direct naar inhoud van 3.2 Ruimtelijk beleid
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Europees beleid
3.2.1.1 Kaderrichtlijn water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel grondwater als oppervlaktewater.

De KRW gaat uit van het standstill-principe: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en “de vervuiler betaalt”.

In de periode tot 2009 zijn de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen dienen in 2015 gerealiseerd te zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen de doelen ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden zoals zwemwateren en Vogel- en habitatrichtlijngebieden kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, zullen gemeenten en andere partijen naar verwachting de huidige maatregelen moeten aanscherpen.
In de Kaderrichtlijn Water staan de internationale stroomgebieden centraal. Een internationaal stroomgebied wordt een stroomgebieddistrict genoemd. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde. De gemeente Vaals behoort tot het stroomgebieddistrict van de Maas.
Nederland maakt voor elk van deze stroomgebieden aparte beheersplannen.

In stroomgebiedbeheersplannen worden alle milieudoelstellingen voor het grond- en oppervlaktewater en de beschermde gebieden opgenomen, evenals de maatregelen om deze doelstellingen te bereiken. In 2009 moeten de lidstaten van de EU voor ieder stroomgebieddistrict een eerste stroomgebiedbeheersplan klaar hebben. Dit plan wordt elke zes jaar herzien.

3.2.1.2 Natura2000

Om de biodiversiteit binnen de Europese Unie te behouden en te herstellen is het Natura 2000-beleid opgesteld. Natura 2000 is nog in ontwikkeling en omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992).

Voor Nederland is de feitelijke bescherming geregeld in de Flora en Faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Hier wordt verder op ingegaan in de paragraaf "Rijksbeleid". In 2007 is de aanwijzing van de Natura 2000 gebieden begonnen.

Voor alle plannen, projecten en handelingen die ingrijpen op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied moeten gemeenten een voortoets uitvoeren, eventueel gevolgd door een passende beoordeling.

Met deze Habitattoets moet duidelijk worden gemaakt dat uitvoering van het besluit niet strijdig zal zijn met de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, oftewel inschatten of ten gevolge van het plan zelf dan wel de uitvoering van het plan, de verbodsbepalingen Natura 2000-gebieden zullen worden overtreden. Als dit het geval is, moet zij aannemelijk maken dat daarvoor een vergunning Natuurbeschermingswet zou kunnen worden verkregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01_0005.png"


Kaart Natura 2000

In de gemeente Vaals ligt het natura2000-gebied Geuldal.

Het Geuldal is met een oppervlakte van bijna 2500 hectaren een van de omvangrijkste Natura 2000 gebieden in ons land. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk.

3.2.1.3 Vogelrichtlijngebieden

De Vogelrichtlijn (VR) heeft tot doel om alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de Europese Unie te beschermen, inclusief en in het bijzonder de leefgebieden van bedreigde en kwetsbare soorten. Kwalificatie van Vogelrichtlijngebieden vindt plaats op grond van in bijlage I van de Vogelrichtlijn genoemde soorten. Voor soorten van bijlage I VR geldt dat het richtlijngebied kan worden aangewezen vanwege het feit dat het een belangrijk broedgebied is, een belangrijk niet-broedgebied is (bijv. een foerageergebied of rustgebied) of vanwege beiden redenen.


Naast het aanwijzen van speciale beschermingszones voor vogelsoorten uit bijlage I van de Vogelrichtlijn, verplicht de Vogelrichtlijn tot het beschermen van 'geregeld voorkomende trekvogels', naast (trekkende) watervogels (artikel 4 lid 2). De leefgebieden van deze soorten bepalen, naast de soorten uit bijlage I, wel mede de begrenzing van de gebieden.


Voor Vogelrichtlijngebieden geldt dat de lidstaten zelf direct gebieden aanwijzen. Nederland heeft in 2004 79 Vogelrichtlijngebieden aangewezen. Deze aanwijzingen hebben plaatsgevonden op grond van de aanwezigheid van 44 soorten uit bijlage I van de Vogelrichtlijn in combinatie met 62 trekkende watervogels. In het aanwijzingsbesluit van het richtlijngebied, staat vermeld vanwege welke soorten en om welke reden het gebied is aangewezen.

Binnen de gemeente Vaals zijn geen Vogelrichtlijngebieden gelegen.

3.2.1.4 Habitatrichtlijngebieden

De Habitatrichtlijn (HR) heeft als doel het in stand houden van de biologische biodiversiteit in de Europese Unie door het beschermen van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Kwalificatie van Habitatrichtlijngebieden vindt plaats op grond van het voorkomen van in bijlage I HR genoemde natuurlijke habitats en de habitats van in bijlage II HR genoemde soorten. Binnen de Habitatrichtlijn worden, in tegenstelling tot de Vogelrichtlijn, in bijlage I en II naast kwalificerende ook prioritaire habitattypen en prioritaire soorten onderscheiden. Dit zijn habitattypen en soorten die gevaar lopen te verdwijnen en waarvoor de Europese Unie bijzondere verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun verspreiding binnen de Europese Unie ligt.

Habitatrichtlijngebieden worden aangemeld door de lidstaat bij de Europese Unie.


Na advies van de EU kan de lidstaat de gebieden vervolgens aanwijzen. Anno 2005 heeft Nederland 141 gebieden aangemeld op grond van het voorkomen van 35 soorten bijlage II en 51 habitattypen bijlage I HR. In de concept-aanwijzingsbesluiten van het richtlijngebied, staat vermeld vanwege welke soorten en typen het gebied is aangewezen.


Het Nederlands-Belgisch grensgebied aan de zuidzijde van de gemeente Vaals is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Het betreft onder meer de gebieden Vijlenerbosch, Malens bosch en Schimperbosch.


Het Geuldal is opgenomen als Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). Het Habitatrichtlijngebied omvat niet alleen bestaande natuurgebieden maar ook gedeelten die daarbuiten vallen. Het leefgebied van de doelsoorten die voor deze gebieden gelden moet instant worden gehouden.


Dat betekent dat bestaande functies en werkzaamheden die binnen deze gebieden aanwezig zijn of uitgevoerd worden mogelijk blijven. Overige werkzaamheden, uitbreiding van functies of functieverandering kunnen niet zonder meer plaatsvin-den in het gedeelte dat is aangewezen als Habitatrichtlijngebied.

3.2.1.5 Verdrag van malta

Om de archeologische waarden in Europa te beschermen is het Verdrag van Malta (Valetta) opgesteld. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. De belangrijkste bepalingen uit het verdrag zijn:

  • Opname van de archeologie in de processen van ruimtelijke ordening (Artikel 5)
  • Financiering van archeologisch onderzoek ten laste van de ontwikkelaar (Artikel 6)
  • Communicatie met het publiek (Artikel 9).

Algemeen geldt de verplichting dat er onderzoek gedaan moet worden wanneer de ondergrond verstoord wordt. Op 19 december 2006 is het wetsvoorstel op de Archeologische Monumentenzorg aangenomen. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd. Op grond van het Verdrag van Malta dienen de aanwezige archeologische waarden in het buitengebied van de gemeente Vaals voldoende bescherming te krijgen.

3.2.2 Rijksbeleid
3.2.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De Nota Ruimte is op 17 mei 2005 door de Tweede Kamer aangenomen. Een meerderheid van de Eerste Kamer heeft op 17 januari 2006 ingestemd met de nota. De nota is op 27 februari 2006 in werking getreden. Op grond van artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie.

Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dat betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moeten komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven.

In de Nota Ruimte is ten aanzien van bebouwing in het buitengebied aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimd worden. Doel hiermee is het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden te vergroten. Bovendien draagt het bovenstaande bij aan de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied, die verder ontwikkeld dient te worden. De kwaliteit van het landschap dient namelijk een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen te krijgen. Het gaat daarbij om algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden.

Voor het water en de groene ruimte in Nederland geldt als uitgangspunt behouden en waar mogelijk versterken. Om de veiligheid tegen overstromingsgevaar te kunnen blijven garanderen is meer ruimte nodig voor de grote rivieren en de kustver-dediging.

Voor de land- en tuinbouwsector zet het rijk in op een duurzame ontwikkeling en een vitaal platteland. Vanuit het oogpunt van economie, milieu, landschappelijke kwaliteit en infrastructuur wordt gestreefd naar bundeling van niet-grondgebonden en/ of kapitaalintensieve landbouw en (eventueel) daaraan gerelateerde bedrijvigheid in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's). Naast deze landbouw-ontwikkelingsgebieden legt het rijk zijn prioriteit bij goed functionerende green-ports, concentratiegebieden van de tuinbouw en de daaraan verbonden kennisinstellingen, logistieke en dienstverlenende bedrijvigheid.

In het buitengebied worden de ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen gelijk gesteld aan de mogelijkheden voor nieuwbouw van reguliere woningen in het buitengebied, uitgezonderd complexen van recreatiewoningen waar recreatief gebruik door middel van bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd. Dit brengt ook de mogelijkheid met zich mee om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie, mits aan de gebruikelijke voorwaarden voor woningbouw is voldaan.

In het kader van de Wro dienen echter niet alleen de verantwoordelijkheden en belangen benoemd te worden, maar zal ook inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft derhalve de nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid. Ook deze Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

Er zijn 33 nationale ruimtelijke belangen onderscheiden op basis van de Nota Ruimte. Dat is ook gedaan voor de andere bestaande Pkb's (ook van andere departementen). De nationale belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijkheid neemt en geven aan waar het rijk voor staat. De nationale belangen omvatten globaal genomen:

  • nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
  • de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
  • de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
  • ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.

Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dat betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moeten komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven.

De Nota Ruimte wordt vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Minister Schultz van Haegen heeft op 14 juni 2011 de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangeboden aan de Tweede Kamer. Het gaat om een ontwerp. Naar verwachting stelt het kabinet het definitieve beleid vast in het voorjaar van 2012.

3.2.2.2 AMvB Ruimte

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden geborgd in de Amvb Ruimte. Deze amvb wordt in juridische termen aangeduid als het
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en
zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De inwerkingtreding van de amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het ontwerp dat als bijlage bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gevoegd. Deze onderdelen worden nu definitief vastgesteld. Enkele sectoren hebben behoefte aan een snelle inwerkingtreding van deze onderdelen, te weten grote rivieren, kustfundament, defensieterreinen en
Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Door deze gefaseerde inwerkingtreding wordt hieraan tegemoet gekomen.

Momenteel vindt met de provincies overleg plaats over de Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In dit kader wordt ook gewerkt aan vereenvoudiging van het EHS-regime, dat in het ontwerp amvb is opgenomen. Het streven is het vereenvoudigde regime op te nemen in de Amvb Ruimte.

3.2.2.3 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 geïntroduceerd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een grote aantal soorten en ecosystemen te la-ten voortbestaan. De EHS is onderverdeeld in 3 typen:

  • natte natuur;
  • robuuste verbindingen en
  • nieuwe natuur.

Een aanzienlijk deel van het buitengebied van de gemeente Vaals is aangewezen als EHS. Het betreft met name de zuidelijke helft van de gemeente.

Gemeenten hebben cruciale verplichtingen bij het beschermen van natuur. Zij moeten bij al hun activiteiten rekening houden met beschermde soorten en gebieden.

Deze verplichting komt voort uit wetgeving en rechtspraak. Het betreft activiteiten als het opstellen van plannen, het uitvoeren van projecten en het uitvoeren van handelingen zoals bijv. ten behoeve van onderhoud en beheer. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wro: beschermde natuurmonumenten, Natura 2000 gebieden en gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur.

Met de inwerkingtreding van de herziene Natuurbeschermingswet moet de gemeente bij al haar besluiten rekening houden met de gevolgen van het besluit voor Natura 2000-gebieden. Dit geldt voor alle activiteiten waarvoor een bestuurlijk besluit nodig is.

In de belangrijkste natuurgebieden in Nederland, de Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en habitatrichtlijngebieden en de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, is een 'nee, tenzij-regime' van toepassing met de verplichting tot instandhouding van wezenlijke kenmerken en waarden. Bij onvermijdelijke ingrepen moeten negatieve effecten worden gecompenseerd. In de nationale landschappen is een 'ja, mits-regime' van toepassing. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De nationale landschappen moeten zich sociaal-economisch voldoende kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het gebied behouden blijven of worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. De toegankelijkheid van de groene ruimte moet worden verbeterd en vergroot.

Bij uitvoering van een afwijkings-, wijzigings- of omgevingsvergunningprocedure dient toetsing plaats te vinden aan de externe werking van het initiatief op de natuurwaarden van de aangegeven natuur(beschermings)gebieden. De toetsing houdt in dat de mogelijke effecten die het initiatief heeft op de gebieden in beeld worden gebracht en worden beoordeeld. De toetsing geldt voor het hele plangebied.

3.2.2.4 Belvedére

In de Nota Belvedère (1999) pleiten de ministeries VROM, OCW, LNV en V&W voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Niet door een veto over veranderingen of door het verleden onder te schoffelen. Wel door te zoeken naar wederzijds profijt. De strategie hierbij is die van 'behoud door ontwikkeling'. Een pleidooi om archeologie, monumenten en landschap bron van inspiratie te laten zijn voor beleid, concrete ontwerpopgaven en ruimtelijke plannen. Het doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving én behoud van het cultuurhistorisch erfgoed.

De rijksoverheid introduceerde in de Nota Belvedère 69 Belvedère gebieden en 105 Belvedère steden. Deze gebieden hebben cultuurhistorisch belangrijke waarden en mogelijkheden.

De rijksoverheid selecteerde deze gebieden niet om er een restrictief beleid te voeren. Maar omdat het gebieden zijn met cultuurhistorisch kwaliteiten die benut of gespaard kunnen worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen. Een formeel juridisch beroep doen op de status van Belvedère gebied om bijvoorbeeld bepaalde ontwikkelingen te voorkomen, heeft dan ook geen rechtskracht

Als Belvedère gebieden in het streekplan opgenomen en begrensd zijn, worden ze volgens de Wet Milieubeheer beschouwd als 'gevoelige gebieden'. Voorgenomen ruimtelijke ingrepen zijn dan in veel gevallen MER-plichtig. In de milieueffectrappor-tage moeten dan ook de effecten op de cultuurhistorische waarden worden betrokken

De rijksoverheid nam verschillende Belvedère gebieden op in het ruimtelijk beleid voor Nationale Landschappen. De Nota Ruimte wijst 20 Nationale Landschappen aan. Het zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. De Nationale Landschappen hebben een grote overlap met Belvedère gebieden.

De kwaliteiten van de Nationale Landschappen moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt is 'behoud door ontwikkeling'. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor Natio-nale Landschappen.

Zuid-Limburg, met onder meer het grondgebied van de gemeente Vaals, is aangewezen als Nationaal Landschap en is in zijn geheel binnen een belvedèregebied gelegen. Voor deze gebieden zijn door het rijk 'ja,mits'-regimes vastgelegd en kernkwaliteiten bepaald. Ook zorgt het rijk voor een deel van de financiering van investerings- en beheerskosten. Van de provincies wordt vervolgens verwacht dat zij de begrenzing van de gebieden exact bepalen en planologisch beleid voor het gebied uitwerken.

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Heuvelland zijn:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • groene karakter;
  • reliëf.

In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat dit Nationaal Landschap in samenhang bezien moet worden met de aangrenzende gebieden over de grenzen van België en Duitsland. Tezamen vormt het het grensoverschrijdend gebied Drielandenpark. De aanwezige hoogteverschillen in het Heuvelland zijn uniek voor Nederland.

3.2.2.5 Wet geurhinder veehouderijen

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht geworden. Deze wet vormt sindsdien het toetsingskader voor de milieuvergunning bij geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Als de geuremissie van een dier bekend is, wordt met het verspreidingsmodel de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. De geurbelasting op het geurgevoelig object wordt getoetst aan de normen (in de wet 'waarden' genoemd). Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object.


De gemeenten hebben met deze wet de mogelijkheid om een eigen Geurverordening op te stellen, waarbij afgeweken kan worden van de wettelijk bepaalde geurbelasting.

3.2.2.6 Vierde nationaal milieubeleidsplan

In 2001 verscheen het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen op volgende generaties en op mensen in arme landen te stoppen.


Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Verandering kan worden georganiseerd via systeem innovatie.

3.2.2.7 Nationaal waterbeleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Voor de grote rivieren wordt in het Nationaal Waterplan gestreefd naar het handhaven van de huidige afvoerverdeling, het behouden, beschermen en beheren van de bestaande buitendijkse ruimte en wordt gestreefd naar meer ruimte voor de rivier. Daarnaast dient te worden geanticipeerd op hogere rivierafvoeren en een hogere zeespiegel op termijn.

Beleid voor hoog Nederland.

Om de (grond)- watersystemen in 2015 op orde te hebben, zijn maatregelen nodig voor het beperken van wateroverlast en watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en de ecologie. Uitgangspunten hierbij zijn het zoveel mogelijk herstellen van het beekdalsysteem (inclusief overstromingsgebieden in de laagste delen en de sponswerking van brongebieden). Daarnaast is er een stand-stillbeginsel ten aanzien van grondwateronttrekkingen, het gebruik maken van groene inrichtingsmaatregelen en het afstemmen van ruimtelijke functies op de draagkracht van het (grond)watersysteem.

Om het waterbergend vermogen van beekdalen te vergroten is het noodzakelijk dat provincies en gemeenten tijdig ruimte reserveren in structuurvisies en bestemmingsplannen.

In dit nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van Vaals worden de bestaande beekdalen respecteerd. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die het waterbergend vermogen verminderen. Ook zijn geen nieuwe grondwateronttrekkingen voorzien.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten (waaronder het 'natte' gedeelte van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken) samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

De plangrens van het bestemmingsplan Buitengebied van Vaals is gelegen op grote afstand van de grens van het Waterstaatkundig beheer. Vanuit het hoogwaterbeleid worden er dan ook geen eisen gesteld aan het bestemmingsplan buitengebied voor Vaals.

Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Beleidslijn Grote rivieren

De overstromingen van de Maas in december 1993 en januari 1995 hebben duidelijk gemaakt dat de Maas niet altijd binnen het winterbed blijft zoals dit in de Rivieren-wet 1916 is vastgelegd. Bij (nieuwbouw)plannen langs de Maas dient daarom rekening gehouden te worden met hoge waterstanden.

Op 19 september 1997 werd de circulaire "Bouwen langs de Maas" vastgesteld door Provinciale Staten als provinciaal ruimtelijk beleid. Mede op basis van de resultaten van een in 2005 verrichte evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de beleidslijn "Ruimte voor de rivier" te herzien. De herziening van de beleidslijn draagt de naam "Beleidslijn grote rivieren". Met de herziening van de beleidslijn wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Doelstelling van de "Beleidslijn grote rivieren" is om de beschikbare afvoeren bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

De gemeente Vaals is gelegen op grote afstand van de rivier de Maas. In het buitengebied van Vaals gelden dan ook geen beperkingen als gevolg van de Beleidslijn Grote Rivieren.

3.2.3 Provinciaal beleid
3.2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)

Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voorzover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft.

In Euregionaal verband dient gewerkt te worden aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het gebied: het reliëf, het groene karakter, de schaalcontrasten en de kenmerkende cultuurhistorische elementen.

POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.

Gebiedsgerichte aanpak

In het POL2006 is sprake van een gebiedsgerichte aanpak op meerdere niveaus. Naast een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden wordt een onderscheid gemaakt in 14 beleidsregio's. Voor elke regio is op basis van de gebiedskenmerken en -waarden een ontwikkelingsvisie gegeven. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de beleidsregio Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Het landelijk gebied Zuid-Limburg maakt deel uit van het Drielandenpark. Het is een uniek kleinschalig cultuurlandschap van plateaus, doorsneden met dalen en verspreid liggende natuurgebieden. Het gebied is ook cultuurhistorisch gezien bijzonder rijk. De toeristische sector in het gebied is sterk ontwikkeld.

De provinciale ambitie is om het Nationaal Landschap in samenhang met de stedelijke gebieden te ontwikkelen als een welvarend gebied waar het goed wonen, werken en recreëren is. De maatschappelijke en toeristische voorzieningen staan op een hoog peil terwijl de zorg voor en de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kernkwaliteiten duurzaam is gewaarborgd.

Voor de ontwikkeling van de regio is het belangrijk dat er meer samenhang wordt gebracht in het behoud van een vitale sociaal-economische basis, de ontwikkeling van de groene en cultuurhistorische waarden en het recreatief medegebruik. Voor het Nationaal Landschap is sprake van een 'ja-mits'-beleid.

Door de invulling van EHS en POG krijgen de ecologische en watersystemen en de landschappelijke structuur een robuust karakter. De grondgebonden landbouw zal een overwegend multifunctioneel karakter aannemen en is onder andere van belang als beheerder van het landschap. De toeristische sector ontwikkelt zich verder tot een sterke vrijetijdseconomie die goed inspeelt op het maken van verbindingen met andere sectoren, waaronder zorg.

In de gebiedsgerichte aanpak uit het POL2006 worden voor het Limburgs grondgebied negen perspectieven, met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01_0006.png"

Uitsnede POL-kaart: perspectieven.

In onderstaande tabel worden de belangrijkste uitgangspunten van de verschillende perspectieven die voorkomen in het buitengebied van Vaals weergegeven.

  Perspectief   Kenmerken   Doelen   Ligging  
P1   Ecologische Hoofdstructuur   De EHS omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch belangrijk water en beken met een specifiek ecolo-ische functie. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis.   Het beschermen en realiseren van een samenhangende robuuste structuur van natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het 'nee-tenzij'-regime. Als dergelijke activiteiten toch toegestaan worden zal compensatie moeten plaatsvinden.   Gehele zuid/ zuidwestelijk deel van het buitengebied, met enkele uitlopers in noordelijke richting langs de Hermansbeek en Zieversbeek.  
P2   Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG)   De POG omvat voornamelijk landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur- en landschapselementen, ecologische verbindingszones, beken met een specifiek ecologische functie, hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter en gronden die in de toekomst een natuurkarakter krijgen.   Het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. De aanwezige waarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen op andere terreinen. Daarnaast ligt de nadruk op het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw.   Gebied aansluitend op de EHS.  
P3   Veerkrachtig watersysteem   Open delen van beekdalen, rivierbed van de Maas en steilere hellingen, voor zover deze geen deel uitmaken van EHS of POG. De gebieden worden gedomineerd door grondgebonden landbouw en zijn overwegend open. In het gebied zijn veel toeristische voorzieningen aanwezig.   Ontwikkeling van functies is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie. Aangezien gestreefd wordt naar verwevenheid van functie kunnen niet altijd de hoogste kwali-teitseisen ten aanzien van bodem en water aan de orde zijn.   Noordelijke band van de gemeente, vanuit de kern Vaals gezien.  
P4   Vitaal landelijk gebied   Deze gebieden worden voornamelijk gedomineerd door de landbouw met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan omgevingskwaliteiten.   Afhankelijk van de omgevingskwaliteit bestaan hier kansen voor de landbouw. Tevens zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristisch sector, verbrede landbouw en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. Versterking van de landschappelijke kwaliteit geldt hierbij als randvoorwaarden voor verdere kwaliteitsontwikkeling van landbouw, toerisme en recreatie. Het belangrijkste doel is het behouden van de landschappelijke kwaliteit en identiteit ter plaatse. Economische ontwikkelingen van landbouw, recreatie en toerisme worden als kans en voorwaarde gezien voor het behoud en de versteviging van (met name) de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in een grote variëteit aan landbouwgebieden.   Enkele zeer beperkte delen in de noordelijke helft van de gemeente.  
P6b   Plattelands- kern Zuid-Limburg   Overwegend kleinschalige kernen. Een aantal grotere kernen (waaronder Vaals) vervult op sommige terreinen een verzorgende functie voor een bredere plattelandsregio.   Om de vitaliteit van de kernen te behouden wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. Tevens wordt ruimte geboden voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal, georiënteerde bedrijvigheid. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. In tegenstelling tot de plattelandskernen in Noord-Limburg (P6a) zijn nieuwe uitleggebieden bij plattelandskernen in Zuid-Limburg niet meer mogelijk.   De kernen Vaals, Vijlen en Lemiers.  

Tabel 11. Overzicht POL-perspectieven, inclusief toelichting

Groene waarden

Volgens de POL-kaart 'Groene waarden' komt in het plangebied een aantal waardevolle groene elementen voor. Het gaat hierbij om de bestaande bos- en natuurgebieden, beheersgebieden en nieuw te ontwikkelen natuurgebieden (waaronder ecologische verbindingszones). De belangrijkste natuurwaarden uit het plangebied liggen aan de zuid- en zuidwestzijde. Hier zijn grote gebieden aangeduid als EHS en POG. De aangeduide nieuwe natuurgebieden zijn eveneens vastgelegd in de Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap. Voor de ecologische verbindingszones zijn de operationele doelen vastgelegd in het Reconstructieplan en de Stimuleringsplannen. Het beleid is in deze gebieden uitdrukkelijk gericht op het realiseren van verbindingszones die de verbreiding, migratie en uitwisseling van soorten tussen en binnen de EHS en POG mogelijk moeten maken. Binnen bepaalde delen van de verbindingszones blijft de (grondgebonden) landbouw ook in de toekomst een belangrijke rol spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01_0007.png"

Uitsnede POL Groene waarden - Plankaart Zuid, bijgewerkt tot maart 2008

Blauwe waarden

Uit de 'Blauwe waardenkaart' van het POL2006 is af te lezen dat een deel van het plangebied behoort tot de hydrologisch gevoelige VHR-gebieden. Aan de noord- en westrand van de gemeente komt een 'Beek met een specifiek ecologische functie' voor. Daarnaast is er binnen het grondgebied van Vaals een aantal gebieden aangewezen als 'hydrologisch gevoelige natuurgebieden' en '(beek)dalen en laagtes buiten het Maasdal'. De hydrologisch gevoelige gebieden zijn gebaseerd op informatie uit de Ecohydrologische atlas van Limburg (1997). De gebieden die tevens zijn aangewezen als Vogel- of Habitatrichtlijngebied zijn afzonderlijk benoemd.

Bij de beekdalen en laagtes buiten het Maasdal betreft het lager gelegen gebieden waar het neerslagoverschot en vaak ook het kwelwater via beken wordt afgevoerd. Ook hebben deze beekdalen een waardevolle natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische functie. In de beken met een specifiek ecologische functie wordt met voorrang het hoogste ecologisch kwaliteitsniveau nagestreefd. Dit dient ontwikkeld te worden via de realisatie van natuurlijke, systeemeigen processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01_0008.png"

Uitsnede POL Blauwe waarden, actualisatie 2008

Kristallen waarden

Blijkens de kaart 'Kristallen waarden' van het POL2006 komt binnen het plangebied een aantal verschillende beschermingsgebieden voor. Het gehele gebied is benoemd als 'bodembeschermingsgebied Mergelland'. Daarnaast zijn grote delen aangewezen als 'stiltegebieden'.

Het 'bodembeschermingsgebied Mergelland' is opgenomen om de kwaliteit van bodem, grondwater en landschap veilig te stellen die voldoet aan de eisen van de aanwezige biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden. Stiltegebieden zijn gebieden die rustig zijn en moeten blijven. Het doel is dat het niveau van door menselijke activiteiten veroorzaakt geluid hier lager is dan 38 dB. Hiertoe zijn regels vastgelegd in de Provinciale Milieu Verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPBuitengebied-VG01_0009.png"

Kristallen waarden Pol 29 juni 2001

3.2.3.2 POL-aanvulling Nieuwe Wro

De POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening heeft de juridische status van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro en vormt de uitvoeringsparagraaf van het POL, zoals ook bedoeld is in de Wro.

De wetgever heeft bepaald dat de provincie in zijn structuurvisie(s) moet aangeven wat de relevante ruimtelijke belangen zijn. POL 2006 en de bijbehorende POL aanvullingen vormen op grond van het overgangsrecht de huidige provinciale structuurvisies. Daarin staan de provinciale belangen genoemd en het beleid dat ten aanzien van die belangen wordt gevoerd. POL 2006 c.s. bevatten evenwel (veel) meer belangen dan alleen ruimtelijke belangen. Het POL is immers een integraal strategisch beleidsplan, waarin naast ruimtelijke ook sociale, economische, milieu- en waterstaatsbelangen zijn verenigd. Voor de uitvoering van het POL onder nieuwe Wro gaat het echter alleen om de provinciale ruimtelijke belangen. Dat zijn aspecten van het provinciaal beleid die geheel of gedeeltelijk een ruimtelijke implicatie hebben. Die belangen zijn in de Belangenstaat opgenomen.

De Provinciale belangenstaat dient ervoor om vast te stellen of er een provinciaal belang bij een bestemmingsplan of projectbesluit is betrokken. Niet in alle gevallen waarbij een provinciaal belang aan de orde is, hoeft overigens de provincie bij het vooroverleg betrokken te worden. Ten aanzien van deze gevallen is een Uitzonderingenlijst opgesteld.

In het plangebied spelen belangen zoals verwoord in de Provinciale Belangenstaat. Overleg met de provincie overleg vooraf (op basis van artikel 3.1.1. Bro) is derhalve noodzakelijk.

3.2.3.3 POL-aanvulling Nationaal Landschap zuid-Limburg

Aanleiding voor de POL-aanvulling is het aanwijzen van het Heuvelland Zuid-Limburg als Nationaal landschap in de op 17 mei 2005 vastgestelde Nota Ruimte.


Het doel van deze POL-aanvulling is om in zo kort mogelijk bestek te zorgen voor de implementatie van het Rijksbeleid met betrekking tot nationale landschappen in het provinciale omgevingsbeleid, het POL-stelsel.


De Nota Ruimte geeft als kernkwaliteiten voor het gebied aan:

  • het reliëf
  • het groene karakter
  • de schaalcontrasten; van zeer open (plateaus) naar besloten (hellingen en beekdalen)


De provincie voegt daaraan - gezien de nadruk in het Rijksbeleid op het belang van behoud van cultuurhistorie in nationale landschappen - toe:

de kenmerkende en gebiedseigen cultuurhistorische elementen.

Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit Reliëf en ondergrond:

Het huidige reliëf inclusief steilranden, met name in kalksteen en andere typisch Zuid-Limburgse gesteenten en afzettingen, graften, holle wegen, droogdalen, grubben, actieve beeklopen van het bergbeektype (komen in Nederland vrijwel alleen in Zuid-Limburg voor) en oude beeklopen, bron- en kwelzones, vochtige watervasthoudende laagtes op de plateaus, overgangen tussen Maasterassen, breuktreden, aansnijdingen van geologische lagen die in Nederland vrijwel beperkt zijn tot Zuid-Limburg.


Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit archeologische objecten en elementen:

Archeologische resten en vindplaatsen uit de prehistorie, vindplaatsen en restanten uit de periode van Romeinse bewoning en vindplaatsen, relicten, restanten en sporen uit de Middeleeuwen. Uit de Middeleeuwen met name: resten van mottes, verdedigingsschansen, kastelen en andere gebouwen, begraafplaatsen en wegen.


Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit historische bouwkunst en historisch-geografische elementen en patronen:

De bewaard gebleven gebouwen (met name kastelen, kerken, kloosters, hoeves, watermolens), ontginnings- en verkavelingspatronen, putten, poelen, driesen, graften, waterlopen (met name molengangen), bebossingen, verdedigingswerken, onderaardse kalksteengroeven, heggen, hoogstamboomgaarden en (al of niet holle) wegen uit de periode tot 1850, met name die kenmerkend zijn voor het Zuid-Limburgse lösslandschap en elders in ons land weinig of in andere vorm of stijl voorkomen.


De belangrijkste gebiedseigen natuurwaarden zijn:

Bronbossen, hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden van terras-steilranden en ontkalkte löss, löss-schraalgraslanden, moerassen en nat schraalgrasland in kwelzones, bronnen met kalkrijke kwel, zink-flora, struweel-, mantel- en zoomvegetaties van kalkrijke bodems, hellingen met een grote dichtheid aan graften, grubben en holle wegen, akkers met typisch Zuid-Limburgse akkerflora, akkercomplexen met typisch Zuid-Limburgse akkerfauna (o.a. Hamster, Geelgors, Grauwe gors).


Visueel-landschappelijke kernkwaliteiten; de openheid van de plateaus versus de beslotenheid in hellingen en dalen. De belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit:

  • de openheid van de plateaugebieden;
  • de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen en droogdalen, met name die hellingen en beekdalen waar typisch Zuid-Limburgse cultuurhistorische en/of ecologische waarden voorkomen zoals hiervoor benoemd. De droogdalen zijn een zo Zuid-Limburgs verschijnsel dat die in feite allemaal gerespecteerd moeten worden. Alleen een verdere accentuering met beplantingselementen is wenselijk.


Er zal op toe gezien worden dat met name wanneer aantasting van de belangrijke landschappelijke kernkwaliteiten aan de orde is een zorgvuldige afweging gemaakt wordt (Ja, mits-beleid voor nieuwe functies en ingrepen).


Daarnaast dient bij het uitwerken van maatregelen ter versterking van de natuur- en landschapskwaliteit (bijvoorbeeld bij de maatregelen die als voorwaarde worden genoemd in het Limburs Kwaliteitsmenu voor het toelaten van rode ontwikkelingen buiten de rode contouren) prioriteit gegeven te worden aan versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten genoemd in de 'POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.


Met een op de aanwezige waarden gerichte bestemming worden de voor het Nationaal Landschap kenmerkende waarden beschermd, behouden en waar mogelijk versterkt:

  • Landschappelijke elementen, waaronder graften en holle wegen, zijn zoveel mogelijk specifiek bestemd (Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf).
  • Waarde - Cultuurhistorie is opgenomen voor historische bouwkunst
  • Natuurgebieden zijn bestemd als natuur, en voor zover de gronden nog in agrarisch gebruik zijn als Agrarisch met waarden - Natuur en landschap.
  • Landschappelijke waarden houden niet op bij bepaalde grenzen. Deze zijn dan ook omschreven in de bestemmingsomschrijving van de verschillende gebiedsbestemmingen.
  • Tevens geeft de bestemming Waarde - Landschappelijke openheid invulling aan de bescherming van de rijksbufferzone.


De Nota Ruimte is het uitgangspunt van het bufferzonebeleid. Het beleid voor de zones is vooral gericht op wat er niet mag. De zones moeten vrij blijven van grootschalige bebouwing, zoals glastuinbouw en intensieve varkens- en pluimveehouderij. Evenmin is er plaats voor nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen. Komende jaren wil het kabinet het beleid verduidelijken en meer recreatie in de bufferzones mogelijk maken. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het landschap open en groen blijft., en recreatie moet in het landschap passen. De bufferzones zijn deel van een netwerk van steden, waarbij meerdere overheden betrokken zijn. De plannen, middelen en doelen vragen daardoor om goede afstemming tussen het Rijk, de provincies en gemeenten. Het Rijk stimuleert daarom overheden en marktpartijen zoals projectontwikkelaars om samen deze gebieden te ontwikkelen. Dat moet voorkomen dat buurgemeenten los van elkaar bedrijventerreinen of woonwijken aanleggen en het open landschap langzaam verdwijnt.

3.2.3.4 POL-aanvulling verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering

De POL-aanvulling Verstelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering heeft de status van een structuurvisie (op grond van de Wro) en is vastgesteld op 18 december 2009 door PS. De POL-aanvulling maakt onderdeel uit van het Provinciaal planstelsel, met daarbinnen POL2006 als het Plan op hoofdlijnen. Gelijktijdig met de ontwerp-POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering is ook de ontwerp-beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu ter visie gelegd.


De vaststelling van de POL-aanvulling en de beleidsregel Limburg Kwaliteitsmenu betekent tevens dat:

  • De POL-aanvulling Ruimte voor ruimte Zuid-Limburg (2004) komt te vervallen;
  • De POL-aanvulling Contourenbeleid Limburg (2005) komt te vervallen, m.u.v de Atlas met contouren voor Zuid-Limburg die in 2009 is geactualiseerd;
  • De POL-uitwerking BOM+ (2004) is komen te vervallen.


Mede in verband met de herstructureringsopgave voor de bestaande woningvoorraad , de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de Rijksbufferzones wordt geen ruimte gezien voor ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties buiten de contour. Binnen het Nationaal Landschap kunnen buiten de contouren van de plattelandskernen, én buiten de Rijksbufferzones, in de periode 2010-2030 nog slechts op beperkte schaal woningen worden ingezet in bestaande linten of clusters, voor hergebruik van vrijkomende agrarische en niet-agrarische bebouwing en nieuwe landgoederen.


Bij realisatie van woningen buiten de contour (anders dan hergebruik van vrijkomende bebouwing) is het Limburgs Kwaliteitsmenu aan de orde (zie verderop). Essentie hiervan is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. De beoogde ontwikkelingen moeten niet alleen goed ingepast worden, maar bovendien gepaard gaan met een 'compensatie' van het verlies van omgevingskwaliteiten. Deze kwaliteitsbijdragen dragen bij aan de realisatie van de Provinciale Ontwikkelingszone Groen.


De ambitie in het POL2006 is een actieve bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg. Bij een select aantal projecten en structuren van bovenregionaal


belang, vaak complex van karakter, wordt een proactieve, ontwikkelingsgerichte rol gekozen. In tal van adviezen zijn de provincies de afgelopen jaren opgeroepen hun rol als regisseur van gebiedsontwikkeling nadrukkelijk op te pakken. De Provinciale Hoofdstructuur, zoals opgenomen in POL2006, geeft in algemene zin aan om welke projecten en structuren het gaat.


Bij gebiedsontwikkeling zet de provincie in op een duurzame ontwikkeling volgens het Cradle-to-cradle (C2C) principe dat uitgaat van het sluiten van kringlopen en het zuinig omgaan met voorraden en energie (zie Beleidskader Duurzame ontwikkeling/ Cradle to Cradle 2008-2011).

3.2.3.5 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

Het Limburgs Kwaliteitsmenu, waarvoor de beleidsmatige basis wordt gegeven in de POL-aanvulling 'Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering', is gebaseerd op het idee dat bebouwingsontwikkelingen in het buitengebied leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies op een kwalitatieve manier moet worden gecompenseerd. De doelstelling is dan ook het combineren van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in Limburg. In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld.

In het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn de bestaande provinciale instrumenten als VORm, Rood voor Groen, Ruimte voor Ruimte en BOM+, geïntegreerd en aangevuld met een aantal nieuwe instrumenten. Een belangrijke verandering hierbij is dat de verantwoordelijkheid en de uitvoering van het Kwaliteitsmenu waar mogelijk in handen van de gemeenten wordt gelegd.

Het Limburgs Kwaliteitsmenu is van toepassing op alle perspectieven voor zover gelegen buiten de getrokken contouren om de kernen. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is ook van toepassing is op ontwikkelingen binnen de grenzen stedelijke dynamiek (P2, P3 en P8-gebieden).

Het Kwaliteitsmenu komt pas aan de orde, nádat is geoordeeld dat een ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse mogelijk is. Vervolgens dient aan de hand van het Kwaliteitsmenu bepaald te worden welke kwaliteitsbijdrage nodig is en/of wat de aard is van de kwaliteitsverbeterende maatregelen die dienen te worden gerealiseerd

Het uitgangspunt van het Limburgs Kwaliteitsmenu is dat ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn, wanneer ze (per saldo) een meer dan evenredige bijdrage leveren aan de kwaliteit van het buitengebied. Naast het leveren van kwaliteit ter plekke, is hiertoe in veel gevallen een extra kwaliteitsbijdrage verplicht. Het bereiken van een goede balans tussen ingreep/ontwikkeling en kwaliteitsverbeterende maatregelen wordt gewaarborgd via normeringen.

Binnen het Kwaliteitsmenu worden verschillende modules onderscheiden, toegespitst op de aard van de aan de orde zijnde ruimtelijke ontwikkeling:

  • nieuwe landgoederen;
  • gebiedseigen recreatie en toerisme;
  • niet gebiedseigen recreatie en toerisme;
  • agrarische nieuwvestiging en uitbreiding;
  • uitbreiding glastuinbouw;
  • uitbreiding bedrijventerreinen;
  • uitbreiding solitaire bedrijven;
  • nieuwe (solitaire) woningen;
  • planmatige woningbouw in uitleggebieden;
  • overige (gebouwde) functies.

De van toepassing zijnde modules dienen door de gemeentes voor haar eigen grondgebied te worden uitgewerkt. Hierover zullen in de visie van de provincie afspraken worden vastgelegd tussen gemeentes en de provincie Limburg. In plaats van rekenmodellen (zoals bij bijvoorbeeld het VORm-beleid), gaat de provincie uit van door haar vastgestelde (minimale) drempelbedragen, welke bij de verschillende ontwikkelingen zo gekozen zijn dat in het algemeen planmatige ontwikkelingen er niet door worden gefrustreerd en dat bij solitaire ontwikkelingen de grondprijs in het buitengebied niet aantrekkelijker wordt dan die in de kernen en op de bedrijventerreinen.

In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarop het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing is.

3.2.3.6 Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap

Voor het plangebied is het Stimuleringsplan Natuur, bos en landschap, tevens Natuurgebieds-, Landschapsgebieds- en Beheersgebiedplan Zuid-Limburg-Zuid van toepassing. De Stimuleringsplannen zijn door de provincie opgestelde gebiedsvisies voor natuur, bos en landschap. Ze vormen een uitwerking van hetgeen is vastgelegd in het POL. De doelen van de plannen zijn:

  • een heldere formulering van de doeltypen per deelgebied ten aanzien van natuur, bos en landschap;
  • het stimuleren van een actieve rol van andere organisaties, zoals gemeenten en waterschappen, door duidelijk aan te geven wat de provincie, ten aanzien van natuur, bos en landschap in een bepaald gebied wil;
  • het stimuleren van de uitvoering van acties en maatregelen die bijdragen aan de realisatie van de geformuleerde natuur-, bos- en landschapsdoelen;
  • bieden van een toetsingskader voor de toekenning van provinciale subsidies aangaande natuur, bos en landschap.

Voor het buitengebied van Vaals wordt in het Stimuleringsplan een groot aantal gebieden aangewezen en nader beschreven.

De noordelijke helft van de gemeente is overwegend aangeduid als 'Kleinschalig cultuurlandschap'. Daarnaast liggen hier enkele ecologische verbindingszones en een viertal bosgebiedjes met een belangrijke natuurfunctie. De noordwestpunt van de gemeente is overwegend aangeduid als 'Nieuwe natuur' en 'Kleinschalig cultuurlandschap beheersgebied'. In de zuidelijke helft van de gemeente zijn grote delen aangewezen als 'Bos met een belangrijke natuurfunctie', 'Multifunctioneel bos' en 'Nieuwe natuur'.

Het gebied Vijlernerbosschen, dat vrijwel geheel overeenkomt met het grondgebied van de gemeente Vaals, wordt voornamelijk bepaald door een hooggelegen en bebost plateau. Het gebied wordt doorsneden door talrijke beek- en droogdalen. Daarbij komen er in het gebied veel bronnen voor, voornamelijk gevoed vanuit het eerst watervoerend pakket. Daarnaast herbergt het gebied Nederlands grootste aaneengesloten bosgebied op een bosgroeiplaats die ver voor 1800 al met bos bedekt was.

Voor het gebied gelden 9 ontwikkelingsrichtingen. Enkele belangrijke zijn:

  • behoud en herstel van kenmerkende landschapselementen;
  • behoud, herstel en uitbreiding van de kwel- en bronvegetaties ;
  • herstel van de natuurlijke processen in beekdalen;
  • bosverbindingen realiseren tussen bestaande bosgebieden.

Voor de verschillende gebieden zijn in de Stimuleringsplannen natuurdoeltypen weergegeven. Indien in de toekomst ontwikkelingen gewenst worden binnen het plangebied kan aansluiting gezocht worden bij de natuurdoeltypen uit het Stimuleringsplan. Tevens kunnen de natuurdoeltypen als richtinggevend beschouwd worden bij landschappelijke inpassingsvraagstukken in het gebied.

3.2.3.7 Handreiking Ruimtelijke ontwikkeling Limburg

In de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg' wordt met betrekking tot het buitengebied een aantal beleidslijnen beschreven, en in een aantal gevallen nader uitgewerkt. Onder het 'buitengebied' worden in de Handreiking verstaan de gebieden die in het POL2006 aangewezen zijn als perspectief 1, 2, 3, 4 of 5.

Een beperkt deel van het plangebied behoort, blijkens de Handreiking, dan ook tot het 'Stads- en dorpsgebied'.

Voor het buitengebied gelden 4 belangrijke aandachtspunten:

  • 1. in stand houden van een vitaal landelijk gebied met voldoende dynamische dor-pen om een goed woon- en leefklimaat voor de daar wonende en werkende be-volking te bieden;
  • 2. kwaliteitsslag op tal van terreinen, waaronder natuur, landschap, water, bodem, toerisme, recreatie en landbouw;
  • 3. beheersing en waar mogelijk terugdringing van de verstening van het landelijk gebied met het oog op de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • 4. verbreding en optimalisering van de ruimtelijke structuur van de diverse land- en tuinbouwsectoren.

Voor agrarische bouwkavels geldt een aantal belangrijke uitgangspunten, welke deels consequenties hebben voor de regeling in dit bestemmingsplan. Belangrijke uitgangspunten zijn:

  • indien mogelijk bieden van ontwikkelingsruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, rekening houdend met de omgevingskwaliteiten;
  • zo compact mogelijke bouwkavels, afweging tussen agrarische belangen en an-dere belangen en waarden.

Blijkens de Handreiking zijn voor (semi-)agrarische bedrijven en activiteiten tevens de beleidslijnen zoals verwoordt in het POL2006, de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering en de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu, de Agenda Vitaal Platteland Zuid-Limburg en de beleidsregels Hagelnetten, Teeltondersteunende voorzieningen en Huisvesting buitenlandse werknemers van belang.

Ook voor burgerwoningen in het buitengebied, nieuwe economische dragers en toerisme en recreatie worden aanvullende regels beschreven in de Handreiking. Waar nodig zijn deze regels doorvertaald in de Visie op het buitengebied, die is opgesteld ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan (zie hoofdstuk 4).

3.2.4 Regionaal en gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Woonvisie 2005

De Regionale Woonvisie Maastricht & Mergelland 2005-2009 is een actualisatie van de regionale woonvisie 2000-2004. Er is destijds een aantal knelpunten gesignaleerd ten aanzien van het wonen in onder andere de gemeente Vaals. Deze knelpunten zijn nog steeds helemaal actueel en vormen dan ook het uitgangspunt voor de actualisatie:

  • Ruimtelijke beperking versus kwaliteitsvraag. Er zit spanning tussen de ruimtelijke beperkingen voor het wonen en de ontwikkeling die de kwalitatieve woningbehoefte met zich meebrengt.
  • Toename ouderen en kleine huishoudens. De bevolking vergrijst en het aantal jongeren neemt af. De woningvoorraad is hierop nog onvoldoende toegerust.
  • Scheve verdeling woningvoorraad. De woningvoorraad is niet evenwichtig over de regio verdeeld. De huisvesting van ouderen en jongeren is in Vaals een probleem. Dit doet afbreuk aan het sociale karakter van de kernen.
  • Leefbaarheid in kernen en buurten onder druk. In delen van Vaals zijn een aantal plakken die te maken hebben met een cumulatie van problemen op sociaal, economisch en ruimtelijk fysiek terrein: hoge werkeloosheid, verpaupering, slechte kwaliteit van de woningen en woonomgeving. Via de toekomstige aanpak van bijvoorbeeld het Von Clemontpark wordt hier een start gemaakt.

In de visie zijn verschillende onderwerpen gekozen welke een invulling geven aan de visie op het wonen, dit zijn:

  • woningbouwprogramma;
  • kwalitatieve invulling;
  • herstructurering;
  • huisvesting doelgroepen

Voor het bestemmingsplan is de woonvisie niet van groot belang. Het POL heeft rode contouren rond de kernen getrokken waarbinnen woningbouw mag plaatsvinden. Voor Vaals is voor de periode 2005-2009 uitgegaan van een basisprogramma van netto 125 woningen en een aanvullend ambitieprogramma van 160 woningen, waardoor het hele programma op 285 woningen komt. Buiten de rode contouren mag slechts woningbouw plaatsvinden indien wordt voldaan aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. Dit betekent onder andere dat een (financiële) bijdrage dient te worden geleverd om een ontwikkeling plaats te kunnen laten vinden en dat elders binnen de gemeente of in de regio minimaal één woning wordt weggenomen.

De woonvisie is niet van invloed op dit bestemmingsplan. Er mogen geen extra woningen worden gebouwd in het buitengebied.

3.2.4.2 Welstandsnota

De gemeenten van het welstandsdistrict Mergelland, te weten Eijsden, Gulpen-Wittem, Margraten, Vaals en Valkenburg aan de Geul hebben ervoor gekozen de gezamenlijke afspraken van de vijf gemeenten op het gebied van welstand in één nota samen te brengen.

Het welstandsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijk gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandstoezicht in, in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, maar verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het welstandstoezicht moet daaraan, in alle openheid een bijdrage leveren.

Mochten er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied dan dient er rekening te worden gehouden met de welstandsnota.

3.2.4.3 Nota Economische toekomst van Vaals

In de nota 'Economische toekomst van Vaals' (in opdracht van de werkgroep 'Vaals over 10 jaar' door het ETIL opgesteld) uit september 2000, wordt geconstateerd dat de gemeente Vaals voldoende potenties heeft voor een versterking van de economische structuur, maar dat deze onvoldoende of zelfs niet benut worden. Enkele van de, volgens deze beleidsnota, belangrijkste kansen zijn:

  • voldoende potenties om eigen identiteit te ontwikkelen en belevingswaarde te vergroten, onder andere door relaties tussen de diverse objecten en gebieden in de gemeente Vaals te realiseren;
  • jonge ondernemers binnen de detailhandel die investeren in kwaliteitsverbetering;
  • 'leisure' wordt steeds belangrijker en Vaals heeft voldoende in huis om hier op in te kunnen spelen.

3.2.4.4 Intergemeentelijk structuurvisie

De gemeente Vaals heeft de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul vastgesteld (27 februari 2012).

In de intergemeentelijke structuurvisie worden de strategische keuzes aangaande de ruimtelijke ontwikkeling binnen het grondgebied voor de lange termijn vastgelegd. De gemeenten Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul hebben ervoor gekozen deze structuurvisie samen op te stellen. Het grondgebied van de gemeenten vormt een belangrijk deel van het stroomgebied van de Geul binnen het Heuvelland van Zuid-Limburg. Ondanks de verschillen die er zijn tussen de gemeenten, is er door deze ligging ook sprake van veel overeenkomsten. Het biedt daarom voordelen om een gezamenlijk beleidskader te hebben, waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor de drie gemeenten is vastgelegd en dit beleid op elkaar is afgestemd.

De hoofddoelstelling van de structuurvisie is het geven van een integrale visie voor het grondgebied van de drie gemeenten. Hierin komt op hoofdlijnen de samenhang tussen de (ruimtelijke) aspecten van sectoraal beleid, zoals recreatie en toerisme, economie, volkshuisvesting, natuur, landbouw en mobiliteit tot uiting. De structuurvisie is daarmee een belangrijk kader voor de afweging rondom concrete ruimtelijke beslissingen over de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor de kernen. Leefbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid gericht op de lange termijn zijn hierbij kernbegrippen.

De beoogde locatie van een ruimtelijke ontwikkeling en de functie en de verschijningsvorm van deze ontwikkeling zijn bepalend voor de vraag of het gemeentelijk kwaliteitsmenu kan worden toegepast.

In een tabel “Kwaliteitsbijdrage per ontwikkeling” is aangegeven welke ontwikkelingen in het kader van het gemeentelijk kwaliteitsmenu in het buitengebied van de gemeenten mogelijk zijn en welke kwaliteitsverbeterende maatregelen of kwaliteitsbijdragen daarbij noodzakelijk zijn.

De kwaliteitsverbetering op basis van het gemeentelijk kwaliteitsmenu kan plaatsvinden door een feitelijke compensatie, liefst tegelijkertijd met het initiatief uitgevoerd door de initiatiefnemer of door een financiële bijdrage in een gemeentelijk kwaliteitsfonds.

3.2.4.5 Kadernota economisch beleid Vaals 2010 Vooruitgang door Actie

De kadernota (mei 2004) is opgesteld met als doel het versterken van de lokale economie door het doelgericht inzetten van ruimtelijke en sociale instrumenten. Uit de analyse blijkt dat toerisme en recreatie en hieraan gelieerde sectoren de belangrijkste drijfveren blijven voor de lokale economie. Voor het verder ontwikkelen van een toeristisch recreatieve sector spelen rust, ruimte, authenticiteit en het zogenaamde 'kleine vertier' (zoals in Vaals op het gebied van kunst en cultuur). Belangrijke speerpunten zijn:

  • op peil houden van het basisvoorzieningenpakket (reeds uitgezet);
  • evenementen;
  • sfeerelementen op (potentieel) toeristische plekken, zoals verlichting, straatmeubilair, muziek en water;
  • het belang van de vele routemogelijkheden, waaronder themaroutes, zoals de wolroute;
  • kleinschalige, innovatieve en vernieuwende plannen door bijvoorbeeld bedrijfsverbreding. Voor verblijfsrecreatie is het belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van en geïnvesteerd wordt in de authenticiteit. Onder innovatieve concepten wordt in elk geval verstaan dat gezocht wordt naar samenwerking en het bieden van arrangementen.

3.2.4.6 Strategische Visie Vaals 2020

In de Strategische Visie Vaals 2020 genaamd "Geef vorm aan Vaals" worden de ambities en het toekomstbeeld voor de gemeenschap Vaals in 2020 geschetst. De gemeente streeft hierbij vooral naar een goed functionerende samenleving. In de strategische visie worden drie speerpunten beschreven: Leefbaarheid in Vaals, Aantrekkelijk wonen in Vaals, Toeristische kwaliteit Vaals.

Leefbaarheid in Vaals:

De gemeente wil een aantrekkelijke woon- en leefgemeente zijn, met een internationaal karakter. Hierbij is een duidelijke oriëntatie op Aken van belang. De opbouw van de bevolking moet evenwichtiger worden maar wel pluriform blijven. De economische motor wordt gevormd door de combinatie van een uniek Drielandenpunt, een hoogwaardig buitengebied, een monumentale kern en een attractief winkelcentrum.

Aantrekkelijk wonen in Vaals:

Een belangrijk onderdeel van de Strategische Visie is het wonen in Vaals. Door de ligging in de nabijheid van natuur, een grote stad en door de internationale sfeer heeft het wonen in Vaals grote mogelijkheden. Er zijn echter te weinig kwalitatief goede woningen, met als gevolg dat de groep mensen die dergelijke woningen zoekt, zich niet in Vaals vestigt. De variëteit moet groter worden om nieuwe bewoners en mensen met meer koopkracht aan te trekken.

Toeristische kwaliteit Vaals:

Het toerisme is belangrijk in Vaals, maar de toeristische sector kan zeker nog groeien. Vaals kan een van de belangrijkste toeristische trekpleisters in de Euregio kan worden. Daarvoor is wel een verdere kwaliteitsverbetering noodzakelijk.

3.2.4.7 Bodembeheersplan en Bodemkwaliteitskaart

Om de stagnatie in bodemgerelateerde projecten op te heffen en op een efficiënte en verantwoorde wijze om te gaan met de diffuse bodemverontreiniging is landelijk beleid ontwikkeld onder de noemer 'Actief bodembeheer'. Het wettelijk kader hiervoor is de vrijstellingsregeling grondverzet. Het bouwstoffenbesluit stelt strenge eisen aan de wijze waarop grond mag worden hergebruikt als bodem, via de Vrijstellingsregeling grondverzet kan ook licht verontreinigde grond als bodem worden toegepast. Om de Vrijstellingsregeling te mogen toepassen moet de gemeente beschikken over een bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan. In het kader hiervan is een samenwerkingsverband opgericht voor de regio Mergelland.

In het bodembeheerplan wordt voor de gemeente Vaals de bodemkwaliteit van landelijk en bebouwd gebied nader toegelicht en worden de regels voor grondverzet binnen de gemeente en binnen de regio Mergelland uiteengezet. Het bodembeheerplan is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Vaals.

Voor het landelijke gebied van Vaals (plangebied) geldt het volgende:

Het bebouwd gebied van voor 1970 wordt beschouwd als bijzonder gebied en is uitgesloten van grondverzet. Met behulp van analysegegevens uit bestaande bodemonderzoeken en aanvullend bodemonderzoek is de feitelijke bodemkwaliteit van de overige drie homogene deelgebieden berekend en in kaart gebracht. Na de statistische analyse van de analysegegevens blijkt dat de bodemkwaliteitskaart voor de boven- en ondergrond op basis van de gemiddelde gehalten in één zone gekarakteriseerd kan worden:

  • een gebied met milieuhygiënisch schone bodem (gemiddelde gehalten < SW1-waarden).

In het bodembeheerplan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van grondstromen en hergebruik op een milieuhygiënisch verantwoorde manier van schone en licht verontreinigde grond als bodem geconcretiseerd. Volgens de Vrijstellingsregeling grondverzet is tussen en binnen alle schone zones in het bebouwd gebied vrij grondverzet toegestaan. Indien de partij her te gebruiken grond afkomstig is van een locatie waar sprake is van 'bijzondere omstandigheden' (verdacht voor bodemverontreiniging in verband met voormalige of huidig gebruik of bekend verontreinigingsgeval) moet de grond eerst worden onderzocht door middel van een partijkeuring. Door de gezamenlijke en uniforme aanpak binnen de regio Mergelland is het bovendien mogelijk grond in het grondgebied van andere gemeenten uit de regio toe te passen, uiteraard binnen de regels uit het bodembeheerplan van de betreffende gemeente.

In het bodembeheerplan komen de volgende onderwerpen aan de orde: wettelijk kader, relatie met Bouwstoffenbesluit en provinciaal beleid, de beschrijving van de bodemkwaliteit, de randvoorwaarden waaronder hergebruik van grond als bodem is toegestaan, tussen welke zones (homogene deelgebieden) van de bodemkwaliteitskaart grond mag worden toegepast als bodem, de bewijsmiddelen en te volgen procedures. Daarnaast zijn de taken en verantwoordelijkheden rondom grondverzet beschreven. Bovendien is kort ingegaan op de voorlichting die de gemeente verstrekt aan bijvoorbeeld particulieren, aannemers en interne gemeentelijke afdelingen. Tenslotte is aangegeven hoe en wanneer de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan beheerd, geëvalueerd en bijgesteld worden. Het bodembeheerplan heeft in principe een geldigheidsduur van 5 jaar.

Bij werkzaamheden die plaats vinden waarbij grondverzet wordt toegepast dient rekening gehouden te worden met het bodembeheerplan.