direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op 16 april 2012 is het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Vaals vastgesteld. Vervolgens is tegen dit besluit beroep ingesteld en heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 13 maart 2013 (met zaaknummer 201206742/1/R1) uitspraak, die als bijlage 1 is bijgevoegd, gedaan en het besluit van de gemeenteraad vernietigd, voor zover het betreft:

  • het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap", voor zover toegekend aan het deel van het perceel Harles 15, zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart I;
  • het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel Cottessen 12;
  • het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "bed & breakfast" voor het perceel Holset 80;
  • het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische hoofdstructuur", voor zover toegekend aan de gronden zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart II.

Daarnaast is gebleken dat de juridische regeling zoals deze was vastgelegd in het in april 2012 vastgestelde bestemmingsplan in de praktijk niet (voldoende) aansloot op de regeling zoals deze door de gemeente Vaals was voorzien. Als gevolg waarvan er voor is gekozen om het bestemmingsplan in z'n geheel te herzien middels het nu voorliggende bestemmingsplan "Buitengebied 2013".

Uiteraard is ook de doelstelling van dit bestemmingsplan nog steeds om te komen tot een actueel, uitvoerbaar (overzichtelijk en goed bruikbaar in de praktijk) en handhaafbaar planologisch-juridisch kader. Daarnaast is ook dit plan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar en voldoet aan de meest recente IMRO-standaard, namelijk versie 2012.

De algemene herziening borduurt daarnaast voort op het thans vigerende bestemmingsplan uit april 2012, waarin reeds een aantal gemeentelijke, regionale en provinciale beleidsdocumenten was verwerkt, dat richting geeft aan de inhoud en vorm van het herziene bestemmingsplan. Ook is gebruik gemaakt van de destijds uitgevoerde inventarisatie van de aanwezige functies in het plangebied.

Opgemerkt wordt dat wanneer wordt verwezen naar het bestemmingsplan buitengebied 1998 er wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", vastgesteld 30 maart 1998 en goedgekeurd 17 november 1998 en de bijbehorende partiële herziening bestemmingsplan "Buitengebied 2000", vastgesteld 13 maart 2000 en goedgekeurd 31 oktober 2000.

1.2 Proces

De basis voor het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" vormt het in in 2012 opgestelde plan met alle daaraan ten grondslag liggende informatie.

Gelet op de aard van de in de herziening meegenomen ontwikkelingen, die in paragraaf 4.2.1 zijn opgesomd, is er voor gekozen om het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage te leggen en de vooroverlegpartners uitsluitend schriftelijk op de hoogte te stellen van de herziening.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader komt in hoofdstuk 3 aan bod, gevolgd door de gemeentelijke beleidsuitgangspunten in hoofdstuk 4.

De planologische randvoorwaarden worden beschreven in hoofdstuk 5.

De juridische aspecten en uitvoerbaarheid van het plan worden in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7 behandeld. In hoofdstuk 8 ten slotte wordt ingegaan op de inspraak het vooroverleg en de te doorlopen procedure.

1.4 Plangebied

Het plangebied omvat het merendeel van het buitengebied van de gemeente Vaals. In onderstaande afbeelding is het plangebied in breder verband te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0001.png"

Ligging van het plangebied in groter verband

Het plangebied "Buitengebied 2013" wordt 'aan de buitenzijde' deels begrensd door de gemeentegrens, op enkele stukken tevens landsgrens zijnde en de komgrens van de kern Vaals. Daarnaast vallen de stedelijke gebieden buiten het plangebied. Hiertoe horen de kernen Lemiers, Vaals en Vijlen.

Bij de bepaling van de plangrens is gebruik gemaakt van de reeds bestaande plangrens.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Op basis van de digitale inventarisatie, terreinverkenning en literatuurstudie wordt de huidige situatie van het plangebied in dit hoofdstuk beschreven. Tezamen met de rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke hoofdlijnen van beleid (zie hoofdstuk 3) vormt dit samen de basis voor de beleidsdoelstellingen (en daarmee ook de visie voor het plangebied) voor de komende tien jaar (planperiode) op bestemmingsplanniveau.

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Zuid-Limburg wordt al zo'n 7.000 jaar bewoond. De bewoning vond meestal plaats in de beekdalen. De vochtige beekdalbodems waren in gebruik als weidegrond en hooiland, terwijl de hellingen en terrasranden plaats boden aan akkerbouw. In de eerste eeuwen van de Romeinse tijd waren ook de lössplateaus bevolkt. De plateaus bestonden in de vroege middeleeuwen echter weer grotendeels uit bos en ook de gebieden tussen de bewoonde dalen waren dicht bebost (Malenbos, Vijlenerbos).

Vaals is al heel lang bewoond. Bij het Vijlenerbos zijn grafheuvels gevonden uit de Bandkeramiekcultuur (5300 tot 4900 voor Christus), en bij Lemiers resten van Romeinse villa's.

In de vroege middeleeuwen concentreerde de bewoning zich in de dalen van riviertjes zoals de Geul en de Selzerbeek. Hier lagen onder andere de nederzettingen Lemiers en Vaals. Ook de kleinere zijdalen kenden reeds in de vroege middeleeuwen bewoning zoals bijvoorbeeld Vijlen.

In documenten wordt Vaals voor het eerst genoemd in 1041. De plaats heeft dan de naam Vals of Vallis, wat dal betekent. Destijds schonk keizer Hendrik III goederen (land) aan het St. Adelbertstift in Holset, Lemiers, Vijlen en Mamelis. Om deze landerijen te onderscheiden van het land in Aken werd er gesproken van "in Vallis" (in het dal) en op de berg (Aken). In die tijd lag het centrum van de huidige gemeente niet in de kern Vaals maar in het dorpje Holset.

Tijdens het Weense congres werd besloten dat Aken bij Pruisen en Vaals bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd zou worden. Toen België zich in 1830 onafhankelijk verklaarde behoorde Vaals van 1830 tot 1839 bij België.

Een belangrijke ontwikkeling in de 19e eeuw was het ontstaan van straatdorpen langs (doorgaande) wegen. Deze straatbebouwing ging in sommige gevallen de oudere bewoning geheel overheersen. De dorpen Lemiers, Vaals en Vijlen zijn hier voorbeelden van. Aan het begin van de 20e eeuw besloot men deze ontwikkeling actief tegen te gaan.

De akkers van de vroegmiddeleeuwse nederzettingen in de beekdalen lagen op de hellingen van de beekdalen en op de terrasranden. De verkaveling was kleinschalig en onregelmatig. De vochtige beekdalbodems werden gebruik als weidegrond en hooiland. De in de vroege middeleeuwen nog dicht beboste plateaus waren in gebruik als weidegrond.

Toen in de late middeleeuwen de plateaus werden ontgonnen tot vruchtbare landbouwgronden, ontstonden de grote open landbouwcomplexen, die kenmerkend zijn voor Zuid-Limburg. De verkaveling van deze akkercomplexen wordt gekenmerkt door kleinere percelen van verschillende omvang. Om de erosiegevoeligheid op de steilere hellingen tegen te gaan heeft men in vroeger tijden heggen aangeplant. Materiaal dat door erosie de helling afvloeide, werd tegengehouden door deze heggen. Aan de onderzijde van deze heggen spoelde het materiaal eveneens weg, wat de vorming van een soort traptrede tot gevolg had. Deze steilrandjes fungeerden als perceelsscheidingen en worden aangeduid als graften. Deze komen in grote getale voor in het plangebied. De heggen die op de graften stonden, werden vaak gebruikt als brand- en geriefhout. Tevens komen er in het plangebied zogenaamde holle wegen voor. Dat zijn wegen die zijn ontstaan door uitschuring van water. Deze wegen zijn uniek in Nederland.

In de 20e en 21e eeuw is toerisme en recreatie een belangrijke economische drager in de gemeente Vaals. Het landschap en de natuur die zich binnen het plangebied bevinden zorgen voor een aantrekkelijk gebied dat aantrekkingskracht heeft op toeristen en recreanten. Binnen het plangebied bevinden zich veel recreatieve routes en allerlei faciliteiten op het gebied van toerisme en recreatie.

In 2005 is het gebied tussen Vaals en Gulpen door de stichting Natuur en Milieu gekozen als mooiste landschap van Nederland en bekroond met 5 sterren.

2.2 Bestaande functies en waarden

Kenmerkend voor (het buitengebied van) de gemeente Vaals is het reliëfrijk gebied, de bossen, de karakteristieke bebouwing en het kleinschalig landschap. De gemeente Vaals is gelegen in het nationaal landschap Zuid-Limburg. Nationale Landschappen zijn échte Nederlandse landschappen. Ze hebben elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen en vertellen daarmee het verhaal van het Nederlandse landschap. Het plangebied is gelegen in nationaal landschap Zuid-Limburg. Het gebied wordt gekenmerkt door holle wegen, plateaus, steile hellingen en vakwerkboerderijen. Ook graften, kapelletjes, hoogstamboomgaarden en kruisbeelden zijn typisch voor deze omgeving. Water, vruchtbare löss, silex, kalksteen en het reliëf zijn lange tijd bepalend geweest voor de menselijke bewoning. Het cultuurhistorisch erfgoed is uitzonderlijk gaaf en gevarieerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0002.png"

Cultuurhistorische woning

In de volgende subparagraaf wordt ingegaan op de functionele aspecten van het plangebied: wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, recreatie, groen en verkeer. In een bestemmingsplan voor het landelijk gebied zijn de functies één van de twee belangrijkste invalshoeken. Onder functies worden de economische gebruiksfuncties van het landelijk gebied verstaan, zoals de land- en tuinbouw, ook recreatie, wonen en andere economische functies in het buitengebied.

De waarden zijn de andere belangrijke invalshoek. Waarden zijn aanwezige kwaliteiten op het gebied van landschap, natuur en cultuurhistorie, abiotiek en milieuaspecten. Deze waarden worden behandeld in de tweede subparagraaf.

2.2.1 Functies
2.2.1.1 Wonen

In het plangebied wordt op beperkte schaal gewoond. De woonbebouwing in het buitengebied is voor een belangrijk deel gesitueerd in linten en kleine clusters. Daarnaast zijn binnen het plangebied een aantal voormalige agrarische bedrijfswoningen in gebruik als burgerwoning.

De woonbebouwing heeft in visueel opzicht een belangrijke invloed op het landschapsbeeld. Veel van de bebouwing betreft historische bebouwing.

Qua typologie bevat het buitengebied overwegend kleinschalige boerderijachtige gebouwen. Het bouwvolume kan sterk variëren maar het basispatroon van de
gevelgeleding is kleinschalig, overwegens twee lagen met kappen. Grootschalige agrarische bedrijven (vanaf jaren zestig) vormen groot contrast door schaal, gevelindeling en materiaal. Kleur en materiaal van baksteen, incidenteel streekeigen natuursteen en vakwerkbouw versterken de belevingswaarde van het gebied. Detaillering is vooral bij oudere en monumentale panden verfijnd (vakwerkbouw, daklijsten en raamlijsten in Kunradersteen wanden).

Naast de uiterlijke vorm zijn ook de functies die in de bebouwing plaatsvinden van invloed op het functioneren van de totale gemeente.

2.2.1.2 Land- en tuinbouw

Huidige situatie

In de gemeente Vaals zijn veruit de meeste agrarische bedrijven actief in de graasdiersector. Hierna volgen de tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven en bedrijven waar meerdere bedrijfsvormen voorkomen.

Totaal aantal bedrijven (2008)   Akkerbouwbedrijven   Tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven   Graasdierbe- drijven   Gewassencom- binaties   Gewassen/vee- teeltcombina- ties  
35   3   4   25   1   2  

Verdeling van de bedrijven naar hoofdactiviteit – Vaals 2008 (Bron: CBS statline)

Ruimtelijk gezien liggen de agrarische bedrijven sterk verspreid over de gemeente Vaals. Grote concentraties van agrarische bedrijven zijn niet in het plangebied aanwezig. In en direct rond de bestaande natuurgebieden is het aantal agrarische bedrijven beperkt. De omliggende gronden zijn wel overwegend in agrarisch gebruik (akker of weiland).

Het grondgebied van de gemeente Vaals kent een gevarieerde samenstelling. Duidelijk is te zien dat de beekdalen en het reliëf een invloed hebben op de soort grond die er in de gemeente voorkomt. Op de hogere delen in het zuiden zijn voornamelijk vuursteenhellingronden te vinden. Verder naar het noorden en in de beekdalen zijn daalbrikgronden (met siltige leem), poldervaaggronden, ooivaaggronden, löss-, terras- en kalksteengronden aanwezig. De bodemsoorten zorgen voor een afwisselende abiotische structuur waar verschillende flora- en fauna op voorkomen. De agrarische sector moet rekening houden met de versschillende grondtypen (percentage humus). Daarnaast moet men omgaan met verschillende hellingspercentages en erosiegevoelige gronden.

Naast de externe productie-omstandigheden zijn de bedrijfseconomische omstandigheden van groot belang voor de landbouwkundige situatie. Belangrijke factoren hierbij zijn de bedrijfseconomische grootte en voor de meeste landbouwbedrijfstypen de oppervlakte cultuurgrond. Een goede indicatie van de economische bedrijfsomvang is het aantal Nge'. Voor de gemeente Vaals is de verdeling van het aantal bedrijven over de Nge klassen weergegeven in onderstaande tabel.

  bedrijfsgrootte in Nge  
  3<8   8<20   20<40   40<70   70<100   >100  
Absoluut   35   3   5   5   7   8   7  
Percentage   100%   8,8%   14,3%   14,3%   20%   40%   17,5%  

Verdeling van de bedrijven naar Nge-grootte (klassen) - Vaals 2008 (Bron: CBS statline)

Uit deze tabel blijkt dat het grootste deel van de bedrijven een omvang heeft tussen de 70<100 Nge.

Het merendeel van de bedrijven als volwaardig (>70 Nge) aangemerkt kan worden. Een klein deel van de bedrijven kan als hobbymatig omschreven worden (<12 Nge) .

Ontwikkelingen 1995-2008

Met behulp van de CBS-cijfers van de afgelopen jaren kan een goed beeld verkregen worden van de ontwikkelingen in de landbouw binnen een gemeente in een bepaalde periode. Voor de gemeente Vaals is daarbij gekeken naar de periode 1995-2008. Van belang zijn met name veranderingen van de hoofdbedrijfstypen en de economische grootte van de bedrijven (in Nge en oppervlakte).

Door de wet- en regelgeving en de ontwikkelingen van de laatste jaren in de agrarische sector vindt steeds vaker extensivering, verbreding en schaalvergroting plaats.

In onderstaande tabel is ontwikkeling in de verdeling over de hoofdbedrijfstypen weergeven.

Jaartal   Totaal aantal bedrijven   Akkerbouwbedrijven   Tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven   Graasdierbedrijven   Hokdierbedrijven   Combinaties  
1995   50   6   4   36   1   3  
2005   38   3   3   27   0   5  
2008   35   3   4   25   -   3  
 
1995   100%   12%   8%   72%   2%   6%  
2005   100%   8%   8%   71%   0%   13%  
2008   100%   8,6%   11,4%   71,4%   -   8,6%  

De ontwikkeling van het aantal bedrijven per sector (Bron: CBS statline)

Uit bovenstaande tabelblijkt dat het totale aantal bedrijven in de periode 1995-2008 is afgenomen van 50 bedrijven naar 35 (-15). Deze afname is niet gelijkmatig verdeeld over de verschillende bedrijfstypen. Bij graasdierbedrijven is absoluut gezien de grootste afname. Procentueel gezien is de graasdiersector nog steeds de grootste sector.

De daling van het aantal landbouwbedrijven is een landelijke trend die zich ook voortzet in de gemeente Vaals. Dat deze daling zich voornamelijk bij de graasdierbedrijven voordoet is geen verassing. De druk van toerisme, landschap en natuur in combinatie met stijgende kosten en vermindering van opbrengsten kan hier de oorzaak van zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de combinatiebedrijven stijgen. Door een neventak te beginnen kunnen agrarische ondernemers hun inkomstenderving beperken en aanvullen met de opbrengsten van een neventak.

Jaartal   Nge   3<8   8<20   20<40   40<70   70<100   >100  
1995   50   3   18   6   5   7   11  
2005   38   4   6   4   8   7   9  
2008   35   3   5   5   7   8   7  
 
1995   100%   6%   36%   12%   10%   14%   22%  
2005   100%   11%   16%   11%   21%   18%   24%  
2008   100%   9%   14%   14%   20%   23%   20%  

Ontwikkeling van de grootte van agrarische bedrijven in Nge-klassen (Bron: CBS statline)

Er is procentueel een afname te zien van voornamelijk bedrijven die in de klasse van 8<20 Nge zijn opgenomen. De categorie 3<8 Nge laat echter een lichte stijging zien. Er is een sterke stijging van het aantal bedrijven in de klassen 40<70 Nge en 70<100 Nge. Het is gezien de schaalvergroting in de landbouw waarschijnlijk dat een deel van de kleinere bedrijven die zijn blijven bestaan, zijn doorgegroeid naar een volwaardig bedrijf (> 70 Nge).

2.2.1.3 Niet-agrarische bedrijvigheid

Naast agrarische activiteiten vinden er in het buitengebied van de gemeente Vaals ook diverse niet-agrarische activiteiten plaats. Een aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor niet-agrarische bedrijvigheid. In het plangebied bevindt zich tevens een aantal niet-agrarische bedrijfsfuncties die in het verleden in het buitengebied ontstaan zijn, zoals een groot tuincentrum, transportbedrijven en nog een aantal overige typen.

2.2.1.4 Recreatieve voorzieningen

In het plangebied bevinden zich diverse voorzieningen. Het drielandenpunt is een belangrijke toeristische trekpleister. Op en rondom het drielandenpunt is een aantal recreatieve voorzieningen en horeca aanwezig.

De bossen in het zuiden van de gemeente zijn een belangrijk fiets- en wandelgebied.

Naast deze sportief-recreatieve voorzieningen zijn er binnen het plangebied enkele horecagelegenheden aanwezig. Het betreft zowel restaurants als cafés. Beiden zijn in beperkte aantallen aanwezig. Daarnaast zijn binnen het plangebied een aantal verblijfsrecreatieve bedrijven gelegen. Dit varieert van vakantieparken tot minicampings. Buiten de plangrens zijn nog twee grote vakantieparken gelegen (ten oosten van Vijlen en ten westen van Vaals).

2.2.1.5 Verkeer, openbaar vervoer, fiets en parkeren

De belangrijkste verkeersverbinding binnen het plangebied is de N278 aan de noordzijde van het plangebied. Deze weg heeft is de hoofdontsluitingsweg van het plangebied. Andere wegen die belangrijk zijn voor het plangebied zijn de L260 (Duistland richting Aachen), de Epenerbaan en de Gemmenicherweg. De wegen vormen tevens een belangrijke route dóór het plangebied. Voor de verschillende deelgebieden en bebouwingsconcentraties daarbinnen bestaat nog een aantal secundaire hoofdontsluitingswegen.

De maximumsnelheid op het grootste deel van de wegen in het buitengebied bedraagt 80 km/ uur. Op sommige wegen geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur en een enkele waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km/ uur. Deze laatste wegen bestaan voornamelijk uit uitlopers van het stedelijk gebied, en wegen nabij de bebouwde kom, voornamelijk van Vaals.

Het parkeren ten behoeve van de (agrarische) bedrijven in het plangebied en de woningen vindt voor het overgrote deel op eigen erf plaats.

Het openbaar vervoer in het buitengebied van de gemeente Vaals is slechts zeer beperkt ontwikkeld. Er is geen directe aansluiting met het nationale of internationale spoornetwerk. Een aantal buslijnen loopt vanuit het busstation van de kern Vaals door in het buitengebied, uitsluitend over hoofdwegen en ter ontsluiting van andere kernen. De busdiensten worden verzorgd door regionale vervoersmaatschappijen.

De in navolgende tabel opgenomen buslijnen met bijbehorende bestemmingen lopen door het plangebied:

Nummer buslijn   Van   Naar  
43   Vaals   Heerlen  
49   Vaals   Valkenburg  
50   Aachen (via Vaals)   Maastricht  
61   Vaals   Gulpen  
149   Vaals   Drielandenpunt  

Overzicht openbaar vervoer per bus per maart 2009

Het fietsverkeer in het buitengebied bestaat voor een belangrijk deel uit bewoners en werknemers uit het buitengebied, die per fiets hun bestemmingen bezoeken. Daarnaast wordt het fietsverkeer vooral in de lente- en zomermaanden voor een belangrijk deel gevormd door recreatiefietsers. Enkele structuren in het buitengebied maken onderdeel uit van het provinciale fietsknooppuntennetwerk. Hiermee kunnen de recreanten hun eigen route in het gebied bepalen. In het buitengebied zijn slechts in beperkte mate afzonderlijke fietsstructuren aanwezig. Vrijwel altijd zijn deze gecombineerd met wegen voor het gemotoriseerd verkeer.

2.2.2 Waarden

Voor het plangebied zijn verschillende waarden in kaart gebracht. In onderstaande paragraaf worden de verschillende waarden zoals deze op de kaarten staan aangegeven toegelicht.

2.2.2.1 Landschappelijke, natuur- en hydrologische waarden

Natuur en landschap

De volgende natuurlijke en landschappelijke waarden zijn in het bestemmingsplan opgenomen:

  • Bestemming natuur;
  • Graften en holle wegen;
  • Erosiegevoelig gebied;
  • Waarde – Natura 2000;
  • Waterstaat - Waterberging.

Deze kaart is ontstaan vanuit het oude bestemmingsplan, en de gegevens die waterschap Roer en Overmaas en Staatsbosbeheer hebben aangeleverd. Hieronder wordt per legenda-eenheid een korte beschrijving gegeven.

Landschappelijke- en natuurwaarden waarden

Het beeld van de gemeente Vaals wordt bepaald door het hooggelegen en beboste plateau van Vijlen (170 – 230 m + NAP), dat tot de oude schiervlakte van de Ardennen behoort. Het gebied wordt doorsneden door talrijke beek- en droogdalen waardoor een reliëfrijk landschap is ontstaan. Een groot deel van de gemeente wordt in beslag genomen door het Vijlenerbosch complex, bestaande uit de Vaalserberg, het Preusbosch, het Schimperbosch, het Malensbosch, het Holsetterbosch, het Kerperbosch, het Vijlenerbosch en het Elzetterbosch en enkele graslandenclaves. Met ongeveer 650 ha vormt het in Nederland het grootste aaneengesloten bosgebied op een bosgroeiplaats die (ver) voor 1800 al met bos bedekt was. Een groot gedeelte van het plangebied is dan ook begrensd als Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). Zo betreft de Selzerbeek een beek met een 'specifiek ecologische functie (sef)' en kent daarmee de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de waardevolle elementen van dit gebied gewaarborgd te blijven.

Begroeide en onbegroeide graften

Graften zijn ontstaan doordat men bij ontginningen smalle stroken bos dwars op de hellingrichting spaarde om erosie van de akkers tegen te gaan. Ook werden graften later aangelegd. Omdat de grond aldus aan de bovenzijde van de graft werd bewaard en die aan de onderzijde wel wegspoelde ontstond er een steilte of knik in het terrein. Graften die beplant zijn worden begroeide graften genoemd. In onderstaande afbeelding is een schematische weergave van graften weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0003.png"

Schematische weergave graften

Erosiegevoelige gebieden

Erosie door water is een proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regen-druppels en afstromend water worden losgemaakt en getransporteerd, hetzij laags-gewijs over een grote oppervlakte, hetzij geconcentreerd in geulen of ravijnen. Dit leidt onder meer tot een afname van de bodemkwaliteit en -productiviteit, maar ook tot belangrijke schade door modderoverlast in stroomafwaarts gelegen (woon)gebieden. Water kan verder nog een breekeffect meebrengen. Als gevolg van het achterblijven van water in kleine openingen kan in een vorstperiode - door de eigenschappen van - het water uitzetten en daarmee de breuk verder vergroten.

Bodemerosie

Bodemerosie ontstaat door bewerking van de bodem. Bijvoorbeeld als een akker (gelegen op een helling) op een bepaalde manier wordt geploegd. Tijdens het ploegen zullen de bodemdeeltjes opgetild worden door de ploeg, om daarna terug te vallen. Bij dit terugvallen zullen de bodemdeeltjes door de zwaartekracht lager op de helling terechtkomen dan ze oorspronkelijk lagen. Deze vorm van erosie zorgt voornamelijk voor erosie bovenaan de akker, terwijl er onderaan de akker voornamelijk sedimentatie plaats heeft. Ook zullen convexiteiten (bulten) en concaviteiten (dalen) binnen in de akkers weggewerkt worden. Het belangrijkste gevolg is de afname van de bodemkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0004.png"

Figuur 4.2: Wateratlas

Beheersmaatregelen

Er zijn diverse beheersmaatregelen om erosie te voorkomen. Een belangrijke factor is het in stand houden van de begroeiing en het voorkomen van stromend water.

Beheersmaatregelen bij natuurlijke begroeïng:

  • het niet in een keer rooien van een bos perceel
  • op zeer steile heuvels en bergen, het aanplanten van bomen, alsook het reduce-ren van bomen tot hakhout: hierdoor valt de boom niet om wat de daarbij be-horende erosie voorkomt.

Wanneer op heuvels landbouw bedreven wordt, dan zijn de volgende beheersmaatregelen mogelijk:

  • ploegen volgens de hoogtelijnen.
  • het snel herbeplanten van braakliggende grond. (zeker in de winter en tijdens de regenseizoenen)
  • het bouwen van dammen langs de hoogtelijnen om de grond vast te leggen.
  • het plaatsen van stroken groen langs een hoogtelijn om de grond en het water in op te vangen.
  • overgaan tot "niet kerende" landbouw (dus niet ploegen)
  • het plaatsen van opvangbekkens waarin het water tot rust komt en de grond neerslaat.

Vertaling in het bestemmingsplan

Erosie is zeker geen waarde, maar wel zeer waardevol om op te nemen op de kaarten.

Op 18-6-1991 is door G.S. van Limburg het "voorlopig toetsingskader bestrijding bodemerosie en wateroverlast" vastgesteld. Het bevat onder meer richtlijnen voor de planvorming door de betrokken overheden en instanties. In dit verband is de aanlegvergunningvereiste voor het omzetten van grasland in bouwland op helling envan meer dan 15o van belang. Deze maatregel is opgenomen om te voorkomen dat er bouwlanden op de erosiegevoelige steile hellingen komen. Graslanden houden de bodem meer vast en bevorderen de infiltratie van het hemelwater.

Bij het achterhalen van de erosiegevoelige hellingen boven de 15o is gebruik gemaakt van recente karteringen ten behoeve van het landinrichtingsgebied Mergelland-Oost. De kaarten zijn verwerkt tot een hellingsklassenkaart die als een losse bijlage bij het onderzoeksrapport zit.

In principe zijn alle hellingen steiler als 15o als differentiatievlak aangemerkt, op deze regel zijn echter enkele uitzonderingen gemaakt:

  • Kleine gebiedsdelen die op zich wel voldoen aan het criterium van 15o maar gelegen zijn temidden van gronden waarbij het erosiegevaar afwezig danwel zeer beperkt is (hellingshoek tot 5o) zijn niet op de kaart ruimtelijke en functionele karakteristiek gezet. Reden hiervoor is dat in de praktijk altijd een aanlegvergunning zal worden afgegeven voor relatief vlak gelegen graslandpercelen waarin slechts een fractie een steile hellingshoek heeft. Het gevaar voor het ontstaan van bodemerosie is in dergelijke gevallen beperkt en wordt bovendien verkleind door andere erosiebeperkende maatregelen die door de landbouworganisaties worden voorgeschreven.
  • Verder zijn alleen die steile hellingen aangeduid die in agrarisch gebruik zijn en ook als zodanig bestemd zijn. Gebieden die een natuurbestemming hebben worden door de algemene regels voldoende beschermd.

Beleidsrichting gemeente

Het beleid van het waterschap zal overgenomen worden met betrekking tot verdroging. De erosiegevoelige gronden zijn door middel van een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Deze gronden worden rechtstreeks beschermd middels een aanlegvergunningenstelsel. Werkzaamheden die van (negatieve) invloed zijn op de erosie moeten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.

Meander- en- inundatiegebieden.

De gehele gemeente Vaals is aangegeven in het POL als infiltratiegebied. Deze gebieden betreffen de veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot in de grond wegzakt ren daarmee de grondwatervoorraad aanvult. Binnen de infiltratiegebieden zien we slechts onder bepaalde voorwaarden ruimte voor toekomstige vestiging en mogelijke concentratie van intensieve functies, zoals intensieve landbouwvormen en stedelijke en industriële functies. Beperking van de infiltratiecapaciteit, zowel kwalitatief als kwantitatief, moet worden voorkomen. In deze gebieden streeft de provincie naar het, onder kwalitatieve randvoorwaarden, optimaal benut-ten van de infiltratiecapaciteit (gestreefd wordt 80% afkoppeling van regenwater in nieuwbouwprojecten).

De meanderzones zijn opgenomen in de legger van de primaire wateren van het Waterschap Roer en Overmaas. Binnen de meanderzone geldt de Keur. Voor nieuwe (bouw)activiteiten is een Keurvergunning nodig bij het waterschap. Er wordt géén gebruik gemaakt van de voorbeeldvoorschriften water in bestemmingsplan van waterschap Roer en Overmaas, aangezien deze nog niet zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Alleen de bestaande bebouwing binnen de meanderzone wordt positief bestemd.

Bij beken (waterschap Roer en Overmaas) worden, naast de 'reguliere' beschermingszone, een aantal ander soorten zoneringen gehanteerd. In dit geval gaat het om een zogenaamde 'meanderzone' en een 'inundatiegebied'. De meanderzone is een zone rond de rivier waarbinnen het meanderende karakter moet worden behouden of ontwikkeld. Het is een uitvloeisel van het (waterschap)beleid. Binnen deze zone gelden bepaalde (verbods) bepalingen die voortvloeien uit de keur. Een inundatiegebied vervult een functie in het tijdelijk bergen van overtollig water. In de situatie bij Roer en Overmaas zijn specifieke (verbods)bepalingen opgenomen in de keur voor de inundatiegebieden, waarmee de functie van deze gebieden wordt beschermd. Deze functie wordt beschermd middels de bestemming waterstaat-waterberging.

Bufferzones

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" dient, in het kader van het herinrichtingsplan Mergelland Oost, rekening te worden gehouden met de aanleg van nieuwe regenwaterbuffers. Er worden wijzigings- en/of afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor de onderliggende bestemmingen (meestal agrarisch). De regenwaterbuffers en het inundatiegebied, komen in beheer en eigendom van het waterschap. De regenwaterbuffers, waar het waterschap eigenaar van is, hebben primair een waterhuishoudkundige functie (bestemming Water). Er wordt via beheersmaatregelen rekening gehouden met eventuele ecologische en landschappelijke waarden ter plaatse van de buffer.

2.2.2.2 Archeologische en cultuurhistorische waarden

In opdracht van de gemeente Vaals heeft BAAC bv voor het gehele grondgebied van
de gemeente een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een
archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de
verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te
verwachten archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans.

Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de
bodem aanwezig kunnen zijn. Door aan de verwachtingskaart beleidsadviezen te
koppelen, ontstaat een kaart die gebruikt zal worden om een archeologisch beleid te
kunnen voeren.

De archeologische verwachtingszones in de gemeente zijn bepaald door gebruik te
maken van speciaal voor de Zuid-Limburgse regio ontwikkelde modellen. Het betreft
een hybride-model, opgebouwd uit drie submodellen waarin de afstand tot water
(model 1), de relatie tussen de bekende vindplaatsen en de landschappelijke context
(model 2) en de mate van erosie (model 3) bepalend zijn. Middels deze zowel
inductieve als deductieve data is gekomen tot een degelijke verwachtingskaart waarbij
rekening is gehouden met zo veel mogelijk aspecten die van invloed kunnen zijn op de archeologie.

Na een gedegen onderzoek naar alle bekende vindplaatsen binnen het grondgebied
van de gemeente, waarbij gebruik is gemaakt van diverse bronnen, is de
vindplaatsenkaart tot stand gekomen. Op deze kaart zijn alle tot nu toe bekende
vindplaatsen geprojecteerd, waarbij indien mogelijk, verschillende waarnemingen zijn
samengevoegd tot één vindplaats. De bekende archeologische waarden zijn ook op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving ervan archeologische
resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. In de tabellen in de bijlagen is daartoe
tevens aangegeven hoe nauwkeurig de ligging van de waarden kon worden bepaald.

De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is
afkomstig van de provincie en van gedetailleerde bodemkaarten. Daarnaast zijn
ontgrondingen te herkennen uit de sterke reliëfverschillen op de gedetailleerde

hoogtekaart van de gemeente. Aan de verwachtingszones is vervolgens een
beleidsadvies gekoppeld, resulterend in een archeologische beleidsadvieskaart.

De historisch-geografische relicten zijn opgenomen op de cultuurhistorische
waardenkaart. Aan deze kaart, waarop tevens de bekende vindplaatsen zijn
geprojecteerd, zijn beleidsadviezen gekoppeld.
De archeologische beleidsadvieskaart kan als instrument worden gebruikt om bij de
keuze van toekomstige bouwlocaties de archeologie zoveel mogelijk te ontzien. In een oogopslag is zichtbaar waar de kans het hoogst is om archeologische resten in de
bodem aan te treffen. Hierdoor kan worden bepaald welke gebieden archeologisch
dienen te worden onderzocht bij de aanvraag van vergunningen voor werkzaamheden
die kunnen leiden tot verstoring van de bodem. Bij een hogere verwachting is
intensiever archeologisch onderzoek noodzakelijk. De gemeente haakt hierbij aan bij
het beleid van de gemeente Valkenburg, omdat dit beleid een praktische insteek heeft.
Kleine bodemingrepen zijn hierbij over het algemeen vrijgesteld van onderzoek. De cultuurhistorische waardenkaart toont aan waar zich waardevolle historischgeografische relicten bevinden die bij de planvorming ontzien zouden moeten worden.


Bovendien heeft de cultuurhistorische kaart ook een archeologisch aspect, omdat veel van de op deze kaart weergegeven locaties potentiële vindplaatsen vertegenwoordigen
met betrekking tot de archeologie van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

Uitgangspunt van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is behoud van
archeologische resten op de locatie waar ze in de bodem voorkomen (in situ). De
gemeente heeft een belangrijke rol bij het behoud en beheer van ondergrondse
archeologische resten. Zo is de gemeente verplicht om bij het opstellen van
bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische
waarden. Tevens dient de gemeente erop toe te zien dat bij bodemingrepen
veroorzaakt door particuliere initiatiefnemers eveneens rekening wordt gehouden met
de bekende en de te verwachten archeologische resten. In de praktijk gebeurt dit door
toetsing van aanvragen voor bouw-, sloop- en aanlegvergunningen in het kader van de
Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bij nieuwe planologische
ontwikkelingen en/of bestemmingsplanprocedures (projectbesluiten) op de in het
bestemmingsplan opgenomen voorschriften. In dergelijke voorschriften kan de
verplichting worden opgenomen tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek
door de aanvrager van de vergunning. Door de archeologische beleidsadvieskaart te
koppelen aan de ruimtelijke ordening creëert de gemeente Vaals een instrument
waarmee aan de bovenstaande eisen kan worden voldaan.

Holle wegen met en zonder bomen en/of beplanting.

Het huidige reliëf in het Zuid-Limburgse heuvellandschap is het resultaat van de natuurlijke dalvorming tijdens het Pleistoceen. Door de eroderende of uitslijpende werking van het rivierwater ontstonden allerlei dalen in het landschap. De eerste bewoners van Zuid-Limburg bouwden hun nederzettingen in de lagergelegen beekdalen. Vanuit deze dorpjes trokken de boeren naar de hoger gelegen akkers op de plateaus. Meestentijds nam men dan de lager gelegen delen van de dalhelling als verbindingsweg. Op den duur ontstond hierdoor een gangbaar pad. In deze laagste punten verzamelde zich echter ook het regenwater dat zich al meanderend, een weg naar beneden zocht.

Het water sleepte op zijn weg naar beneden, naar gelang de hoeveelheid water, nogal wat erosiemateriaal mee. Doordat de holle weg keer op keer omgewoeld werd door hoeven van vee en paarden versnelde dit erosieproces. Hierdoor sleten de dalhellingen die in gebruik waren als verbindingsweg, steeds dieper uit ten opzichte van de hoger gelegen percelen. Zo werd de weg steeds dieper en lager. Gemiddeld betekende dit een uitdieping van twee centimeter per jaar. Bij een flinke onweersbui kon dit wel enkele tientallen centimeters bedragen. Uit oude kaarten blijkt dat zelfs de laatste honderd jaar nog holle wegen zijn ontstaan. Nog steeds hebben de holle wegen de functie van waterafvoer. De lengte en diepte van holle wegen varieert sterk. Aangenomen wordt dat de totale lengte van holle wegen 160 kilometer bedraagt. De diepte van de weg is afhankelijk van de hellingshoek, de lengte van de helling, de grondsoort, het onderhoud en de mate van gebruik. Er zijn holle wegen van een halve meter diep en 20 meter lang, maar er zijn er ook van tien meter diep en twee kilometer lang. De meeste wegen zijn meestal komvormig met op de diepste delen zeer steile wanden die soms zelfs iets overhangen. Wanneer de wanden nauwelijks begroeid zijn, wil het bij een regenbui nog wel eens voorkomen dat de wanden instorten. De samenstelling van de bodemsoorten is eveneens gevarieerd. Bij veel holle wegen zit zand, grind of mergel onder het oppervlakte van löss. De bodemverschillen op een kleine afstand komen uiteindelijk ook weer tot uiting in de begroeiing.

Hoofdstuk 3 Planologische hoofdlijnen van beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de verschillende relevante beleidsaspecten aan de orde welke vanuit de diverse overheden van toepassing zijn op het plangebied.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Europees beleid
3.2.1.1 Kaderrichtlijn water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel grondwater als oppervlaktewater.

De KRW gaat uit van het standstill-principe: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en “de vervuiler betaalt”.

In de periode tot 2009 zijn de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen dienen in 2015 gerealiseerd te zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen de doelen ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden zoals zwemwateren en Vogel- en habitatrichtlijngebieden kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, zullen gemeenten en andere partijen naar verwachting de huidige maatregelen moeten aanscherpen.
In de Kaderrichtlijn Water staan de internationale stroomgebieden centraal. Een internationaal stroomgebied wordt een stroomgebieddistrict genoemd. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde. De gemeente Vaals behoort tot het stroomgebieddistrict van de Maas.
Nederland maakt voor elk van deze stroomgebieden aparte beheersplannen.

In stroomgebiedbeheersplannen worden alle milieudoelstellingen voor het grond- en oppervlaktewater en de beschermde gebieden opgenomen, evenals de maatregelen om deze doelstellingen te bereiken. In 2009 moeten de lidstaten van de EU voor ieder stroomgebieddistrict een eerste stroomgebiedbeheersplan klaar hebben. Dit plan wordt elke zes jaar herzien.

3.2.1.2 Natura2000

Om de biodiversiteit binnen de Europese Unie te behouden en te herstellen is het Natura 2000-beleid opgesteld. Natura 2000 is nog in ontwikkeling en omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992).

Voor Nederland is de feitelijke bescherming geregeld in de Flora en Faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Hier wordt verder op ingegaan in de paragraaf "Rijksbeleid". In 2007 is de aanwijzing van de Natura 2000 gebieden begonnen.

Voor alle plannen, projecten en handelingen die ingrijpen op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied moeten gemeenten een voortoets uitvoeren, eventueel gevolgd door een passende beoordeling.

Met deze Habitattoets moet duidelijk worden gemaakt dat uitvoering van het besluit niet strijdig zal zijn met de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, oftewel inschatten of ten gevolge van het plan zelf dan wel de uitvoering van het plan, de verbodsbepalingen Natura 2000-gebieden zullen worden overtreden. Als dit het geval is, moet zij aannemelijk maken dat daarvoor een vergunning Natuurbeschermingswet zou kunnen worden verkregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0005.png"


Kaart Natura 2000

In de gemeente Vaals ligt het natura2000-gebied Geuldal.

Het Geuldal is met een oppervlakte van bijna 2500 hectaren een van de omvangrijkste Natura 2000 gebieden in ons land. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk.

3.2.1.3 Vogelrichtlijngebieden

De Vogelrichtlijn (VR) heeft tot doel om alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de Europese Unie te beschermen, inclusief en in het bijzonder de leefgebieden van bedreigde en kwetsbare soorten. Kwalificatie van Vogelrichtlijngebieden vindt plaats op grond van in bijlage I van de Vogelrichtlijn genoemde soorten. Voor soorten van bijlage I VR geldt dat het richtlijngebied kan worden aangewezen vanwege het feit dat het een belangrijk broedgebied is, een belangrijk niet-broedgebied is (bijv. een foerageergebied of rustgebied) of vanwege beiden redenen.


Naast het aanwijzen van speciale beschermingszones voor vogelsoorten uit bijlage I van de Vogelrichtlijn, verplicht de Vogelrichtlijn tot het beschermen van 'geregeld voorkomende trekvogels', naast (trekkende) watervogels (artikel 4 lid 2). De leefgebieden van deze soorten bepalen, naast de soorten uit bijlage I, wel mede de begrenzing van de gebieden.


Voor Vogelrichtlijngebieden geldt dat de lidstaten zelf direct gebieden aanwijzen. Nederland heeft in 2004 79 Vogelrichtlijngebieden aangewezen. Deze aanwijzingen hebben plaatsgevonden op grond van de aanwezigheid van 44 soorten uit bijlage I van de Vogelrichtlijn in combinatie met 62 trekkende watervogels. In het aanwijzingsbesluit van het richtlijngebied, staat vermeld vanwege welke soorten en om welke reden het gebied is aangewezen.

Binnen de gemeente Vaals zijn geen Vogelrichtlijngebieden gelegen.

3.2.1.4 Habitatrichtlijngebieden

De Habitatrichtlijn (HR) heeft als doel het in stand houden van de biologische biodiversiteit in de Europese Unie door het beschermen van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Kwalificatie van Habitatrichtlijngebieden vindt plaats op grond van het voorkomen van in bijlage I HR genoemde natuurlijke habitats en de habitats van in bijlage II HR genoemde soorten. Binnen de Habitatrichtlijn worden, in tegenstelling tot de Vogelrichtlijn, in bijlage I en II naast kwalificerende ook prioritaire habitattypen en prioritaire soorten onderscheiden. Dit zijn habitattypen en soorten die gevaar lopen te verdwijnen en waarvoor de Europese Unie bijzondere verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun verspreiding binnen de Europese Unie ligt.

Habitatrichtlijngebieden worden aangemeld door de lidstaat bij de Europese Unie.


Na advies van de EU kan de lidstaat de gebieden vervolgens aanwijzen. Anno 2005 heeft Nederland 141 gebieden aangemeld op grond van het voorkomen van 35 soorten bijlage II en 51 habitattypen bijlage I HR. In de concept-aanwijzingsbesluiten van het richtlijngebied, staat vermeld vanwege welke soorten en typen het gebied is aangewezen.


Het Nederlands-Belgisch grensgebied aan de zuidzijde van de gemeente Vaals is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Het betreft onder meer de gebieden Vijlenerbosch, Malens bosch en Schimperbosch.


Het Geuldal is opgenomen als Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). Het Habitatrichtlijngebied omvat niet alleen bestaande natuurgebieden maar ook gedeelten die daarbuiten vallen. Het leefgebied van de doelsoorten die voor deze gebieden gelden moet instant worden gehouden.


Dat betekent dat bestaande functies en werkzaamheden die binnen deze gebieden aanwezig zijn of uitgevoerd worden mogelijk blijven. Overige werkzaamheden, uitbreiding van functies of functieverandering kunnen niet zonder meer plaatsvin-den in het gedeelte dat is aangewezen als Habitatrichtlijngebied.

3.2.1.5 Verdrag van malta

Om de archeologische waarden in Europa te beschermen is het Verdrag van Malta (Valetta) opgesteld. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. De belangrijkste bepalingen uit het verdrag zijn:

  • Opname van de archeologie in de processen van ruimtelijke ordening (Artikel 5)
  • Financiering van archeologisch onderzoek ten laste van de ontwikkelaar (Artikel 6)
  • Communicatie met het publiek (Artikel 9).

Algemeen geldt de verplichting dat er onderzoek gedaan moet worden wanneer de ondergrond verstoord wordt. Op 19 december 2006 is het wetsvoorstel op de Archeologische Monumentenzorg aangenomen. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd. Op grond van het Verdrag van Malta dienen de aanwezige archeologische waarden in het buitengebied van de gemeente Vaals voldoende bescherming te krijgen.

3.2.2 Rijksbeleid
3.2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De SVIR vervangt o.a. de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en is vastgesteld op 13 maart 2012.

Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

In de structuurvisie geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de rijksoverheid worden ingezet:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-econmische structuur.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor deze 3 hoofddoelen zijn vervolgens de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De structuurvisie biedt geen concrete fysieke uitgangspunten die relevant zijn bij het actualiseren van het bestemmingsplan voor het buitengebied.

3.2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hiermee geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn instrumenten als Planologische kernbeslissingen en concrete beleidsbeslissingen (respectievelijk pkb en cbb) namelijk niet meer beschikbaar. Met het Barro maakt het rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen.

Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.

3.2.2.3 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 geïntroduceerd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een grote aantal soorten en ecosystemen te la-ten voortbestaan. De EHS is onderverdeeld in 3 typen:

  • natte natuur;
  • robuuste verbindingen en
  • nieuwe natuur.

Een aanzienlijk deel van het buitengebied van de gemeente Vaals is aangewezen als EHS. Het betreft met name de zuidelijke helft van de gemeente.

Gemeenten hebben cruciale verplichtingen bij het beschermen van natuur. Zij moeten bij al hun activiteiten rekening houden met beschermde soorten en gebieden.

Deze verplichting komt voort uit wetgeving en rechtspraak. Het betreft activiteiten als het opstellen van plannen, het uitvoeren van projecten en het uitvoeren van handelingen zoals bijv. ten behoeve van onderhoud en beheer. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wro: beschermde natuurmonumenten, Natura 2000 gebieden en gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur.

Met de inwerkingtreding van de herziene Natuurbeschermingswet moet de gemeente bij al haar besluiten rekening houden met de gevolgen van het besluit voor Natura 2000-gebieden. Dit geldt voor alle activiteiten waarvoor een bestuurlijk besluit nodig is.

In de belangrijkste natuurgebieden in Nederland, de Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en habitatrichtlijngebieden en de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, is een 'nee, tenzij-regime' van toepassing met de verplichting tot instandhouding van wezenlijke kenmerken en waarden. Bij onvermijdelijke ingrepen moeten negatieve effecten worden gecompenseerd. In de nationale landschappen is een 'ja, mits-regime' van toepassing. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De nationale landschappen moeten zich sociaal-economisch voldoende kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het gebied behouden blijven of worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. De toegankelijkheid van de groene ruimte moet worden verbeterd en vergroot.

Bij uitvoering van een afwijkings-, wijzigings- of omgevingsvergunningprocedure dient toetsing plaats te vinden aan de externe werking van het initiatief op de natuurwaarden van de aangegeven natuur(beschermings)gebieden. De toetsing houdt in dat de mogelijke effecten die het initiatief heeft op de gebieden in beeld worden gebracht en worden beoordeeld. De toetsing geldt voor het hele plangebied.

3.2.2.4 Belvedére

In de Nota Belvedère (1999) pleiten de ministeries VROM, OCW, LNV en V&W voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Niet door een veto over veranderingen of door het verleden onder te schoffelen. Wel door te zoeken naar wederzijds profijt. De strategie hierbij is die van 'behoud door ontwikkeling'. Een pleidooi om archeologie, monumenten en landschap bron van inspiratie te laten zijn voor beleid, concrete ontwerpopgaven en ruimtelijke plannen. Het doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving én behoud van het cultuurhistorisch erfgoed.

De rijksoverheid introduceerde in de Nota Belvedère 69 Belvedère gebieden en 105 Belvedère steden. Deze gebieden hebben cultuurhistorisch belangrijke waarden en mogelijkheden.

De rijksoverheid selecteerde deze gebieden niet om er een restrictief beleid te voeren. Maar omdat het gebieden zijn met cultuurhistorisch kwaliteiten die benut of gespaard kunnen worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen. Een formeel juridisch beroep doen op de status van Belvedère gebied om bijvoorbeeld bepaalde ontwikkelingen te voorkomen, heeft dan ook geen rechtskracht

Als Belvedère gebieden in het streekplan opgenomen en begrensd zijn, worden ze volgens de Wet Milieubeheer beschouwd als 'gevoelige gebieden'. Voorgenomen ruimtelijke ingrepen zijn dan in veel gevallen MER-plichtig. In de milieueffectrappor-tage moeten dan ook de effecten op de cultuurhistorische waarden worden betrokken

De rijksoverheid nam verschillende Belvedère gebieden op in het ruimtelijk beleid voor Nationale Landschappen. De Nota Ruimte wijst 20 Nationale Landschappen aan. Het zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. De Nationale Landschappen hebben een grote overlap met Belvedère gebieden.

De kwaliteiten van de Nationale Landschappen moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt is 'behoud door ontwikkeling'. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor Natio-nale Landschappen.

Zuid-Limburg, met onder meer het grondgebied van de gemeente Vaals, is aangewezen als Nationaal Landschap en is in zijn geheel binnen een belvedèregebied gelegen. Voor deze gebieden zijn door het rijk 'ja,mits'-regimes vastgelegd en kernkwaliteiten bepaald. Ook zorgt het rijk voor een deel van de financiering van investerings- en beheerskosten. Van de provincies wordt vervolgens verwacht dat zij de begrenzing van de gebieden exact bepalen en planologisch beleid voor het gebied uitwerken.

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Heuvelland zijn:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • groene karakter;
  • reliëf.

In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat dit Nationaal Landschap in samenhang bezien moet worden met de aangrenzende gebieden over de grenzen van België en Duitsland. Tezamen vormt het het grensoverschrijdend gebied Drielandenpark. De aanwezige hoogteverschillen in het Heuvelland zijn uniek voor Nederland.

3.2.2.5 Wet geurhinder veehouderijen

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht geworden. Deze wet vormt sindsdien het toetsingskader voor de milieuvergunning bij geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Als de geuremissie van een dier bekend is, wordt met het verspreidingsmodel de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. De geurbelasting op het geurgevoelig object wordt getoetst aan de normen (in de wet 'waarden' genoemd). Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object.


De gemeenten hebben met deze wet de mogelijkheid om een eigen Geurverordening op te stellen, waarbij afgeweken kan worden van de wettelijk bepaalde geurbelasting.

 

3.2.2.6 Vierde nationaal milieubeleidsplan

In 2001 verscheen het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen op volgende generaties en op mensen in arme landen te stoppen.


Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Verandering kan worden georganiseerd via systeem innovatie.

3.2.2.7 Nationaal waterbeleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Voor de grote rivieren wordt in het Nationaal Waterplan gestreefd naar het handhaven van de huidige afvoerverdeling, het behouden, beschermen en beheren van de bestaande buitendijkse ruimte en wordt gestreefd naar meer ruimte voor de rivier. Daarnaast dient te worden geanticipeerd op hogere rivierafvoeren en een hogere zeespiegel op termijn.

Beleid voor hoog Nederland.

Om de (grond)- watersystemen in 2015 op orde te hebben, zijn maatregelen nodig voor het beperken van wateroverlast en watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en de ecologie. Uitgangspunten hierbij zijn het zoveel mogelijk herstellen van het beekdalsysteem (inclusief overstromingsgebieden in de laagste delen en de sponswerking van brongebieden). Daarnaast is er een stand-stillbeginsel ten aanzien van grondwateronttrekkingen, het gebruik maken van groene inrichtingsmaatregelen en het afstemmen van ruimtelijke functies op de draagkracht van het (grond)watersysteem.

Om het waterbergend vermogen van beekdalen te vergroten is het noodzakelijk dat provincies en gemeenten tijdig ruimte reserveren in structuurvisies en bestemmingsplannen.

In het onderhavige bestemmingsplan voor het buitengebied van Vaals worden de bestaande beekdalen respecteerd. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die het waterbergend vermogen verminderen. Ook zijn geen nieuwe grondwateronttrekkingen voorzien.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten (waaronder het 'natte' gedeelte van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken) samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

De plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" van Vaals is gelegen op grote afstand van de grens van het Waterstaatkundig beheer. Vanuit het hoogwaterbeleid worden er dan ook geen eisen gesteld aan het bestemmingsplan buitengebied voor Vaals.

Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Beleidslijn Grote rivieren

De overstromingen van de Maas in december 1993 en januari 1995 hebben duidelijk gemaakt dat de Maas niet altijd binnen het winterbed blijft zoals dit in de Rivieren-wet 1916 is vastgelegd. Bij (nieuwbouw)plannen langs de Maas dient daarom rekening gehouden te worden met hoge waterstanden.

Op 19 september 1997 werd de circulaire "Bouwen langs de Maas" vastgesteld door Provinciale Staten als provinciaal ruimtelijk beleid. Mede op basis van de resultaten van een in 2005 verrichte evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de beleidslijn "Ruimte voor de rivier" te herzien. De herziening van de beleidslijn draagt de naam "Beleidslijn grote rivieren". Met de herziening van de beleidslijn wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Doelstelling van de "Beleidslijn grote rivieren" is om de beschikbare afvoeren bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

De gemeente Vaals is gelegen op grote afstand van de rivier de Maas. In het buitengebied van Vaals gelden dan ook geen beperkingen als gevolg van de Beleidslijn Grote Rivieren.

3.2.3 Provinciaal beleid
3.2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)

Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voorzover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft.

In Euregionaal verband dient gewerkt te worden aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het gebied: het reliëf, het groene karakter, de schaalcontrasten en de kenmerkende cultuurhistorische elementen.

POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.

Gebiedsgerichte aanpak

In het POL2006 is sprake van een gebiedsgerichte aanpak op meerdere niveaus. Naast een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden wordt een onderscheid gemaakt in 14 beleidsregio's. Voor elke regio is op basis van de gebiedskenmerken en -waarden een ontwikkelingsvisie gegeven. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de beleidsregio Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Het landelijk gebied Zuid-Limburg maakt deel uit van het Drielandenpark. Het is een uniek kleinschalig cultuurlandschap van plateaus, doorsneden met dalen en verspreid liggende natuurgebieden. Het gebied is ook cultuurhistorisch gezien bijzonder rijk. De toeristische sector in het gebied is sterk ontwikkeld.

De provinciale ambitie is om het Nationaal Landschap in samenhang met de stedelijke gebieden te ontwikkelen als een welvarend gebied waar het goed wonen, werken en recreëren is. De maatschappelijke en toeristische voorzieningen staan op een hoog peil terwijl de zorg voor en de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kernkwaliteiten duurzaam is gewaarborgd.

Voor de ontwikkeling van de regio is het belangrijk dat er meer samenhang wordt gebracht in het behoud van een vitale sociaal-economische basis, de ontwikkeling van de groene en cultuurhistorische waarden en het recreatief medegebruik. Voor het Nationaal Landschap is sprake van een 'ja-mits'-beleid.

Door de invulling van EHS en POG krijgen de ecologische en watersystemen en de landschappelijke structuur een robuust karakter. De grondgebonden landbouw zal een overwegend multifunctioneel karakter aannemen en is onder andere van belang als beheerder van het landschap. De toeristische sector ontwikkelt zich verder tot een sterke vrijetijdseconomie die goed inspeelt op het maken van verbindingen met andere sectoren, waaronder zorg.

In de gebiedsgerichte aanpak uit het POL2006 worden voor het Limburgs grondgebied negen perspectieven, met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0006.png"

Uitsnede POL-kaart: perspectieven.

In onderstaande tabel worden de belangrijkste uitgangspunten van de verschillende perspectieven die voorkomen in het buitengebied van Vaals weergegeven.

  Perspectief   Kenmerken   Doelen   Ligging  
P1   Ecologische Hoofdstructuur   De EHS omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch belangrijk water en beken met een specifiek ecolo-ische functie. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis.   Het beschermen en realiseren van een samenhangende robuuste structuur van natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het 'nee-tenzij'-regime. Als dergelijke activiteiten toch toegestaan worden zal compensatie moeten plaatsvinden.   Gehele zuid/ zuidwestelijk deel van het buitengebied, met enkele uitlopers in noordelijke richting langs de Hermansbeek en Zieversbeek.  
P2   Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG)   De POG omvat voornamelijk landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur- en landschapselementen, ecologische verbindingszones, beken met een specifiek ecologische functie, hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter en gronden die in de toekomst een natuurkarakter krijgen.   Het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. De aanwezige waarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen op andere terreinen. Daarnaast ligt de nadruk op het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw.   Gebied aansluitend op de EHS.  
P3   Veerkrachtig watersysteem   Open delen van beekdalen, rivierbed van de Maas en steilere hellingen, voor zover deze geen deel uitmaken van EHS of POG. De gebieden worden gedomineerd door grondgebonden landbouw en zijn overwegend open. In het gebied zijn veel toeristische voorzieningen aanwezig.   Ontwikkeling van functies is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie. Aangezien gestreefd wordt naar verwevenheid van functie kunnen niet altijd de hoogste kwali-teitseisen ten aanzien van bodem en water aan de orde zijn.   Noordelijke band van de gemeente, vanuit de kern Vaals gezien.  
P4   Vitaal landelijk gebied   Deze gebieden worden voornamelijk gedomineerd door de landbouw met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan omgevingskwaliteiten.   Afhankelijk van de omgevingskwaliteit bestaan hier kansen voor de landbouw. Tevens zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristisch sector, verbrede landbouw en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. Versterking van de landschappelijke kwaliteit geldt hierbij als randvoorwaarden voor verdere kwaliteitsontwikkeling van landbouw, toerisme en recreatie. Het belangrijkste doel is het behouden van de landschappelijke kwaliteit en identiteit ter plaatse. Economische ontwikkelingen van landbouw, recreatie en toerisme worden als kans en voorwaarde gezien voor het behoud en de versteviging van (met name) de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in een grote variëteit aan landbouwgebieden.   Enkele zeer beperkte delen in de noordelijke helft van de gemeente.  
P6b   Plattelands- kern Zuid-Limburg   Overwegend kleinschalige kernen. Een aantal grotere kernen (waaronder Vaals) vervult op sommige terreinen een verzorgende functie voor een bredere plattelandsregio.   Om de vitaliteit van de kernen te behouden wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. Tevens wordt ruimte geboden voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal, georiënteerde bedrijvigheid. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. In tegenstelling tot de plattelandskernen in Noord-Limburg (P6a) zijn nieuwe uitleggebieden bij plattelandskernen in Zuid-Limburg niet meer mogelijk.   De kernen Vaals, Vijlen en Lemiers.  

Tabel 11. Overzicht POL-perspectieven, inclusief toelichting

Groene waarden

Volgens de POL-kaart 'Groene waarden' komt in het plangebied een aantal waardevolle groene elementen voor. Het gaat hierbij om de bestaande bos- en natuurgebieden, beheersgebieden en nieuw te ontwikkelen natuurgebieden (waaronder ecologische verbindingszones). De belangrijkste natuurwaarden uit het plangebied liggen aan de zuid- en zuidwestzijde. Hier zijn grote gebieden aangeduid als EHS en POG. De aangeduide nieuwe natuurgebieden zijn eveneens vastgelegd in de Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap. Voor de ecologische verbindingszones zijn de operationele doelen vastgelegd in het Reconstructieplan en de Stimuleringsplannen. Het beleid is in deze gebieden uitdrukkelijk gericht op het realiseren van verbindingszones die de verbreiding, migratie en uitwisseling van soorten tussen en binnen de EHS en POG mogelijk moeten maken. Binnen bepaalde delen van de verbindingszones blijft de (grondgebonden) landbouw ook in de toekomst een belangrijke rol spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0007.png"

Uitsnede POL Groene waarden - Plankaart Zuid, bijgewerkt tot maart 2008

Blauwe waarden

Uit de 'Blauwe waardenkaart' van het POL2006 is af te lezen dat een deel van het plangebied behoort tot de hydrologisch gevoelige VHR-gebieden. Aan de noord- en westrand van de gemeente komt een 'Beek met een specifiek ecologische functie' voor. Daarnaast is er binnen het grondgebied van Vaals een aantal gebieden aangewezen als 'hydrologisch gevoelige natuurgebieden' en '(beek)dalen en laagtes buiten het Maasdal'. De hydrologisch gevoelige gebieden zijn gebaseerd op informatie uit de Ecohydrologische atlas van Limburg (1997). De gebieden die tevens zijn aangewezen als Vogel- of Habitatrichtlijngebied zijn afzonderlijk benoemd.

Bij de beekdalen en laagtes buiten het Maasdal betreft het lager gelegen gebieden waar het neerslagoverschot en vaak ook het kwelwater via beken wordt afgevoerd. Ook hebben deze beekdalen een waardevolle natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische functie. In de beken met een specifiek ecologische functie wordt met voorrang het hoogste ecologisch kwaliteitsniveau nagestreefd. Dit dient ontwikkeld te worden via de realisatie van natuurlijke, systeemeigen processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0008.png"

Uitsnede POL Blauwe waarden, actualisatie 2008

 

Kristallen waarden

Blijkens de kaart 'Kristallen waarden' van het POL2006 komt binnen het plangebied een aantal verschillende beschermingsgebieden voor. Het gehele gebied is benoemd als 'bodembeschermingsgebied Mergelland'. Daarnaast zijn grote delen aangewezen als 'stiltegebieden'.

Het 'bodembeschermingsgebied Mergelland' is opgenomen om de kwaliteit van bodem, grondwater en landschap veilig te stellen die voldoet aan de eisen van de aanwezige biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden. Stiltegebieden zijn gebieden die rustig zijn en moeten blijven. Het doel is dat het niveau van door menselijke activiteiten veroorzaakt geluid hier lager is dan 38 dB. Hiertoe zijn regels vastgelegd in de Provinciale Milieu Verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0009.png"

Kristallen waarden Pol 29 juni 2001

3.2.3.2 POL-aanvulling Nieuwe Wro

De POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening heeft de juridische status van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro en vormt de uitvoeringsparagraaf van het POL, zoals ook bedoeld is in de Wro.

De wetgever heeft bepaald dat de provincie in zijn structuurvisie(s) moet aangeven wat de relevante ruimtelijke belangen zijn. POL 2006 en de bijbehorende POL aanvullingen vormen op grond van het overgangsrecht de huidige provinciale structuurvisies. Daarin staan de provinciale belangen genoemd en het beleid dat ten aanzien van die belangen wordt gevoerd. POL 2006 c.s. bevatten evenwel (veel) meer belangen dan alleen ruimtelijke belangen. Het POL is immers een integraal strategisch beleidsplan, waarin naast ruimtelijke ook sociale, economische, milieu- en waterstaatsbelangen zijn verenigd. Voor de uitvoering van het POL onder nieuwe Wro gaat het echter alleen om de provinciale ruimtelijke belangen. Dat zijn aspecten van het provinciaal beleid die geheel of gedeeltelijk een ruimtelijke implicatie hebben. Die belangen zijn in de Belangenstaat opgenomen.

De Provinciale belangenstaat dient ervoor om vast te stellen of er een provinciaal belang bij een bestemmingsplan of projectbesluit is betrokken. Niet in alle gevallen waarbij een provinciaal belang aan de orde is, hoeft overigens de provincie bij het vooroverleg betrokken te worden. Ten aanzien van deze gevallen is een Uitzonderingenlijst opgesteld.

In het plangebied spelen belangen zoals verwoord in de Provinciale Belangenstaat. Overleg met de provincie overleg vooraf (op basis van artikel 3.1.1. Bro) is derhalve noodzakelijk.

3.2.3.3 POL-aanvulling Nationaal Landschap zuid-Limburg

Aanleiding voor de POL-aanvulling is het aanwijzen van het Heuvelland Zuid-Limburg als Nationaal landschap in de op 17 mei 2005 vastgestelde Nota Ruimte.


Het doel van deze POL-aanvulling is om in zo kort mogelijk bestek te zorgen voor de implementatie van het Rijksbeleid met betrekking tot nationale landschappen in het provinciale omgevingsbeleid, het POL-stelsel.


De Nota Ruimte geeft als kernkwaliteiten voor het gebied aan:

  • het reliëf
  • het groene karakter
  • de schaalcontrasten; van zeer open (plateaus) naar besloten (hellingen en beekdalen)


De provincie voegt daaraan - gezien de nadruk in het Rijksbeleid op het belang van behoud van cultuurhistorie in nationale landschappen - toe:

de kenmerkende en gebiedseigen cultuurhistorische elementen.

Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit Reliëf en ondergrond:

Het huidige reliëf inclusief steilranden, met name in kalksteen en andere typisch Zuid-Limburgse gesteenten en afzettingen, graften, holle wegen, droogdalen, grubben, actieve beeklopen van het bergbeektype (komen in Nederland vrijwel alleen in Zuid-Limburg voor) en oude beeklopen, bron- en kwelzones, vochtige watervasthoudende laagtes op de plateaus, overgangen tussen Maasterassen, breuktreden, aansnijdingen van geologische lagen die in Nederland vrijwel beperkt zijn tot Zuid-Limburg.


Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit archeologische objecten en elementen:

Archeologische resten en vindplaatsen uit de prehistorie, vindplaatsen en restanten uit de periode van Romeinse bewoning en vindplaatsen, relicten, restanten en sporen uit de Middeleeuwen. Uit de Middeleeuwen met name: resten van mottes, verdedigingsschansen, kastelen en andere gebouwen, begraafplaatsen en wegen.


Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit historische bouwkunst en historisch-geografische elementen en patronen:

De bewaard gebleven gebouwen (met name kastelen, kerken, kloosters, hoeves, watermolens), ontginnings- en verkavelingspatronen, putten, poelen, driesen, graften, waterlopen (met name molengangen), bebossingen, verdedigingswerken, onderaardse kalksteengroeven, heggen, hoogstamboomgaarden en (al of niet holle) wegen uit de periode tot 1850, met name die kenmerkend zijn voor het Zuid-Limburgse lösslandschap en elders in ons land weinig of in andere vorm of stijl voorkomen.


De belangrijkste gebiedseigen natuurwaarden zijn:

Bronbossen, hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden van terras-steilranden en ontkalkte löss, löss-schraalgraslanden, moerassen en nat schraalgrasland in kwelzones, bronnen met kalkrijke kwel, zink-flora, struweel-, mantel- en zoomvegetaties van kalkrijke bodems, hellingen met een grote dichtheid aan graften, grubben en holle wegen, akkers met typisch Zuid-Limburgse akkerflora, akkercomplexen met typisch Zuid-Limburgse akkerfauna (o.a. Hamster, Geelgors, Grauwe gors).


Visueel-landschappelijke kernkwaliteiten; de openheid van de plateaus versus de beslotenheid in hellingen en dalen. De belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit:

  • de openheid van de plateaugebieden;
  • de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen en droogdalen, met name die hellingen en beekdalen waar typisch Zuid-Limburgse cultuurhistorische en/of ecologische waarden voorkomen zoals hiervoor benoemd. De droogdalen zijn een zo Zuid-Limburgs verschijnsel dat die in feite allemaal gerespecteerd moeten worden. Alleen een verdere accentuering met beplantingselementen is wenselijk.


Er zal op toe gezien worden dat met name wanneer aantasting van de belangrijke landschappelijke kernkwaliteiten aan de orde is een zorgvuldige afweging gemaakt wordt (Ja, mits-beleid voor nieuwe functies en ingrepen).


Daarnaast dient bij het uitwerken van maatregelen ter versterking van de natuur- en landschapskwaliteit (bijvoorbeeld bij de maatregelen die als voorwaarde worden genoemd in het Limburs Kwaliteitsmenu voor het toelaten van rode ontwikkelingen buiten de rode contouren) prioriteit gegeven te worden aan versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten genoemd in de 'POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.


Met een op de aanwezige waarden gerichte bestemming worden de voor het Nationaal Landschap kenmerkende waarden beschermd, behouden en waar mogelijk versterkt:

  • Landschappelijke elementen, waaronder graften en holle wegen, zijn zoveel mogelijk specifiek bestemd (Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf).
  • Waarde - Cultuurhistorie is opgenomen voor historische bouwkunst
  • Natuurgebieden zijn bestemd als natuur, en voor zover de gronden nog in agrarisch gebruik zijn als Agrarisch met waarden - Natuur en landschap.
  • Landschappelijke waarden houden niet op bij bepaalde grenzen. Deze zijn dan ook omschreven in de bestemmingsomschrijving van de verschillende gebiedsbestemmingen.
  • Tevens geeft de bestemming Waarde - Landschappelijke openheid invulling aan de bescherming van de rijksbufferzone.


De Nota Ruimte is het uitgangspunt van het bufferzonebeleid. Het beleid voor de zones is vooral gericht op wat er niet mag. De zones moeten vrij blijven van grootschalige bebouwing, zoals glastuinbouw en intensieve varkens- en pluimveehouderij. Evenmin is er plaats voor nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen. Komende jaren wil het kabinet het beleid verduidelijken en meer recreatie in de bufferzones mogelijk maken. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het landschap open en groen blijft., en recreatie moet in het landschap passen. De bufferzones zijn deel van een netwerk van steden, waarbij meerdere overheden betrokken zijn. De plannen, middelen en doelen vragen daardoor om goede afstemming tussen het Rijk, de provincies en gemeenten. Het Rijk stimuleert daarom overheden en marktpartijen zoals projectontwikkelaars om samen deze gebieden te ontwikkelen. Dat moet voorkomen dat buurgemeenten los van elkaar bedrijventerreinen of woonwijken aanleggen en het open landschap langzaam verdwijnt.

3.2.3.4 POL-aanvulling verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering

De POL-aanvulling Verstelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering heeft de status van een structuurvisie (op grond van de Wro) en is vastgesteld op 18 december 2009 door PS. De POL-aanvulling maakt onderdeel uit van het Provinciaal planstelsel, met daarbinnen POL2006 als het Plan op hoofdlijnen. Gelijktijdig met de ontwerp-POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering is ook de ontwerp-beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu ter visie gelegd.


De vaststelling van de POL-aanvulling en de beleidsregel Limburg Kwaliteitsmenu betekent tevens dat:

  • De POL-aanvulling Ruimte voor ruimte Zuid-Limburg (2004) komt te vervallen;
  • De POL-aanvulling Contourenbeleid Limburg (2005) komt te vervallen, m.u.v de Atlas met contouren voor Zuid-Limburg die in 2009 is geactualiseerd;
  • De POL-uitwerking BOM+ (2004) is komen te vervallen.


Mede in verband met de herstructureringsopgave voor de bestaande woningvoorraad , de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de Rijksbufferzones wordt geen ruimte gezien voor ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties buiten de contour. Binnen het Nationaal Landschap kunnen buiten de contouren van de plattelandskernen, én buiten de Rijksbufferzones, in de periode 2010-2030 nog slechts op beperkte schaal woningen worden ingezet in bestaande linten of clusters, voor hergebruik van vrijkomende agrarische en niet-agrarische bebouwing en nieuwe landgoederen.


Bij realisatie van woningen buiten de contour (anders dan hergebruik van vrijkomende bebouwing) is het Limburgs Kwaliteitsmenu aan de orde (zie verderop). Essentie hiervan is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. De beoogde ontwikkelingen moeten niet alleen goed ingepast worden, maar bovendien gepaard gaan met een 'compensatie' van het verlies van omgevingskwaliteiten. Deze kwaliteitsbijdragen dragen bij aan de realisatie van de Provinciale Ontwikkelingszone Groen.


De ambitie in het POL2006 is een actieve bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg. Bij een select aantal projecten en structuren van bovenregionaal


belang, vaak complex van karakter, wordt een proactieve, ontwikkelingsgerichte rol gekozen. In tal van adviezen zijn de provincies de afgelopen jaren opgeroepen hun rol als regisseur van gebiedsontwikkeling nadrukkelijk op te pakken. De Provinciale Hoofdstructuur, zoals opgenomen in POL2006, geeft in algemene zin aan om welke projecten en structuren het gaat.


Bij gebiedsontwikkeling zet de provincie in op een duurzame ontwikkeling volgens het Cradle-to-cradle (C2C) principe dat uitgaat van het sluiten van kringlopen en het zuinig omgaan met voorraden en energie (zie Beleidskader Duurzame ontwikkeling/ Cradle to Cradle 2008-2011).

3.2.3.5 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

Het Limburgs Kwaliteitsmenu, waarvoor de beleidsmatige basis wordt gegeven in de POL-aanvulling 'Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering', is gebaseerd op het idee dat bebouwingsontwikkelingen in het buitengebied leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies op een kwalitatieve manier moet worden gecompenseerd. De doelstelling is dan ook het combineren van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in Limburg. In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld.

In het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn de bestaande provinciale instrumenten als VORm, Rood voor Groen, Ruimte voor Ruimte en BOM+, geïntegreerd en aangevuld met een aantal nieuwe instrumenten. Een belangrijke verandering hierbij is dat de verantwoordelijkheid en de uitvoering van het Kwaliteitsmenu waar mogelijk in handen van de gemeenten wordt gelegd.

Het Limburgs Kwaliteitsmenu is van toepassing op alle perspectieven voor zover gelegen buiten de getrokken contouren om de kernen. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is ook van toepassing is op ontwikkelingen binnen de grenzen stedelijke dynamiek (P2, P3 en P8-gebieden).

Het Kwaliteitsmenu komt pas aan de orde, nádat is geoordeeld dat een ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse mogelijk is. Vervolgens dient aan de hand van het Kwaliteitsmenu bepaald te worden welke kwaliteitsbijdrage nodig is en/of wat de aard is van de kwaliteitsverbeterende maatregelen die dienen te worden gerealiseerd

Het uitgangspunt van het Limburgs Kwaliteitsmenu is dat ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn, wanneer ze (per saldo) een meer dan evenredige bijdrage leveren aan de kwaliteit van het buitengebied. Naast het leveren van kwaliteit ter plekke, is hiertoe in veel gevallen een extra kwaliteitsbijdrage verplicht. Het bereiken van een goede balans tussen ingreep/ontwikkeling en kwaliteitsverbeterende maatregelen wordt gewaarborgd via normeringen.

Binnen het Kwaliteitsmenu worden verschillende modules onderscheiden, toegespitst op de aard van de aan de orde zijnde ruimtelijke ontwikkeling:

  • nieuwe landgoederen;
  • gebiedseigen recreatie en toerisme;
  • niet gebiedseigen recreatie en toerisme;
  • agrarische nieuwvestiging en uitbreiding;
  • uitbreiding glastuinbouw;
  • uitbreiding bedrijventerreinen;
  • uitbreiding solitaire bedrijven;
  • nieuwe (solitaire) woningen;
  • planmatige woningbouw in uitleggebieden;
  • overige (gebouwde) functies.

De van toepassing zijnde modules dienen door de gemeentes voor haar eigen grondgebied te worden uitgewerkt. Hierover zullen in de visie van de provincie afspraken worden vastgelegd tussen gemeentes en de provincie Limburg. In plaats van rekenmodellen (zoals bij bijvoorbeeld het VORm-beleid), gaat de provincie uit van door haar vastgestelde (minimale) drempelbedragen, welke bij de verschillende ontwikkelingen zo gekozen zijn dat in het algemeen planmatige ontwikkelingen er niet door worden gefrustreerd en dat bij solitaire ontwikkelingen de grondprijs in het buitengebied niet aantrekkelijker wordt dan die in de kernen en op de bedrijventerreinen.

Ook op een aantal ontwikkelingen die zijn meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan is het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing. Hetgeen per ontwikkeling specifiek is toegepast en uitgewerkt.

3.2.3.6 Verordening Wonen Zuid-Limburg

Op 1 juli 2013 hebben Provinciale Staten de "Verordening Wonen Zuid-limburg" vastgesteld. Deze verordening is een tijdelijke regeling, bedoeld om de periode tussen nu en de vaststelling van het POL 2014 te overbruggen.

Doelstelling

Met de verordening wordt beoogd te borgen dat de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil blijft en aansluit bij de vraag van de huidige en toekomstige woonconsument. De vitaliteit en de kwaliteit van wonen en leven in Zuid-Limburg wordt hiermee versterkt. De Verordening moet voorkomen dat de mismatch tussen vraag en aanbod in kwantiteit en kwaliteit verder toeneemt. Dit betekent dat het overaanbod aan woningen niet verder mag toenemen en dat de kwaliteit van nieuwbouw woningen moet voldoen aan de eisen van de huidige en toekomstige woonconsument. Er mogen geen ’ongewenste’ woningen bij komen. Het is echter niet de bedoeling dat de hele woningmarkt 'op slot' gaat. De verordening vormt dan ook de beleidsregel aan de hand waarvan per geval kan worden vastgesteld of er sprake is van een gewenste of ongewenste woningbouwontwikkeling.

Harde, zachte en nieuwe plannen

Er worden drie soorten woningbouwplannen onderscheiden: harde, zachte en nieuwe plannen.

Onder 'harde' plannen worden alle nieuwe woningen verstaan die zijn opgenomen in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen, die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening door de gemeenteraad en burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. Op deze plannen is de verordening niet van toepassing.

Bij de 'zachte' plannen gaat het om initiatieven voor nieuwe woningen die wel al bekend zijn, maar waarvoor nog geen bestemmingsplan (of een daaraan gelijkgesteld plan) is vastgesteld. Het gaat om een breed scala aan initiatieven in allerlei stadia van voorbereiding. Zolang voor het betreffende initiatief nog geen definitief bestemmingsplan is vastgesteld, valt het onder de zachte plancapaciteit. Voor die plannen geldt dat de voorbereidingsactiviteiten mogen worden voortgezet, maar de definitieve vaststelling of vergunningverlening moet vooralsnog worden aangehouden. Die aanhouding duurt totdat er een definitieve regeling in POL 2014 en de Omgevingsverordening Limburg in werking is getreden.

Nieuwe plannen zijn initiatieven die nu nog niet bekend zijn en waarmee dus nog geen rekening is gehouden bij het bepalen van de regionale planvoorraad.

Aanpassing van POL-aanvullingen Nieuwe Wro en VGK

Door het vaststellen van deze verordening wordt het beleid in twee POLaanvullingen gewijzigd.

In de eerste plaats de POL-aanvulling Nieuwe Wro van 2008. Die is opgesteld toen de huidige Wro in werking trad, met daarin de nieuwe mogelijkheid om via een verordening invloed uit te oefenen op de door de gemeenten op te stellen bestemmingsplannen. Destijds is bepaald dat de provincie Limburg dit instrument niet zal inzetten voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid. Nu, bij de voorbereiding van POL 2014, wordt die keuze heroverwogen. Omdat de situatie op de woningmarkt van dien aard is dat POL 2014 niet kan worden afgewacht, wordt met deze verordening vooralsnog tijdelijk van de POL-aanvulling nieuwe Wro afgeweken.

In de tweede plaats de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (VGK) van 2009. Ook dit beleid wordt momenteel eveneens in het kader van POL 2014 aan een heroverweging onderworpen. Op dit moment is er nog geen verordening voor wonen in de provincie Limburg. Een dergelijk instrument werd bij het vaststellen van de POL-aanvulling VGK nog niet nodig geacht. De omstandigheden zijn echter (drastisch) gewijzigd. Vandaar dat er om de hierboven vermelde redenen is besloten om voor Zuid-Limburg de POL-aanvulling op dit punt te herzien en over te gaan tot het vaststellen van onderhavige verordening. Deze herziening is tijdelijk, want zodra POL 2014 wordt vastgesteld, zal er nieuw beleid voor de gehele woningmarkt worden vastgesteld, inclusief de bijbehorende verordening. De nu voorliggende verordening zal alsdan weer worden ingetrokken.

3.2.3.7 Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap

Voor het plangebied is het Stimuleringsplan Natuur, bos en landschap, tevens Natuurgebieds-, Landschapsgebieds- en Beheersgebiedplan Zuid-Limburg-Zuid van toepassing. De Stimuleringsplannen zijn door de provincie opgestelde gebiedsvisies voor natuur, bos en landschap. Ze vormen een uitwerking van hetgeen is vastgelegd in het POL. De doelen van de plannen zijn:

  • een heldere formulering van de doeltypen per deelgebied ten aanzien van natuur, bos en landschap;
  • het stimuleren van een actieve rol van andere organisaties, zoals gemeenten en waterschappen, door duidelijk aan te geven wat de provincie, ten aanzien van natuur, bos en landschap in een bepaald gebied wil;
  • het stimuleren van de uitvoering van acties en maatregelen die bijdragen aan de realisatie van de geformuleerde natuur-, bos- en landschapsdoelen;
  • bieden van een toetsingskader voor de toekenning van provinciale subsidies aangaande natuur, bos en landschap.

Voor het buitengebied van Vaals wordt in het Stimuleringsplan een groot aantal gebieden aangewezen en nader beschreven.

De noordelijke helft van de gemeente is overwegend aangeduid als 'Kleinschalig cultuurlandschap'. Daarnaast liggen hier enkele ecologische verbindingszones en een viertal bosgebiedjes met een belangrijke natuurfunctie. De noordwestpunt van de gemeente is overwegend aangeduid als 'Nieuwe natuur' en 'Kleinschalig cultuurlandschap beheersgebied'. In de zuidelijke helft van de gemeente zijn grote delen aangewezen als 'Bos met een belangrijke natuurfunctie', 'Multifunctioneel bos' en 'Nieuwe natuur'.

Het gebied Vijlernerbosschen, dat vrijwel geheel overeenkomt met het grondgebied van de gemeente Vaals, wordt voornamelijk bepaald door een hooggelegen en bebost plateau. Het gebied wordt doorsneden door talrijke beek- en droogdalen. Daarbij komen er in het gebied veel bronnen voor, voornamelijk gevoed vanuit het eerst watervoerend pakket. Daarnaast herbergt het gebied Nederlands grootste aaneengesloten bosgebied op een bosgroeiplaats die ver voor 1800 al met bos bedekt was.

Voor het gebied gelden 9 ontwikkelingsrichtingen. Enkele belangrijke zijn:

  • behoud en herstel van kenmerkende landschapselementen;
  • behoud, herstel en uitbreiding van de kwel- en bronvegetaties ;
  • herstel van de natuurlijke processen in beekdalen;
  • bosverbindingen realiseren tussen bestaande bosgebieden.

Voor de verschillende gebieden zijn in de Stimuleringsplannen natuurdoeltypen weergegeven. Indien in de toekomst ontwikkelingen gewenst worden binnen het plangebied kan aansluiting gezocht worden bij de natuurdoeltypen uit het Stimuleringsplan. Tevens kunnen de natuurdoeltypen als richtinggevend beschouwd worden bij landschappelijke inpassingsvraagstukken in het gebied.

3.2.3.8 Handreiking Ruimtelijke ontwikkeling Limburg

In de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg' wordt met betrekking tot het buitengebied een aantal beleidslijnen beschreven, en in een aantal gevallen nader uitgewerkt. Onder het 'buitengebied' worden in de Handreiking verstaan de gebieden die in het POL2006 aangewezen zijn als perspectief 1, 2, 3, 4 of 5.

Een beperkt deel van het plangebied behoort, blijkens de Handreiking, dan ook tot het 'Stads- en dorpsgebied'.

Voor het buitengebied gelden 4 belangrijke aandachtspunten:

  • 1. in stand houden van een vitaal landelijk gebied met voldoende dynamische dor-pen om een goed woon- en leefklimaat voor de daar wonende en werkende be-volking te bieden;
  • 2. kwaliteitsslag op tal van terreinen, waaronder natuur, landschap, water, bodem, toerisme, recreatie en landbouw;
  • 3. beheersing en waar mogelijk terugdringing van de verstening van het landelijk gebied met het oog op de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • 4. verbreding en optimalisering van de ruimtelijke structuur van de diverse land- en tuinbouwsectoren.

Voor agrarische bouwkavels geldt een aantal belangrijke uitgangspunten, welke deels consequenties hebben voor de regeling in dit bestemmingsplan. Belangrijke uitgangspunten zijn:

  • indien mogelijk bieden van ontwikkelingsruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, rekening houdend met de omgevingskwaliteiten;
  • zo compact mogelijke bouwkavels, afweging tussen agrarische belangen en an-dere belangen en waarden.

Blijkens de Handreiking zijn voor (semi-)agrarische bedrijven en activiteiten tevens de beleidslijnen zoals verwoordt in het POL2006, de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering en de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu, de Agenda Vitaal Platteland Zuid-Limburg en de beleidsregels Hagelnetten, Teeltondersteunende voorzieningen en Huisvesting buitenlandse werknemers van belang.

Ook voor burgerwoningen in het buitengebied, nieuwe economische dragers en toerisme en recreatie worden aanvullende regels beschreven in de Handreiking. Waar nodig zijn deze regels doorvertaald in de Visie op het buitengebied, die is opgesteld ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan (zie hoofdstuk 4).

3.2.4 Regionaal en gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Woonvisie 2005

De Regionale Woonvisie Maastricht & Mergelland 2005-2009 is een actualisatie van de regionale woonvisie 2000-2004. Er is destijds een aantal knelpunten gesignaleerd ten aanzien van het wonen in onder andere de gemeente Vaals. Deze knelpunten zijn nog steeds helemaal actueel en vormen dan ook het uitgangspunt voor de actualisatie:

  • Ruimtelijke beperking versus kwaliteitsvraag. Er zit spanning tussen de ruimtelijke beperkingen voor het wonen en de ontwikkeling die de kwalitatieve woningbehoefte met zich meebrengt.
  • Toename ouderen en kleine huishoudens. De bevolking vergrijst en het aantal jongeren neemt af. De woningvoorraad is hierop nog onvoldoende toegerust.
  • Scheve verdeling woningvoorraad. De woningvoorraad is niet evenwichtig over de regio verdeeld. De huisvesting van ouderen en jongeren is in Vaals een probleem. Dit doet afbreuk aan het sociale karakter van de kernen.
  • Leefbaarheid in kernen en buurten onder druk. In delen van Vaals zijn een aantal plakken die te maken hebben met een cumulatie van problemen op sociaal, economisch en ruimtelijk fysiek terrein: hoge werkeloosheid, verpaupering, slechte kwaliteit van de woningen en woonomgeving. Via de toekomstige aanpak van bijvoorbeeld het Von Clemontpark wordt hier een start gemaakt.

In de visie zijn verschillende onderwerpen gekozen welke een invulling geven aan de visie op het wonen, dit zijn:

  • woningbouwprogramma;
  • kwalitatieve invulling;
  • herstructurering;
  • huisvesting doelgroepen

Voor het bestemmingsplan is de woonvisie niet van groot belang. Het POL heeft rode contouren rond de kernen getrokken waarbinnen woningbouw mag plaatsvinden. Voor Vaals is voor de periode 2005-2009 uitgegaan van een basisprogramma van netto 125 woningen en een aanvullend ambitieprogramma van 160 woningen, waardoor het hele programma op 285 woningen komt. Buiten de rode contouren mag slechts woningbouw plaatsvinden indien wordt voldaan aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. Dit betekent onder andere dat een (financiële) bijdrage dient te worden geleverd om een ontwikkeling plaats te kunnen laten vinden en dat elders binnen de gemeente of in de regio minimaal één woning wordt weggenomen.

De woonvisie is niet van invloed op dit bestemmingsplan. Er mogen geen extra woningen worden gebouwd in het buitengebied.

3.2.4.2 Welstandsnota

De gemeenten van het welstandsdistrict Mergelland, te weten Eijsden, Gulpen-Wittem, Margraten, Vaals en Valkenburg aan de Geul hebben ervoor gekozen de gezamenlijke afspraken van de vijf gemeenten op het gebied van welstand in één nota samen te brengen.

Het welstandsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijk gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandstoezicht in, in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, maar verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het welstandstoezicht moet daaraan, in alle openheid een bijdrage leveren.

Mochten er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied dan dient er rekening te worden gehouden met de welstandsnota.

3.2.4.3 Nota Economische toekomst van Vaals

In de nota 'Economische toekomst van Vaals' (in opdracht van de werkgroep 'Vaals over 10 jaar' door het ETIL opgesteld) uit september 2000, wordt geconstateerd dat de gemeente Vaals voldoende potenties heeft voor een versterking van de economische structuur, maar dat deze onvoldoende of zelfs niet benut worden. Enkele van de, volgens deze beleidsnota, belangrijkste kansen zijn:

  • voldoende potenties om eigen identiteit te ontwikkelen en belevingswaarde te vergroten, onder andere door relaties tussen de diverse objecten en gebieden in de gemeente Vaals te realiseren;
  • jonge ondernemers binnen de detailhandel die investeren in kwaliteitsverbetering;
  • 'leisure' wordt steeds belangrijker en Vaals heeft voldoende in huis om hier op in te kunnen spelen.

3.2.4.4 Intergemeentelijk structuurvisie

De gemeente Vaals heeft de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul vastgesteld (27 februari 2012).

In de intergemeentelijke structuurvisie worden de strategische keuzes aangaande de ruimtelijke ontwikkeling binnen het grondgebied voor de lange termijn vastgelegd. De gemeenten Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul hebben ervoor gekozen deze structuurvisie samen op te stellen. Het grondgebied van de gemeenten vormt een belangrijk deel van het stroomgebied van de Geul binnen het Heuvelland van Zuid-Limburg. Ondanks de verschillen die er zijn tussen de gemeenten, is er door deze ligging ook sprake van veel overeenkomsten. Het biedt daarom voordelen om een gezamenlijk beleidskader te hebben, waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor de drie gemeenten is vastgelegd en dit beleid op elkaar is afgestemd.

De hoofddoelstelling van de structuurvisie is het geven van een integrale visie voor het grondgebied van de drie gemeenten. Hierin komt op hoofdlijnen de samenhang tussen de (ruimtelijke) aspecten van sectoraal beleid, zoals recreatie en toerisme, economie, volkshuisvesting, natuur, landbouw en mobiliteit tot uiting. De structuurvisie is daarmee een belangrijk kader voor de afweging rondom concrete ruimtelijke beslissingen over de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor de kernen. Leefbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid gericht op de lange termijn zijn hierbij kernbegrippen.

Gemeentelijk kwaliteitsmenu  

De beoogde locatie van een ruimtelijke ontwikkeling en de functie en de verschijningsvorm van deze ontwikkeling zijn bepalend voor de vraag of het gemeentelijk kwaliteitsmenu kan worden toegepast.

Binnen het GMK (de in de structuurvisie beschreven intergemeentelijke uitwerking van het LKM) zijn diverse modules ontwikkeld die bepalen welke kwaliteitsbijdragen en kwaliteitsverbeterende maatregelen voor welke ontwikkeling(en) noodzakelijk zijn.

In een tabel “Kwaliteitsbijdrage per ontwikkeling” is aangegeven welke ontwikkelingen in het kader van het gemeentelijk kwaliteitsmenu in het buitengebied van de gemeenten mogelijk zijn en welke kwaliteitsverbeterende maatregelen of kwaliteitsbijdragen daarbij noodzakelijk zijn.

De kwaliteitsverbetering op basis van het gemeentelijk kwaliteitsmenu kan plaatsvinden door een feitelijke compensatie, liefst tegelijkertijd met het initiatief uitgevoerd door de initiatiefnemer of door een financiële bijdrage in een gemeentelijk kwaliteitsfonds.

3.2.4.5 Kadernota economisch beleid Vaals 2010 Vooruitgang door Actie

De kadernota (mei 2004) is opgesteld met als doel het versterken van de lokale economie door het doelgericht inzetten van ruimtelijke en sociale instrumenten. Uit de analyse blijkt dat toerisme en recreatie en hieraan gelieerde sectoren de belangrijkste drijfveren blijven voor de lokale economie. Voor het verder ontwikkelen van een toeristisch recreatieve sector spelen rust, ruimte, authenticiteit en het zogenaamde 'kleine vertier' (zoals in Vaals op het gebied van kunst en cultuur). Belangrijke speerpunten zijn:

  • op peil houden van het basisvoorzieningenpakket (reeds uitgezet);
  • evenementen;
  • sfeerelementen op (potentieel) toeristische plekken, zoals verlichting, straatmeubilair, muziek en water;
  • het belang van de vele routemogelijkheden, waaronder themaroutes, zoals de wolroute;
  • kleinschalige, innovatieve en vernieuwende plannen door bijvoorbeeld bedrijfsverbreding. Voor verblijfsrecreatie is het belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van en geïnvesteerd wordt in de authenticiteit. Onder innovatieve concepten wordt in elk geval verstaan dat gezocht wordt naar samenwerking en het bieden van arrangementen.

3.2.4.6 Strategische Visie Vaals 2020

In de Strategische Visie Vaals 2020 genaamd "Geef vorm aan Vaals" worden de ambities en het toekomstbeeld voor de gemeenschap Vaals in 2020 geschetst. De gemeente streeft hierbij vooral naar een goed functionerende samenleving. In de strategische visie worden drie speerpunten beschreven: Leefbaarheid in Vaals, Aantrekkelijk wonen in Vaals, Toeristische kwaliteit Vaals.

Leefbaarheid in Vaals:

De gemeente wil een aantrekkelijke woon- en leefgemeente zijn, met een internationaal karakter. Hierbij is een duidelijke oriëntatie op Aken van belang. De opbouw van de bevolking moet evenwichtiger worden maar wel pluriform blijven. De economische motor wordt gevormd door de combinatie van een uniek Drielandenpunt, een hoogwaardig buitengebied, een monumentale kern en een attractief winkelcentrum.

Aantrekkelijk wonen in Vaals:

Een belangrijk onderdeel van de Strategische Visie is het wonen in Vaals. Door de ligging in de nabijheid van natuur, een grote stad en door de internationale sfeer heeft het wonen in Vaals grote mogelijkheden. Er zijn echter te weinig kwalitatief goede woningen, met als gevolg dat de groep mensen die dergelijke woningen zoekt, zich niet in Vaals vestigt. De variëteit moet groter worden om nieuwe bewoners en mensen met meer koopkracht aan te trekken.

Toeristische kwaliteit Vaals:

Het toerisme is belangrijk in Vaals, maar de toeristische sector kan zeker nog groeien. Vaals kan een van de belangrijkste toeristische trekpleisters in de Euregio kan worden. Daarvoor is wel een verdere kwaliteitsverbetering noodzakelijk.

3.2.4.7 Bodembeheersplan en Bodemkwaliteitskaart

Om de stagnatie in bodemgerelateerde projecten op te heffen en op een efficiënte en verantwoorde wijze om te gaan met de diffuse bodemverontreiniging is landelijk beleid ontwikkeld onder de noemer 'Actief bodembeheer'. Het wettelijk kader hiervoor is de vrijstellingsregeling grondverzet. Het bouwstoffenbesluit stelt strenge eisen aan de wijze waarop grond mag worden hergebruikt als bodem, via de Vrijstellingsregeling grondverzet kan ook licht verontreinigde grond als bodem worden toegepast. Om de Vrijstellingsregeling te mogen toepassen moet de gemeente beschikken over een bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan. In het kader hiervan is een samenwerkingsverband opgericht voor de regio Mergelland.

In het bodembeheerplan wordt voor de gemeente Vaals de bodemkwaliteit van landelijk en bebouwd gebied nader toegelicht en worden de regels voor grondverzet binnen de gemeente en binnen de regio Mergelland uiteengezet. Het bodembeheerplan is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Vaals.

Voor het landelijke gebied van Vaals (plangebied) geldt het volgende:

Het bebouwd gebied van voor 1970 wordt beschouwd als bijzonder gebied en is uitgesloten van grondverzet. Met behulp van analysegegevens uit bestaande bodemonderzoeken en aanvullend bodemonderzoek is de feitelijke bodemkwaliteit van de overige drie homogene deelgebieden berekend en in kaart gebracht. Na de statistische analyse van de analysegegevens blijkt dat de bodemkwaliteitskaart voor de boven- en ondergrond op basis van de gemiddelde gehalten in één zone gekarakteriseerd kan worden:

  • een gebied met milieuhygiënisch schone bodem (gemiddelde gehalten < SW1-waarden).

In het bodembeheerplan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van grondstromen en hergebruik op een milieuhygiënisch verantwoorde manier van schone en licht verontreinigde grond als bodem geconcretiseerd. Volgens de Vrijstellingsregeling grondverzet is tussen en binnen alle schone zones in het bebouwd gebied vrij grondverzet toegestaan. Indien de partij her te gebruiken grond afkomstig is van een locatie waar sprake is van 'bijzondere omstandigheden' (verdacht voor bodemverontreiniging in verband met voormalige of huidig gebruik of bekend verontreinigingsgeval) moet de grond eerst worden onderzocht door middel van een partijkeuring. Door de gezamenlijke en uniforme aanpak binnen de regio Mergelland is het bovendien mogelijk grond in het grondgebied van andere gemeenten uit de regio toe te passen, uiteraard binnen de regels uit het bodembeheerplan van de betreffende gemeente.

In het bodembeheerplan komen de volgende onderwerpen aan de orde: wettelijk kader, relatie met Bouwstoffenbesluit en provinciaal beleid, de beschrijving van de bodemkwaliteit, de randvoorwaarden waaronder hergebruik van grond als bodem is toegestaan, tussen welke zones (homogene deelgebieden) van de bodemkwaliteitskaart grond mag worden toegepast als bodem, de bewijsmiddelen en te volgen procedures. Daarnaast zijn de taken en verantwoordelijkheden rondom grondverzet beschreven. Bovendien is kort ingegaan op de voorlichting die de gemeente verstrekt aan bijvoorbeeld particulieren, aannemers en interne gemeentelijke afdelingen. Tenslotte is aangegeven hoe en wanneer de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan beheerd, geëvalueerd en bijgesteld worden. Het bodembeheerplan heeft in principe een geldigheidsduur van 5 jaar.

Bij werkzaamheden die plaats vinden waarbij grondverzet wordt toegepast dient rekening gehouden te worden met het bodembeheerplan.

3.2.4.8 Beleidsregel schuilgelegenheden in het buitengebied

In het buitengebied van Vaals zijn diverse (volwaardige) agrarische bedrijven gelegen. Daarnaast houden een aantal inwoners die woonachtig zijn in het buitengebied, dieren in een meer hobbymatige sfeer. Deze dieren hebben bij felle zon, harde wind en regen beschutting nodig, waardoor een behoefte bestaat om hiervoor schuilgelegenheden te kunnen oprichten. De bouw van allerlei willekeurige bouwwerken in het buitengebied is echter ongewenst.

Gelet op de behoefte van het hobbymatig houden van dieren in het buitengebied heeft de gemeente hier middels het vaststellen (23 april 2013) van een beleidsregel, in het kader van het ruimtelijk beleid, op ingespeeld doormiddel van het scheppen vanvoorwaarden. Uitgangspunt van het beleid vormt dat daar waar mogelijk, de realisatie van schuilgelegenheden in het buitengebied wordt toegestaan.

Het planologische toetsingskader in het buitengebied wordt gevormd door het bestemmingsplan "Buitengebied 2013". Binnen het kader van dit bestemmingsplan heeft deze beleidsnotitie betrekking op schuilgelegenheden op gronden met de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap". De vertaling van deze beleidsregel heeft plaatsgevonden in de artikelen 3.4.9 en 4.4.9 van de regels.

Voor deze gebieden gelden een gebiedsgerichte benadering met als doel de bescherming van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden. Binnen deze gebieden komen in beginsel de gronden die niet gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en feitelijk uit grasland bestaan, ondanks dat de bestemming anders doet vermoeden, in aanmerking voor dit beleid. Schuilgelegenheden in de EHS zijn enkel toegestaan, mits is aangetoond dat er een dusdanig belang is dat de 'nee-tenzij methode' kan worden toegepast met compenserende maatregelen.

3.2.4.9 Antennebeleid gemeente Vaals

Mobiele communicatie maakt in Nederland de laatste jaren een ongekende groei door. Burgers en bedrijven hechten veel belang aan een ruime beschikbaarheid en goede toegankelijkheid van mobiele communicatie. Naast dit algemene belang is er ook een groot maatschappelijk belang voor goede mobiele communicatie, zoals de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Zonder antennes kan er niet mobiel gecommuniceerd worden. Door het toenemende aantal gebruikers en aanbieders van mobiele communicatienetwerken is er sprake van een groeiende vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor antenne-installaties.

Om te komen tot een verantwoorde stedenbouwkundige, landschappelijke en maatschappelijk inpassing van deze masten is beleid ten aanzien van de locatiekeuze noodzakelijk en door de gemeente Vaals vastgelegd in de nota "Antennebeleid gemeente Vaals", vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2012.

Bij plaatsing van antennemasten in het buitengebied, dient zo veel als mogelijk aansluiting gezocht te worden bij de randen van de woonkernen dan wel bij geclusterde bebouwing. Plaatsing bij agrarische bedrijven heeft een pre, mits er sprake is van hoge agrarische bebouwing, niet gelegen in een kwetsbaar landschap. Vanwege de vele recreatieve activiteiten in het buitengebied is een optimale dekking zeer wenselijk. Niet alleen voor de recreant, maar ook voor degenen die de recreatie bieden, is een gedegen dekkingspercentage van belang. Plaatsing bij een recreatieve activiteit wordt ook mogelijk geacht, mits niet gelegen in een kwetsbaar gebied en de mast in het landschap ingepast kan worden.

Ook het onderhavige bestemmingsplan biedt middels artikel 38.1 sub i van de regels de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan voor het plaatsing van een antennemast.

3.3 Diversen

Voor de beleidskaders aangaande milieu, externe veiligheid etc. wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Beleiduitgangspunten per thema

4.1 Inleiding

De twee primaire functies van het buitengebied zijn de agrarische en de landschappelijke functies. Dit wil zeggen dat ontwikkeling van andere functies het agrarische en/of landschappelijke belang niet onevenredig mag aantasten of in gevaar brengen.


Functies anders dan agrarisch kunnen een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het buitengebied. Kleinschalige ontwikkelingen moeten mogelijk zijn zonder dat de verschillende functies elkaar hinderen. Daarnaast moet ook de agrariër ruimte krijgen om zich in de toekomst te ontwikkelen. Dit betekent dat er een evenwicht dient te ontstaan tussen de agrarische sector enerzijds en de ruimte voor de natuur, recreatie en toerisme en andere economische dragers anderzijds.


Ontwikkelingen moeten mogelijk zijn wanneer tegelijkertijd de waarden van het buitengebied er per saldo op vooruit gaan. Toename van ruimtelijke kwaliteit is het uitgangspunt. Dit conform het Limburgs Kwaliteitsmenu, welke tevens wordt verwerkt in de structuurvisie (in wording). Bij het toestaan van ontwikkelingen, door het verruimen van de beleidsruimte, zal dus niet alleen gecompenseerd moeten worden, maar zal een ontwikkeling op gang moeten komen die is gericht op een versterking van de gebiedswaarden.


Een vertaling van dit begrip zal in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" van de gemeente Vaals op lokale schaal moeten plaatsvinden. Daarbij moet het bestemmingsplan duidelijk en eenduidig zijn richting gebruikers en bewoners van het buitengebied en eveneens flexibel genoeg om in te kunnen spelen op gewenste en te verwachte ontwikkelingen.


Hoofduitgangspunt is dat in dit bestemmingsplan uitsluitend de bestaande situatie planologisch-juridisch wordt geregeld. Binnen deze, zogeheten "conserverende", regeling is echter wel ruimte opgenomen voor functionele verruiming van de mogelijkheden op de betreffende locatie. Hiervoor dient een planologische procedure te worden doorlopen.


Een aantal ontwikkelingen is mogelijk door middel van een wijzigingsprocedure of afwijken van bouw- of gebruiksregels. Het gaat bijvoorbeeld om het inzetten van vrijkomende agrarische gebouwen (bijvoorbeeld bij het stoppen of verkleinen van een agrarisch bedrijf) voor meerdere (aanvullende) functies. Of om uitbreiding van agrarische bedrijven buiten het bouwvlak.

Alvorens deze wijzigingen kunnen worden geëffectueerd dient door middel van onderzoek te worden aangetoond dat aan de vereiste (milieu)randvoorwaarden wordt voldaan en anderen niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.

Geheel nieuwe (grootschalige gebieds)ontwikkelingen zijn in dit bestemmingsplan niet opgenomen.


Voorafgaand aan de formele ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn alle agrariërs schriftelijk benaderd. Zij zijn geïnformeerd over de eventuele wijziging en zijn gewezen op de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Uitbreiding van het bouwvlak wordt getoetst aan het op dat moment geldende bestemmingsplan. Uitbreidingsplannen, gedurende de periode dat voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld, zijn na de ter inzage legging van het voorontwerp of kunnen na de ter inzagelegging van ontwerp bestemmingsplan kenbaar (worden) gemaakt en worden eventueel rechtstreeks geëffectueerd.


Aan de hand van concrete voorstellen zijn deze uitbreidingen/ wijzigingen getoetst aan het geldende bestemmingsplan, de beschikbare milieuhygiënische informatie, informatie met betrekking tot aanwezige natuurwaarden en informatie met betrekking tot overige waarden (o.a. archeologie).

4.2 Plannen en projecten

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" is met name een actualiserend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toch zijn er een aantal ontwikkelingen die navolgend wel genoemd worden aangezien zij in de toekomst wel het buitengebied kunnen/zullen beïnvloeden.

4.2.1 Op perceelsniveau

Enkele nieuwe ontwikkelingen op perceelsniveau zijn voorzien met voorliggend bestemmingsplan:

  • a. Voor de nieuwbouw van de brandweerkazerne en een aangrenzende speelvoorziening aan de Randweg is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze is als Bijlage 2 toegevoegd aan de voorliggende toelichting.
  • b. Voor het realiseren van een nieuw gebouw ten behoeve van 9 vakantieappartementen op de locatie Lemierserberg 35-37 'Vaalserhof Appartementen' is een bestemmingsplan opgesteld. Dit is als bijlage 3 bijgevoegd.
  • c. Voor het wijzigen van de bestemming "Horeca" naar "Wonen" op de locatie Holset 62 voor de bouw van een woning is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, die als bijlage 4 is bijgevoegd.

4.2.2 Project herinrichting Mergelland-Oost

De herinrichting "Mergelland-Oost" is een gebied ter grootte van ruim 7900 hectare.

Het gebied is geheel of gedeeltelijk gelegen in de gemeenten Vaals, Simpelveld, Gulpen-Wittem, Voerendaal en Heerlen.


Er is een herinrichtingsproject gestart in dit gebied, omdat er vele verschillende belangen in het gebied aan de orde zijn. Het gebied is voor het overgrote deel in gebruik voor de landbouw, maar ook natuur en landschap spelen een zeer belangrijke rol in het gebied. Door het uitvoeren van het herinrichtingsplan kunnen al deze belangen op elkaar worden afgestemd en ontstaat er een gebied, waarin op een harmonieuze manier de functies natuur, landschap en landbouw een krachtige plaats hebben en in de toekomst langdurig naast elkaar kunnen bestaan.


Sinds september 1997 is het landinrichtingsplan in uitvoering. Enkele werken zijn ook al uitgevoerd.

4.2.3 Landschapsontwikkeling buitengebied

De gemeente werkt samen met Habitura, Rentmeester van Soest, Stichting Ark en Heusschen Copier aan landschapsontwikkeling in het buitengebied. Ontwikkelen van ecologische hoofdstructuur is hierbij de leidraad, het opknappen van rotte plekken in de vorm van oude gebouwen is hier vaak aan gekoppeld. In samenwerking met de provincie wordt momenteel gekeken naar het verwerken van beleid in de structuurvisie, om gewenste ontwikkelingen in het buitengebied te begeleiden en ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.


In afwachting hiervan heeft Habitura het voorstel met betrekking tot ontwikkellocatie Belleflamme in de wacht gezet.

4.3 Gebiedskwaliteiten

Zoals uit de Bestaande situatie blijkt, zijn er diverse waarden in het buitengebied van Vaals aanwezig. Het gaat hier dan om ecologische, archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden.


De waarden worden op diverse manieren in het bestemmingsplan beschermd. De bescherming van waarden vindt enerzijds plaats door een vertaling in de hoofdbestemmingen en de daar geldende bouw- en gebruiksregels.


De gebiedsbestemmingen in dit bestemmingsplan betreffen de bestemmingen Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap (AW-NL), Agrarisch met waarden - Landschap (AW-L) en Natuur (N). De gebiedsbestemmingen en aanduidingen zijn conform de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) naamgegeven.


De toekenning van de gebiedsbestemmingen is gebaseerd op de gebiedszonering uit het Provinciaal Omgevingsplan en POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering, waarin het provinciale grondgebied is onderverdeeld in perspectiefgebieden. Met de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering, wordt POL2006 partieel gewijzigd. De POL-aanvulling heeft de status van een structuurvisie (op grond van de Wro).


De perspectieven hebben zich, tezamen met specifiek aanwezige gebiedswaarden, zoals deze bijvoorbeeld blijken uit de kaarten Groene Waarden, Kristallen Waarden en Blauwe Waarden en uit het vigerend bestemmingsplan, vertaald in gebiedsbestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen. In de gemeente Vaals komen niet alle tien perspectieven voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0010.jpg"
De P1 (EHS) gebieden zijn al nader gedifferentieerd met de POL-aanvulling EHS. Deze gebieden zijn één op één doorvertaald naar het bestemmingsplan.


De precieze begrenzing op perceelsniveau voor de andere perspectiefgebieden heeft plaats gevonden op basis van het gemeentelijk beleid, de geconstateerde waarden, het huidige gebruik en recente ontwikkelingen. Redenen hiervoor zijn dat:

  • Binnen de perspectiefgebieden kunnen op kleine schaal functies (woonbebouwing, infrastructuur, bedrijven) voorkomen die niet volledig passen bij het beoogde perspectief.
  • De buitenste gebiedsgrenzen zijn eveneens meestal globaal.
  • De begrenzing van een perspectief loopt soms dwars door kadastrale percelen. Daar is er meestal voor gekozen het gehele perceel één bestemming te geven, waarbij het huidige gebruik en de geconstateerde waarde bepalend zijn geweest voor de gebiedsbestemming. Hierdoor heeft een perceel gelijke gebruiksmogelijkheden.


Binnen P1 en P2 zijn vooral de natuurwaarden zwaarwegende factoren bij het beoordelen van de mogelijkheden voor de bedrijfsvoering en eventuele uitbreidingen. Binnen P1, P2, P3 en P4 zijn, naast de natuurwaarden, met name waterconservering en -retentie, erosie en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden kaderstellend.


De doorvertaling van de provinciale zonering in gebiedsbestemmingen is in onderstaande tabel weergegeven. In de derde kolom zijn de nieuwe bestemmingen weergegeven, gerelateerd aan de gegevens in de eerste en tweede kolom.


In de eerste kolom is de gebiedszonering uit het Provinciaal Omgevingsplan (perspectief gebieden) weergegeven als vertrekpunt voor de gebiedsbestemmingen. In hoofdzaak volgen de gebiedsbestemmingen de perspectiefgebieden. Op perceelsniveau wordt een en ander gedifferentieerd als gevolg van de POL-aanvulling EHS (zie tweede kolom).

Perspectief POL
 
Ander (aanvullend) kader   Bestemmingsplan  
P1 Ecologische Hoofdstructuur   POL-aanvulling EHS: bos- en natuurgebied   Natuur  
  POL-aanvulling EHS: nieuwe natuurgebied, beheersgebied   Agrarisch met waarden - Natuur en landschap + Waarde - Ecologische hoofdstructuur  
P2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen   POL-aanvulling EHS:   Agrarisch met waarden - Natuur en landschap.  
  POL-aanvulling EHS: ecologische verbindingszone   Agrarisch met waarden - Natuur en landschap + Waarde - Ecologie  
P3 Ruimte voor veerkrachtige watersystemen     Agrarisch met waarden - Landschap  
P4 Vitaal landelijk gebied     Agrarisch met waarden - Landschap  
P5a Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme     Komt niet voor binnen het plangebied  
P5b Dynamisch landbouwgebied     Komt niet voor binnen het plangebied  
P6 Plattelandskern   Atlassen Contouren Zuid-Limburg   Contouren liggen binnen de kernen.  
P7 Corridor     Komt niet voor binnen het plangebied  
P8 Stedelijke ontwikkelingszone     Komt niet voor binnen het plangebied  
P9 Stedelijke bebouwing     Komt niet voor binnen het plangebied  
P10 Werklandschap     Komt niet voor binnen het plangebied  

4.4 Doelstellingen per gebiedsbestemming

Navolgend worden de afzonderlijke gebiedsbestemmingen, nader toegelicht: achtereenvolgens " Agrarisch met waarden - Landschap " (AW-L), " Agrarisch met waarden - Natuur en landschap " (AW-NL) en " Natuur " (N). In paragraaf 4.6 komen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de detailbestemmingen aan de orde. Deze zijn in veel gevallen gerelateerd aan de provinciale hoofdstructuur en dus aan de gebiedsbestemmingen, gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen.


Bepalingen die gelden voor gebiedsaanduidingen zijn in de planregels opgenomen in het artikel van de betreffende gebiedsbestemming (N, AW - L en AW - NL). Bepalingen die gelden voor de (de met meerdere bestemmingen overlappende) dubbelbestemmingen voor gebiedswaarden zijn in aparte artikelen vastgelegd. Een toelichting op alle gebiedswaarden (gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen) staat in paragraaf 4.5.

4.4.1 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Gebieden, in agrarisch gebruik, met duidelijk aanwijsbare landschappelijke en/of natuurwaarden zijn bestemd als "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap"  (AW-NL). De bestemming is gericht op het behoud, en waar mogelijk de versterking, van de uiteenlopende aanwezige waarden en belangen (van natuur en landschap). Daarbij zijn de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en bodemkundige belangen richtinggevend voor de productie- en uitbreidingsmogelijkheden voor het (agrarisch) bedrijfsleven.


Behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap is een belangrijk doel, en is opgenomen in de bestemmingsomschrijving.


De bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap is toegekend aan:

  • 1. de Provinciale ontwikkelingszone groen (P2, kortweg POG).

De POG betreft zoekgebieden voor beheersgebieden en nieuwe natuur indien herbegrenzing van de EHS plaatsvindt. Groene prestaties dienen bij voorkeur in de POG terecht te komen. De POG is door de provincie aangewezen. Dat houdt overigens niet in dat deze gebieden in de toekomst daadwerkelijk natuur worden. Een groot deel zal in agrarisch gebruik blijven. De POG omvat (provinciebreed) vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, maar ook delen van steile hellingen met veel natuur en landschapselementen, ecologische verbindingszones, de beken met een specifiek ecologische functie (voor zover geen onderdeel van de EHS), hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter vanwege de waterbescherming en gronden die een natuurkarakter krijgen zoals bepaalde lopende ontgrondingen.

Door inrichting en een omgevingsvergunning kunnen de binnen de bestemming AW - NL als POG aangewezen gronden dienen als buffer rond de EHS en als eventueel alternatief dienen bij herbegrenzing van de EHS.

De begrenzing van de POG is in het bestemmingsplan met de bestemming AW-NL vertaald naar perceelsniveau waarbij zoveel mogelijk logische grenzen zijn aangehouden.

  • 2. de gebieden waar de beekdalen (perspectief P3) samenvallen met de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2).

De beekdalen betreffen lager gelegen gebieden (beekdalen, droogdalen, bron- en kwelgebieden en laagten) waar het neerslagoverschot en vaak ook het uittredende grondwater (bronnen) via beken wordt afgevoerd (Blauwe Waarden, kaart 2). Beekdalen hebben een belangrijke functie voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water en vormen derhalve de ruimte voor strategische waterberging.

Bovendien hebben beekdalen veelal tevens een belangrijke natuurfunctie, bijvoorbeeld als Natura2000-gebied of als ecologische verbindingszone, vormen ze het landschappelijk raamwerk en zijn ze cultuurhistorisch van belang als een bebouwingsarm, vaak nog kleinschalig gebied met een overwegend graslandkarakter.

In de beekdalen gelegen binnen perspectieven 2 (POG) en 3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen) geldt een ontwikkelingsgerichte beschermingsstrategie: behoud en ontwikkeling van de ambities ten aanzien van het vasthouden en bergen van water en het ecologisch functioneren zijn richtinggevend voor ontwikkelingen.

  • 3. (nu nog of mogelijk blijvend) agrarische gronden binnen de EHS.

Binnen de EHS als geheel zijn dit de natuurontwikkelingsgebieden: gebieden met goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van natuurwaarden van nationale betekenis. Binnen de perspectievenstructuur van de provincie Limburg vormen deze natuurontwikkelingsgebieden samen met de EHS-kerngebieden het perspectief P1. Door inrichting en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kunnen de als EHS-natuurontwikkelingsgebieden aangewezen gronden op termijn mogelijk ontwikkeld worden tot natuur. Uitgangspunt is vrijwillige verwerving of in voorkomende gevallen omzetting in het gewenste natuurdoeltype door een andere eigenaar. Op basis van de beschikbare subsidieregelingen vanuit het Rijk kunnen in aansluiting op het Stimuleringsplan de mogelijkheden voor particulier en agrarisch natuurbeheer worden bekeken.

Voor deze gebieden is het mogelijk om, op het moment dat het gebied als natuurgebied geldt, bijvoorbeeld doordat de gronden volledig in eigendom zijn gekomen van natuurbeherende instanties, de agrarische bestemming te wijzigen naar de bestemming " Natuur ". Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen.

4.4.2 Agrarisch met waarden - Landschap

De bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" is van toepassing op de gronden in het POL aangeduid als P4 (Vitaal landelijk gebied). Omdat op perceelsniveau een vertaalslag heeft plaatsgevonden, komt het ook voor dat P2 en P3 gebieden hierbinnen vallen.


Met respect voor de aanwezige landschappelijke kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarbij zijn de landschappelijke, bodemkundige belangen richtinggevend voor de productie- en uitbreidingsmogelijkheden voor het (agrarisch) bedrijfsleven. Behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap is een belangrijk doel, en is opgenomen in de bestemmingsomschrijving.


De bestaande landbouwbedrijvigheid kan zich hier verder ontwikkelen conform de voorwaarden die volgen uit het Limburgs Kwaliteitsmenu.

4.4.3 Natuur

Behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden zijn specifiek bestemd ( Natuur ). In de meeste gevallen gaat het om gronden die in eigendom zijn van natuurbeschermingsorganisaties. Ook kan het gaan om gebieden die vanwege de verweving van enerzijds landbouw en anderzijds natuur en landschap belangrijke (potentiële) natuurwaarden hebben. De bestemming Natuur is toegekend aan de EHS-kerngebieden, uitgezonderd de agrarische gronden binnen de EHS. De EHS kerngebieden vallen binnen de bestemming Natuur omdat de kerngebieden bestaande, en dus niet te ontwikkelen natuur betreft en bovendien geen landbouwgronden zijn.

De begrenzing van de EHS is één op één overgenomen omdat deze hard is.


Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Vaals is een Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). Ten gevolge van de aanwijzing van het habitatrichtlijngebied dient, met name in het zuiden van het plangebied, bij ruimtelijke ingrepen nadrukkelijk aandacht besteed te worden aan het aspect flora en fauna.


Natura2000 gebied is voorzien van een aparte dubbelbestemming. Ter plaatse is een bestemming natuur van toepassing. In de planregels is opgenomen dat uitbreiding van agrarische bedrijven, slechts mogelijk is wanneer dit niet leidt tot 'significante effecten' op deze en verder gelegen Natura 2000-gebieden.

4.5 Doelstellingen per gebiedswaarde

Binnen de verschillende gebiedsbestemmingen komen waarden voor die niet noodzakelijkerwijs via de gebiedsbestemming worden beschermd. Aangezien het beleid gericht is op behoud en ontwikkeling van deze specifieke waarden, zijn regels nodig om dit beleid te realiseren. Een voor de realisering van het ruimtelijk beleid belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" is het aanlegvergunningstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Waar het gaat om de bescherming van de aanwezige waarden betekent dit dat een omgevingsvergunning gevraagd wordt voor bepaalde werkzaamheden in bepaalde gebieden (gekoppeld aan dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen).

Het doel van dit stelsel is het voorkomen dat bepaalde specifieke waarden binnen gebieden als gevolg van bepaalde werken of werkzaamheden op onevenredige wijze worden geschaad. Dit speelt met name in die gebieden waar sprake is van verweving van functies, zoals in 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap'.


Het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden is verboden zonder een aanlegvergunning, welke wordt afgegeven door het college van Burgemeester en Wethouders nadat een afweging heeft plaatsgevonden m.b.t. de specifieke waarden.

Bouwregels voorkomen daarnaast voor deze (landschaps)elementen dat deze (onevenredig) kunnen worden aangetast.


Het is niet de bedoeling om in het systeem van de omgevingsverguning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden regels op te nemen waar andere wet- en regelgeving als Flora- en faunawet, Keur, Boswet en Kapvergunning al in voorziet. In de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn regels nodig waarvoor een integrale ruimtelijke afweging noodzakelijk is.

4.5.1 Cultuurhistorie en archeologie

De archeologische gebieden en terreinen . Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Vaals de inventarisatie en verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Daarmee is tevens vastgesteld dat de kaarten en het rapport met de daarin opgenomen beleidsadviezen gebruikt worden, en geïmpleteerd in de te actualiseren en te digitaliseren bestemmingsplannen binnen de gemeente.

Door middel van onderstaande tabel is aangegeven welke 'ondergrenzen' (plangebied en bodemingreep) gelden (beiden dienen aan de orde te zijn) en op welke wijze de verschillende waarden (verwachtingen) zijn doorvertaald in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013". Het betreft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' t/m 'Waarde - Archeologie 7'.

Waarde - Archeologie   Verwachting/waarde   Plangebied groter dan (vrijstellingsgrens)   Bodemingreep dieper dan  
Waarde - Archeologie 1   beschermde archeologische monumenten   -   -  
Waarde - Archeologie 2   gebieden van zeer hoge waarde en terreinen met hoge waarde, historische dorpskernen   100 m²   0,5 m (binnen de bebouwde kom) of 0,3 m (buiten de bebouwde kom)  
Waarde - Archeologie 3   overige AMK-terreinen   250 m²   0,5 m (binnen de bebouwde kom) of 0,3 m (buiten de bebouwde kom)  
Waarde - Archeologie 4   zones met een hoge archeologische verwachting   500 m²/1.000 m²   0,5 m (binnen de bebouwde kom) of 0,3 m (buiten de bebouwde kom)  
Waarde - Archeologie 5   zones met een middelhoge archeologische verwachting   1.000 m²/2.500 m²   0,5 m (binnen de bebouwde kom) of 0,4 m (buiten de bebouwde kom)  
Waarde - Archeologie 6   zones met lage archeologische verwachtingen maar met een kans op een bijzondere dataset   1.000 m²/2.500 m²   0,5 m (binnen de bebouwde kom) of 0,4 m (buiten de bebouwde kom)  
Waarde - Archeologie 7   zones met lage archeologische verwachtingen   25.000 m²   0,5 m (binnen de bebouwde kom) of 0,4 m (buiten de bebouwde kom)  

Ook zijn de cultuurhistorische waarden beschermd. Alle panden of bouwwerken die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen zijn specifiek op kaart bestemd als "Waarde - Cultuurhistorie" . De cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd op basis van de Provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Deze waardenkaart heeft een informatieve en signaleringsfunctie en toont de informatie die momenteel voorhanden is over de Limburgse cultuurhistorie. Aan de hand van de Monumenten Inventarisatie Project (MIP), dat deel uitmaakt van de Provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart, zijn de panden bestemd met de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie”. De panden met deze dubbelbestemming betreffen rijksmonumenten of beeldbepalende (karakteristieke) panden. De monumenten worden beschermd door de monumentenwet, maar zijn desondanks opgenomen in het bestemmingsplan. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bebouwing in de omgeving van deze panden, om te voorkomen dat er indirect aantasting van de waarde plaatsvindt.

Voor wat betreft de beeldbepalende panden dient te worden opgemerkt dat beeldbepalend per definitie niet een aanduiding is voor de esthetische kwaliteit van een gebouw of object, maar ook voor de beleving van een gebouw dat opvalt in zijn omgeving of nadrukkelijk het beeld van de omgeving bepaalt bijvoorbeeld vanwege zijn stedenbouwkundige waarde. De status van deze beeldbepalende / karakteristieke panden is en wordt beoordeeld op de volgende waarden:

  • architectonische waarde;
  • stedenbouwkundige waarde;
  • architectuurhistorische waarde;
  • cultuurhistorische waarde en
  • zeldzaamheidswaarde.

Een uitwerking van deze selectiecriteria is opgenomen als bijlage 5.


Graften en holle wegen zijn opgenomen als "Waarde - Kwetsbaar reliëf" . Bron hiervoor vormt de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.


In het plangebied ligt een viertal beschermde dorpsgezichten , namelijk Oud-Lemiers, Mamelis, Oud-Raren en Camerig-Cottessen. De beschermde dorpsgezichten zijn op basis van de monumentenwet aangewezen. Dit is gedaan om de cultuurhistorische waarden van de betrokken kernen te behouden. De bescherming heeft vooral betrekking op de situering van de bebouwing en op de historische structuren van wegen en waterlopen met de hierbij behorende begroeiing zoals bomen, heggen en hagen. Om het karakteristieke beeld van de gebieden te behouden, is het van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de inpassing van nieuwe elementen, zoals bebouwing, verharding etc.

Aanvullend op de planregels van de onderliggende bestemmingen, wordt door middel van een dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht" de bescherming van het karakteristieke bebouwingspatroon is samenhang met de omgeving beoogd. Daarnaast dient naar de onderlinge samenhang en de landschappelijke waarden van de omgeving te worden gekeken.


Daarbij zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • 1. De bestaande beeldbepalende panden zullen zoveel mogelijk in hun bestaande verschijningsvorm gehandhaafd dienen te blijven. Bij eventuele verbouw van de panden zal de materiaalkeuze en de architectuur aangepast dienen te worden aan de bestaande cultuurhistorisch waardevolle kenmerken;
  • 2. Gestreefd wordt naar het zo veel mogelijk verwijderen van storende bebouwing (met name bijgebouwen zoals schuren);
  • 3. Nieuw, qua functie en verschijningsvorm niet in het totaalbeeld passende bebouwing, zal zoveel mogelijk geweerd worden;
  • 4. De bestaande open ruimten tussen de gebouwen zullen zoveel mogelijk gehandhaafd blijven;
  • 5. De landschappelijke kwaliteiten van de omgeving van de bebouwing zal zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk hersteld worden.
4.5.2 Natuur en landschap

Op grond van project Herinrichting Mergelland-Oost zijn bestaande en nieuwe groene landschapselementen, anders dan holle wegen en graften, (zoals kleine bosschages, wegbeplanting, bomenrijen etc) aangeduid voorliggend bestemmingsplan, en wel als ' specifieke vorm van natuur - waardevol landschapselement'.  

Nieuwe bossen zijn voorzien van een bestemming Natuur.

4.5.3 Bodem en water

Erosiestroken, zoals bekend bij het waterschap, zijn voorzien van een dubbelbestemming "Waarde - Erosieremmend element" . Dit betreft specifieke maatregelen om erosie te voorkomen. De Erosie Verordening Zuid-Limburg is een op zichzelf staand (en werkend) instrument en bepaalt in hoofdzaak welke gewassen mogen worden geteeld (afhankelijk van het hellingspercentage), en heeft derhalve geen rechtstreekse doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Ontwikkelingsmogelijkheden voor detailbestemmingen

4.6.1 Landbouw

De agrarische sector is de belangrijkste economische sector in het buitengebied van Vaals. De sector is voortdurend aan verandering onderhevig. Vanuit het kaderstellende beleid van andere overheden geldt een scala aan sturende maatregelen. Het betreft zowel beperkende als stimulerende maatregelen. Wat bouwmogelijkheden betreft gelden de provinciale beleidsuitgangspunten, zoals die volgden uit BOM+ (tegenwoordig vervat in het Limburgs Kwaliteitsmenu en door vertaald in het Gemeentelijke Kwaliteitsmenu in paragraaf 3.2.4.4). In navolgende paragrafen worden de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven beschreven.


Om in te kunnen spelen op de beleidslijnen en dynamiek van de sector wordt normaliter onderscheid gemaakt in de volgende sectoren binnen de land- en tuinbouw:

  • intensieve veehouderijbedrijven;
  • grondgebonden agrarische bedrijven;
  • paardenhouderijen
  • niet-grondgebonden agrarische bedrijven (anders dan intensieve veehouderijen), zoals glastuinbouwbedrijven.


In het buitengebied van Vaals komen alleen met name grondgebonden veehouderijen voor, en een aantal intensieve veehouderijen en (productiegerichte) paardenhouderijen. Gebruiksgerichte paardenhouderijen (zoals een manege) vallen onder de bestemming Recreatie.


Bouwbloktoekenning

Bij een bestemmingsplanactualisatie is de gemeente verplicht het feitelijke gebruik opnemen. Dit is de gemeente ook verplicht conform provinciaal en rijksbeleid. Zo is dit onder andere opgenomen in de Handreiking Ruimtelijke Ordening van de provincie Limburg. Daarin staat dat gestreefd moet worden naar een zo compact mogelijke kavel op basis van een afweging van agrarische belangen en andere belangen en waarden. Die afweging wordt mede gemaakt op de POL-aanvulling EHS, POL-aanvulling Nationaal Landschap en de POL-uitwerking BOM+. In het kader van BOM+ is ook benoemd dat onbenutte ruimte uit het verleden komt te vervallen. Dit betekent dat bij de herziening alleen uit kan worden gegaan van het huidige gebruik en niet van eventuele toekomstplannen.

In een groot aantal gevallen zal de bouwkavel derhalve, als gevolg van het bouwblok op maat principe, kleiner zijn dan de vigerende bouwkavel.


Bouwbloktoekenning is gebeurd op basis van:

  • huidige situatie,
  • milieuvergunning,
  • concrete plannen (dus aanvragen milieuvergunning, meldingen en aanvragen omgevingsvergunning voor het realiseren van een bouwwerk);
  • verleende (bouw)vergunningen en vrijstellingen;
  • bij het bepalen welke agrarische bedrijven in aanmerking komen voor een agrarische bedrijfsbestemming is allereerst nagegaan of locaties die in het vigerende bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming hebben, opnieuw in aanmerking komen voor een agrarische bedrijfsbestemming. Om in aanmerking te komen voor een agrarische bedrijfsbestemming moet er sprake zijn van agrarische bedrijfsactiviteiten. Dat wil zeggen dat er sprake is van agrarische (primaire plantaardige en/of dierlijke) productie. Bovendien moet deze activiteit bedrijfsmatig worden uitgeoefend, dat wil zeggen gericht op de vorming van inkomen.

De agrariers in het buitengebied zijn aangeschreven met een enquête. Dit is tweemaal gebeurd. Eenmaal in 2009 bij de voorbereiding van het bestemmingsplan buitengebied en eenmaal ter actualisatie van deze enquête in 2011.

Indien uit deze enquête is gebleken dat de agrariër een rendabel bedrijf met toekomstpersepectief heeft, is de huidige bouwkavel, uit het bestemmingsplan buitengebied uit 1998, overgenomen.

Die bedrijven die geen concrete wensen hebben, zijn voorzien van een op maat toegesneden kavel (BOM+). Een en ander dus in overeenstemming met het provinciaal beleid.

Nieuwe ontwikkelingen worden met het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" toegestaan, mits deze ontwikkelingen gepaard gaan met een tegenprestatie die gericht is op een verbetering van de gebiedskwaliteit.

Voor het oprichten van nieuwe bebouwing en verharding binnen de vigerende agrarische bouwkavel gelden de volgende verplichtingen:

  • Inpassing van de nieuwe bebouwing en verharding;
  • Voorzieningen ter voorkoming van problematiek hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/ verharding.

De reeds in het bestemmingsplan opgenomen (nieuwe) bedrijfsontwikkelingen zijn beoordeeld op basis van het provinciale beleid BOM+. Hiertoe is advies ingewonnen bij de provinciale BOM+ Adviescommissie. Bij een positief advies van deze commissie is de tegenprestatie/ kwaliteitsverbetering vervolgens opgenomen in de privaatrechtelijke overeenkomst, die is gesloten tussen de gemeente en de agrariër.


Bedrijfswoningen

Vanwege de moderne agrarische bedrijfsvoering en de daarbij ten dienste staande technieken is de noodzaak van een tweede bedrijfswoning niet meer aantoonbaar. Ook een eerste bedrijfswoning kan vanuit de volwaardigheid van het agrarische bedrijf een discussiepunt vormen.

De gemeente sluit zich aan bij het provinciaal beleid. Dat betekent dat bij een volwaardig agrarisch bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Een 2e bedrijfswoning wordt niet mogelijk gemaakt.


Maximaal één bedrijfswoning is toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij anders is aangeduid op de verbeelding. De inhoud bedraagt maximaal 750 m3.

Vervangende nieuwbouw (met uitzondering van een calamiteit) mag alleen indien voldaan wordt aan de wettelijke eisen (zoals geluidwetgeving).


Nieuwvestiging en uitbreiding

Er wordt geen nieuwvestiging (met nieuw bouwblok) van agrarische bedrijven beoogd. De gevolgen voor de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven kunnen, gezien vanuit de aantasting van gebiedskwaliteiten, hoog zijn. Daarom wordt voor ieder verzoek om nieuwvestiging maatwerk geleverd. Indien aanvaardbaar zal een eigen planologische procedure opgestart worden.

Ten behoeve van uitbreiding van agrarische bedrijven is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

(Nieuw)vestiging niet-grondgebonden bedrijven

Er is geen landbouwontwikkelingsgebied waar een intensieve veehouderij gevestigd zou kunnen worden.


Onder overige niet-grondgebonden bedrijven vallen glastuinbouwbedrijven en intensieve kwekerijen (zoals een viskwekerij). Om verrommeling in het buitengebied door glas te voorkomen zijn er in de provincie Limburg concentratiegebieden voor glas aangewezen. In de gemeente Vaals is geen concentratiegebied glastuinbouw aan de orde.


(Nieuw)vestiging van niet-grondgebonden bedrijven (intensieve veehouderijen en andere niet grondgebonden bedrijven) is in het bestemmingsplan dan ook uitgesloten.


(Nieuw)vestiging grondgebonden bedrijven

Grondgebonden bedrijven zijn belangrijke dragers in het buitengebied. Nieuwvestiging leidt echter tot extra verstening in het buitengebied en wordt niet toegelaten met het bestemmingsplan.

Uitsluitend ter plaatse van een bestaand niet-agrarisch bedrijf zijn mogelijkheden voor het wijzigen van de bestemming ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden bedrijf.

Deze ontwikkeling wordt direct (d.w.z. zonder nadere afweging) toegestaan.


(Nieuw)vestiging paardenhouderijen en maneges

Als voorwaarden aan de paardenhouderijen en maneges worden gesteld:

  • 1. Het bestemmingsplan biedt geen rechtstreekse mogelijkheden voor de vestiging van volwaardige paardenhouderijen of maneges (exclusief hobbymatige paardenhouderijen). Na het doorlopen van een wijzigingeprocedure zijn er mogelijkheden dat er onder voorwaarden meegewerkt kan worden aan een wijzging naar een productiegerichte paardenhouderij.
  • 2. Nieuwe ontwikkelingen voor volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen alleen worden toegestaan middels een buitenplanse procedure. Hier spelen immers zwaarwegende aspecten als ruimtelijke impact (door grote rijhallen, buitenbakken, longeerbakken), een verkeersaantrekkende werking en een breed scala aan ondersteunende voorzieningen die ondernemers erbij willen (vakantie-appartementen, beperkte horeca etc.) Voor bestaande agrarische bedrijven kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden worden geboden voor een functiewijziging naar een bestemming dagrecreatieve voorzieningen (ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderij of manege).Er wordt dan een aanduiding 'paardenhouderij' op de verbeelding opgenomen. Op basis van de in het bestemmingsplan opgenomen doorvertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
  • 3. Paardenboxen (gebruiksgericht dus) als neventak zijn alleen toegestaan bij een bestaand, volwaardig agrarisch bedrijf. Dit om te voorkomen dat agrarische bedrijven en hobbyboeren zich overal ontwikkelen tot volledige paardenhouderijen, aangezien dit vanuit commercieel oogpunt erg interessant is.
  • 4. Een pensionstalling van maximaal 10 paardenboxen is als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf rechtstreeks toegestaan. Met dit aantal kan de ondergeschiktheid worden gewaarborgd. Wil een agrariër meer paardenboxen dan zal hij een aanvraag moeten indienen voor een functiewijziging naar paardenhouderij.
  • 5. Bij een ondergeschikte paardenhouderij is één paardenbak toegestaan, die dient te zijn gelegen op de agrarische bouwkavel. Een overdekte rijhal is gezien de ruimtelijke impact niet toegestaan bij een ondergeschikte paardenhouderijtak (tenzij het bijvoorbeeld gaat om omvorming van een oude stal.
  • 6. De paardenboxen en de eventuele paardenbak en ondergeschikte voorzieningen dienen landschappelijk te worden ingepast.


Uitbreiding agrarische bedrijven

Voor uitbreidingsmogelijkheden in de toekomst gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. Alleen directe bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak. Logisch begrensde bouwvlakken zijn toegekend met slechts zeer beperkte ruimte voor nieuwbouw. In veel gevallen zijn bouwblokken verkleind ten opzichte van vigerend. Doordat tijdens de planvorming bouwblokvoorstellen zijn verstuurd en gecommuniceerd, zijn de veranderingen voor de agrariërs voorzien. Zie eerder in deze paragraaf voor de wijze waarop bouwblokken zijn toegekend.
  • 2. Uitbreiding buiten het bouwvlak is alleen mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden van het Limburgs Kwaliteitsmenu en aantonen van bedrijfseconomische noodzaak. Dit betekent dat uitbreiding mogelijk is wanneer naast een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing ook een kwaliteitsbijdrage geleverd wordt zodat de gebiedskwaliteit als geheel erop vooruit gaat. Alleen volwaardige bedrijven wordt ontwikkelingsruimte geboden, indien is aangetoond dat er geen andere mogelijkheden aanwezig zijn dan uitbreiding ter plekke. Uitbreiding buiten het bouwvlak is eveneens mogelijk ten behoeve van vormverandering of functiewijziging (anders dan de wijziging in een intensievere vorm van agrarische bedrijvigheid).


Teeltondersteunende voorzieningen

De tuinbouwsector maakt in toenemende mate gebruik van teeltondersteunende voorzieningen. Teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden. Voorbeelden zijn: hagelnetten, aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, boogkassen, ondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.


Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen. Deze mogelijkheden zijn afgestemd op de 'beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen'. Dit impliceert dat op basis van de planregels binnen het gehele agrarisch gebied het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan na afwijken. Het oprichten van permanente voorzieningen is alleen op het bouwblok rechtstreeks mogelijk.

De oprichting van overige tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen kan, na een afweging, mogelijk gemaakt worden door het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Om erop toe te zien dat de tijdelijke voorzieningen na beeindiging van de teelt netjes worden opgeruimd maakt een 'verwijderingsprotocol' onderdeel uit van de beleidsregel. Uitgesloten is plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen in de beekdalen van Limburg alsook op hellingen van meer dan 4% in Zuid-Limburg.


Ook hagelnetten worden (op de plateaus) toegestaan na positief doorlopen van een afwijkingsprocedure. Het oprichten van hagelnetten buiten de agrarische bouwkavel is uitgesloten voor percelen die gelegen zijn op steile hellingen (overwegend >8%) en de beekdalen. Beekdalen en plateaus zijn overeenkomstig de kaart Blauwe Waarden (POL) en de bij de beleidsregel TOV behorende kaart 'hellingsklassen teeltondersteunende voorzieningen' opgenomen in voorliggend bestemmingsplan .

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0011.jpg"


In verband met het reliëf in Zuid-Limburg dient er bij de plaatsing van hagelnetten in laagten en droogdalen binnen de POL perspectieven 2 (ontwikkelingsgebieden ecosystemen) en 3 "veerkrachtige watersystemen" alsook binnen hellingen tussen de 4-8% vooraf advies te worden gevraagd bij de betrokken dienst van de provincie. Perspectieven 2 en 3 zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Natuur en landschap.


Nevenactiviteiten

Bedrijven die een nevenactiviteit hebben ontplooid en hiervoor vrijstelling hebben gekregen, zijn positief bestemd in voorliggend bestemmingsplan.

Een aantal bedrijven zal er in de toekomst toe over willen gaan de agrarische activiteiten met niet-agrarische activiteiten uit te breiden om extra inkomen te genereren. Vaak wordt er met de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) gestopt als de nevenactiviteit succesvol is, waarna een ondernemer een functieverandering (bestemmingswijziging) wenst. Het toestaan daarvan kan bijdragen aan de leefbaarheid van het platteland. Tevens geeft het de voormalige agrariërs mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien.

Als agrariërs een nevenactiviteit willen opstarten wordt getoetst of deze wel toelaatbaar is op de betreffende locatie in het buitengebied. Alleen als de nevenactiviteit op de betreffende locatie als hoofdactiviteit mag/kan plaatsvinden is deze toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat belemmerende of hinderlijke functies in het buitengebied (kunnen gaan) plaatsvinden.

Voorwaarden voor het al dan niet toelaten van een nevenactiviteit bij een agrarische bedrijf zijn:

  • 1. Niet-agrarische neventakken bij agrarische bedrijven moeten (ongeacht de milieucategorie) qua omvang, arbeid en inkomen ondergeschikt zijn aan het agrarische bedrijf.

Activiteiten die mogelijkerwijs belemmeringen met zich meebrengen zijn gekoppeld aan een binnenplanse omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien de activiteit aantoonbaar ondergeschikt is en geen beperkingen voor de omgeving met zich meebrengt:

  • In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen voor het oprichten van nieuwe kampeerterreinen (anders dan kleinschalig kamperen). Bij agrarische bedrijven is kleinschalig kamperen ("kamperen bij de boer") toegestaan tot maximaal 20 kampeermiddelen. Voor kamperen bij de boer geldt net als voor recreatiewoningen bij het agrarisch bedrijf dat dit gezien kan worden als een aanvullend concept op de verblijfsrecreatieve markt. Echter, kampeerterreinen zijn, zeker gezien het karakteristieke heuvellandschap in de gemeente Vaals, moeilijk op een goede manier in te passen. De gemeente Vaals staat derhalve geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen op dit gebied toe behalve kamperen bij de boer. Er dient 50 meter afstand gehouden te worden tussen het terrein en (nieuwe) woningen.
  • Recreatiewoningen op het agrarisch bedrijf kunnen in belangrijke mate bijdragen aan een rendabele economische bedrijfsvoering en vormen tevens een duidelijke aanvulling op het verblijfsrecreatieve aanbod. In het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied 2013" mogen deze onder de volgende voorwaarden worden gerealiseerd:
    • 1. alleen inpandig in een bestaand gebouw;
    • 2. met een maximum van 5 recreatiewoningen per bedrijf en een maximum vloeroppervlak van 100 m2 per vakantiewoning.
    • 3. er dient op het eigen terrein te worden voorzien in de parkeergelegenheid.
  • Kleinschalige verkoop van boerderijproducten. Vanuit de agrarische sector bestaat er vraag naar een verbreding van deze verkoopmogelijkheden. Gezien het productaanbod en het prijsniveau, kan dit nauwelijks gezien worden als concurrentie met de reguliere detailhandel. Dit kan meer gezien worden als een extra voorziening voor met name de toerist en mensen met een voorkeur voor verse boerderijproducten. Deze ontwikkeling is mogelijk onder de voorwaarden dat:
    • 1. er sprake is van een ondergeschikte nevenactiviteit;
    • 2. de verkoop beperkt blijft tot streekproducten (conform het Landwinkel-concept);
    • 3. er op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien
    • 4. en het verkoopvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 100 m².

Verder zijn verblijfsrecreatie (bed & breakfast en vakantieappartementen) mogelijk (zie ook 4.6.2).


Hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijven

Het platteland verandert. Het aantal landbouwbedrijven neemt af en tegelijk komen er nieuwe functies bij, zoals wonen, recreatie en allerlei niet agrarische bedrijven.

Deze tendens doet zich al decennia lang voor en zal zich in de toekomst voortzetten. Veel oorspronkelijke agrarische bebouwing heeft zijn agrarische functie verloren of zal deze in de toekomst verliezen.

Algemeen wordt erkend nieuwe functies een structurele bijdrage kunnen leveren aan de economische vitaliteit van het landelijke gebied. Nieuwe economische activiteiten zijn goed voor de leefbaarheid van een gebied. Te beperkte mogelijkheden voor hergebruik van VAB leiden in de praktijk bovendien tot vervallen stallen en illegaal gebruik.

Anderzijds kan verrommeling optreden door niet passende (en vaak doorgroeiende) bedrijven. Er bestaat een grote variatie aan economische functies in het buitengebied met elk een eigen invloed op de functies en waarden in de omgeving.


Hier dient de overheid zodanig te sturen, dat een reëel economisch perspectief wordt geboden voor de vitaliteit van een gebied maar met behoud van de aanwezige kwaliteiten.

De gemeente kan hierbij sturen op:

  • de locatie waar activiteiten kunnen worden toegestaan,
  • het soort activiteiten, dat wordt toegestaan,
  • de maximale oppervlakte bedrijfsmatige ruimte, en
  • extra randvoorwaarden, die gelden voor hergebruik.


Het POL ziet het landelijke gebied primair als agrarisch gebied. Indien bij een vrijkomend agrarisch bedrijf agrarische hervestiging niet mogelijk is, kan hergebruik voor een andere functie plaatsvinden.

Hierbij wordt gedacht aan kleinschalige zakelijke dienstverlening, zorgvoorzieningen, toerisme of trainings- en opleidingsactiviteiten. Criteria zijn, dat de functie geen waarden aantast, geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen agrarische bedrijven en de bouwmassa niet toeneemt.


Het bestemmingsplan buitengebied uit 1998 biedt de mogelijkheid tot hervestiging van niet agrarische bedrijven (met een limitatieve lijst, die als bijlage in het bestemmingsplan is opgenomen), en uitsluitend als het een bedrijf betreft, dat een functionele binding heeft met het landelijke gebied . Als randvoorwaarden zijn gesteld, dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en of architectonische waarden van de plek en de omgeving. De bouwmassa mag niet worden vergroot.


In de praktijk is gebleken dat een limitatieve lijst van activiteiten fnuikend kan zijn voor de creativiteit en innovatiekracht van initiatiefnemers en kan leiden tot veel onbegrip. Aan de andere kant mag de bescherming van de waarden van o.a. de natuur-, landschap en cultuurhistorie niet worden belemmerd.


In voorliggend bestemmingsplan is een verruimd beleid voor de hergebruiksmogelijkheden in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing toegepast met een algemene regeling voor het soort bedrijven dat wordt toegestaan, gekoppeld aan een set heldere voorwaarden, die de bescherming van waarden in de omgeving en de beeldkwaliteit garanderen. Hierbij gelden de volgende aandachtspunten, die vertaald zijn bij wijzigingsbevoegdheden:

  • 1. Toegestaan worden kleinschalige (niet milieuhinderlijke) bedrijvigheid uit de milieucategorieën 1 en 2 van de VNG lijst bedrijven en milieuzonering. Ook specifiek aan het buitengebied gebonden bedrijven behoren tot de mogelijkheden, zoals kleinschalige vormen van recreatie (zie paragraaf 4.6.2) of een manege. Dagrecreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in P4 en P5, en in P3 (buiten de POG). Er is dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in Agrarisch met waarden - Landschap, en niet in Agrarisch met waarden - Natuur en landschap.
  • 2. De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de milieuwetgeving en mogen niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven of functies;
  • 3. Aan alle activiteiten wordt de eis gesteld dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag optreden. Uit de afweging zal blijken dat dergelijke functies in het open buitengebied niet altijd mogelijk zijn. Detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit. De verkeersaantrekkende werking geeft dus een belangrijke sturing aan de locatie van functies.
  • 4. Er worden heldere randvoorwaarden opgesteld, die ervoor zorgen dat de kwaliteit van het buitengebied in stand blijft. Het aanzien van de locaties mag niet worden aangetast. Zo gelden er regels ten aanzien van bebouwing, afgestemde parkeermogelijkheden, de sloop van overtollige gebouwen, de beeldkwaliteit en de visuele uitstraling. Bovendien wordt bij initiatieven een landschappelijke inpassing gevraagd. De gemeente kan afhankelijk van de grootte en de impact van de functie een bedrijf vragen te investeren in de kwaliteiten van de omgeving. In het bestemmingsplan worden de kwaliteiten van het buitengebied benoemd en vastgelegd.
  • 5. De activiteit dient te passen in de bestaande bedrijfsbebouwing. Herbouw van bedrijfsgebouwen is mogelijk tot de maximaal toegestane bedrijfsoppervlakte, indien de overige bijgebouwen worden gesloopt. Alleen cultuurhistorische bedrijfsbebouwing wordt niet gesloopt.
  • 6. Het is van belang dat het welstandsbeleid betrokken wordt bij initiatieven. De welstandsnota biedt de mogelijkheid om sturing te geven aan de kwaliteit van eventueel te herbouwen bijgebouwen. Hierin zijn criteria vastgelegd ten aanzien van positionering, vormgeving en materiaalgebruik van bebouwing. Door een betere afstemming tussen het bestemmingsplan en de welstandsnota kan een betere kwaliteit worden behaald.
  • 7. De activiteiten moeten passen of iets toevoegen aan het kwaliteitsprofiel van de gemeente. In het bestemmingsplan worden de kwaliteiten van het buitengebied benoemd en vastgelegd.

Het bestemmingsplan biedt daarnaast de mogelijkheid de agrarische bedrijfswoning te wijzigen in een bestemming ten behoeve het gebruik als burgerwoning. Het bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid door middel van een wijzigingsregel.

Bij toepassing van de wijzigingsregel dient een aanmerkelijke reductie van de oppervlakte van de (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen plaats te vinden. Bovendien dient het agrarisch bedrijf aantoonbaar te zijn beëindigd.

Op grond van voorliggend bestemmingsplan is woningsplitsing normaliter niet toegestaan. Indien sprake is van bedrijfsbeëindiging, kan, gelijk aan de regeling in het vigerend plan, woningsplitsing tot maximaal 2 woningen worden toegestaan. Voorwaarde is dat behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand de primaire doelstelling is.

4.6.2 Recreatie

Bestaande en nieuwe recreatiebedrijven / -functies

Het huidige recreatieve aanbod in Vaals bestaat voor wat betreft het buitengebied vooral uit enkele grote dagrecreatieve trekkers, enkele grote verblijfsrecreatieve voorzieningen (bungalowparken en campings) en enkele kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Daarnaast komen Bed and Breakfastvoorzieningen (B&B) en pensions voor. Een groot deel van het toerisme komt qua tijd - ruimte verhouding in pieken voor.

In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg is de gemeente Vaals aangeduid als toeristische speerpuntgemeente. Dit biedt in principe mogelijkheden voor nieuwe grootschaligere ontwikkelingen, voorzover deze zijn gelegen binnen P4-perspectief. Er is in de gemeente Vaals een klein aantal van deze gebieden gelegen, zoals te zien is op de afbeelding in 3.2.3.1. Dergelijke ontwikkelingen vormen echter een potentiële bedreiging van de aanwezige kwaliteiten in de gemeente Vaals. Het gemeentebestuur heeft derhalve aangegeven vooral in te willen zetten op de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de gemeente Vaals. Zij zien met name mogelijkheden in kleinschalige, aanvullende en vernieuwende concepten. Ook de ondernemers hebben aangegeven geen ruimte te zien voor grootschalige dagrecreatieve voorzieningen en geven aan dat er wel kansen liggen in een toename van kleinschalige recreatieve plattelandsvoorzieningen. Deze dienen een duidelijke meerwaarde te hebben voor het bestaande aanbod en een breed deel van het jaar aantrekkelijk te zijn (seizoensverbreding). Door het nog karakteristieke beeld van het buitengebied liggen er veel kansen voor activiteiten die gericht zijn op authenticiteit, beleving, rust en groen. Het ruimtelijk beleid dient volgens de toeristische sector gericht te zijn op behoud van de waardevolle authentieke kenmerken van het landschap.


Bouwbloktoekenning

De bestaande recreatiebedrijven worden voorzien van een bestemming 'Recreatie' met een specifieke aanduiding. Per bedrijf wordt de toelaatbare bebouwde oppervlakte gereguleerd met een bouwvlak.

Bestaande recreatiewoonverblijven met een zodanige bestemming in het vigerend plan zijn in voorliggend bestemmingsplan bestemd als Recreatie met aanduiding 'rw'. Hier zijn dan, conform het vigerend plan, vijf recreatiewoningen toegestaan.

Recreatiewoningen waarvoor een procedure (vrijstelling) is gevolgd, komen voor als (neven)activiteit bij bijv. burgerwoningen en agrarische bedrijven. Hier is een aanduiding opgenomen op de verbeelding, overeenkomstig het aantal vrijgestelde recreatiewoningen.

Solitaire recreatiewoningen waarvoor een procedure (vrijstelling) is gevolgd, zijn bestemd als recreatie met een aanduiding 'rw' en een aanduiding overeenkomstig het aantal vrijgestelde recreatiewoningen.

Uitbreiding

Bestaande verblijfsrecreatieve bedrijven (hotels, verblijfscomplexen) krijgen slechts zeer beperkte ontwikkelingsruimte. Bebouwing kan uitsluitend worden opgericht binnen het bouwblok, dat strak rondom bestaande bebouwing is ingetekend. Bebouwing kan eventueel worden vervangen voor nieuwe, onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de vereisten van het Limburgs Kwaliteitsmenu (zie 3.2.3.5).

Ook hier gelden de genoemde eisen voor wat betreft de verplichting tot het regelen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Indien een ondernemer een grotere ontwikkeling wil, of bij een verzoek voor een nieuw initiatief, dan zal dit buitenplans geregeld worden.

Ook capaciteitsuitbreiding van bestaande voorzieningen is alleen toegestaan (buitenplanse procedure) als deze gepaard gaat met kwaliteitsverbetering b.v. door een landschappelijke inpassing.


(Nieuw)vesting

Wat verblijfsrecreatie betreft, kan enerzijds onderscheid worden gemaakt naar solitaire recreatiewoningen, andere typen verblijfsrecreatie zoals bed&breakfast, groepsaccomodatie (bij woningen en agrarische bedrijven) én bedrijven die primair zijn gericht op verblijfsrecreatie (zoals hotels en vakantieparken).

Nieuwe verblijfsrecreatie en nieuwe intensieve dagrecreatie (met nieuw ruimtebeslag) is op grond van voorliggend bestemmingsplan niet mogelijk. Onnodige verstening en verdichting moeten worden voorkomen. De gemeente Vaals heeft een grote aantrekkingskracht op toeristen en daarmee ook op nieuwe ondernemers. Sommige plekken zijn erg gewild en dit zijn veelal ook de locaties die gevoelig zijn bij nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen rechtstreekse grondslag voor nieuwe toeristisch/recreatieve bedrijven.


Vanwege de verkeersaantrekkende werking en het grotere risico op (geluids)overlast worden de volgende strikte voorwaarden gesteld aan nieuwe verblijfsrecreatieve voorzieningen (op bestaande locatie):

  • nieuwe hotels en pensions (intensieve recreatiebedrijven) moeten in of nabij kernen worden gesitueerd. Ontwikkeling ervan kan uitsluitend buitenplans geregeld worden.
  • solitaire recreatiewoningen en kleine hotels en pensions mogen alleen worden opgericht bij (voormalige) agrarische bedrijven (zie ook agrarische nevenactiviteiten), in het kader van de verbrede agrarische bedrijfsvoering, en in monumentale bebouwing, teneinde deze te behouden voor de toekomst. De omvang bedraagt max.: 5 vakantieappartementen/ kamers van ieder max. 100 m2
  • solitaire recreatiewoningen kleine hotels en pensions mogen uitsluitend inpandig worden opgericht (dus niet bijbouwen c.q.uitbreiden).
  • het aantal recreatiewoningen per pand/complex wordt beperkt tot maximaal 5 recreatiewoningen, met een oppervlakte van maximaal 100 m2 per stuk.
  • de aanvrager dient op eigen terrein te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de recreatiewoningen.
  • het voeren van een Bed&Breakfast waar voor een beperkt aantal dagen achtereen de mogelijkheid tot overnachting met ontbijt wordt geboden, wordt met een binnenplanse afwijking mogelijk gemaakt. Wel dient dan de B&B ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie, dient er voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn, en er mag geen overlast voor omwonenden optreden. Bed&breakfast is binnen woningen mogelijk, voor maximaal 2 kamers en bij agrarische bedrijven voor maximaal 4 kamers, mits voldaan wordt aan de in het beleid gestelde criteria. De belangrijkste:
    • 1. maximaal 30% van het totale woonoppervlak van de bestaande (bedrijfs)woning mag worden gebruikt voor bed&breakfast;
    • 2. ook in bijgebouwen en in aan- of uitbouwen is bed&breakfast toegestaan, maar onder aanvullende voorwaarden.
  • het grote aantal toeristische bedrijven en de aantrekkelijkheid van de gemeente voor wandelaars zorgen (met name in het weekend) voor een aanzienlijke verkeersdruk. In het bestemmingsplan wordt bij elk artikel dat een uitbreiding danwel functieverandering van een gebouw t.b.v. recreatie mogelijk maakt expliciet de eis van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein opgenomen. In combinatie met de voorwaarde van landschappelijke inpassing kan er tevens voor worden gezorgd dat ok parkeerplaatsen op eigen terrein geen aantasting van het landschap vormen.
  • tot slot kunnen afhankelijk van de situatie nadere eisen en voorwaarden worden gesteld stellen aan bepaalde ontwikkelingen. Hierdoor kan maatwerk worden geleverd en de landschappelijke aantasting worden beperkt.

4.6.3 Niet-agrarische bedrijven

Bestaande en nieuwe bedrijven

Het standpunt van de provincie is dat bedrijven, die niet functioneel aan het buitengebied gebonden zijn, in beginsel moeten worden geweerd uit het buitengebied. Ten aanzien van deze bedrijvigheid kan een onderscheid gemaakt worden in agrarisch verwante bedrijvigheid en niet-agrarische bedrijvigheid.

Uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven is slechts beperkt mogelijk.


In de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg wordt gesteld dat uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied uitsluitend mogelijk is indien deze bedrijven niet verplaatst kunnen worden. Hierbij is uitbreiding alleen mogelijk indien daar kwaliteitsverbetering van de omgeving tegenover staat.


Bouwbloktoekenning

De bestaande bedrijven, voor zover legaal gevestigd, hebben de bestemming "Detailhandel", "Horeca" of "Bedrijf", al dan niet met een specifieke aanduiding gekregen. De bestemmingsregeling bestemt nadrukkelijk alleen de bestaande activiteiten. Per bedrijf wordt de toelaatbare bebouwde oppervlakte gereguleerd met een bouwvlak.

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen welke bedrijfsfunctie uitgevoerd mag worden. Tevens zijn per activiteit bouwregels opgenomen.


Nieuwvestiging

Niet-agrarische bedrijven, detailhandel en horeca horen in beginsel niet thuis in het buitengebied, maar op een bedrijventerrein of in kernen. Nieuwvestiging zou leiden tot een ongewenste verstedelijkingsdruk en verdichting van het buitengebied. Nieuwvestiging in de zin van nieuwbouw is dan ook uitgesloten. Het bestemmingsplan biedt wel mogelijkheden voor omzetting van een agrarische bedrijfslocatie naar een niet-agrarisch bedrijf, zoals opgenomen in paragraaf 4.6.1.


Met nieuwe horecabedrijven in het buitengebied wordt, gezien de ruimtelijke impact en verkeersaantrekkende werking, terughoudend omgesprongen. Bestaande horecabedrijven zullen positief worden bestemd en enige ontwikkelingsruimte worden geboden. Verdergaande ontwikkelingen worden op maat gemaakt. Ook hier is het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing.


Uitbreiding

De gemeente wil de groei van niet-agrarische bedrijven beperkt houden, zodat het buitengebied gevrijwaard blijft van functies die er niet thuishoren en er geen verdere verstening van het buitengebied plaatsvindt. Ten aanzien van uitbreiding van niet-agrarische bedrijven is het Limburg Kwaliteitsmenu van toepassing.


Wanneer een bedrijf meer ontwikkelingsmogelijkheden wil dan het bouwvlak toelaat, dan streeft de gemeente verplaatsing naar een bedrijfsterrein na. Wanneer de uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied meer dan 10% van het bouwvlak is, of vergroting van het bestemmingsvlak benodigd is, wordt daarom een buitenplanse procedure doorlopen.


Bestaande bedrijven kunnen onder voorwaarden (wijzigingsbevoegdheid) uitbreiden met max 10% van het bestaande bouwvlak, hierbij moet dan wel sprake zijn van compensatie. Verder worden voorwaarden gesteld, gelijk aan bestemmingswijziging van agrarisch naar niet-agrarische bedrijven.


Milieucategorie 2 bedrijven die uitbreiden en zodoende in milieucategorie 3 vallen hebben geen mogelijkheid om uit te breiden, maar zullen verplaatst worden naar een daartoe bestemd terrein (industrieterrein bijvoorbeeld). De functieverandering kan een mogelijkheid zijn voor startende ondernemers in bedrijven die onder milieucategorie 1 en 2 vallen. Is deze niet gerelateerd aan het buitengebied, of ontgroeid men de locatie dan is verplaatsing noodzakelijk.

Bij uitbreiding moet worden voldaan aan de uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu. Elk uit te breiden bedrijf moet een bijdrage leveren aan het in stand houden van het landschap.


Bedrijfswoningen

Het bestemmingsplan gaat uit van handhaving van het bestaande aantal bedrijfswoningen. Wanneer geen bedrijfswoning aanwezig is, wordt dit expliciet op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan.

Maximaal één bedrijfswoning is toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij anders aangeduid. De inhoud bedraagt maximaal 750 m3.

Vervangende nieuwbouw (met uitzondering van een calamiteit) mag alleen indien voldaan wordt aan de wettelijke eisen (zoals geluidwetgeving).


Flexibiliteit

Omzetting naar een ander bedrijf is onder voorwaarden acceptabel indien dit leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en als de milieubelasting tenminste gelijk blijft of verbetert. De uitgangspunten die de provincie hanteert gelden ook voor de gemeente Vaals.

De nieuwe activiteiten moeten vallen in de categorieën 1, 2 en 3.1 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" die als bijlage bij de planregels is opgenomen.

4.6.4 Wonen

Toekenning bestemming

De bestaande woningen en de bijbehorende bijgebouwen in het buitengebied zijn als "Wonen" bestemd.

Met het oog op het verkrijgen van een woning, die qua wooncomfort voldoet aan de eisen van deze tijd is het toegestaan bestaande burgerwoningen te vergroten. De grootte moet qua omvang en stijl passen bij de aard en de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving. Hiertoe kunnen in de regeling kwalitatieve en kwantitatieve aspecten worden opgenomen.


De huidige regels in het bestemmingsplan voor de herbouw van woningen zijn soms beperkend. De provincie Limburg biedt mogelijkheden voor een meer verruimd beleid, hoewel het algemene beleid geen verdere verstening voorstaat. Vergroting van woningen moet qua omvang en stijl dus passen bij de kwaliteit van de bebouwing en de omgeving.


Het bestemmingsplan buitengebied uit 1998 kent een maximale inhoud voor burgerwoningen van 1.100 m³. Voor het uitbreiden van burgerwoningen geldt een gestaffelde regeling; bestaande woningen mogen in ieder geval 20% uitbreiden tot een maximum van 750 m³ . Grotere woningen mogen maximaal eenmalig met 50 m³ uitbreiden. Woningen kleiner dan 450 m³ mogen in elk geval tot deze grootte uitbreiden.

Veel 'nieuwe' burgerwoningen in het buitengebied zijn voormalige agrarische bedrijfswoningen. Ter vergelijking: agrarische bedrijfswoningen mogen een maximale omvang hebben van 750 m³ .

Vanuit het oogpunt van kwaliteit is het niet makkelijk te motiveren dat een voormalig agrarische bedrijfswoning groter mag zijn dan een bestaande burgerwoning.

In voorliggend bestemmingsplan wordt geen principieel onderscheid meer gemaakt tussen (voormalige) agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen. Alle woningen mogen derhalve een omvang hebben van 750 m³ .

Het betreft een generieke regeling die van toepassing is op het gehele buitengebied en die zowel van toepassing is op de herbouw als op de uitbreiding van woningen. Tevens wordt de uitbreiding gekoppeld aan de welstand. Voor kleinere uitbreidingen van de woning (ondergeschikte bouwwerken zoals dakkapellen e.d.) hoeft geen procedure gevolgd te worden.


Nieuwvestiging

Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat oprichting van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied is uitgesloten. Bij toepassing van enkele rijks- of provinciale beleidskaders kan een uitzondering gemaakt worden. Het betreft hierbij de regeling inzake incidentele woningbouw in clusters of linten in het kader van ruimtelijke kwaliteitsverbetering met toepassing van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM), zoals nader toegelicht in paragraaf 3.2.4.4. Tevens is de realisering van burgerwoningen toegestaan in de hoofdgebouwen van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's). Middels een wijzigingsbevoegdheid is het onder voorwaarden toegestaan om de bestemming van een agrarisch bedrijfswoning te wijzigen in een bestemming 'Wonen'.

Bij hergebruik van overige bestaande bebouwing wordt gelet op de ter plaatse aanwezige waarden van het gebied in het geheel. Uiteraard spelen hier ook aspecten als milieu- en geluidhinder een rol. Bovendien dient daarbij de op 1 juli 2013 vastgestelde "Verordening Wonen Zuid-limburg" als gevolg waarvan per geval kan worden vastgesteld of er sprake is van een gewenste of ongewenste woningbouwontwikkeling. Opgemerkt wordt dat door het vaststellen van deze verordening het beleid in de POL-aanvullingen "Nieuwe Wro van 2008" en "Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (VGK) van 2009" wijzigt. Voor een andere toelichting op de wijzigingen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.6.


Woningsplitsing

In dit bestemmingsplan is geen nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied voorzien. Op grond van voorliggend bestemmingsplan is woningsplitsing normaliter niet toegestaan. Incidenteel kan aan woningsplitsing worden meegewerkt, nadat elders een woning wordt afgebroken.

Voorwaarde is dat behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand de doelstelling is voor de woningsplitsing. Realisering van nieuwe woning(en) is uitsluitend mogelijk indien dit past binnen het regionale woningbouwprogramma. Omdat het regionale woningbouwprogramma is gericht op krimp, en dus weinig tot geen mogelijkheden biedt voor het toevoegen van woningen, wordt woningsplitsing uitsluitend buitenplans geregeld.


Afsplitsing bedrijfswoning van agrarisch bedrijf

In Vaals zijn een aantal agrarische bedrijfswoningen feitelijk gesplitst van het agrarisch bedrijf. Het komt in het buitengebied (steeds meer) voor, dat de bedrijfswoning apart van de bedrijfsgebouwen wordt verkocht aan burgers. Dit heeft verschillende consequenties.

Ten eerste kunnen omliggende (agrarische) bedrijven als gevolg van in acht te nemen 'geurnormen' in de exploitatie en/of ontwikkeling van hun bedrijven worden belemmerd als er sprake is van een 'burgerwoonsituatie'. Als de agrarische bestemming voor de bedrijfswoning wordt gewijzigd in 'Wonen', dán zijn de geurbelastingsnormen op grond van de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in beginsel van toepassing.

Ten tweede bestaat de kans, dat de (nieuwe) agrariër op den duur weer om een bedrijfswoning vraagt. Indien hieraan meegewerkt wordt, betekent dit een toename van bebouwing in het buitengebied in het algemeen en van burgerwoningen in het bijzonder. Bovendien betekent de aldus ontstane woning ook weer een milieuhygiënische belemmering voor de agrarische sector.


Bij afsplitsing van de bedrijfswoning kiest de gemeente er voor om de woning aan te blijven merken als bedrijfswoning en daarmee onderdeel te laten uitmaken van het agrarisch bouwblok. Dit betekent dat het agrarisch bouwblok juridisch beschikt over een bedrijfswoning. Bij ontvangst van een verzoek om de bouw van een bedrijfswoning zal dit worden afgewezen omdat het provinciaal beleid geen tweede bedrijfswoning (meer) toelaat.


In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het mogelijk is om een agrarische bestemming (voor een geheel bouwblok) om te zetten naar wonen. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. Eén ervan is dat er geen belemmeringen mogen ontstaan voor omliggende bedrijven (als gevolg van de Wet geurhinder en veehouderij).


Bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) bij burgerwoningen

Iedere woning in het buitengebied heeft bijgebouwen. In het op 1 oktober 2010 in werking getreden Besluit omgevingsrecht is de term bijgebouw vervangen door 'Bijbehorend bouwwerk. Hieronder wordt verstaan 'een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak'. Dit begrip en de definitie daarvan is overgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor burgerwoningen wordt vaak een standaard toegestaan oppervlak gehanteerd. In het buitengebied levert dit soms een knelpunt op indien hier specifieke (hobbymatige- of bedrijfsmatige) activiteiten plaatsvinden. Specifieke problematiek hieromtrent speelt wanneer een agrarisch bedrijf stopt en er nog veel bijbehorende bouwwerken staan. Bij monumentale of beeldbepalende bebouwing is sloop dan niet wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0012.png"

Voorbeelden van cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen in Vaals

Het POL streeft ernaar om verstening tegen te gaan. In de handreiking ruimtelijke ontwikkeling staat het provinciale ruimtelijke beleid uit het POL nader uitgewerkt. Bijbehorende bouwwerken dienen beperkt van omvang te zijn, qua functie passen bij de bestemming, en nabij de woning staan. Dan kan enige nieuwbouw of uitbreiding worden toegestaan. Bovendien is het onverstandig om nieuwe 'broedplaatsen' voor niet agrarische bedrijvigheid te creëren. Toch zijn er voorbeelden, die om maatwerk vragen en waarvoor de provincie Limburg in haar 'handreiking ruimtelijke ontwikkeling' mogelijkheden biedt. Voor beeldbepalende bebouwing waaronder monumenten, kan onder voorwaarden een ruimer beleid gevoerd worden. Panden waarvoor dit geldt dienen in het bestemmingsplan te worden vastgelegd om willekeur te voorkomen.

Het bestemmingsplan buitengebied uit 1998 biedt de mogelijkheid om een oppervlakte van 70 m² aan bijbehorende bouwwerken te hebben. Dit wordt vaak als beperkend ervaren in het buitengebied. Toch moet, conform het provinciale beleid, gewaakt worden voor verstening. Daarom wordt in voorliggend bestemmingsplan een maat gehanteerd van 75 m². Extra meters worden toegestaan op basis van 'tegenprestaties', zoals de sloopbonusregeling.

sloopbonusregeling

Indien sprake is van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing speelt een specifieke problematiek. De vraag is of bestaande stallen omgezet kunnen worden in bijbehorende bouwwerken. Voor de sloop van stallen is kapitaal nodig. Deze kan verkregen worden door een sloop-bonus regeling (rood voor rood regeling). Een gangbare regeling is een terugbouwpercentage van 20% bij burgerwoningen (als inhoudsmaat) van het aantal gesloopte m² voormalig bedrijfsgebouw.


Grootte van bouwblokken

Afwijkingen van de standaardregelingen kunnen worden toegepast voor b.v. grotere bouwblokken. Dit is vaak het geval bij voormalige agrarische bedrijfspercelen. De gemeente kan bij de toekenning van bouwblokken maatwerk leveren door het bepalen van de grootte van het bouwblok. Bij wijziging van agrarisch naar wonen, is, na sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, maximaal 130 m2 aan bijgebouwen toegestaan.


Niet-woonfuncties (beroep en bedrijf)

Gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen waarin wonen en werken steeds meer met elkaar verweven raken en de wens om de leefbaarheid op het landelijk gebied te bevorderen, zijn ruimere mogelijkheden voor het - deels - anders gebruiken van een woning of bijgebouw gewenst. De behoefte aan ruimte voor deze activiteit zal door het "thuis" en "aan huis" werken naar verwachting nog toenemen.

Aan huis gebonden beroepen (inclusief praktijken) zijn gedefinieerd als "de uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning of daarbij behorende bijgebouwen (bijbehorend bouwwerk) met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand.

Normale aan huis gebonden beroepen binnen een woning, bedrijfswoning of anderzijds is altijd rechtstreeks toelaatbaar tot een maximale oppervlakte van 35m2. Binnen bijgebouwen is dit eveneens toegestaan.

Indien de economische activiteit belangrijker of zwaarder wordt dan de woonfunctie, hiervoor een buitenplanse procedure moeten worden doorlopen.

Aan huis gebonden bedrijven kunnen worden gedefinieerd als "het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf.

Aan huis gebonden bedrijven tot een maximale oppervlakte van 35m2 zijn alleen toegestaan na verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt aangetoond dat het woonkarakter niet wordt aangetast en er geen overlast ontstaat voor de omgeving (onder andere als gevolg van verkeer en parkeren).

Verder zijn verblijfsrecreatie (bed & breakfast) mogelijk (zie 4.6.2).


Inwonen

Er is behoefte aan het bieden van mogelijkheden van inwonen, bijvoorbeeld ten behoeve van zorgbehoevende familieleden. De gemeente is van mening dat mantelzorg in het gehele buitengebied mogelijk moet zijn, ongeacht of dit bij een burgerwoning of een (agrarisch) bedrijf is. Behalve het hoofdgebouw kunnen ook aangebouwde bijgebouwen en aanbouwen hiervoor worden gebruikt. Van belang is dat er sprake blijft van één woning, zowel infunctioneel als in architectonisch opzicht. Er is daarom als voorwaarde aan de omgevingsvergunning opgenomen dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige gevolgen voor het woonmilieu (kunnen) ontstaan.

4.6.5 Landgoederen

Nieuwe rode ontwikkelingen die niet aansluiten aan de contour of buiten een lint of cluster liggen zijn als Rood-voor-groen initiatief (nieuwe landgoederen) toegestaan onder voorwaarden. De ontwikkelingsmogelijkheden kunnen op grond van het provinciaal beleid alleen wanneer er een substantiële kwaliteitsversterking tegenover staat.


Omdat in bovenstaande gevallen maatwerk geleverd moet worden en deze gevallen niet veelvuldig zullen voorkomen, wordt er evenmin een regeling voor opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan "Buitengebied 2013". Per geval zal een afweging worden gemaakt. Ook hiervoor is het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing.

4.6.6 Overige functies in het buitengebied

In het buitengebied komen diverse andere bijzondere functies voor;


Maatschappelijke voorzieningen

Maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied van Vaals zijn onder andere een kerk, een klooster en een begraafplaats. Deze functies zijn voorzien van een bestemming maatschappelijk met een specifieke aanduiding. In de regels zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen.


Nutsvoorzieningen

Gebouwde voorzieningen voor het openbaar nut komen niet voor in het buitengebied van Vaals.

Een aantal nutsvoorzieningen zijn door middel van een bestemming 'Leiding' op de verbeelding opgenomen, zoals gastransportleidingen en rioolwaterstransportleidingen. In de planregels zijn regels gesteld voor het oprichten van bebouwing. Hiermee worden de belangen veiliggesteld en de gevaren (bijvoorbeeld draadbreuk) zoveel mogelijk beperkt.


Infrastructuur

De externe hoofdontsluiting van het gebied voor het autoverkeer vindt plaats via de N278. Daarnaast komt een aantal wegen voor met een regionale functie.

De wegen en fietspaden met een uitgesproken verkeersfunctie hebben een bestemming "Verkeer ". Fietspaden, parkeerplaatsen en overige wegen met een erf- of perceelsontsluitende functie zijn opgenomen in de gebiedsbestemmingen.


Paardenbakken

De paardensport wordt populairder en de vraag naar paardenstalling neemt dan ook toe. Steeds meer agrariërs ontdekken deze tak als interessante commerciële nevenactiviteit. Zeker nu Aken zich sterk profileert als Europees centrum voor de paardensport kan de gemeente Vaals hiervan meeprofiteren.

Paardenbakken zijn aanwezig op elke manege, maar ook veel particulieren in het buitengebied hebben een paardenbak voor eigen gebruik. Agrariërs hebben soms een paardenhouderij als nevenactiviteit op het agrarisch gebruik. Zodra bezoekers een paard komen rijden danwel een locatie gebruiken als stalling voor paarden is sprake van een (neven)functie paardenhouderij.

Mits geen onevenredige verkeersaantrekkende werking, of in gebieden waar enig verkeer geen probleem vormt (zoals bijvoorbeeld in kernrandzones) hebben gemeenten over het algemeen weinig bezwaren tegen paardenbakken.


Paardenbakken bestaan over het algemeen uit een omheind stuk land, waarop meestal mul zand is aangebracht. Hier wordt met paarden gereden voor recreatief gebruik of als vrije tijdbesteding.

Vanuit landschappelijk oogpunt kunnen paarden in de wei bijdragen aan een positieve beleving van het landschap, zeker nu "de koe in de wei" steeds meer onder druk komt te staan.


In het bestemmingsplan 1998 buitengebied zijn paardenbakken niet met name genoemd. In voorliggend bestemmingsplan wordt de aanleg van paardenbakken bij particulieren expliciet uitgesloten. Bij agrarische bedrijven, alsook maneges en paardenhouderijen, kunnen onder voorwaarden wel paardenbakken worden aangelegd binnen de agrarische bouwkavel.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden/onderzoek

5.1 Inleiding

Bij de actualisering van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen planologisch-juridische mogelijkheden voor een locatie, dient rekening te worden gehouden met aspecten uit de omgeving die invloed uitoefenen op de betreffende locatie. Omgekeerd kan een bepaalde (nieuwe) activiteit eveneens invloed uitoefenen op in de omgeving aanwezige waarden. Daarom is, in het kader van onderhavig bestemmingsplan, de invloed van onder andere diverse milieuaspecten (zoals bodem, geluid en externe veiligheid) als gevolg van mogelijke nieuwe activiteiten in het buitengebied, onderzocht op eventuele negatieve effecten.

Eveneens is gekeken naar de gevolgen van de bestemmingsplan-actualisatie voor onder meer de aspecten archeologie en monumenten, leidingen en infrastructuur, waterhuishouding, flora en fauna en natuur en landschap.

Zoals in voorgaand hoofdstuk al opgemerkt, heeft voorliggend bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter, maar zijn (kleinschalige) nieuwe activiteiten niet uitgesloten. Zo wordt (middels de bouwblokken) voor de meeste aanwezige agrarische bedrijven een beperkte uitbreiding van het bouwblok mogelijk gemaakt. Blijkens informatie van de provincie Limburg is deze beperkte uitbreiding echter inherent aan de actualisering van een bestemmingsplan en zijn hiervoor dan ook geen nadere onderbouwingen (zoals toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu) of onderzoeken noodzakelijk.

Zoals ook in de discussienota als uitgangspunt is bepaald, dient in het kader van onderhavig bestemmingsplan wel nader onderzoek te worden uitgevoerd ingeval van (nieuwe grootschaligere) ontwikkelingen, welke rechtstreeks in het bestemmingsplan worden geregeld. Dit is echter niet het geval, zodat ook op dit punt geen nader onderzoek is uitgevoerd.

Ook inzake de effectuering van geldende rechten en regeling van de bestaande situatie is geen nader onderzoek noodzakelijk. Grootschalige gebiedsontwikkelingen zijn binnen het plangebied niet rechtstreeks toegestaan.

Een zelfde overweging geldt voor de ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt middels een ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid.

In dit hoofdstuk is dan ook volstaan met een algemene beschrijving van de, in het plangebied aanwezige (mogelijke) belemmeringen ten aanzien van de genoemde milieutechnische en overige aspecten.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodemkwaliteit

De kwaliteit van de bodem is niet op alle plekken binnen het plangebied gelijk. Vooral (voormalige) vestigingen van bedrijven kunnen de bodemkwaliteit negatief beïnvloeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang om zicht te hebben op de kwaliteit van de bodem op de te ontwikkelen locatie.

De gemeente Vaals is gelegen in het bodembeschermingsgebied Mergelland. In het Mergelland streeft de provincie Limburg naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige – en bijzondere biotische, a-biotische en cultuurhistorische waarden stellen. De provincie continueert vooral de doelstellingen en beleidslijnen met betrekking tot de nitraatproblematiek en het behoud van landschappelijke elementen.

Het rijksinstrument MINAS vormt de belangrijkste pijler daarin. Aangezien de Zuid-Limburgse lössgrond zich qua uitspoeling anders gedraagt dan de in het rijksbeleid onderscheiden zand- en kleigronden, wil de provincie mogelijk aanvullend beleid formuleren. Op 13 september 2005 hebben GS het Beleidskader bodem 2005 vastgesteld. Dit beleidskader omvat het geactualiseerde provinciale beleid voor de aanpak van bodemverontreiniging in Limburg.

De invulling van het provinciaal bodembeleid heeft een relatie met de ideeën over de functie (het gebruik en de gebruiksmogelijkheden) van de grond. Voor een deel in algemene zin (mestregelgeving), voor een deel heel specifiek (grondwaterbescherming, bodemkwaliteit/functie). Dat specifieke deel is daarmee 'ruimtelijk relevant': het is een aspect dat moet worden meegewogen bij functietoekenningen in het kader van bestemmingsplanherzieningen.

Onderzoek

Bij nieuwe ontwikkelingen dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden om de bodemgeschiktheid voor de ontwikkeling vast te kunnen stellen. In het onderhavige plan worden geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten, het is een beheersplan. Als gevolg hiervan is er geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.

5.2.2 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het vigerende beleid is vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. De risico's mogen een bepaald niveau niet te boven gaan.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk, en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffer; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde kans, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

In het plangebied komen diverse objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Deze zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Naam inrichting   Adres   Risicodragend element  
P. Franssen en M. Vaessen   Cotessen 12   Propaan  
A.G. Puts   Camerig 11   Propaan  
Holiday Appartments Hoeve Einrath B.V.   Holset 57   Propaan  
Manege Otermans   Oude Akerweg 112   Propaan  
Camping Hoeve De Gastmolen   Lemiersberg 23   Propaan  
Camping De Rozenhof   Camerig 12   Propaan  

Buiten het plangebied in de gemeente Vaals:

Naam inrichting   Adres   Risicodragend element  
Tankstation Gulf   Maastrichterlaan 129   LPG  
Seismische risico intensiteit 6,5 Zuid lb     Seismisch risico, mercalli zone VI  

Tabel: Overzicht bedrijven met een verhoogd risico i.r.t. externe veiligheid (bron: Risicokaart -provincie Limburg)

Verspreiding van stoffen

Een zeer groot aantal milieugevaarlijke stoffen wordt verspreid in het milieu. Sommige stoffen zijn al in kleine concentraties zeer giftig of zijn slecht afbreekbaar. Belangrijke milieugevaarlijke stoffen zijn zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en organische stoffen. Verspreiding van stoffen vindt direct vanuit bronnen plaats via de lucht of (afval) water. Daarnaast zijn ook veel milieugevaarlijke stoffen in het milieu opgehoopt en vormen bij verspreiding een nieuw gevaar. In de landbouw zijn op het gebied van gewasbescherming en dierlijke voeding al veel verbeteringen aangebracht, maar zijn de effecten vanuit het verleden nog merkbaar. Via water kunnen milieugevaarlijke stoffen uitspoelen. Met name de natuur, maar ook mensen, kunnen hinder of gevaar ondervinden van de stoffen.

Onderzoek

Op basis van de provinciale beleidslijnen wordt een onderzoeksverplichting in de planregels van bestemmingsplan opgenomen, zodat bij ontwikkelingen verplicht aandacht wordt geschonken aan de mogelijk aanwezige risico's van risicodragende bedrijven en activiteiten. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de invloedssfeer van de objecten met een verhoogd risico met betrekking tot externe veiligheid dient voldaan te worden aan de normen ten aanzien van het persoonsgebonden en groepsgebonden risico.

Door de provincie Limburg is een kaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen, opslag van patronen, stofexplosie, opslag van gasflessen, ammoniakkoelinstallaties, LPG-tankstations enz. Aan de hand van deze Risicokaart (www.limburg.nl) is nagegaan of er risico's aanwezig zijn in de gemeente Vaals. Uit de 1e scan is gebleken dat er geen risicodragende bedrijven aanwezig zijn in het buitengebied van de gemeente Vaals.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied2013-VG01_0013.png"

Over de N278 worden gevaarlijke stoffen vervoerd.

Volgens de huidige concepten van het Basisnet geldt voor dit traject geen plasbrandaandachtsgebied en geen PR 10-6 contour. Het bestemmingsplan laat binnen dit gebied ook geen ontwikkelingen toe. Binnen het invloedsgebied van brandbare stoffen liggen bedrijven en enkele woningen. Vanwege de relatieve lage bebouwingsdichtheid wordt verwacht dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico vindt niet plaats omdat het een bestaande situatie betreft en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen per leiding, zie 5.6

5.2.3 Geluid

In het bestemmingsplan zullen rond verstoringbronnen zoals verkeerswegen (zowel auto- als spoorwegen) en bedrijven, geluids- en milieucontouren gerespecteerd worden. Deze contouren beschermen enerzijds 'de buitenwereld' tegen de overlast die de verstoringsbronnen leveren. Anderzijds voorkomen ze, dat bijvoorbeeld bedrijven belemmerd worden in hun functioneren doordat verstoringsgevoelige activiteiten gevestigd worden binnen deze contouren.

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat vaststelling of herziening van een bestemmingsplan gepaard dient te gaan met het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai, indien binnen het plan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd (te denken valt aan agrarische bedrijfswoningen, boerderijsplitsing e.d.).

Een groot gedeelte van de gemeente Vaals is aangewezen als stiltegebied. Dit beschermingsgebied is gelegen in het zuiden van de gemeente Vaals en ten westen en zuiden van Vijlen. In deze gebieden bestaat de ruimtelijke regelgeving uit het weren van niet-agrarische bebouwing en infrastructuur, het weren of reduceren van de geluidsbelasting van intensieve recreatie en het beperken van het gebruik van wegen door gemotoriseerd verkeer.

Onderzoek

Bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij sprake is van een geluidgevoelige bestemming dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. De nieuwe Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Conform deze wet geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. Hierbij geldt een aantal randvoorwaarden.

Aangezien het plan een conserverend karakter heeft worden in het kader van dit plan geen specifieke onderzoeken uitgevoerd. Indien in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden binnen het plangebied is het mogelijk dat hiervoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Dit zal afhankelijk van de gewenste ontwikkeling en de ligging van de locatie nader bekeken worden.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • d. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • e. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • f. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • g. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

Interimperiode: 1% grens
De 3% grens is van toepassing, vanaf het moment dat het NSL definitief is vastgesteld (zie artikel 2, lid 2, Besluit NIBM). In de periode tussen de inwerkingtreding van het Besluit NIBM en de definitieve vaststelling van het NSL wordt een NIBM-grens gehanteerd van 1%. Dit staat gelijk aan 0,4 microgram/m3. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is vóór en na de inwerkingtreding van het NSL gelijk.  

Als de 1% of 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Een algemeen voorkomend probleem met betrekking tot de luchtkwaliteit is de hoge achtergrondconcentratie van PM10. De hoge achtergrondconcentratie wordt voor een groot deel veroorzaakt door fijnstof uit natuurlijke, niet schadelijke bronnen. Daarnaast ligt een belangrijke oorzaak in grensoverschrijdende verontreiniging. Het probleem van deze overschrijdingen wordt op nationaal niveau aangepakt, onder meer met een recentelijk gepresenteerd pakket van maatregelen om de luchtkwaliteit in Nederland in totaliteit te verbeteren. Uitvoering van deze maatregelen zal ook in de omgeving van het plangebied een positief effect hebben.

Luchtkwaliteit

In 2004 heeft de Provincie Limburg door TNO Luchtkwaliteitskaarten laten berekenen waarop de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) worden berekend langs de Rijks- en provinciale wegen in de provincie. De kaarten zijn doorgerekend voor het jaar 2003 en er is een prognose gemaakt voor het jaar 2010. Deze kaarten zijn opgesteld onder het Besluit luchtkwaliteit, de voorganger van de op 15 november 2007 in werking getreden wet luchtkwaliteit.

Vaals heeft 1 provinciale weg door haar gemeentegrenzen lopen namelijk de N278.

Uit de kaarten blijken in de gemeente Vaals de volgende waarden:

NO2 in   2003:   Overschrijding grenswaarde langs de N278. Op circa 75 meter uit de wegas blijft de concentratie NO2 weer binnen de grenswaarde;  
  2010:   In 2010 zijn er geen overschrijdingen meer te verwachten langs de N278. Er vindt een verbetering plaats t.o.v. de concentratie NO2;  
PM10 in   2003:   Binnen een straal van circa 35 meter is er rond de N278 wel een verhoogde concentratie fijn stof aanwezig maar geen overschrijding van de grenswaarde (35);  
  2010:   Binnen een straal van (aan de oostkant) circa 130 meter en (aan de westkant) circa 70 meter van de N278 is een verhoogde concentratie fijn stof te verwachten (30). Er vinden echter geen overschrijdingen plaats (verbetering van de totale situatie).  

Aangaande de intensiteiten van de grotere (doorgaande) gemeentelijke wegen (b.v. Vaals-Vijlenerweg) zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om hier thans een juiste afweging in te maken.

Voor de luchtkwaliteitskaarten is uit gegaan van de normstelling onder het Besluit luchtkwaliteit. Onder de nieuwe wet luchtkwaliteit kunnen deze niet onverkort worden toegepast. Deze gegevens geven echter wel weer, waar in de gemeente Vaals de luchtkwaliteit mogelijk een aandachtspunt is.

Onderzoek

Aangezien het plan een conserverend karakter heeft worden in het kader van dit plan geen specifieke onderzoeken uitgevoerd. Indien in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden binnen het plangebied is het mogelijk dat hiervoor een onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk is. Dit zal afhankelijk van de gewenste ontwikkeling en de ligging van de locatie nader bekeken worden.

Conform de wetgeving terzake voor elementen in het plan waar ontwikkeling van milieugevoelige functies (in)direct mogelijk gemaakt wordt (bijvoorbeeld rechtstreeks of middels een wijzigingsbevoegdheid), wordt toetsing van de luchtkwaliteit als randvoorwaarde opgenomen. Dit geldt ook voor ontwikkelingen waarbij de concentratie fijn stof (PM10) of NO2. kan toenemen.

5.2.5 Milieuzonering

Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

Binnen het plangebied is een groot aantal agrarische en niet-agrarische bedrijven gelegen. Voor de in het plangebied gelegen veehouderijen dient de afstand tot geurgevoelige functies bepaald te worden middels de Wet geurhinder en veehouderij. Voor enkele diercategorieën is in deze wet een vaste afstand opgenomen (met onderscheid naar gebieden binnen en buiten de bebouwde kom). Voor andere diercategorieën dient de aan te houden afstand, aan de hand van een aantal parameters, berekend te worden. Ten aanzien van veehouderijen geldt dat er in de Wet geurhinder en veehouderij mogelijkheden zijn opgenomen om af te wijken van de standaardnormen door opstelling van een gebiedsvisie en een, aan de hand daarvan vastgesteld, raadsbesluit.

Voor overige agrarische en niet-agrarische bedrijven dient de aan te houden afstand bepaald te worden aan de hand van de milieuvergunning van het betreffende bedrijf of de, in de lijst Bedrijven en Milieuzonering van de VNG, opgenomen afstanden.

Indien in het gebied ontwikkelingen plaats vinden dient de invloed op én de invloed van de omgeving bezien te worden. Aangezien het een conserverend plan betreft wordt in het kader van dit plan geen specifiek onderzoek uitgevoerd.

5.3 Natuur en landschap

Zoals in hoofdstuk drie is aangegeven, maakt een gedeelte van het plangebied deel uit van de EHS en een deel van de POG. Ook zijn in het buitengebied verspreid diverse natuurwaarden gelegen.

Aangezien het onderhavig bestemmingsplan geen ontwikkelingen direct mogelijk maakt, heeft het geen negatieve invloed op de natuurlijke en landschappelijke waarden in het plangebied. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient het aspect natuur en landschap in alle gevallen een aandachtspunt te zijn.

5.4 Flora en fauna

Een quick-scan van de aanwezige natuurwaarden aan de informatie van de provincie Limburg (www.limburg.nl) maakt duidelijk dat binnen het plangebied in het verleden een groot aantal broedvogels zijn aangetroffen. Het merendeel is hierbij aangemerkt als 'schaarse soort'. Tevens zijn er 'aandachtssoorten' en 'Rode Lijst soorten' in het gebied aanwezig. Blijkens de kaart zijn in het plangebied eveneens een groot aantal plantensoorten aanwezig.

Zoals reeds eerder aangegeven worden met voorliggend plan geen rechtstreekse ontwikkelingen beoogd. Een toets van de aanwezige flora- en faunawaarden is dan ook pas noodzakelijk zodra sprake is van een feitelijke ontwikkeling.

Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Vaals is een Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). Zie 4.4.3.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Korte karakterisering plangebied en bestemmingsplan

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan betreft het buitengebied van de gemeente Vaals. Het buitengebied van Vaals is een van de meest heuvelachtige gebieden, zoniet het meest heuvelachtige gebied van Nederland. Het hoogste punt van Nederland, de Vaalserberg, waar zich ook het Drielandenpunt bevindt, ligt in het plangebied.

Het plangebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarisch gebied en natuur (bosgebied). In het westen van het plangebied bevindt zich het beekdal van de Geul, die een diep dal in het heuvelland heeft ingesneden.

5.5.2 Waterbeleid
5.5.2.1 Europees beleid

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van het 'standstill-beginsel': de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt". De KRW beoogt vanuit een stroomgebiedbenadering te komen tot:

  • het behoeden van aquatische en terrestrische systemen voor verdere achteruitgang
  • een verhoogde bescherming en verbetering bereiken van het aquatisch milieu
  • bevorderen van een duurzaam gebruik van water
  • geleidelijke vermindering van de vervuiling van het grondwater en preventieve maatregelen
  • afzwakking gevolgen van overstroming en droogte
  • harmonisatie van Europese waterwetgeving

In de periode tot 2009 zijn de ecologische doelen en chemische normen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld op stroomgebiedniveau. De gemeente Vaals is gelegen in het stroomgebied van de Maas. Deze doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd Voor beschermde gebieden (o.a. Zwemwateren, Vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn ("tandje erbij").

Uit de kaderrichtlijn water vloeien de verplichtingen voor het emissiebeheer voort. Deze zijn beschreven in het Emissiebeheersplan fase 1, 'Koersen op schoon water'. Het Emissiebeheersplan bevat een gebiedsgerichte strategie die aangeeft op welke wijze en in hoeverre effectief en efficiënt de waterkwaliteitsdoelstellingen voor de beken in het beheergebied van het waterschap zullen worden nagestreefd.

5.5.2.2 Rijksbeleid

Waterbeheer 21 eeuw (WB21)

Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit en ook voor waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen, is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een "Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw" en een "Handreiking watertoets" ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd waarbij hergebruik wordt nagestreefd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.

Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Voor de grote rivieren wordt in het Nationaal Waterplan gestreefd naar het handhaven van de huidige afvoerverdeling, het behouden, beschermen en beheren van de bestaande buitendijkse ruimte en wordt gestreefd naar meer ruimte voor de rivier. Daarnaast dient te worden geanticipeerd op hogere rivierafvoeren en een hogere zeespiegel op termijn.

Beleid voor hoog Nederland.

Om de (grond)- watersystemen in 2015 op orde te hebben, zijn maatregelen nodig voor het beperken van wateroverlast en watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en de ecologie. Uitgangspunten hierbij zijn het zoveel mogelijk herstellen van het beekdalsysteem (inclusief overstromingsgebieden in de laagste delen en de sponswerking van brongebieden). Daarnaast is er een stand-stillbeginsel ten aanzien van grondwateronttrekkingen, het gebruik maken van groene inrichtingsmaatregelen en het afstemmen van ruimtelijke functies op de draagkracht van het (grond)watersysteem.

Om het waterbergend vermogen van beekdalen te vergroten is het noodzakelijk dat provincies en gemeenten tijdig ruimte reserveren in structuurvisies en bestemmingsplannen.

In dit nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van Vaals worden de bestaande beekdalen respecteerd. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die het waterbergend vermogen verminderen. Ook zijn geen nieuwe grondwateronttrekkingen voorzien.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten (waaronder het 'natte' gedeelte van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken) samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

De plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" van Vaals is gelegen op grote afstand van de grens van het Waterstaatkundig beheer. Vanuit het hoogwaterbeleid worden er dan ook geen eisen gesteld aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" voor Vaals.

5.5.2.3 Provinciaal beleid

Het waterbeleid in het POL 2006 sluit aan op de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het provinciaal waterbeleid omvat de volgende strategische doelen:

  • Herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderde klimatologische omstandigheden;
  • Herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijk natuur;
  • Schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment;
  • Duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is;
  • Een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.

5.5.2.4 Waterschapsbeleid

Het waterschap Roer en Overmaas is de waterbeheerder in het projectgebied. De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:

  • het zorg dragen voor de veiligheid en bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • de watersysteembenadering: de natuurlijke en samenhangende kringloop tussen atmosfeer, omgeving, bodemsysteem en oppervlaktewateren;
  • de waterketenbenadering: de kringloop tussen waterwinning, menselijk gebruik en lozing van water;
  • de voorkeursvolgorde: vasthouden, bergen, afvoeren;
  • de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, schoonmaken;
  • ruimte voor water, waarbij voor maatregelen ruimtelijke oplossingen worden gezocht;
  • het meenemen van water als medeordenend principe in ruimtelijke plannen;
  • duurzaam waterbeheer;
  • niet afwentelen van problemen in ruimte of tijd: zelf verantwoordelijkheid nemen en anderen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

5.5.3 Samenwerking met de waterbeheerder

Dit bestemmingsplan is door de gemeente Vaals, in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Roer en Overmaas. Voor de reactie van het waterschap en voor het gemeentelijk standpunt hierover zie hoofdstuk 8.

5.5.4 Kenmerken watersysteem en gewenste ontwikkelingen

Bodemopbouw en grondwater:

Bij Epen komt gesteente uit het geologisch tijdperk Carboon aan de oppervlakte. Bruinkool en steenkool werden gewonnen in Midden- en Zuid-Limburg waar deze grondstoffen dicht aan de oppervlakte liggen.

De bodem in het plangebied bestaat hoofdszakelijk uit löss. Löss (ook wel limburgse klei genoemd) is een eolische afzetting van silt. Silt is de textuurfractie met een korrelgrootte die tussen die van zand en lutum in ligt. Löss kenmerkt zich door een relatieve slechte doorlatendheid en sterke erosiegevoeligheid.

Het gehele plangebied is een infiltratiegebied. Het betreft veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot per saldo in de grond wegzakt, waardoor de grondwatervoorraad wordt aangevuld. In deze gebieden geldt dat er gestreefd dient te worden naar zoveel mogelijk afkoppelen van hemelwater. Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen grondwaterbeschermingsgebieden en/of waterwingebieden gelegen.

Maaiveldhoogte:

Voor Nederlandse begrippen kent het plangebied grote hoogteverschillen. Het verschil tussen hoogste en laagste punt in het plangebied bedraagt meer dan 200 meter. Gezien de grote hoogteverschillen, in combinatie met de grondslag (löss), is er in met name in de sterk hellende gebieden sprake van erosiegevoeligheid.

Daarnaast doen wegen en droogdalen tijdens hevige buien vaak (onbedoeld) dienst als watergangen. Via wegen en/of droogdalen vindt een relatief snelle afvoer plaats naar laaggelegen delen van het plangebied, met name het beekdal van de Geul.

Oppervlaktewater:

Oppervlaktewateren in het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit beken, voorbeelden hiervan zijn de Geul (westelijke grens plangebied), Cotesserbeek, Berversbeek, Zieversbeek (die de molenvijver nabij kasteel Vaalsbroeck voedt), Harleserbeek en de Selzerbeek. Deze beken hebben relatief diepe dalen ingeslepen in het landschap. De beken voeren allen water af onder vrij verval (relatief hoge stroomsnelheid).

Daarnaast bevinden zich in het plangebied veel relatief kleine watergangen die de lokale afvoer van hemelwater reguleren. Watergangen vertegenwoordigen niet direct een waarde, maar zijn wel elementen waarbij rekening gehouden dient te worden in verband met het onderhoud van de watergang.

Gezien het heuvelachtige karakter van bevinden zich in het plangebied een aantal zogenaamde theoretische watergangen en weg-watergangen. Met theoretische watergangen worden watergangen bedoeld die niet direct met een duidelijk profiel als watergang herkenbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn droogdalen en watergangen die door een vijver lopen. Weg-watergangen zijn hellende wegen, die naast een verkeersfunctie ook een waterafvoerende functie hebben (holle wegen).

Waterketen

Het gehele buitengebied van de gemeente Vaals is, voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater aangesloten op de riolering. In het plangebied is een rioolwater transportleiding gelegen (parallel aan de landsgrens). Deze is in beheer bij het waterschap Roer en Overmaas. Binnen 5 meter van het hart van deze transportleiding zijn in principe geen bouwwerken toegestaan.

5.5.5 Water in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het juridisch planologisch vastleggen van de bestaande situatie. Er worden met dit plan geen concrete ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

5.5.6 Vertaling naar verbeelding en regels

Primaire wateren en regenwaterbuffers zijn bestemd als Water. Deze gronden en wateren zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem. Bij de gronden met deze doeleinden zijn inbegrepen: beken, sloten, semi-permanente wateren (vloedgraven, stroom- en grasbanen), theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers/stilstaande wateren), regenwaterbuffers, wegwatergangen en overkluisde primaire wateren. De taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel aanwezige onderhoudspaden behoren ook tot het primaire water. De gronden met de bestemming primair water zijn opgenomen op de Legger van het Waterschap Roer en Overmaas en hiervoor gelden de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur.


Op de kaart zijn beschermingszones van de watergangen aangegeven als Waterstaat - Beschermingszone watergang. Deze heeft een breedte van 10 meter (primaire wateren) of 5 meter (overige primaire wateren), gemeten vanaf de grens van het betreffende primaire water (insteek van de watergang of onderhoudspad).

Rondom de regenwaterbuffers zijn eveneens beschermingszones van toepassing, welke eveneens zijn bestemd als Waterstaat - Beschermingszone watergang.

De gronden binnen deze beschermingszones dienen ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen die de bereikbaarheid verminderen van het primaire water, bijvoorbeeld voor groot onderhoud. Tevens dient de beschermingszone om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden. Op de gronden met de bestemming beschermingszone primair water zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

De inundatiegebieden langs de Geul en de waterbuffers zijn als 'Waterstaat-Waterberging' weergegeven op de verbeelding. Binnen deze gebieden geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen beoordeeld dienen te worden ten aanzien van het waterbergend vermogen van deze gebieden. Volumineuze ontwikkelingen (grote bouwwerken, ophogingen, en dergelijke) hebben een negatieve uitwerking op dit waterbergend vermogen en zijn daarom niet toegestaan. Deze gebieden zijn derhalve beschermd met een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Meanderzones zijn niet opgenomen op de plankaart, noch in de planregels. De meanderzones zijn immers reeds beschermd op basis van de Keur van het waterschap.

Door het opnemen van de ruimte voor water(berging) op de verbeelding wordt voldaan aan het beleiduitgangspunt 'ruimte voor water' wat de basis is van het waterbeleid op meerdere bestuurlijke niveaus.

De in het oosten van het plangebied gelegen rioolwater transportleiding is op de verbeelding positief bestemd als 'Leiding- Riool' (dubbelbestemming). De beschermingszone rondom deze transportleiding is middels een vergunningenstelsel beschermd.

Kleinere watergangen en/of greppels vallen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Middels een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, gene bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, zijn de binnen deze bestemming aanwezige watergangen en/of greppels beschermd.

5.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Aan de noordkant van de plangrens is een hogedruk gasleiding (Z-502-01-KR-013) gelegen. Deze leiding volgt nagenoeg de plangrens van het gebied. De letaliteitsgrenzen (van de 1 en 100 %) van deze leiding liggen op respectievelijk 70 en 40 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding.

Ter bescherming van deze nutsvoorziening dient een beschermingszone van 4 meter aangehouden te worden aan weerszijden uit het hart van de leiding waarin bepaalde grondwerkzaamheden aan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden zijn.

Voor de leidingen door het buitengebied geldt dat binnen het invloedsgebied van de leiding geen tot weinig bebouwing aanwezig is. Hierdoor zal het groepsrisico laag zijn.

Uitzondering vormen de sanitaire voorzieningen van Camping Hoeve De Gastmolen aan de Lemiersberg 23, waarvoor een beperkte verantwoording geldt. Die als bijlage 6 is bijgevoegd.

Omdat het daarnaast een bestaande situatie betreft en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen toelaat (en dus geen effect heeft op het groepsrisico), wordt de verantwoording verder niet uitgewerkt.

Daarnaast doorkruist het plangebied van oost naar west een defensieleiding. Een bebouwingsvrije zone van 10 meter en een toetsingsafstand van 32 aan weerszijden van de leiding zijn van toepassing. Op de verbeelding is deze aangeduid als een brandstofleiding (Leiding - Brandstof).

Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Het groepsrisico wijzigt niet en daarom vindt geen verdere verantwoording plaats. Voor de leiding moet de belemmeringenstrook opgenomen worden met een omgevingsvergunning voor werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemene opzet

6.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

6.1.2 Onderdelen

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting:

De inventarisatie en visie op het buitengebied, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De regels:

De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding:

Op de verbeelding zijn bestemmingen en waarden (natuur- en landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en abiotische waarden), waarvoor het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, van toepassing is, opgenomen.

6.1.3 De opzet van het plan

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving . Anderzijds bestaat er een groot spanningsveld tussen de ontwikkelingsdrang van bepaalde functies in het buitengebied - in het bijzonder de landbouw - en het beschermen of tot ontwikkeling brengen van natuur- en landschapswaarden. Het recht doen aan alle verschillende belangen die in het buitengebied spelen vraagt op een aantal onderdelen juist om een flexibele regelgeving.

Uit oogpunt van een zo breed mogelijke belangenbehartiging en rechtszekerheid voor burgers is voorliggend plan opgezet als een gedetailleerd plan. De bestemmingen zijn aangegeven op de verbeelding.

Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden is die afweging marginaal.

6.1.4 Systematiek regels / bestemmingen

Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming op de verbeelding gekregen. Voor de categorieën waarbij bebouwing voorkomt zijn regels en/of aanwijzingen opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

6.1.5 Bouwplan past in bouwvlak

Alle functies zoals wonen, agrarische bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, nutsvoorzieningen, recreatieve voorzieningen, horeca en niet agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak. Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe bouwwerk past binnen het toegekende bouwvlak en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend.

6.2 Toelichting op de verbeelding

6.2.1 Bestemmingen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies) en de aan een gebied toegekende waarde. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Bestemmings- of bouwvlakken kunnen worden gewijzigd of vergroot.

6.2.2 Gebruiksverboden en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Door middel van functieaanduidingen is nauwkeurig aangegeven (tot op perceelsniveau begrensd) welke bestaande natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden als zodanig binnen deze gebieden worden erkend c.q. gewaardeerd. De verbeelding is een afgewogen kaart, waarop de feitelijk te beschermen waarden door middel van een gebiedsaanduiding staan aangegeven. Na afweging van de voorkomende belangen in het gebied zijn bepaalde waarden ondergeschikt gemaakt aan andere belangen binnen dezelfde ruimte (bijvoorbeeld de agrarische belangen).

Deze nadere aanduiding van de toegekende waarden is met name van belang voor de toepassing van het stelsel van gebruiksverboden en omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Activiteiten die een aantasting betekenen van een waarde kunnen omgevingsvergunningplichtig worden gesteld. Ook kan voor dergelijke activiteiten een gebruiksverbod gelden.

6.2.3 Gebiedsaanduidingen

Op de verbeelding zijn de waarden aangegeven door middel van een gebiedsaanduiding. Hiervoor is gekozen, omdat waarden vaak gebiedsdekkend zijn. Een functie-aanduiding zou dan ook niet passend zijn. Waarden vertegenwoordigen namelijk geen functie. Ook de keuze voor een dubbelbestemming is niet wenselijk. In het buitengebied wordt aan het agrarisch gebruik de prioriteit gegeven. Dit agrarisch gebruik kan beperkt worden door de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, die aan de waarde gekoppeld is. Bij een dubbelbestemming zou de waarde voor het agrarisch gebruik gaan. Dit is niet wenselijk.

6.2.4 Bestemmingen op de verbeelding

Toelichting op de bestemmingen

Op basis van het voorgaande worden de volgende bestemmingen onderscheiden:

Agrarisch met waarden - Landschap en Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Alle gebieden met waarden die in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als Agrarisch met waarden – Natuur en landschap of Agrarisch met waarden - Landschap, afhankelijk van het ter plaatse van toepassing zijnde POL perspectief (zie hoofdstuk 4.3). Agrarische bedrijven zijn toegestaan in het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

Bedrijf

Binnen deze bestemming zijn bestaande niet agrarische bedrijven, zoals het bestaande tuincentrum, toegestaan. Dit zijn functies die over het algemeen niet aan het buitengebied gebonden zijn.

Horeca

Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven toegestaan. Over het algemeen zijn het functies die niet aan het buitengebied gebonden zijn.

Maatschappelijk

Binnen deze bestemming zijn alle maatschappelijke functies opgenomen die voorkomen in het gebied. Deze functies zijn nader aangeduid zoals bijvoorbeeld een begraafplaats, een kerk en een klooster.

Natuur en Natuur - Landgoed

Deze bestemming is gelegd op de gronden die volgens de inventarisatiekaart een bepaalde natuurwaarde vertegenwoordigen, maar geen agrarische functie hebben. De bestemming Natuur - Landgoed maakt tevens wonen, verblijfsrecreatie, sociaal-educatieve doeleinden, horeca, congresdoeleinden en kleinschalig lokaal georiënteerde kantoren mogelijk.

Recreatie

Binnen deze bestemming zijn bestaande recreatieve functies toegestaan door middel van een specifieke aanduiding.

Sport

De aanwezige sportaccommodaties zijn bestemd tot sport.

Verkeer

Alle wegen in het plangebied zijn bestemd tot de bestemming 'Verkeer'.

Water

De waterlopen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Water'.

Wonen

De woningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'.

Dubbelbestemmingen

In het plan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden (Waarde - Archeologie 1 t/m Waarde - Archeologie 7, Waarde - Beschermd dorpsgezicht en Waarde - Cultuurhistorie), waterstaatkundige (Waterstaat - Beschermingszone watergang, Waterstaat - Waterberging, natuurwaarden (Waarde - Ecologie (POG), Waarde - Ecologische hoofdstructuur (EHS), Waarde - Erosieremmend element, Waarde - Natura 2000 en Waarde - Kwetsbaar reliëf) en leidingen (Leiding - Brandstof, Leiding - Gas en Leiding - Riool) in het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'Wonen' of 'Bedrijf'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. Bebouwing (anders dan ten dienste van de dubbelbestemming zelf) is op deze gronden alleen toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Voor bouwwerken die al aanwezig zijn ten tijde van tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan wordt die vergunning geacht te zijn verleend. Vergunning wordt overigens alleen verleend na advisering door de beheerder van de leidingbeheerder. Ten slotte zijn in de artikelen een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het verrichten van werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de functie van de waterkering of de leiding.

6.3 Toelichting op de regels

6.3.1 De systematiek van de regels

De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 'Inleidende regels' gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten c.q. berekenen.
  • In hoofdstuk 2 van de regels - 'Bestemmingsregels' - wordt een regeling gegeven voor de bestaande functies in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of afwijking) zijn toegestaan. Indien een bepaalde vorm van bebouwing past binnen de doeleinden van de bestemming en voldaan is aan de bouwregels, dan kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend.
  • In hoofdstuk 3 zijn de 'Algemene regels' weergegeven (anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels etc.).
  • In hoofdstuk 4 zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen.

6.3.2 Artikelsgewijze toelichting
6.3.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten.

6.3.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingen en dubbelbestemmingen

Bestemmingen (artikel 3 t/m 14)

De aanwezige functies zijn rechtstreeks bestemd met een passende bestemming.

Dubbelbestemmingen (artikel 15 t/m 33)

In het plan zijn zeven dubbelbestemmingen opgenomen. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming.

6.3.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 34)

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 35)

Deze bepaling bevat regels omtrent het ondergronds bouwen en afwijkingsregels ten aanzien van ondergronds bouwen inzake de bestemmingen 'Natuur' en 'Natuur - Landgoed'.

Algemene gebruiksregels (artikel 36)

Voor de redactie van de gebruiksregels is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Algemene aanduidingsregels (artikel 37)

De gebiedsaanduidingen (zie ook paragraaf 6.2.3), die opgenomen zijn in de aanduidingsregel, betreffen onder andere zoneringen die vanuit milieuwetgeving op kaart gezet moeten worden. Deze aanduidingen betreffen in de meeste gevallen een nadere regulering van de bouwregels.

Algemene afwijkingsregels (artikel 38)

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.

De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene procedureregels (artikel 39)

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, dan wel het stellen van nadere eisen of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Overige regels (artikel 40)

In dit artikel wordt de gelding ten aanzien van werking van de wettelijke regelingen waarnaar in dit plan wordt verwezen nader bepaald en de verhouding tussen de bestemmingen.

6.3.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 41)

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.

Slotregel (artikel 42)

Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Gelet op het beheersmatige/ conserverende karakter van dit bestemmingsplan heeft de uitvoering van dit plan geen substantiële consequenties voor de financiële middelen van de gemeente Vaals.

Hoofdstuk 8 Procedure

De algemene herziening borduurt, naast de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, voort op het thans vigerende bestemmingsplan uit april 2012. De in de onderhavige herziening van dit bestemmingsplan meegenomen ontwikkelingen zijn opgesomd in paragraaf 4.2.1.

Zoals ook reeds in paragraaf 1.2 aangegeven is er gelet op aard van de in de herziening doorgevoerde wijzigingen, er voor gekozen om het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage te leggen en de vooroverlegpartners uitsluitend schriftelijk op de hoogte te stellen van de herziening.

Ten aanzien van het gevoerde vooroverleg en de inspraakprocedure wordt dan ook verwezen naar 8.1, waarin het proces zoals dat reeds in het kader van het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan is doorlopen, is weergegeven.

8.1 Overleg en inspraak

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, wordt een inspraak-procedure doorlopen en wordt het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden. De resultaten van de inspraak en het overleg worden in deze toelichting opgenomen.

8.1.1 Overleg

Op 30 juni 2009 is het voorontwerp bestemmingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de gemeentebesturen van aangrenzende gemeenten en aan diverse (overheids)instanties, waaronder Gedeputeerde Staten van Limburg, de VROM-Inspectie en het Waterschap Roer en Overmaas.

  • In het kader van dit overleg zijn de volgende reacties ontvangen:
  • provincie Limburg;
  • Vrom-Inspectie;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • Waterschap Roer en Overmaas;
  • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
  • LLTB.

De reacties zijn opgenomen in de bijlage bij de toelichting.

8.1.2 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft overeenkomstig het bepaalde in de inspraakverordening gedurende vier weken ter inzage gelegen van 10 juli tot 7 augustus 2009. Tijdens de inspraaktermijn zijn 21 zienswijzen ontvangen van of namens agrariërs. Daarnaast is een algemene zienswijze ontvangen van de LLTB en zijn er 15 zienswijzen ingekomen van particulieren.

De inspraakreacties zijn individueel beantwoord en hebben persoonlijk een reactie ontvangen.

8.2 Procedure

Wanneer het overleg over het plan met de burgers (inspraak) en de instanties heeft plaatsgevonden en alle opmerkingen, voor zover noodzakelijk en wenselijk, zijn verwerkt wordt de wettelijke procedure (artikel 3.8 Wro) gestart. Voor een gedetailleerde beschrijving van de procedure wordt verwezen naar de betreffende artikelen in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Bijlage bij de toelichting

Bijlage 6 Externe veiligheid Lemierserberg 23

Zoals ook reeds uit paragraaf 5.6 is gebleken is aan de noordkant van de plangrens een hogedruk gasleiding (Z-502-01-KR-013) gelegen. Deze leiding volgt nagenoeg de plangrens van het gebied. Ter bescherming van deze nutsvoorziening dient een beschermingszone van 4 meter aangehouden te worden aan weerszijden uit het hart van de leiding waarin bepaalde grondwerkzaamheden aan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden zijn.

Voor de leidingen door het buitengebied geldt dat binnen het invloedsgebied van de leiding geen tot weinig bebouwing aanwezig is. Hierdoor zal het groepsrisico laag zijn.

Uitzondering vormen de sanitaire voorzieningen van Camping Hoeve De Gastmolen aan de Lemierserberg 23. Aangezien deze deel uitmaken van een (mogelijk) kwetsbaar object: de camping die binnen de effectafstand van 80 meter is gelegen. Waarvoor derhalve een beperkte verantwoording geldt.

Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico

Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Er zijn geen groepsrisicoberekeningen gemaakt. Gelet hierop zijn onderstaand de verschillende stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico voor het onderhavige voornemen doorlopen.

Personendichtheid in invloedsgebied

Het bestemmingsplan maakt ter plaatse van de locatie Lemierserberg 23 slechts de realisatie van nieuwe sanitaire voorzieningen ter plaatse van de bestaande Camping Hoeve De Gastmolen mogelijk, als gevolg waarvan de personendichtheid in het plangebied niet significant zal toenemen. De uitbreiding is immers primair niet gericht op het trekken van meer bezoekers, maar om voor de toekomst de continuïteit van de camping te garanderen. Er is derhalve geen sprake van een significante toename van de personendichtheid in het effectgebied en aantoonbare verandering in het groepsrisico.

Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron. De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk van belang voor de ontvluchting van de personen in het gebied. De vluchtwegen dienen te voorzien in een andere route dan de aanrijdroute voor hulpdiensten (bijvoorbeeld brandweer). In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.

De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Beide risicobronnen zijn middels een goede wegenstructuur bereikbaar voor de hulpdiensten.

De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • 1. De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • 2. De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied zijn voornamelijk zelfredzame personen aanwezig, echter ook niet-zelfredzame personen, zoals kinderen en ouderen, bezoeken de camping. Dit aantal zal echter gelet op de reden, te weten oprichting van nieuwe sanitaire voorzieningen ter waarborging van de continuïteit van de camping, niet toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Het gebied en de naaste omgeving zijn verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen.

De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

Mogelijke risico-verlagende maatregelen

Het voornemen van de camping betreft een particulier intitiatief. Het treffen van bijvoorbeeld bronmaatregelen is in het kader van deze bestemmingsplanherziening dan ook niet mogelijk. Een vergunningstelsel voor werkzaamheden nabij de buisleidingen is opgenomen in de dubbelbestemming "Leiding - Gas". Daarmee wordt de kans op breukschade verder beperkt alsmede de veiligheid naar de omgeving aanzienlijk verbeterd.

Conclusie

Als gevolg van het onderhavige voornemen zal het aantal niet-zelfredzame niet toenemen. Er is derhalve geen sprake van een significante toename van de personendichtheid in het invloedsgebied en aantoonbare verandering in het groepsrisico. Het groepsrisico dat samenhangt met het onderhavige voornemen wordt op grond van bovenstaande overwegingen aanvaardbaar geacht.

Advies regionale brandweer Zuid-Limburg

Het advies van 7 juni 2013 met kenmerk 2013.1000.0036 van de regionale brandweer, om de voorgestelde maatregelen (vluchten haaks op hittebestralingsbron en in de hitteschaduw van het gebouw) in overweging te nemen en te onderzoeken, zal worden opgevolgd.