • g. de natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en/of het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • i. het kamperen alleen plaatsvindt tijdens de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • j. in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen het bouwvlak;
  • k. de afstand tot bestaande kampeerterreinen en campings ten minste 500 m bedraagt;
  • l. de afstand tot de erfgrens van naastgelegen woningen ten minste 50 m bedraagt;
  • m. de ontwikkeling (uitbreiding kampeerterrein of aantal kampeerplaatsen) moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing en/ of voorzieningen worden ingepast;
  • n. bij beëindiging van het agrarisch bedrijf het kamperen op de boerderij wordt beëindigd, uitgezonderd de situatie dat de kinderen van degenen, die het agrarisch bedrijf laatstelijk uitoefenden, het kamperen op de boerderij mogen voortzetten;
  • o. de locatie niet is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS) en Waarde - Natura 2000.

Een en ander met dien verstande dat bij de omgevingsvergunning het voor het kamperen op de boerderij te gebruiken deel van de bouwkavel wordt vastgelegd.

4.6.5 Afwijken vergroting kamperen op de boerderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.5 , en een groter oppervlakte aan verblijfsrecreatie toestaan in de vorm van een kamperen op de boerderij, ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied. De afwijking wordt alleen verleend, mits:

  • a. de vergroting voor kamperen uitsluitend plaatsvindt aansluitend aan het bestaande kampeerterrein;
  • b. het geen uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen betreft, tenzij bij kamperen op de boerderij voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.6.4.

4.6.6 Afhankelijke woonruimte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5 onder g en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen een aanwezig gebouw, met een maximale gebruiksoppervlakte van 70 m2;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijbehorend bouwwerk dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

4.6.7 Aan huis gebonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het bepaalde in 4.5 onder i en toestaan dat ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden bedrijf, mits:

  • a. de bedrijfsmatige functie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. ten hoogste 40% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen en de totale oppervlakte die voor deze functie gebruikt wordt niet meer dan 35 m2 bedraagt;
  • c. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. er geen belemmering optreedt voor nabij gelegen functies;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. het parkeren uitsluitend op eigen terrein mag plaatsvinden, mits blijkt dat dit geen onevenredige druk legt op deze parkeervoorzieningen.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het vellen- en of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • g. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt.

4.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder 4.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  • c. het realiseren van erftoegangspaden tot maximaal 100 m2;
  • d. het realiseren van wandelpaden en watergangen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - recreatietuin';
  • e. werken of werkzaamheden van ongeschikte betekenis;
  • f. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • g. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins kunnen worden uitgevoerd;
  • h. zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
  • i. het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand of het zelf rooien van fruitbomen en bij boomgaarden behorende windsingels;
  • j. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik;
  • k. werken en werkzaamheden waarop de Omgevingsverordening Limburg van toepassing is;
  • l. indien de in 4.7.1 genoemde werken of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die Wet een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in artikel 14 van die Wet.

4.7.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Herbouw woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits:

  • a. het bepaalde in 4.2.2 onder c tot en met g in acht wordt genomen;
  • b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
  • c. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.8.2 Bouwvlakvergroting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak, mits:

  • a. vergroting noodzakelijk is uit een oogpunt vanwege de bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding;
  • b. het dient te gaan om een volwaardig bedrijf danwel een bedrijf dat zich ontwikkelt tot een volwaardig bedrijf;
  • c. er geen sprake is van een intensieve veehouderij;
  • d. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • e. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • f. de oppervlakte van het bouwvlak na de wijziging niet meer bedraagt dan 1,5 ha, met dien verstande dat afwijking van deze maatvoering mogelijk is met aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen nadat de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Kwaliteitsmenu hierover is gehoord;
  • g. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • h. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen.

4.8.3 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vormverandering van het bouwvlak, mits:

  • a. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. vormverandering noodzakelijk is uit een oogpunt vanwege de bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke vormverandering;
  • c. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • d. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • e. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • f. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen.

4.8.4 Wijziging ten behoeve van 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschap ter plaatse van het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • d. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie;
  • f. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt tot een maximum van 130 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is;
  • h. het aantal woningen niet meer bedraagt dan de reeds aanwezige bedrijfswoning(en).

 

4.8.5 Omschakeling naar productiegerichte paardenhouderij;

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bouwvlak van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschap nader aan te duiden als 'paardenhouderij', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • b. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • c. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • d. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • e. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. paardenbakken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • g. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  • h. parkeren dient plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • j. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid.

4.8.6 Wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" met de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS)" te wijzigen in de bestemming " Natuur" en/ of "Water" met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

  • a. op de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
  • b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
  • c. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, en
  • d. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “ Bedrijf " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten: in de bestaande aard, omvang en bijbehorende milieucategorie;
  • b. agrarisch verwante bedrijven ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de 'tabel agrarisch verwante bedrijven':
    Tabel agrarisch verwante bedrijven  
    aanduiding   functie/ aard
    bebouwing  
    adres   huisnr.   plaats  
    tuincentrum   tuincentrum   Lemiers Rijksweg   120   Lemiers  
    specifieke vorm van bedrijf - graanhandel   graan/veevoeder en kunstmesthandel   Mamelis   14   Lemiers  
    agrarisch loonbedrijf   agrarisch loonbedrijf   Mamelisserweg   9   Lemiers  
    specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulp- en nevenbedrijf   agrarisch hulp- en nevenbedrijf   Weijerweg   1   Vaals  
    specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf   transportbedrijf met handel in zand en grind, wegenbouwmaterieel en brandstoffen alsmede grondwerken   Holset   22   Lemiers  
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', een seksinrichting;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie', een zend-/ontvangstinstallatie;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' tevens seizoensgebonden verkoop van planten, als ondergeschikte activiteit;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en parkeren' tevens bestaande containeropslag voor verhuur en eigen gebruik, parkeren van vrachtwagen en materieel;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkplaats en caravanstalling' tevens een timmerwerkplaats en caravanstalling;
  • h. recreatiewoningen als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning';
  • i. een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • j. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde watergang' tevens voor een overkluisde watergang inclusief de bij de watergang behorende onderhoudstroken van 4 meter aan weerszijden van de watergang;
  • l. doeleinden van openbaar nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor "Bedrijf" aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning is toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken;
  • c. ondergrondse bebouwing is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – ondergronds bouwen' tot een maximale diepte van 10 meter.

5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:

  • a. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maximale bouwhoogte staat weergegeven.

5.2.2 Bedrijfswoningen

Regels met betrekking tot bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • c. bedrijfswoningen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° mag bedragen;
  • d. de totale bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m² bedragen, de goothoogte niet meer dan 3 meter;
  • e. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;

5.2.4 Recreatiewoningen

Regels met betrekking tot recreatiewoningen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning' is ten hoogste 1 recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal recreatiewoningen is toegestaan;
  • b. de vloeroppervlakte per recreatiewoning niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • c. de recreatiewoningen bevinden zich in hoofdgebouwen, danwel monumentale bebouwing met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" binnen het bouwvlak.
5.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie';
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bouwen van gebouwen voor de voorgevellijn

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 aanhef, voor het bouwen van gebouwen voor de voorgevellijn, mits:

  • a. dit in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. het verkeersbelang, gehoord de wegbeheerder, niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de afstand van de gebouwen tot de "Verkeer" bestemde gronden ten minste 5 meter bedraagt.

5.4.2 Afdekken plat dak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.2 onder c voor het plat afdekken van gebouwen, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 5.1 , meer in het bijzonder:

  • a. voor detailhandel en groothandel, uitgezonderd detailhandel verband houdende met motorbrandstoffen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - graanhandel';
  • b. voor horecadoeleinden;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. opslag van goederen buiten het bouwvlak, uitgezonderd caravanstalling ter plaatse van de aanduiding; 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkplaats en caravanstalling'
  • f. voor permanente of tijdelijke bewoning met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • g. in de zin van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • h. inrichtingen vallend onder de categorieën genoemd in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  • i. voor paardenbakken.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken voor detailhandel

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.1  onder a voor het toestaan van detailhandel, mits het betreft handel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of grotendeels bewerkt en als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijven.

5.6.2 Omschakeling naar ander bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.1 voor de vestiging van een ander bedrijf in de categorie 1 en 2 conform de lijst van bedrijfsactivieiten in bijlage 1, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de milieubelasting van het bedrijf naar aard en omvang lager is dan of tenminste gelijk is aan die van het bestaande bedrijf;
  • b. geen uitbreiding van de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  • c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen;
  • e. in het bedrijfsplan geregeld wordt dat overtollige bebouwing gesloopt wordt, hebalve wanneer deze bebouwing een monument betreft danwel cultuurhistorische waarde bezit;
  • f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. parkeren ten behoeve van het bedrijf dient op eigen terrein plaats te vinden.

5.6.3 Afhankelijke woonruimte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.5 onder f en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen een aanwezig gebouw, met een maximale gebruiksoppervlakte van 70 m2;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijbehorend bouwwerk dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Herbouw woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits:

  • a. het bepaalde in 5.2.2 in acht wordt genomen;
  • b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
  • c. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.7.2 Wijzigen naar 'Wonen':

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "Wonen" en eventueel "Agrarisch met waarden - Landschap" en/ of  "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • b. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie;
  • d. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is;
  • f. het aantal woningen niet meer bedraagt dan de reeds aanwezige bedrijfswoning(en).

5.7.3 Wijzigen naar 'Recreatie'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Bedrijf" met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" te wijzigen in de bestemming  "Recreatie" en eventueel "Agrarisch met waarden - Landschap" en/ of "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bestemming 'Bedrijf' grenst aan ten minste twee zijden aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'
  • b. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • c. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • d. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • h. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • i. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • j. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is.

5.7.4 Wijziging naar agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" of "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vestiging van het agrarische bedrijf ter plaatse noodzakelijk is vanwege bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden;
  • b. de vestiging naar aard en omvang geen onevenredig nadelige invloed op de bestemmingen in de omgeving heeft;
  • c. de noodzaak van vestiging (verplaatsing) aangetoond wordt, waarbij, ter voorkoming van onbeperkte en onnodige verstening van het buitengebied, getracht wordt zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande bouwkavels of gebouwen, mits de situatie ter plaatse geschikt is voor hervestiging van een agrarisch bedrijf. Alternatieve mogelijkheden op in de regio vrijkomende bedrijfscomplexen dienen alvorens nieuwvestiging toe te staan, onderzocht te zijn;
  • d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • e. de oppervlakte van het nieuwe agrarisch bouwvlak na de wijziging niet meer bedraagt dan 1,5 ha;
  • f. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • g. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • h. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • j. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie.

5.7.5 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak met maximaal 10%, mits:

  • a. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • b. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • c. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • g. buitenopslag niet is toegestaan;
  • h. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • j. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • k. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “ Horeca " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een horecabedrijf;
  • b. een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • c. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • d. doeleinden van openbaar nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor "Horeca" aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn , met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning is toegestaan, met de daarbij bijbehorend bouwwerken;
  • c. ondergronds bebouwing is niet toegestaan.

6.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:

  • a. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen.

6.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Regels met betrekking tot bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • c. bedrijfswoningen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° mag bedragen;
  • d. de totale bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m² bedragen, de goothoogte niet meer dan 3 meter;
  • e. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bouwen van gebouwen voor de voorgevellijn

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 aanhef, voor het bouwen van gebouwen voor de voorgevellijn, mits:

  • a. dit in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. het verkeersbelang, gehoord de wegbeheerder, niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de afstand van de gebouwen tot de "Verkeer" bestemde gronden ten minste 5 meter bedraagt.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 6.1 , meer in het bijzonder:

  • a. voor detailhandel en groothandel;
  • b. seksinrichtingen;
  • c. voor permanente of tijdelijke bewoning met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • d. in de zin van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • e. aan huis gebonden bedrijf.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken voor inwonen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.5 onder c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen een aanwezig gebouw, met een maximale gebruiksoppervlakte van 70 m2;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijbehorend bouwwerk dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

6.6.2 Aan huis gebonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het bepaalde in 6.5 onder e en toestaan dat ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden bedrijf, mits:

  • a. de bedrijfsmatige functie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. ten hoogste 40% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen en de totale oppervlakte die voor deze functie gebruikt wordt niet meer dan 35 m2 bedraagt;
  • c. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. er geen belemmering optreedt voor nabij gelegen functies;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • a. het parkeren uitsluitend op eigen terrein mag plaatsvinden, mits blijkt dat dit geen onevenredige druk legt op deze parkeervoorzieningen.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Herbouw woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits:

  • a. het bepaalde in 6.2.2 in acht wordt genomen;
  • b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
  • c. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

6.7.2 Wijzigen naar 'Wonen':

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Horeca" te wijzigen in de bestemming "Wonen" en eventueel "Agrarisch met waarden - Landschap" en/ of  "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • b. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie;
  • d. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is;
  • f. het aantal woningen niet meer bedraagt dan de reeds aanwezige bedrijfswoning(en).

6.7.3 Wijzigen naar 'Recreatie'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Horeca" met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" te wijzigen in de bestemming "Recreatie" en eventueel "Agrarisch met waarden - Landschap" en/ of "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • b. de bouwmassa wordt niet vergroot;
  • c. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monumentaal of beeldbepalend pand is;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • e. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie.

6.7.4 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak met maximaal 10%, mits:

  • a. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • b. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • c. een onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangeleverd;
  • d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • h. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • i. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “ Maatschappelijk " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • b. religieuze huisvesting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - klooster';
  • c. religieuze doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie';
  • d. maatschappelijke huisvesting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - tehuis';
  • e. zorgcomplexen en zorgappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgappartementen';
  • f. een brandweerkazerne, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'brandweerkazerne';
  • g. een activiteitenplein voor zover op de verbeelding aangegeven middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-speelveldje';
  • h. een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • i. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • j. doeleinden van openbaar nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning is toegestaan, met de daarbij bijbehorende bouwwerken, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' waar geen bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-speelveldje' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'religie', en ter plaatse van de aanduiding  'specifieke vorm van maatschappelijk - klooster' met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" mag niet worden gebouwd.

7.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:

  • a. de bestaande goot- en bouwhoogte geldt als maximum, met uitzondering van het bepaalde onder b, c en d;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'klooster' aangewezen gronden mag de goothoogte niet meer dan 10 meter bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' aangewezen gronden:
    • 1. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
    • 2. de oppervlakte mag in totaal niet meer bedragen dan 25 m2;
    • 3. ze worden met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en ten hoogste 45° bedraagt;
    • 4. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 10 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgappartementen' aangewezen gronden:
    • 1. de goothoogte mag niet meer dan 8 meter bedragen;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 11 meter bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne' aangewezen gronden de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 meter ten opzichte van peil bedragen.

7.2.2 Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken

Regels met betrekking tot bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • c. bedrijfswoningen worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° mag bedragen;
  • d. de totale bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m² bedragen, de goothoogte niet meer dan 3 meter;
  • e. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, ter plaatse van de aanduiding 'klooster' niet meer dan 8 meter;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-speelveldje' niet meer dan 4 meter, uitgezonderd lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen en ballenvangers waarvan de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen;
  • d. ze passen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming.

7.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2 voor het uitbreiden van gebouwen op gronden met de aanduiding 'klooster' met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", mits:

  • a. wordt gebouwd ten behoeve van het behoud en herstel van bestaande bebouwing;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden en/ of het stedenbouwkundig beeld;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • d. de oppervlakte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan 20% van de bestaande oppervlakte;
  • e. er een goede landschappelijke inpassing plaatsvindt.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 6.1 , meer in het bijzonder:

  • a. voor permanente of tijdelijke bewoning met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • b. in de zin van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. aan huis gebonden bedrijf.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Aan huis gebonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het bepaalde in 7.5 onder c en toestaan dat ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden bedrijf, mits:

  • a. de bedrijfsmatige functie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. ten hoogste 40% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen en de totale oppervlakte die voor deze functie gebruikt wordt niet meer dan 35 m2 bedraagt;
  • c. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. er geen belemmering optreedt voor nabij gelegen functies;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • a. het parkeren uitsluitend op eigen terrein mag plaatsvinden, mits blijkt dat dit geen onevenredige druk legt op deze parkeervoorzieningen.

7.7 Wijzigingsbevoegdheid
7.7.1 Herbouw woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits:

  • a. het bepaalde in 7.2.2 in acht wordt genomen;
  • b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
  • c. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

7.7.2 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak met maximaal 10%, mits:

  • a. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • b. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • c. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • d. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • e. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • g. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • h. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “ Natuur " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurlijke-, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden;
  • b. de opbouw van de potentiële landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • d. de verbetering van het milieu voor de natuurlijke levensgemeenschappen;
  • e. een steunpunt van Staatsbosbeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - steunpunt staatsbosbeheer';
  • f. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde watergang' tevens voor een overkluisde watergang inclusief de bij de watergang behorende onderhoudstroken van 4 meter aan weerszijden van de watergang;
  • h. recreatiewoningen als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding  'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning';
  • i. doeleinden van openbaar nut;
  • j. extensieve dagrecreatie;
  • k. onverharde paden;
  • l. veldkruizen, kapellen en kunstwerken;
  • m. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'bedrijf - nutsvoorziening' ;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor ' Natuur' aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van de doeleinden die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen én met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • b. bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - steunpunt staatsbosbeheer', 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning' en de specifieke functieaanduiding 'bedrijf - nutsvoorziening' zijn toegestaan.

8.2.2 Recreatiewoningen

Regels met betrekking tot recreatiewoningen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning' is ten hoogste 1 recreatiewoning toegestaan in de bestaande omvang.

8.2.3 Nutsvoorziening

Op gronden met de specifieke functieaanduiding 'bedrijf - nutsvoorziening'  mogen uitsluitend gebouwen (geen woning zijnde) worden gebouwd die qua aard en omvang bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van de bestaande gebouwen mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' maximaal 3,90 meter bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de hoofdingang van het gebouw, waar de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen;
  • c. de maximale bouwdiepte mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – ondergronds gebouw' niet meer bedragen dan 2,14 meter beneden peil;
  • d. gebouwen dienen landschappelijk te zijn ingepast en te voldoen aan het GKM.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de aard, plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de natuurlijke, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden van het gebied;
  • b. de cultuurhistorische waarden en het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen;
  • c. het stedenbouwkundig beeld;

8.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van:

  • a. een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt;
  • b. een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits:
    • 1. de inhoud niet meer dan 3 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de brandpreventie of brandbestrijding, mits de hoogte niet meer dan 35 meter bedraagt.
  • d. ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, straatvoorzieningen voor afvalstoffen, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de (goot)hoogte niet meer dan 3,00 m. zal bedragen.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 8.1 , meer in het bijzonder:

  • a. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voorzover en voor zo lang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met op de gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. als sport- en wedstrijdterreinen, kampeer- of caravanterreinen, parkeerterreinen;
  • d. het beoefenen van lawaaisporten;
  • e. voor het winnen van bosstrooisel, mos of mergel;
  • f. voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving beschreven doeleinden;
  • g. voor militaire oefeningen;
  • h. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met het beheer en onderhoud.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 afwijken voor militair gebruik

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.5 onder g voor het toestaan van militaire oefeningen, mits het de aard en het karakter van hetgeen in de artikel 8.1 is opgenomen, niet aantast.

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.7.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of (half)verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • c. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden en het verwijderen van graften;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het vellen of rooien van bomen of beplantingen, of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • g. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt;
  • h. het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
  • i. het aanleggen en/of inrichten van dagcampings, picknickplaatsen, alsmede van speel- en/of ligweiden.

8.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder 8.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

8.7.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 9 Natuur - Landgoed

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur - Landgoed" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel dan wel de ontwikkeling van de aanwezige, dan wel daaraan eigen natuurlijke, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden;
  • b. behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. wonen;
  • d. verblijfsrecreatie;
  • e. sociaal-educatieve doeleinden;
  • f. horeca;
  • g. congresdoeleinden;
  • h. kleinschalig lokaal georiënteerde kantoren tot 150 m² per kantoor;
  • i. agrarische doeleinden;
  • j. extensieve dagrecreatie;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. doeleinden van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen en erven.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor "Natuur - Landgoed" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' mogen uitsluitend de bestaande gebouwen worden gebruikt ten behoeve van de verblijfsrecreatie, waarbij de bouwmassa niet mag worden vergroot, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal recreatiewoningen is toegestaan;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2.2 Gebouwen

Regels met betrekking tot gebouwen:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen een bouwvlak;
  • b. de bebouwing mag worden gehandhaafd met de bestaande maatvoeringen (goothoogte, bouwhoogte, inhoud per woning, bebouwde oppervlakte) als maximum.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de aard, plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de natuurlijke, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden van het gebied;
  • b. de cultuurhistorische waarden en het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen;
  • c. het stedenbouwkundig beeld;

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden:

  • a. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met op het landgoed uit te voeren werken of werkzaamheden
  • b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. als sport- en wedstrijdterreinen, kampeer- of caravanterreinen;
  • d. het beoefenen van lawaaisporten;
  • e. voor het winnen van bosstrooisel, mos of mergel;
  • f. voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • g. voor detailhandel en groothandel;
  • h. voor transport- en/of garagebedrijven;
  • i. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslag doeleinden, die verband houden met het wonen, de verblijfsrecreatie, sociaal-educatieve doeleinden, congres- en horecadoeleinden.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.4 voor het houden van militaire oefeningen, mits de genoemde natuurlijke, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden waarden van deze gronden niet worden of kunnen worden aangetast en er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn.

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.6.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • c. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het vellen of rooien van bomen of beplantingen, of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.

9.6.2 Uitzondering

Het in 9.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

9.6.3 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 9.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “ Recreatie ” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/ functie (van de bebouwing) in de 'tabel dagrecreatie':
tabel dagrecreatie  
aanduiding   functie/ aard (bebouwing)  
horeca   dagrecreatie en daghoreca  
specifieke vorm van recreatie - speel- en ligplaatsen   speel- en ligweiden  
specifieke vorm van recreatie - natuureducatie   natuureductie  
manege   manege  
paardenhouderij   gebruiksgerichte paardenhouderij, anders dan een manege  
parkeerterrein   parkeerterrein  
specifieke vorm van recreatie - paardenbak   paardenbak  
specifieke vorm van recreatie - schutterij   schutterij  
specifieke vorm van recreatie - creativiteitscentrum   dagbesteding in de vorm van workshops, therapie, activiteiten en cursussen  
terras   terras  

  • b. verblijfsrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de 'tabel verblijfsrecreatie':
    tabel verblijfsrecreatie  
    aanduiding   functie/ aard (bebouwing)  
    kampeerterrein   kamperen  
    specifieke vorm van recreatie - kamphuis   verblijfsrecreatie in groepsverband  
    recreatiewoning   verblijfsrecreatie in recreatieverblijven  
    bed & breakfast   bed & breakfast voor maximaal 6 x 2
    slaapkamers en een (gezamenlijke) gemeenschappelijke ruimte, waarbij parkeren op eigen terrein plaats dient te vinden  
    specifieke bouwaanduiding – gestapelde appartementen   verblijfsrecreatie in (gestapelde) recreatieverblijven/appartementen in maximaal 9 appartementen voor maximaal 54 personen  
    specifieke vorm van wonen - logies voor arbeiders   tevens logies voor arbeiders  
    specifieke vorm van wonen uitgesloten - logies voor arbeiders   logies voor arbeiders is uitgesloten  
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. agrarische bedrijfsactiviteiten als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteiten';
  • e. kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kelder';
  • f. parkeren. Indien een aanduiding 'parkeerterrein' is opgenomen is parkeren enkel toegestaan op het aangeduide deel op de verbeelding;
  • g. wonen in bedrijfswoningen;
  • h. een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • i. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • j. doeleinden van openbaar nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de voor "Recreatie" aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - speel- en ligplaatsen' en 'parkeerterrein' geen gebouwen zijn toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' uitsluitend de bestaande gebouwen mogen worden gebruikt ten behoeve van de verblijfsrecreatie, waarbij de bouwmassa niet mag worden vergroot, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal recreatiewoningen is toegestaan;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gestapelde appartementen', de nieuwbouw van recreatie appartementen is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal recreatie appartementen is toegestaan;
    • 2. bij de nieuwbouw de landschappelijke inpassing en tegenprestatie als bedoeld in artikel 1.64, en opgenomen als bijlage 2 bij deze regels, binnen 3 jaar na het rechtsgeldig worden van de voor de nieuwbouw benodigde omgevingsvergunning dient te zijn gerealiseerd en vervolgens in stand moet worden gehouden en moet worden onderhouden.

10.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen, geen woning zijnde:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter, tenzij middels de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' op de verbeelding anders is weergegeven;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter, tenzij middels de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' op de verbeelding anders is weergegeven;
  • c. ter plekke van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – ondergronds bouwen' is ondergronds bouwen toegestaan tot een maximale diepte van 3 meter;
  • d. ter plekke van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – kelder' is ondergronds bouwen toegestaan tot de bestaande maximale diepte;
  • e. ze worden met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° bedraagt.

10.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Regels met betrekking tot bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  • b. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten minste 300 m³ en niet meer dan 750 m³;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. een bedrijfswoning wordt met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en niet meer dan 45° bedraagt;
  • f. het gezamenlijk oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m2 bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 1', waar de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal 475 m2 mag bedragen;
    • 2. 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2', waar de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken voor al deze aangeduide vlakken tezamen maximaal 85 m2 mag bedragen;
  • g. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' niet meer dan 10 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduidingen 'recreatiewoning', 'specifieke vorm van recreatie - speel- en ligplaatsen' niet meer dan 5 meter bedragen.

10.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 10.1 , meer in het bijzonder:

  • a. voor detailhandel en groothandel;
  • b. seksinrichtingen;
  • c. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslag verband houdende met de sportbeoefening en ter plaatse van de aanduiding 'manege', opslag verband houdende met de ruitersport;
  • d. voor permanente of tijdelijke bewoning met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • e. in de zin van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • f. inrichtingen vallend onder de categorieën genoemd in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  • g. voor horecadoeleinden, uitgezonderd horeca-activiteiten welke direct verband houden met de exploitatie van een kamphuis ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kamphuis' en de exploitatie van het creativiteitscentrum ter plaatse van de aanduiding 'creativiteitscentrum';
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast':
    • 1. geen andere bedrijvigheid en recreatieve functies zijn toegestaan, anders dan aanvullende services (zoals het verstrekken van warme maaltijden en fietsenverhuur) ten behoeve van de B&B gasten;
    • 2. de bed & breakfastvoorziening niet als zelfstandige (woon)eenheid functioneert en derhalve geen keuken/ kookvoorziening op de slaapkamers en in de gemeenschappelijke ruimte is toegestaan;
  • i. een grotere oppervlakte van het terras, ter plaatse van de aanduiding 'terras', dan 243 m2.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid
10.5.1 Herbouw woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits:

  • a. het bepaalde in 10.2.2 in acht wordt genomen;
  • b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
  • c. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen, zoals sportvelden, tennisbanen, golfbanen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. doeleinden van openbaar nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen, wegen en paden.

11.2 Bouwregels

Op de voor Sport aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt voor de gronden buiten het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage van 1%.
  • c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • d. ondergronds bebouwing is niet toegestaan.

11.2.1 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:

  • a. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer dan 4,5 meter bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maximale goothoogte staat weergegeven;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maximale goothoogte staat weergegeven;
  • c. de goothoogte van gebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • d. de afstand van de gebouwen tot de bestemmingsgrens bedraagt aan de zijde van een weg ten minste 10 meter en voor het overige ten minste 3 meter.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte mag niet meer dan 20 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij de bestemming te passen.

11.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
    • 5. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 6. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 7. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 11.1 , meer in het bijzonder:

  • a. horecadoeleinden, uitgezonderd de kantine, uitsluitend ten dienste van de sportbeoefening;
  • b. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met de sportbeoefening;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. inrichtingen vallend onder de categorieën genoemd in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  • e. als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • f. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

11.5 Wijzigingsbevoegdheid
11.5.1 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak met maximaal 10%, mits:

  • a. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarnaast wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering geleverd;
  • b. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • c. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • d. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • e. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • g. er is sprake van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • h. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Verkeer " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • c. bermen en groenvoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde watergang' tevens voor een overkluisde watergang inclusief de bij de watergang behorende onderhoudstroken van 4 meter aan weerszijden van de watergang;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. infrastructuurgerelateerde voorzieningen;
  • h. recreatief medegebruik;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de tot " Verkeer " bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • b. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.

12.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  • c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Water " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de berging en/of afvoer van water;
  • b. het opvangen, vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater;
  • c. waterhuishouding;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. de ontwikkeling van natuurlijke oevers;
  • f. infiltratievoorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - bergingsbassin", tevens een bergbezinkbassin;
  • h. beekdal met ecologische functie;

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor " Water " aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, zoals bruggen, dammen en/of duikers.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - bergingsbassin” niet meer dan 2,5 meter bedragen.
  • c. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.2 , voor het bouwen van gebouwen, mits:

  • a. het gebouw noodzakelijk is voor de waterbeheersing, de waterhuishouding dan wel de berging van regenwater;
  • b. de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - bergingsbassin” niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 meter;
  • d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 meter;
  • e. toestemming is verleend door de waterbeheerder.

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 13.1 , meer in het bijzonder:

  • a. voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
  • b. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “ Wonen " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    • 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    • 3. op eigen terrein wordt geparkeerd;
  • b. gastouderopvang;
  • c. wonen in woonwagens ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • d. recreatiewoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning';
  • e. het verstrekken van nachtverblijf in het kader van kamerverhuur, ondergeschikt aan het wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • f. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak';
  • g. een landwinkel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - landwinkel':
    • 1. met een maximale oppervlakte van 70 m² en
    • 2. waarbij parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woning toegestaan;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op de voor "Wonen" aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevellijn, met uitzondering van:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
    • 2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bouwen voor voorgevel 1' een verhoogd terras, welk voor de voorgevelrooilijn aan de voorgevel van de woning mag worden aangebouwd;
    • 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bouwen voor voorgevel 2' voor het bouwen voor de voorgevellijn, mits:
      • I. de gezamenlijk oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw maximaal 140 m2 bedraagt;
      • II. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken 3 meter bedraagt;
      • III. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. één woning is toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden is toegestaan in één hoofdgebouw met daarbij behorende bouwwerken;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woning toegestaan.

14.2.1 Woningen

Regels met betrekking tot woningen:

  • a. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer dan 750 m3 bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende inhoud', waar de inhoud van het hoofdgebouw niet meer dan 1.540 m3 mag bedragen;
  • b. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. het hoofdgebouw wordt met een kap afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 12° en ten hoogste 60° bedraagt.

14.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Regels met betrekking tot bijbehorende bouwwerken:

  • a. het gezamenlijk oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw mag maximaal 75 m2 bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf uitgesloten', waar geen bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw mogen worden opgericht;
  • b. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter;
  • c. afstand tot aan de woning mag niet meer dan 30 meter bedragen;
  • d. een bijbehorend bouwwerk dient achter de voorgevellijn te worden opgericht.

14.2.3 Recreatiewoningen

Regels met betrekking tot recreatiewoningen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning' is ten hoogste 1 recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal recreatiewoningen is toegestaan;
  • b. de vloeroppervlakte per recreatiewoning niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • c. de recreatiewoningen bevinden zich in hoofdgebouwen, danwel monumentale bebouwing met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" binnen het bouwvlak.

14.2.4 Woonwagens met bijgebouwen

Regels met betrekking tot woonwagens met bijbehorende bouwwerken:

  • a. het aantal woonwagens mag niet meer bedragen dan 9;
  • a. de oppervlakte per woonwagen mag niet meer dan 60 m² bedragen;
  • b. per woonwagen mag slechts één bijbehorend bouwwerk worden opgericht waarvan de oppervlakte ten hoogste 25 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de afstand tussen woonwagens en het bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter.

14.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de hoogte mag niet meer dan 5 meter bedragen met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van 14.2.5 onder a bedraagt de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats" niet meer dan 8 meter, uitgezonderd erfafscheidingen waarvoor het bepaalde onder a geldt.

14.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie";
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. .

  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  • c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 39.1 van toepassing.

14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Sloopbonus

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het bepaalde in 14.2.2 en toestaan dat een oppervlakte van maximaal 130 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is bij de woning, mits:

  • a. binnen het bouwperceel de bestaande (voormalige) bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn waarvan de bestaande oppervlakte in totaal reeds meer dan 75 m2 bedraagt;
  • b. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 20% van het meerdere als bedoeld onder a, en de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen na uitbreiding in totaal niet meer bedraagt dan 130 m2;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 14.1 , meer in het bijzonder:

  • a. voor bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. voor aan huis gebonden beroepen buiten het bouwvlak;
  • c. voor aan huis gebonden bedrijven;
  • d. voor een bed & breakfast;
  • e. voor recreatieve bewoning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiewoning';
  • f. permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • g. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • h. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  • i. voor het plaatsen van woonwagens ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats" op een afstand van minder dan 3 meter uit de bestemmingsgrens;
  • j. voor paardenbakken.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.6.1 Aan huis gebonden bedrijf

Behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf uitgesloten' kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 14.5 ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden bedrijf, mits:

  • a. de bedrijfsmatige functie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. ten hoogste 40% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen en de totale oppervlakte die voor deze functie gebruikt wordt niet meer dan 35 m2 bedraagt;
  • c. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. er geen belemmering optreedt voor nabij gelegen functies;
  • f. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. het parkeren uitsluitend op eigen terrein mag plaatsvinden, mits blijkt dat dit geen onevenredige druk legt op deze parkeervoorzieningen.

14.6.2 Bed&breakfast

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 14.5 voor de uitoefening van bed & breakfastactiviteiten, met dien verstande dat:

  • a. woondoeleinden als hoofdactiviteit gehandhaafd blijft;
  • b. de bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. het aantal recreatieverblijven ((slaap)kamers) niet meer bedraagt dan 2;
  • d. er maximaal een (gezamenlijke) gemeenschappelijk ruimte, uitgezonderd verkeersruimtes, is toegestaan;
  • e. het parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  • f. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • g. maximaal 30% van het totale woonoppervlak van de bestaande woning met eventuele bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor bed&breakfast;
  • h. naast de bed & Breakfast geen andere recreatieve functies zijn toegestaan, anders dan aanvullende services (zoals het verstrekken van warme maaltijden en fietsenverhuur) ten behoeve van de B&B gasten;
  • i. de bed & breakfastvoorziening niet als zelfstandige (woon)eenheid functioneert en derhalve geen keuken/ kookvoorziening op de slaapkamers en in de gemeenschappelijke ruimte is toegestaan.

14.6.3 Afhankelijke woonruimte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 14.5 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen een aanwezig gebouw, met een maximale gebruiksoppervlakte van 70 m2;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijbehorend bouwwerk dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

Artikel 15 Leiding - Brandstof

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een brandstofleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de leiding.

15.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 15.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, onder de voorwaarden dat:

  • a. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 15.1 omschreven doeleinden;
  • b. alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen, zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen horen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het aanbrengen van andere leidingen dan waarop deze dubbelbestemming toeziet;
  • e. het aanbrengen, vellen en of rooien van bomen of beplantingen, welke dieper wortelen dan 0,75 meter.

15.4.2 Uitzondering op verbod

Het onder 15.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

15.4.3 Afwegingskader

Een in 15.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. het behoud van een veilige ligging van de brandstofleiding en de continuïteit van de functie van de brandstofleiding zijn gewaarborgd;
  • b. met het oog op een zorgvuldige afweging door Burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Leiding - Gas " aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het transport van gas via een hogedruk aardgastransportleiding en hogedruk gasvoedingsleiding;
  • b. de bescherming, het beheer en het onderhoud van de leidingen;

waarbij de bestemmingsbreedte 4 meter bedraagt, gemeten aan weerszijden uit het hart van de leiding.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Op de voor “ Leiding - Gas " aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringzekerheid.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 16.2 , mits de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter bedraagt, onder de voorwaarden dat:

  • a. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 16.1 omschreven doeleinden;
  • b. alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen, zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen horen.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • c. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van andere leidingen dan waarop deze dubbelbestemming toeziet;
  • f. het aanbrengen, vellen- en of rooien van diepwortelende bomen of beplantingen;
  • g. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het verrichten van grond roeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  • i. diepploegen.

16.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 16.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het aanbrengen, vellen- en of rooien van bomen of beplantingen zoals genoemd in de beplantingslijst in bijlage 5.

16.4.3 Afwegingskader

Een in 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. het behoud van een veilige ligging van de gasleiding en de continuïteit van de functie van de gasleiding zijn gewaarborgd;
  • b. met het oog op een zorgvuldige afweging door Burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 17 Leiding - Riool

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Leiding - Riool " aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (en), mede bestemd voor:

  • a. het transport van afvalwater via een rioolwatertransportleiding;
  • b. de bescherming, het beheer en het onderhoud van deze leiding.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op de tot " Leiding - Riool " aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2 , mits de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, onder de voorwaarden dat:

  • a. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 17.1 omschreven doeleinden;
  • b. alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen, zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen horen.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • c. het aanbrengen van andere leidingen dan waarop deze dubbelbestemming toeziet;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen, vellen- en of rooien van bomen of beplantingen, welke dieper wortelen dan 0,75 meter.

17.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 17.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.4.3 Afwegingskader

Een in 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. het behoud van een veilige ligging van de gasleiding en de continuïteit van de functie van de gasleiding zijn gewaarborgd;
  • b. met het oog op een zorgvuldige afweging door Burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten.

18.2 Bouwregels

Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk de bodem van gronden aangewezen voor de

'Waarde - Archeologie 1', zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1988, ongeacht de diepte onder het maaiveld zal worden verstoord, dient op grond van art. 11 en 14 van de Monumentenwet 1988 een vergunning te worden overlegd van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van de Minister van OCW (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het algemeen verstoren van de bodem ongeacht de diepte, tenzij een specifieke diepte is toegestaan in een kennisgeving (de zg. Richtlijn vrijstelling vergunningplicht) van de Minister aan de eigenaar van het monument ter gelegenheid van de aanwijzing van het monument;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • d. het uitvoeren van grondwerk;
  • e. voor zover niet omgevingsvergunningplichtig het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het verlagen van het waterpeil;
  • j. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • k. het tot onder maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.

18.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 18.3.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • c. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden.

18.3.3 Voorwaarden

De in 18.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend na overlegging van een vergunning van de Minister van OCW volgens artikel 11 Monumentenwet 1988.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden van zeer hoge waarde en terreinen met hoge waarde, historische dorpskernen.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen
  • a. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' voor meer dan 0,5 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 100 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgravingen te worden uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie 2' voor meer dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 100 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgravingen uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • c. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' een Buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan , inpassingsplan of beheersverordening art. 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo of wijziging bestemmingsplan conform art. 3.6 lid 1 onder a Wro noodzakelijk is voor meer dan 0,3m (binnen de bebouwde kom) of 0,5 m (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 100 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgravingen te worden uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

19.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het onder 19.2.1 genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,5 meter;
  • b. het buiten de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,3 meter;
  • c. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 cm onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • g. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • h. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • i. het verlagen van het waterpeil.

19.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 19.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. binnen de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,5 meter onder het maaiveld;
  • b. buiten de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,3 meter onder het maaiveld;
  • c. waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en/of de ontwikkeling minder dan 100 m² bedraagt;
  • d. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • g. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • h. op gronden die door het college van Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • i. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
    zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • j. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

19.4.3 Voorwaarden

De in 19.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

dan wel;

  • b. voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor overige AMK-terreinen

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
  • a. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3' voor meer dan 0,5 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 250 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgravingen te worden uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie 3' voor meer dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 250 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgravingen uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • c. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3' een Buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan , inpassingsplan of beheersverordening art. 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo of wijziging bestemmingsplan conform art. 3.6 lid 1 onder a Wro noodzakelijk is voor meer dan 0,3 m (binnen de bebouwde kom) of 0,5m (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 250 m².
  • d. aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgravingen te worden uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

20.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het onder 20.2.1 genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,5 meter;
  • b. het buiten de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,3 meter;
  • c. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 cm onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • g. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • h. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • i. het verlagen van het waterpeil.

20.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. binnen de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,5 meter onder het maaiveld;
  • b. buiten de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,3 meter onder het maaiveld;
  • c. waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en/of de ontwikkeling minder dan
    250 m² bedraagt;
  • d. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • g. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • h. op gronden die door het college van Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • i. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
    zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • j. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

20.4.3 Voorwaarden

De in 20.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

dan wel;

  • b. voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 4

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met een hoge archeologische verwachtingen.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen
  • a. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' voor meer dan 0,5 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 500 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
    Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie 4' voor meer dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 500 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • c. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' een Buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan , inpassingsplan of beheersverordening art. 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo of wijziging bestemmingsplan conform art. 3.6 lid 1 onder a Wro noodzakelijk is voor meer dan 0,3m (binnen de bebouwde kom) of 0,5m (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.

21.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het onder 21.2.1 genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend bureauonderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,5 meter;
  • b. het buiten de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,3 meter;
  • c. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 cm onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • g. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • h. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • i. het verlagen van het waterpeil.

21.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 21.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. binnen de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,5 meter onder het maaiveld;
  • b. buiten de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,3 meter onder het maaiveld;
  • c. waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en/of de ontwikkeling minder dan
    500 m² bedraagt;
  • d. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • g. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • h. op gronden die door het college van Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • i. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
    zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • j. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

21.4.3 Voorwaarden

De in 21.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

dan wel;

  • b. voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 5

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met een middelhoge archeologische verwachtingen.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen
  • a. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5' voor meer dan 0,5 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
    Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie 5' voor meer dan 0,4 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
    Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • c. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5' een Buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan , inpassingsplan of beheersverordening art. 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo of wijziging bestemmingsplan conform art. 3.6 lid 1 onder a Wro noodzakelijk is voor meer dan 0,4m (binnen de bebouwde kom) of 0,5m (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 2.500 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

22.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het onder 22.2.1 genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend bureauonderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,5 meter;
  • b. het buiten de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,4 meter;
  • c. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 cm onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • g. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • h. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • i. het verlagen van het waterpeil.

22.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 22.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. binnen de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,5 meter onder het maaiveld;
  • b. buiten de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,4 meter onder het maaiveld;
  • c. waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en/of de ontwikkeling minder dan
    1.000 m² bedraagt;
  • d. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • g. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • h. op gronden die door het college van Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • i. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
    zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • j. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

22.4.3 Voorwaarden

De in 22.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

dan wel;

  • b. voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 6

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met lage archeologische verwachtingen maar met een kans op een bijzondere dataset.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Algemeen
  • a. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 6' voor meer dan 0,5 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Leidraad voor beekdalen (Rensink2008).
    Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie 6' voor meer dan 0,4 m onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Leidraad voor beekdalen (Rensink2008).
  • c. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 6' een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan, inpassingsplan of beheersverordening art. 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo of wijziging bestemmingsplan conform art. 3.6 lid 1 onder a Wro noodzakelijk is voor meer dan 0,4 m (binnen de bebouwde kom) of 0,5 m (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 2.500 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Leidraad voor beekdalen (Rensink2008).

23.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het onder 23.2.1 genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend bureauonderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,5 meter;
  • b. het buiten de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,4 meter;
  • c. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 cm onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • g. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • h. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • i. het verlagen van het waterpeil.

23.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 23.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. binnen de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,5 meter onder het maaiveld;
  • b. buiten de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,4 meter onder het maaiveld;
  • c. waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en/of de ontwikkeling minder dan
    1.000 m² bedraagt;
  • d. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • g. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • h. op gronden die door het college van Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • i. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
    zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • j. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

23.4.3 Voorwaarden

De in 23.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureuaonderzoek uitgevoerd volgens de Leidraad voor beekdalen (Rensink2008);

dan wel;

  • b. voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 7

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met lage archeologische verwachtingen.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen
  • a. Op gronden aangewezen met 'Waarde - Archeologie 7' gelden voor eventuele verstoringen een algehele vrijstelling.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 7' een Buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan , inpassingsplan of beheersverordening art. 2.12 lid 1
    onder a onder 3 Wabo of wijziging bestemmingsplan conform art. 3.6 lid 1 onder a Wro noodzakelijk is voor meer dan 0,4 m (binnen de bebouwde kom) of 0,5 m (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 25.000 m² aan Burgemeester en Wethouders een rapport (quickscan of bureauonderzoek) te worden overlegd met betrekking tot de risico's voor het bodemarchief.

24.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in 24.2.1 onder b genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een quickscan/bureauonderzoek dan wel inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 7', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • d. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • g. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 cm onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • h. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • i. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • j. het verlagen van het waterpeil.

24.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 24.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. waarbij de oppervlakte van het plangebied minder dan 25.000 m² bedraagt;
  • b. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • c. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • e. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • f. op gronden die door het college van Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • g. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
    zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • h. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

24.4.3 Voorwaarden

De in 24.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. aan Burgemeester en Wethouders een rapport (quick scan of bureauonderzoek) wordt overlegd met betrekking tot de risico's voor het bodemarchief;
  • b. indien uit het onder punt 1 genoemde onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied risico's zijn voor het bodemarchief, kan alsnog een rapport worden verlangd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
  • c. indien uit het onder punt 2 genoemde onderzoek blijkt de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een aanlegvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning voorschriften verbinden, zijnde:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 25 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden voor zover die bepaald worden door:

  • a. de architectonische waarden van de afzonderlijke gebouwen;
  • b. de historisch bepaalde rangschikking en samenhang van de gebouwen, waaronder mede begrepen bestaande open ruimtes tussen de gebouwen;
  • c. de landschappelijke inpassing van de gebouwen.

25.2 Bouwregels

Er mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande stedenbouwkundig beeld, voor zover betrekking hebbend op:

  • a. voorgevels;
  • b. goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  • c. de breedte en de indeling van de voorgevel van de gebouwen;
  • d. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van de gebouwen;
  • e. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan situering, afmetingen en kapvormen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de instandhouding en herstel van het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving van de bebouwing;
  • c. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden;

Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op het behoud van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of wijzigen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanbrengen, vellen- en of rooien van bomen of beplantingen, welke dieper wortelen dan 0,75 meter.

25.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 25.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

25.4.3 Afwegingskader

Een in 25.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  • b. met het oog op een zorgvuldige afweging door Burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Welstands-/ Monumentencommissie.

Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Waarde - Cultuurhistorie " aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende cultuurhistorische elementen zoals rijksmonumenten en beeldbepalende (karakteristieke) panden als opgenomen in de lijsten in de bijlagen 3 en 4.

26.2 Bouwregels

Op de voor “ Waarde - Cultuurhistorie " aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in onderliggende bestemming, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd indien daardoor het stedenbouwkundig beeld en de cultuurhistorische waarde niet wezenlijk wordt aangetast.

26.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
26.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning op de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", de rijksmonumenten en beeldbepalende panden geheel of gedeeltelijk te slopen onder de voorwaarden dat:

  • a. het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken;
  • b. bij de aanvraag om sloopvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen dient een bouwhistorisch onderzoek te worden overgelegd;
  • c. over het verzoek om sloopvergunning dient de Monumentencommissie om advies te worden gevraagd.

26.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 26.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  • b. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds sloopvergunning is verleend;
  • c. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor bouwvergunning is verleend.

26.3.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 26.3.1 kan worden verleend indien:

  • a. indien uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld;
  • b. indien uit een onderzoek als genoemd onder a blijkt dat de aanwezige waarden worden verstoord dan wel vernietigd, maar:
    • 1. wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen;
    • 2. documentatie plaatsvindt van de te slopen waarden;
    • 3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.

Artikel 27 Waarde - Ecologie (POG)

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Waarde - Ecologie (POG) " aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ecologische verbindingszone ten behoeve van de verbetering van de migratie van plant en dier tussen afzonderlijke leefgebieden.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

Op de voor " Waarde - Ecologie (POG) " aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken van geringe omvang, welke geen belemmeringen opleveren voor de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. het oppervlak per bouwwerk ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 meter mag bedragen;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het bebossen van gronden;
  • d. het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • e. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • f. het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen.

27.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 27.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden, voor zover de afweging reeds heeft plaatsgevonden in het kader van de toepassing van de Keur van het Waterschap.

27.3.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 27.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 28 Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS)

28.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS) zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden.

28.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden opgericht.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2 teneinde bouwwerken op te richten conform de overige voor deze gronden geldende bestemming(en), mits door deze bouwwerken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen significante aantasting van de natuurlijke waarden ontstaat of kan ontstaan.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en parkeerterreinen (> 60 m²);
  • b. het egaliseren, ophogenen afgraven van gronden;
  • c. het dempen van sloten, drainage, graven en reconstructie van watergangen;
  • d. de aanleg ondergrondse leidingen;
  • e. het vellen en rooien van houtopstanden (uitgezonderd fruitbomen);
  • f. het diepploegen (dieper dan 30 cm onder maaiveld);
  • g. het bebossen en beplanten met houtopstanden / aanleg boomkwekerijen en sierteelt.

28.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 28.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;

28.4.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 28.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet significant worden aangetast dan wel:

  • a. de mogelijkheden voor het herstel van de daar bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • b. indien er een natuurbeschermingswetvergunning is verkregen.

Artikel 29 Waarde - Erosieremmend element

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Erosieremmend element" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor de instandhouding en uitbreiding van waterremmende en erosiebeperkende landschapselementen.

29.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.2.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of versterken van landschapselementen;
  • b. het beplanten van lijnvormige en vlakdekkende beplanting zoals, singels, lanen, houtwallen, graften e.d.

29.2.2 Uitzondering

Het in 29.2.1 genoemde verbod geldt niet voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

29.2.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 29.2.1 zijn slechts toelaatbaar indien door de werken en werkzaamheden, dan wel gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden van waterremmende en erosiebeperkende landschapselementen.

Artikel 30 Waarde - Natura 2000

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natura 2000' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden van de landschaps- en natuurwaarden en het voorkomen van verslechtering en verstoring van de aanwezige natuurlijke habitats.

30.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden opgericht.

30.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2 teneinde bouwwerken op te richten conform de overige voor deze gronden geldende bestemming(en), mits door deze bouwwerken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen significante aantasting van de natuurlijke waarden ontstaat of kan ontstaan.

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en parkeerterreinen (> 60 m²);
  • b. het egaliseren, ophogenen afgraven van gronden;
  • c. het dempen van sloten, drainage, graven en reconstructie van watergangen;
  • d. de aanleg ondergrondse leidingen;
  • e. het vellen en rooien van houtopstanden (uitgezonderd fruitbomen);
  • f. het diepploegen (dieper dan 30 cm onder maaiveld);
  • g. het bebossen en beplanten met houtopstanden / aanleg boomkwekerijen en sierteelt.

30.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 30.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;

30.4.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 30.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet significant worden aangetast.

Artikel 31 Waarde - Kwetsbaar reliëf

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Kwetsbaar reliëf" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor behoud van de aanwezige hoogteverschillen in de bodemopbouw, aanwezig in de vorm van holle wegen en graften.

31.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 31.1 , meer in het bijzonder:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het bebossen van gronden;
  • c. het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen.

31.3.2 Uitzondering op verbod

Het in 31.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werkzaamheden die plaatsvinden op gronden waar ter plaatse geen karakteristiek element is gelegen;
  • c. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

31.3.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 31.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige hoogteverschillen in de bodemopbouw.

Artikel 32 Waterstaat - Beschermingszone watergang

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (basisbestemming), met voorrang mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang of regenwaterbuffer.

32.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 32.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

32.3.2 Afwegingskader

Een in 32.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 32.1 bedoelde watergang;
  • b. de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.

32.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

32.4.3 Afwegingskader

Een in 32.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor de waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.

Artikel 33 Waterstaat - Waterberging

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor;

  • a. herinrichting van de watergang alsmede het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden en ecologische relaties;
  • b. tijdelijke opvang en berging van water.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

33.2 Bouwregels

Op de voor " Waterstaat - Waterberging " aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterberging' van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud, met dien verstande, dat de bouwhoogte van deze bouwwerken ten hoogste 3 meter mag bedragen.

33.3 Afwijken van de bouwregels
33.3.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 33.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

33.3.2 Afwegingskader

Een in artikel 33.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, alsmede de in artikel 33.1  genoemde waarden, en onder de voorwaarde dat voorafgaand advies wordt gewonnen van de beheersinstantie van de betreffende watergang.

 

33.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden voor:

  • a. opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.

33.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.5.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiïngen;
  • b. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken en taluds.

33.5.2 Uitzondering op verbod

Het in artikel 33.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. normale en onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, vrijstelling/ontheffing/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

33.5.3 Afwegingskader

De in artikel 33.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast danwel de mogelijkheden voor het herstel van die doeleinden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Burgemeester en Wethouders verstrekken eerst dan een omgevingsvergunning nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 35 Algemene bouwregels

35.1 Ondergronds bouwen
35.1.1 Algemeen

Binnen de fundering van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de woning is het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan tot maximaal 3 m. diep, onder de voorwaarden dat:

  • a. deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal de op grond van de bestemming toegestane oppervlakte bouwwerken bovengronds.

35.1.2 Afwijking

De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in artikel 'Natuur - Landgoed' en artikel 'Natuur' gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:

  • a. de bebouwde oppervlakte van ondergrondse en bovengrondse bebouwing tezamen niet meer mag bedragen dan 400 m²;
  • b. de verticale diepte maximaal 3 m mag bedragen.

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

36.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:

  • a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  • c. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.

36.1.1 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:

  • a. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen:
    • 1. die, voor zover het aardgastransportleidingen betreft, een diameter hebben van minder dan 4" en/of een druk van minder dan 40 bar;
    • 2. die, voor zover het transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie betreft, een diameter hebben van minder dan 4";
    • 3. waarvoor, indien en voor zover voor de aanleg een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     is vereist, deze is verleend.

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

37.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland
37.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland" geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens dienen voor de bescherming van de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. De regels ter bescherming van de bodem, zoals vermeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3 van de Omgevingsverordening Limburg zijn in het Bodembeschermingsgebied Mergelland van toepassing.

37.1.2 Bouwregels

Er mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd.

37.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

37.2 milieuzone - stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat onderstaande functies niet zijn toegestaan:

  • a. lawaaisporten;
  • b. nieuwvestiging van intensieve recreatie;
  • c. nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid;
  • d. laagvliegbewegingen;

Een geluidsrapport dient te worden overlegd wanneer nieuwe functies zijn gepland binnen het stiltegebied.

37.3 specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' gelden in afwijken van de bouwregels de bestaande maatvoeringen als toegestane maxima.

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

38.1 Afwijken

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels omgevingsvergunning kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten (uitgezonderd woningen), bouwperceelgrensafstanden met ten hoogste 10%;
  • b. het afwijken van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%, mits:
    • 1. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
    • 2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • c. voor het plat afdekken van gebouwen, mits:
    • 1. de noodzaak daartoe vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is aangetoond;
    • 2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
  • d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
    • 4. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen;

Een en ander met dien verstande dat wanneer het gronden betreft die zijn gelegen binnen de bestemmingen “Leiding - Gas" en "Leiding - Riool" het bepaalde in de desbetreffende artikelen in acht wordt genomen.

  • e. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor luchtvaartdoeleinden zoals plaatsmarkeringen, de richtings- en afstandinformatie voor vliegtuigen, de luchtverkeersbeveiliging en metereologische informatie, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 16 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt van 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 20 meter;
  • f. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • g. het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van de weg, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • h. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;
  • i. het oprichten van antenne-installaties, met dien verstande dat deze voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsnotitie "ANTENNEBELEID 2012" van de gemeente Vaals (d.d. 18 december 2012);
  • j. het gebruik van (een deel van) de hoofdbebouwing of bijbehorend bouwwerk voor een vakantiewoning, mits:
    • 1. sprake is van een monumentaal of karakteristiek pand, teneinde deze bebouwing te behouden voor de toekomst;
    • 2. het aantal recreatiewoningen niet meer dan 2 bedraagt en maximaal plaats biedt aan 4 personen per woning;
    • 3. per vakantiewoning een maximum vloeroppervlakte van 100 m² geldt;
    • 4. de vakantiewoning inpandig wordt gerealiseerd. Dit houdt in dat uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de vakantiewoning niet is toegestaan;
    • 5. geen (gedeeltelijke) sloop van monumentale bebouwing mag plaatsvinden ten behoeve van de vakantiewoning;
    • 6. de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of architectonische waarden van de (aangrenzende) gronden en gebouwen niet in het geding komen;
    • 7. de recreatieve activiteit geen ernstige of onevenredig hinder oplevert voor het woonmilieu in de directe omgeving;
    • 8. gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 9. er dient te worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving, onder andere voor wat betreft brandveiligheid.

38.2 Afwegingskader

Een in 38.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 39 Algemene procedureregels

39.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:

  • a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
  • b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
  • c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
  • d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
  • e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.

Artikel 40 Overige regels

40.1 Rangorde dubbelbestemmingen

40.2 Andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 41 Overgangsrecht

41.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

41.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 42 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Vaals.