direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidelijke Stadsrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De gemeente Roermond is voornemens het bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' te actualiseren. Deze actualisatie gebeurt in twee fases. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het grootste deel van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand', dat is vastgesteld op 3 april 2008, herzien. Het zogenaamde Solvayterrein aan de Schepersweg maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Voor deze locatie (en het aangrenzende bedrijfsperceel aan de Schepersweg 5) wordt een separaat bestemmingsplan voorbereid.

Met dit nieuwe bestemmingsplan voor de Zuidelijke Stadsrand worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die op basis van de huidige planologische regelingen nog niet mogelijk waren. De vigerende bestemmingsplannen en in het verleden verleende (omgevings)vergunningen vormen het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan. Hiermee legt dit bestemmingsplan de bestaande situatie vast en fungeert het als beheersplan, waarbij de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden zo veel mogelijk worden gecontinueerd.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidelijkoostelijk deel van de gemeente Roermond, en bestaat voornamelijk uit het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand. De grenzen van het plangebied kunnen als volgt (globaal) worden beschreven: de oostelijke plangrens wordt gevormd door de Leropperweg. Aan de zuidoostelijke zijde wordt het plangebied begrenst door de snelweg A73. De grens met de gemeente Maasgouw vormt de zuidelijke plangrens. Langs de westelijke zijde volgt de plangrens in eerste instantie de rivier de Maas. Daarna vormen het Solvayterrein en de aangrenzende bedrijfskavel Schepersweg 5 de westelijke planbegrenzing. Deze westelijke plangrens loopt via de Schepersweg in noordelijke richting, tot aan de woonbebouwing aan de Hoofdstraat te Merum. De noordelijke plangrens buigt langs de (bedrijfspercelen aan) de Solvayweg en langs het sportpark aan de Natronchemieweg terug in zuidelijke richting tot de Rijksweg. Deze weg vormt, tot de aansluiting op de Leropperweg, de noordoostelijke planrens.

In figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01_0002.png"

Figuur 1: Begrenzing plangebied

In het plangebied gelden, tot het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' (deels): vastgesteld op 3 april 2008;
  • bestemmingsplan 'Gerbergaweg Schepersweg' (deels): vastgesteld op 20 oktober 2011;
  • bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Linnerblik': vastgesteld op 5 juni 2014;
  • bestemmingsplan 'Herten' (deels): vastgesteld op 25 september 2014;
  • wijzigingsplan 'ZuidSRZ': vastgesteld op 3 september 2013;

Het nieuwe bestemmingsplan dient ter vervanging (al dan niet van bepaalde delen) van de hierboven genoemde bestemmingsplannen. De in de loop van de jaren verleende vrijstellingen, ontheffingen, projectbesluiten en/of omgevingsvergunningen zijn eveneens in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘Zuidelijke Stadsrand’ bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden en gebouwen in het plangebied aangegeven. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. In de toelichting is de beleidsmatige afweging en verantwoording van de diverse bestemmingen beschreven.

1.4 Leeswijzer

De toelichting op dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving van het plan. Onder andere de ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke en functionele structuur worden hier omschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het geldende beleidskader en de wijze waarop het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstelling op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten zoals onder andere milieu, externe veiligheid en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt de feitelijke en juridische planopzet behandeld. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de verschillende bestemmingen en regelingen in voorliggend plan zijn vastgelegd. Daarnaast wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied lange tijd een agrarische functie heeft gehad. Merum is (evenals de kern Herten) op een terrasrand gelegen. Deze terrasrand maakt deel uit van een landschap dat tijdens het Weichselien (116.000 - 11.500 voor Christus) is ontstaan als gevolg van een sterk meanderende Roer. De geomorfologie van dit gebied wordt gekenmerkt door hoge oeverwallen en (verlaten) meanders. Tot en met de 19de eeuw bestond het landschap ter plaatse van het plangebied dan ook voornamelijk uit reliëfrijke akkergronden.

Het eerste gebruik van de directe omgeving van het plangebied ten behoeve van bedrijvigheid stamt uit de jaren 30 van de vorige eeuw. In deze periode werd de Nederlandsche Patent en Kristal Sodafabriek als onderdeel van het Solvayconcern opgericht. In 1968 werd de naam van deze fabriek omgezet in Natronchemie en nog later in Solvay Chemie. In paragraaf 1.1 is al beschreven dat bovengenoemd Solvayterrein geen onderdeel uitmaakt van voorliggend bestemmingsplan. De oudste bedrijfsbebouwing in het plangebied zelf bevindt zich ten oosten van de Schepersweg, en is opgericht aan het begin van deze eeuw. Deze bedrijfsbebouwing is planologisch-juridisch voor het eerst mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Herten' van de toenmalige gemeente Herten. In de jaren daarna is dit gebied (het deelgebied Bedrijventerrein Merum, zie hierna ook paragraaf 2.2) steeds verder ingevuld.

In 2007 is de A73 Zuid opengesteld. Hiermee is de autobereikbaarheid van Roermond, waaronder de zuidelijke stadsrandzone, sterk verbeterd. In april 2008 is het huidige bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' vastgesteld. Hiermee werd een kader geboden voor de verdere ontwikkeling van de zuidelijke stadsrandzone tot een bedrijven- en kantorenlocatie. Op basis van dit vigerende bestemmingsplan heeft sindsdien een verdere invulling van de overige delen van het plangebied plaatsgevonden. Momenteel is nog ca. 23 ha. van het totale oppervlak aan bedrijfspercelen uitgeefbaar.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is hoofdzakelijk bestemd voor en in gebruik als bedrijventerrein. Zoals aangegeven in hoofdstuk 1 is het plangebied gelegen in het zuidelijk deel van de gemeente Roermond, tussen de oude dorpskern van Merum en de gemeentegrens met Maasgouw. Het gebied wordt omsloten door enkele belangrijke (vaar- en spoor-)wegen: de rivier de Maas aan de westelijke zijde, en de spoorlijn Roermond - Sittard en snelweg A73 aan de zuidoostelijk zijde. De Maastrichterweg / Rijksweg (de regionale gebiedsontsluitingsweg richting Linne) doorsnijdt het plangebied.

Bedrijventerrein

Het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand is een vrij jong bedrijventerrein, en biedt ruimte voor bedrijvigheid in diverse sectoren. Op enkele locaties zijn tevens zelfstandige kantoorfuncties aanwezig, of mogen deze conform het vigerende bestemmingsplan nogworden gebouwd. Het bedrijventerrein bestaat feitelijk uit een aantal deelgebieden:

  • Bedrijventerrein Meum;
  • Boven de Wolfskuil;
  • Merummerpoort;
  • Businesspark de Hanze;
  • De Grinderij.

De ligging van de deelgebieden is weergegeven in onderstaande figuur:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01_0003.jpg"

Figuur 2: overzicht deelgebieden bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand

De ruimtelijke structuur is kenmerkend voor die van een bedrijventerrein. De bebouwde delen van het bedrijventerrein kennen een heldere opzet en hebben een overzichtelijk en opzichzelfstaand straatbeeld. De omvang van de bedrijfsbebouwing is over het algemeen fvrij ors, en en de vormgeving van de gebouwen wordt met name gekenmerkt door een blokvormig, functioneel ontwerp. Ten aanzien van de specifieke deelgebieden kan het volgende worden aangegeven:

Het deelgebied Bedrijventerrein Merum is gelegen tussen tussen de Schepersweg en het sportpark aan de Natronchemieweg enerzijds, en de Maastrichterweg / Rijksweg en woonbebouwing van Merum anderzijds. Hoewel dit gebied pas in het begin van deze eeuw tot ontwikkeling is gebracht, vormt het wel het oudste deel van het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand. Vrijwel alle kavels zijn uitgegeven en bebouwd. In het gebied zijn met name bedrijven aanwezig. Tevens bevindt zich in dit deelgebied een tankstation met een lpg-vulpunt. Naast de Schepersweg vormt de Solvayweg een belangrijke interne ontsluitingslus van dit deelgebied.

Het deelgebied Boven de Wolfskuil bevindt zich tussen de de A73 en de Rijksweg, ten zuiden van de aansluiting van de Schepersweg op de A73. Dit deelgebied is deels bestemd voor kantoren, en deels voor bedrijvigheid. Een aantal kavels van dit deelgebied is reeds uitgegeven en bebouwd. Voor de interne ontsluiting is in het midden een centrale laan aangelegd. Tussenliggende groenstroken zorgen ervoor dat alle gebouwen een zichtlocatie hebben. Door de aanwezige hoogteverschillen, die zoveel mogelijk behouden blijven, ontstaat de mogelijkheid om onder gebouwen te parkeren (in paragraaf 3.3.5 wordt kort ingegaan op het beeldkwaliteitsplan dat voor dit gebied geldt).

Het deelgebied Merummerpoort ligt tussen het Solvayterrein, de Rijksweg en de Schepersweg. Dit deelgebied is met name bestemd voor bedrijvigheid. Eén locatie aan de Schepersweg is specifiek bestemd voor kantoren. Langs de Rijksweg is een carpoolstrook aanwezig, en aan de Rijksweg bevindt zich een transformator- / schakelstation van Tennet.

Het deelgebied Businesspark de Hanze betreft het meest noordelijke deel van het bedrijventerrein. Dit deelgebied ligt tussen de de A73 en de Rijksweg, ten noorden van de aansluiting van de Schepersweg op de A73. Behoudens de kavel naast de toerit naar de A73, zijn in dit deelgebied enkel bedrijven toegestaan. Een aantal bedrijfskavels is reeds uitgegeven en tot ontwikkeling gebracht. De langgerekte vorm van het deelgebied heeft veel zichtzijden. Het deelgebied biedt ruimte voor bedrijfsgebouwen met een hoogwaardige uitstraling, die deels architectonisch in te passen zijn door de kenmerkende glooiing in het terrein (zie ook paragraaf 3.3.5).

Het deelgebied de Grinderij tenslotte is het meest zuidelijke deelgebied van het bedrijventerrein. Dit deelgebied bevindt zich tussen de ecologische verbindingszone Maas - Linnerheide, en de gemeentegrens met Maasgouw. Vergelijkbaar met Businesspark de Hanze zijn hier enkel bedrijven toegestaan. In dit deelgebied is nog volledig uitgeefbaar.

Overige functies in het plangebied

Niet het gehele plangebied is in gebruik als of bestemd voor bedrijven en kantorenl.Langs de Maastrichterweg bevinden zich enkele (vrijstaande) woningen. In het noordgelijk deel van het plangebied is een bomenkwekerij aanwezig. In het zuidoostelijk deel van het plangebied bevindt zich ten noorden van de Rijksweg een ecologische verbindingszone, en ten zuiden van de Rijksweg een strook agrarisch akker- en weidegebied. Aan deze overige functies is een passende bestemming toegekend (zie ook hoofdstuk 5), waarbinnen het bestaande gebruik kan worden gecontinueerd.

Tot slot zijn volgens het huidige bestemmingsplan ter plaatse van het adressen Rijksweg 13 en Rijksweg 15 seksinrichtingen toegestaan. Op het adres Rijksweg 13 is op dit moment daadwerkelijk een seksinrichting aanwezig en in bedrijf. Dit bedrijf heeft hiervoor ook een vergunning op basis van hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Voor de locatie Rijksweg 15 geldt dat momenteel geen seksinrichting aanwezig is. Daarnaast is voor deze locatie geen sprake van een geldige APV vergunning. Daarom is het perceel Rijksweg 15 in dit bestemmingsplan herbestemd voor reguliere bedrijvigheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het vigerend beleid dat van belang is voor het bestemmingsplan kort samengevat. Aan bod komen achtereenvolgens het relevante Rijksbeleid, provinciaal beleid, en gemeentelijk beleid. Uit het provinciaal beleid, zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan 2014 blijkt dat de provinciale bemoeienis met bestaand stedelijk gebied beperkt is. Het gemeentelijk beleid is in deze gebieden richtinggevend.

In paragraaf 3.2 wordt kort aandacht besteed aan de relatie tussen provinciaal beleid en voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 3.3 wordt aandacht besteed aan het relevante gemeentelijke beleid.

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaat bestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en fauna soorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit echter om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.

Door het beheersmatige karakter van dit bestemmingsplan worden binnen het plangebied geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een rijksverantwoordelijkheid niet aan de orde. Het plan voldoet aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de structuurvisie.

3.1.2 AMvB Ruimte

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen (onder andere):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundamenten
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Het onderwerp 'Grote rivieren' heeft betrekking op onderhavig plangebied. Het Barro stelt daarbij algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed met als doel te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.

Het Barro maakt onderscheid tussen:

  • riviergebonden activiteiten (ja, mits)
  • niet-riviergebonden activiteiten (nee, tenzij)

Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het Barro aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Zo moeten resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit worden gecompenseerd.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor eventuele toekomstige maatregelen ter verruiming van de rivier worden belemmerd. Daarnaast is voor het stroomvoerend regime een specifieke dubbelbestemming opgenomen. Ook is een gebiedsaanduiding opgenomen vanwege de vrijwaringszone voor vaarwegen die voor een klein deel van het plangebied geldt vanwege de ligging aan de Maas. In de paragraaf 3.1.5 wordt nader ingegaan op het rivierbed van de Maas in relatie tot dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de SVIR is tevens de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is gericht op optimale benuttting van de beschikbare ruimte in bebouwde / stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel is laatst herzien op 1 juli 2017.

Uit artikel 3.1.6 Bro volgt dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het begrip stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 van het Bro als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat een nieuw conserverend bestemmingsplan, dat niet voorziet in aanvullende bebouwing ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, niet hoeft te worden aangemerkt als een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Dat is ook het geval indien nog geen gebruik is gemaakt van de planologische mogelijkheden die het vorige bestemmingsplan boodt. Onbenutte planologische mogelijkheden mogen in een nieuw plan worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro genoemde voorwaarden

Het planvoornemen voorziet in de actualisatie en digitalisering van de vigerende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand. Er worden geen ontwikkelingen meegenomen waarvan nog geen planologische procedure is afgerond. Daarmee is in het kader van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan een verdere toetsing aan artikel 3.1.6 Bro niet aan de orde.

3.1.4 Verdrag van Malta, Monumentenwet 1988 en Erfgoedwet

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doelstelling van het verdrag is het bodemarchief zoveel mogelijk te behouden, bij voorkeur in de bodem zelf. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij grootschalige werken in de bodem moeten archeologen worden geraadpleegd. Daarnaast introduceert het verdrag het principe 'de verstoorder betaalt'. Dit naar analogie van het principe 'de vervuiler betaalt', zoals dit wordt gehanteerd bij milieukundige problemen.

Het verdrag van Malta is in 1998 door het Nederlands parlement goedgekeurd en heeft uiteindelijk geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de hiermee gepaard gaande aanpassingen aan de Monumentenwet 1988. Daarbij zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Deze uitgangspunten kunnen als volgt worden samengevat:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
  • de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
  • gemeenten hebben een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.

Op grond van de overgangsbepalingen van de Erfgoedwet en hoofdstuk V paragraaf 1 Monumentenwet 1988 is de gemeente verplicht bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met het aspect archeologie. De Monumentenwet 1988 gaat daarbij in beginsel uit van noodzaak tot inventariserend archeologisch onderzoek bij bodemingrepen groter dan 100 m2.

Gemeenten mogen echter van deze norm afwijken indien zij deze afwijking deugdelijk motiveren. Hiertoe heeft de raad van de gemeente Roermond eigen archeologiebeleid vastgesteld. Het meest recente beleid is vastgelegd in de Erfgoedverordening 2017 (zie verder paragraaf 3.3.6).

3.1.5 Waterwet, waterbesluit en beleidsregels grote rivieren

De Waterwet regelt in hoofdzaak het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

In artikel 6.5 van de Waterwet en paragraaf 6 van het bijbehorende Waterbesluit is een vergunningplicht opgenomen voor handelingen in de rijkswateren, zoals de rivier de Maas. De minister van Infrastructuur en Milieu is bevoegd dergelijke (water)vergunningen te verlenen. Het afwegingskader voor deze vergunningen, waarmee aanvragen kunnen worden beoordeeld aan het rivierkundig belang, wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren.

In de Beleidsregels grote rivieren wordt een onderscheid gemaakt tussen het stroomvoerend en waterbergend rivierbed. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is kan onder meer toestemming worden gegeven voor riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime kan toestemming worden gegeven voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn.

Een smalle strook van het plangebied ligt in het stroomvoerend deel van het rivierbed van de Maas. Dit gebied is blauw gekleurd in onderstaande afbeelding. Voor dit deel van het plangebied is het stroomvoerend regime van toepassing. Voor dit regime is een specifieke dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van het rivierkundig belang van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01_0004.png" Figuur 3: Ligging plangebied in relatie tot stroomvoerend rivierbed (lichtblauwe arcering)

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het dynamisch voorraadbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het POL2014. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Deze principes zijn tevens vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie richt de provincie zich op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richt de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de al eerder genoemde provinciale Omgevingsverordening.

De regionale visie voor de thema's bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel is momenteel in ontwikkeling en zal waarschijnlijk na de gemeenteraadsverkiezingen 2018 worden vastgesteld en daarmee een formele status krijgen. Het 'Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg' stelt dat de vier bestaande bedrijventerreinlocaties tot de harde planvoorraad worden gerekend. Deze harde planvoorraad is gebaseerd op REBIS, de provinciale monitor van bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Op basis van REBIS 31-12-2016 beslaat deze harde planvoorraad voor de vier bedrijventerreinlocaties:

Bedrijventerrein   Bruto (ha)   Netto (ha)   Restcapaciteit (ha)   Terstond uitgeefbaar (ha)   Niet terstond uitgeefbaar (ha)  
Boven de Wolfskuil   4,79   3,87   2,04   2,04   0  
Business De Hanze   18,89   15,55   11,8   4,58   7,21  
De Grinderij   10,05   9,4   7,36   4,26   3,1  
Merummerpoort   6,25   5,25   2,05   0,6   1,44  

Deze bestaande harde voorraad wordt in voorliggend bestemmingsplan opnieuw vastgelegd.

Zonering plangebied

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen de zones 'Bedrijventerrein', 'Overig bebouwd gebied', 'Buitengebied', 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en 'Bronsgroene landschapszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01_0005.jpg"

Figuur 4: Uitsnede POL2014 kaart Zoneringen

De gebieden gelegen in de zone 'Bedrijventerrein' zijn specifiek ingericht voor grotere bedrijvigheid. Het POL2014 hanteert de volgende basisprincipes voor bedrijventerreinen:

- Ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden;

- Functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die terreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. Op grote logistieke terreinen en productielocaties is functiemenging minder voor de hand liggend;

- Er is geen plaats op bedrijventerreinen voor functies die bij voorkeur in het stedelijk gebied op centrum thuishoren zoals zelfstandige kantoren en detailhandel;

- De milieugebruiksruimte (geluidzones, risicocontouren, geurcirkels) van bedrijven en bedrijfsterreinen wordt beheerd met het oog op een duurzame inpassing van bedrijven in hun omgeving.

Dynamisch voorraadbeheer speelt een belangrijke rol op bedrijventerreinen. Dit betekent onder meer dat nieuwe terreinen of uitbreiding van bestaande alleen mogelijk is als o.a. geen geschikte ruimte gevonden kan worden binnen de bestaande voorraad. Dit principe moet vorm en inhoud krijgen in regionaal uit te werken bedrijventerreinenvisies. De visies moeten ingaan op o.a. herstructurering en transformatie.

Voor de delen van het plangebied die zijn gelegen in de zones 'Overig bebouwd gebied' en 'Buitengebied' geldt dat deze conform het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' eveneens (voornamelijk) zijn bestemd voor bedrijvigheid. Om deze reden dient ook voor deze gebieden feitelijk aansluiting te worden gezocht bij de algemene beleidsdoelstellingen zoals deze zijn geformuleerd ten aanzien van de zone ‘Bedrijventerrein’.

De huidige en met dit bestemmingsplan beoogde planologisch juridische regeling is grotendeels in lijn met de hierboven beschreven uitgangspunten. Een afwijking vormt de aanwezigheid van enkele zelfstandige kantoorfuncties. Conform de bestemmingsplanregels van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' en van onderhavig bestemmingsplan zijn op delen van het terrein zelfstandige kantoorfuncties toegestaan. Een dergelijk gebruik past ook bij een businesspark en zichtlocatie langs de A73. De bestaande planologische mogelijkheden worden op dit punt derhalve gecontinueerd. Ook de aanwezige detailhandelsvestigingen (een poelier en enkele autobedrijven) zijn in dit bestemmingsplan positief bestemd.

Gelet op zijn beheersmatig karakter gelden er ten aanzien van dit bestemmingsplan verder geen specifieke randvoorwaarden als gevolg van de ligging in de zones 'Bedrijventerrein', 'Overig bebouwd gebied' en 'Buitengebied'.

De 'Goudgroene natuurzone' betreft de gebieden waar volgens de provincie natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben, vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna. Een deel van het plangebied is gelegen in deze zone. Dit betreft de ecologische verbindingszone die is gerealiseerd tussen de Maasdal en de Linnerheide. Beleidsmatig worden door de provincie de volgende accenten in deze zone gelegd:

- Realisatie areaaluitbreiding natuur (zie 7.2)

- Recreatief medegebruik (zie 7.2)

- Terugdringen milieubelasting

Het gebied dat behoort tot de 'Goudgroene natuurzone' krijgt in dit bestemmingsplan een passende natuurbestemming (zie verder ook paragrafen 4.7 en 5.2.4).

Tot slot is een strook agrarisch gebied ten zuidwesten van de N271 gelegen in de zogenaamde 'Zilvergroene natuurzone' en 'Bronsgroene landschapszone'. Dit betreft met name landbouwgebieden waar volgens de provincie nog kansen liggen voor natuurontwikkelingen. Volgens het POL2014 gelden hier bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

'Zilvergroene natuurzone':

- Ontwikkeling grondgebonden landbouw;

- Beheer en ontwikkeling flora en fauna;

- Recreatief medegebruik.

'Bronsgroene landschapszone':

- Kwaliteit en functioneren regionaal watersysteem;

- Ontwikkeling landbouw in balans met omgeving;

- Versterken kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie;

- Recreatief medegebruik.

Vergelijkbaar met het vigerende bestemmingsplan wordt aan het gebied gelegen in deze zones een agrarische bestemming met landschappelijke waarden toegekend. Ook ten aanzien van deze zones gelden verder, vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, geen specifieke aandachtspunten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Roermond 2030

Op 22 december 2016 heeft de raad van de gemeente Roermond de Toekomstvisie Roermond 2030 vastgesteld. Deze toekomstvisie schetst voor 5 hoofdthema's (welke in samenwerking met inwoners van Roermond en partners van de stad zijn gekozen) een toekomstbeeld voor de gemeente. Met de 5 thema's biedt de toekomstvisie een integraal perspectief op de toekomst van de stad, waarbij de belangrijkste veranderingen worden geadresseerd die op de stad afkomen. Aan de hand van de 5 thema's wordt de gewenste ontwikkelingsrichting van de gemeente beschreven. Drie zogenaamde roden draden zijn daarbij randvoorwaardelijk voor de geschetste toekomst: ontmoeting, verbinding en samenwerking. Deze rode draden spelen een belangrijke rol binnen de 5 hoofdthema's.

De vijf hoofdthema's kunnen als volgt worden samengevat:

1. Roermond in 2030, een thuis voor de jeugd

In 2030 voelen kinderen en jongeren zich thuis in Roermond en verbonden met de stad. De jeugd die opgroeit in Roermond kan zich optimaal ontwikkelen. Er is een breed onderwijsaanbod en een variatie aan sport- en vrijetijdsmogelijkheden. Voor jongeren die op kamers gaan of starten op de woningmarkt biedt Roermond volop mogelijkheden. Een goede verbinding met het bedrijfsleven stimuleert ondernemerschap onder jongeren en zorgt voor voldoende stageplekken en carrièremogelijkheden. De jeugd van Roermond maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de lokale gemeenschap en speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de stad.

2. Roermond in 2030, stad die je actief houdt

In 2030 leveren vitale ouderen in Roermond actief een bijdrage aan de samenleving en daarmee zijn ze van grote waarde. Ook biedt Roermond als stad van leisure en recreatie volop mogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding van ouderen. Voor senioren is het goed toeven in Roermond en biedt de stad een prettige woonomgeving. Met speciale aandacht voor het welbevinden voor haar oudere bewoners is Roermond een seniorvriendelijke stad. De levendigheid van de stad en de generatie-overstijgende netwerken in de gemeenschap maken dat Roermond een stad is die je actief houdt.

3. Roermond in 2030, Roermond zorg(t) voor elkaar

Roermond is in 2030 een stad waar aandacht is voor de kwaliteit van leven van haar inwoners. De mens staat centraal en met oog voor de individuele situatie wordt de zelfredzaamheid gestimuleerd en ondersteuning en zorg geboden waar nodig. Een grote rol is daarbij weggelegd voor sociale netwerken en community's. Samen met formele zorgnetwerken zorgen zij voor een fijnmazig vangnet. De gemeente brengt de verschillende organisaties en maatschappelijke initiatieven bijeen en stimuleert vernieuwende concepten voor zorg die menselijk, kleinschalig, dichtbij en bereikbaar is. De stad biedt een zorgzame woonomgeving waar mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.

4. Roermond in 2030, stad van retail & leisure en industrie

Roermond is in 2030 een sterke regionale speler. Bedrijfsleven en onderwijs in de regio werken slim samen en de gemeente is daarbij een daadkrachtige en creatieve verbinder. De stad is koploper in retail-innovatie, wat voor extra aantrekkingskracht zorgt. Roermond wordt steeds internationaler. In retail en in de maakindustrie zorgt een mix van kleine en grote bedrijven voor een innovatieve dynamiek. Samen met het onderwijs uit de regio voeden zij het ondernemerschap bij de bevolking. Ondernemerschap dat gestalte krijgt op de verschillende werklocaties die de stad rijk is, van binnenstad tot Roerstreek. De werklocaties zijn de visitekaartjes van de Roermondse economie

5. Roermond in 2030, historische binnenstad aan het water

In 2030 is de levendige historische binnenstad aan het water hét visitekaartje van Roermond. In de compacte binnenstad zorgt een diverse mix van winkels, horeca, cultuur, recreatie, onderwijs, bedrijvigheid, wonen en evenementen voor een levendig centrum. Het historische decor en de verbinding met het water dragen bij aan een unieke beleving. De mogelijkheden voor watersport en recreatie van de Maasplassen, het binnenstadtoerisme en het Designer Outlet Center versterken elkaar. Niet alleen voor bezoekers, ook voor bewoners is de binnenstad van grote waarde. De binnenstad biedt een aantrekkelijke woonomgeving en is de plek waar bewoners komen om te werken, te leren en elkaar te ontmoeten.

Vanzelfsprekend kunnen de diverse thema's uit de toekomstvisie ook ruimtelijke componenten en consequenties hebben. Met name het 4de hoofdthema, 'stad van retail & leisure en industrie', kan relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen op het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand. Omdat voorliggend bestemmingsplan vanwege zijn conserverend karakter er op is gericht de bestaande planologisch-juridische situatie vast te leggen, vloeien er uit de toekomstvisie geen concrete actiepunten ten aanzien van dit bestemmingsplan voort. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen op het bedrijventerrein dienen natuurlijk wel binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie te passen.

3.3.2 Structuurvisie Roermond 2001

De structuurvisie Roermond bevat een 'streefbeeld 2030', waarin Roermond neergezet wordt als een dynamische, compacte kwaliteitsstad aan het water. De visie vormt een belangrijke basis voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. De beleidsdoelstellingen richten zich op kwaliteitsverbeteringen van de ruimtelijke structuur, te bereiken door middel van herstructurering, inbreiding en optimale benutting van de beschikbare ruimte.

In de structuurvisie is tevens een paragraaf gewijd aan de ontwikkelingen / doelstellingen die ten tijde van de vaststelling van dit document (2001) waren voorzien in de omgeving van het Solvayterrein. Tot deze ontwikkelingen behoorden onder andere:

- het afronden van het bedrijventerrein ten noorden van het Solvayterrein (het huidige deelgebied Merummerpoort);

- het gebied tussen de spoorlijn en de Maastrichterweg ontwikkelen tot een strook met bedrijventerreinen en kantoren (de huidige deelgebieden Boven de Wolfskuil en De Hanze);

- het aanleggen van een ecologische bufferzone / verbindingszone ten zuiden van het Solvayterrein.

Met onder andere de vaststelling van het bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand in 2008 en de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein is de afgelopen jaren invulling gegeven aan deze doelstellingen. Met dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische verankering hiervan gecontinueerd.

3.3.3 Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond

De Provincie Limburg heeft beleid ontwikkeld voor het buitengebied en aanvullend voor een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied, dat als uitgangspunt heeft dat bebouwingsontwikkelingen leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsimpuls. De provincie stelt dat 'rode ontwikkelingen' buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de 'aantasting' en kwaliteitsverbetering van het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Deze compensatie kan bestaan uit een compensatie in natura of een financiële bijdrage.

Dit beleid is vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is op 12 januari 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en is een uitwerking van de POL herziening 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering'. Het provinciale beleid is door de gemeente nader uitgewerkt in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond die op 16 februari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Op de bij de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage behorende kaart 1 'Gebiedsafbakening' ligt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan binnen de grens stedelijke dynamiek van de stadsregio Roermond. Deze gebiedsafbakening is gebaseerd op de bij het (voormalige) Provinciaal Omgevingsplan 2006 (POL2006) behorende kaart 1 'Perspectieven'. De zone tussen de spoorlijn en de Maastrichterweg / Rijksweg is aangeduid als stedelijke ontwikkelingszone (voormalig perspectief 8 uit het POL2006). Binnen deze zone is het kwaliteitsbeleid van toepassing op agrarische nieuwvestiging en uitbreiding alsmede glastuinbouw en nieuwe landgoederen. Dergelijke ontwikkelingen worden met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Als gevolg hiervan vormt het gemeentelijk kwaliteitsbeleid geen verdere randvoorwaarde bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.3.4 Economische visie

Op 11 mei 2017 heeft de gemeenteraad de Economische visie Roermond met het credo 'Binden. Boeien. Bewegen.' vastgesteld. De onderliggende strategie is om de stad Roermond een eigen, vitale positie in het stedelijke netwerk van Zuidoost Nederland te laten innemen. Om deze strategie te verwezenlijken, zijn er vier actielijnen met twintig speerpunten opgesteld.

Zo is er de actielijn ondersteunen van innovatie & ondernemerschap met het speerpunt innovatie in industrie. De maakindustrie, die met name op bedrijventerreinen is gesitueerd, is een sterke sector waarin innovatie en ondernemerschap belangrijke aspecten zijn. Er zijn enkele sterke en innovatie industriële spelers, met unieke kennis en een unieke marktpositie. Het is van belang de Roermondse maakindustrie goed als kennisintensieve cluster te afficheren. Er wordt ingezet op ondersteuning van bedrijfsontwikkeling van bestaande maakindustriële bedrijven, werving van bedrijven uit de waardeketen van de maakindustrie, profilering van technische bedrijven en ondersteuning aan technische start-ups. Binnen de eerder genoemde actielijn is zelfstandig ondernemerschap en startups als een tweede speerpunt genoemd. Het zelfstandig ondernemerschap wordt steeds belangrijker in de nieuwe economie. In Roermond is het aantal ZZP-ers betrekkelijk laag. De vraag naar ruimte van ZZP-ers, start-ups en micro-ondernemingen, manifesteert zich onder andere in verzamelgebouwen die op bedrijventerreinen zijn gevestigd. De ontwikkeling van bedrijfshuisvesting voor starters dan wel het creëren van een startersmilieu wordt gestimuleerd.

Met de op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' nog uitgeefbare bedrijfskavels, welke ook in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, kan invulling worden gegeven aan deze doelstellingen.

3.3.5 Nota beeldkwaliteit en beeldkwaliteitsplannen

De Nota beeldkwaliteit vormt het beoordelingskader voor het toetsen van bouwplannen aan de redelijke eisen van welstand. In deze nota is aangegeven dat ten behoeve van diverse ruimtelijke ontwikkelingen, zoals kantoorlocaties en nieuwe bedrijventerreinen, beeldkwaliteitsplannen kunnen worden opgesteld.

Het beeldkwaliteitsplan wordt in de context van de Nota beeldkwaliteit opgevat als een instrument met een programmatisch/indicatieve functie: een referentiekader voor de architectonische vormgeving van bouwwerken in een bepaald gebied. Het dient dus als richtsnoer voor de architectonische vormgeving bij de welstandstoets.

Om de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein te bewaken en te stimuleren zijn ten aanzien van de deelgebieden Boven de Wolfskuil en Businesspark de Hanze respectievelijk een 'Gebiedsleidraad' (27 april 2011) en een 'Plantoelichting en beeldkwaliteitsplan' (15 juni 2011) vastgesteld, waarin onder andere beeldkwaliteitseisen voor nieuwe bouwplannen binnen deze gebieden zijn opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan worden de huidige bedrijfsbestemmingen in een geactualiseerde vorm overgenomen. Nieuwbouwontwikkelingen binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van dit bestemmingsplan moeten voor wat betreft het aspect beeldkwaliteit (voor zover gelegen binnen de betreffende deelgebieden) aan deze documenten worden getoetst.

3.3.6 Erfgoedverordening 2017

Bij de Erfgoedverordening 2017 is een archeologische beleidskaart opgenomen. Deze beleidskaart vormt de basis om te beoordelen of bij bodemingrepen al dan niet archeologisch onderzoek noodzakelijk en verplicht is. Op de beleidskaart zijn hiertoe archeologische verwachtingswaarden aan het gemeentelijk grondgebied toegekend. Afhankelijk van de aard van een bodemingreep, kan, gelet op de archeologische verwachtingswaarde, voorafgaand aan (bouw)werkzaamheden een archeologisch onderzoek verplicht worden gesteld.

In de Nota archeologie uit 2011 zijn in dit kader reeds de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek dat kan bestaan uit een bureauonderzoek al dan niet aangevuld met een archeologisch booronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Voor het uitvoeren van gravende onderzoeken, het proefsleuvenonderzoek en de opgraving wordt een vastgesteld Programma van Eisen verplicht gesteld.

In artikel 40 van de Erfgoedverordening 2017 is bepaald dat de onderzoeksverplichting uit deze verordening niet van toepassing is, indien in het geldende bestemmingsplan reeds bepalingen omtrent archeologische monumentenzorg zijn opgenomen of al een archeologisch vooronderzoek heeft plaatsgevonden.

Dit laatste is in onderhavige situatie het geval. Aan de (potentieel) archeologisch waardevolle gebieden is in dit bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming toegekend. Dit heeft plaatsgevonden aan de hand van de archeologische beleidskaart, en het archeologisch onderzoek dat ten behoeve van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' heeft plaatsgevonden. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie in relatie tot voorliggend bestemmingsplan.

3.3.7 Visie externe veiligheid gemeente Roermond

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

De huidige regelgeving voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), de regelgeving voor transportmodaliteiten staat beschreven in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)' (als onderdeel van het Basisnet). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

De Visie externe veiligheid Roermond (hierna: de Visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de Visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedgebied dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

In paragraaf 4.2 wordt nader op het aspect externe veiligheid in relatie tot onderhavig bestemmingsplan ingegaan.

3.3.8 Nota Parkeernormen 2014

De Gemeente Roermond wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid goed faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de stad en het centrum kan worden gewaarborgd. Centraal hierbij staat dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.

In de Nota Parkeernormen 2014 zijn de kaders vastgelegd waarmee de parkeervraag als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden bepaald. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan deze parkeervraag. In de Nota Parkeernormen zijn de landelijke parkeerkencijfers zoals deze door het CROW zijn gepubliceerd ten aanzien van de gemeente Roermond geconcretiseerd. De toepassing van de parkeernormen uit de parkeernota is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

3.3.9 Kleine economie

In het plangebied liggen enkele woningen. Ten aanzien van beroepen en bedrijvigheid aan huis is op 27 juni 2006 de beleidsregel 'Aan huis gebonden beroepen en kleine economie' vastgesteld. Hierin is aangegeven welke bedrijfsmatige activiteiten als een aan huis gebonden beroep en welke als zogenaamde 'kleine economie' beschouwd kunnen worden, welke (ruimtelijke) consequenties dit heeft.

Aan huis gebonden beroepen

De zogenaamde aan huis gebonden beroepen vallen binnen de woonbestemming als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Voor de toepassing van de beleidsregel wordt als definitie aangehouden: "de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.". De zogenaamde vrije beroepen, die onderdeel uitmaken van de aan huis gebonden beroepen, worden geacht binnen de woonbestemming te passen als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Onder vrije beroepen worden onder meer begrepen de beroepen van arts, advocaat, notaris en makelaar.

Kleine economie

Overige bedrijvigheid die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, wordt aangemerkt als kleine economie. De definitie van kleine economie is: "bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.". De activiteiten die tot de kleine economie behoren zijn niet rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. Wel is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen. Voorwaarde daarbij is dat de ruimtelijke uitwerking overeenkomt met die van de aan huis gebonden beroepen. De uitoefening van deze beroepen mag immers niet ten koste gaan van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. Ter invulling hiervan worden bij de afweging om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen, de volgende voorwaarden aangehouden:

  • er mag geen onevenredige hinder worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • door de uitoefening van de activiteit mag het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest; dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, mag niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedragen; de totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25 m². Het te gebruiken oppervlak dient op een tekening te worden aangegeven die bij het besluit wordt gevoegd;
  • er mag geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende activiteit die de woonomgeving onevenredig belast en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of er in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • de uitvoerder van de activiteit dient ter plaatse te wonen;
  • detailhandel is alleen als ondergeschikte activiteit toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend;
  • activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig of op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningsplichtig zijn, worden in beginsel niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.

De hiervoor beschreven regeling is in de planregels van dit bestemmingsplan verwerkt. In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid van de gebruiksregels opgenomen om nieuwe bedrijvigheid, die valt onder de categorie 'kleine economie', toe te staan.

3.3.10 Groenvisie

De visie op het stedelijk groen is in samenwerking met burgers en belangenverenigingen opgesteld en vastgelegd in de 'Groenvisie', die door de gemeenteraad op 22 december 2016 is vastgesteld. Om deze visie via diverse uitvoeringssporen te realiseren zijn spelregels opgesteld, toetsingscriteria voor kwaliteit. De Groenvisie zet in op duurzame groenstructuren in de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Vanzelfsprekend zijn deze structuren ecologisch waardevol, klimaat- en ziektebesten-dig en klaar voor de toekomst.

De regels van dit bestemmingsplan bieden ruimte om groenvoorzieningen in stand te houden of nieuw in te richten, conform de uitgangspunten van de Groenvisie.

3.3.11 Nota bodembeheer

Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Roermond de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Nota is het bodembeleid van de gemeente beschreven. De Nota is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Maasgouw, Beesel en Leudal.

De Nota geeft naast een uitwerking van het Besluit bodemkwaliteit ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijk bodembeleid, waarin de bodemdoelstellingen binnen de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit gelijk zijn.

De Nota bodembeheer geeft aan hoe moet worden omgegaan met de diffuse bodemverontreiniging. De stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. In dit kader is de reikwijdte van de Nota bodembeheer beperkt tot die situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, de zogenaamde 'nieuwe situaties'.

De Nota bodembeheer bevat het toetsingskader voor de te hanteren bodemkwaliteit afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit, de zogenaamde dubbele toets. De volgende kwaliteitsklassen worden gehanteerd: Wonen, Industrie en Overig (landbouw en natuur). In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op het aspect bodem. Aangezien het voorliggende plan een beheersplan betreft en geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen worden meegenomen bestaan er vanuit de Nota bodembeheer geen belemmeringen.

3.3.12 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

De Wet Milieubeheer is het wettelijk kader voor het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Sinds 1994 dient iedere gemeente op basis van de Wet Milieubeheer te beschikken over een vastgesteld GRP. Een gemeentelijk rioleringsplan bevat het beleidskader, waarbinnen de gemeente haar taak voor de rioleringszorg dient uit te voeren.

In juli 2017 is het Gemeentelijk rioleringsplan Roermond 2017-2021 vastgesteld. De volgende hoofddoelen zijn in het GRP geformuleerd:

  • Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
  • Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
  • Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door de particulier);
  • Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structu-reel belemmert.

Samengevat wordt hiertoe de volgende beleidsrichting aangehouden:

  • De perceeleigenaar is (in eerste instantie) zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op zijn eigen perceel;
  • Bij afkoppelprojecten wordt ook particuliere verharding meegenomen (zoals bijvoorbeeld daken), maar alleen bij een gebiedsgerichte aanpak en als het doelmatig is. Het afkoppelen van particuliere verharding zal in eerste instantie op basis van vrijwilligheid gebeuren;
  • Bij kleinschalige nieuwbouw moet de particulier in eerste instantie zelf zijn hemelwater infiltreren in de bodem of afvoeren naar oppervlaktewater. Kan dat niet dan worden afspraken op maat gemaakt. Hemelwater moet bij voorkeur bovengronds worden gehouden;
  • Bij grootschalige nieuwbouw wordt hemelwater ingezameld en verwerkt in het gebied zelf.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan zijn met name de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de opvang en verwerking van hemelwater van belang. Voor bestaande bouw geldt dat de afkoppeling van hemelwater van particuliere eigendom niet kan worden afgedwongen. Bij nieuwbouwsituaties geldt echter het beleid dat indien technisch mogelijk, geen hemelwater mag worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorliggend bestemmingsplan staat binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toe. Hierdoor biedt het bestemmingsplan maximale flexibiliteit voor het treffen van maatregelen voor de waterberging en –infiltratie, waarmee de uitvoering van het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt ondersteund.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Millieu-effectrapportage

In 2001 is de Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen opgesteld. In 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse milieuregelgeving door middel van een wijziging van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Bij deze wijzigingen is de figuur van de planmer (plan milieu effect rapportage) geïntroduceerd.

Ten aanzien van plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn overheden verplicht een planmer uit te voeren. De planmer dient een passende beoordeling van de gevolgen van het plan voor het milieu te bevatten. Ook ten aanzien van bestemmingsplannen welke mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben kan deze onderzoeksplicht gelden.

Conform de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage is de aanleg, wijziging ofuitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlak van 100 hectare of meer;

2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of;

3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer.

Momenteel is het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand voor een aanzienlijk deel reeds tot ontwikkeling gebracht. Onderhavig bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een conserverend karakter: middels dit bestemmingsplan wordt geen uitbreiding van bedrijventerrein beoogd, en worden geen potentieel zwaardere milieubelastende activiteiten toegelaten dan welke reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan. De bovengenoemde drempelwaardes worden dan ook niet overschreden of benaderd.

Uit de hiernavolgende paragrafen zal blijken dat, gelet op bovenstaande en als gevolg van de ligging van het plangebied op ruimte afstand tot beschermde natuurgebieden, de te verwachten effecten en de afwezigheid van negatieve milieugevolgen door cumulatie inverband met andere ontwikkelingen in de omgeving, het uitvoeren van een m.e.r.-procedure geen meerwaarde heeft. Zwaarwegende nadelige milieueffecten als gevolg van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. De aanwezige informatie over de effecten is voldoende om in dit kader een afweging en een gemotiveerde keuze omtrent het planvoornemen te kunnen maken.

4.1.2 Bodem

Algemeen

In verband met de herziening van het bestemmingsplan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond.

De Nota bodembeheer heeft onder andere als doelstelling een kader te bieden waarbinnen een oplossing wordt gevonden voor de problematiek die voortvloeit uit de diffuse bodemverontreiniging in de gemeente Roermond. De doelstelling van de gemeente is om hergebruik van gebiedseigen grond te stimuleren en de (gewenste) bodemkwaliteit af te stemmen op de bodemfunctie.

De Nota geeft naast een uitwerking van het Besluit bodemkwaliteit ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijke bodembeleid (meersporenbeleid), waarin de bodemdoelstellingen binnen de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Woningwet (Ww), de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) gelijk zijn. Voor de specifieke bodemkwaliteitseisen wordt verwezen naar de Nota bodembeheer. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is en niet in directe bestemmingswijzigingen is voorzien, worden geen aanvullende bodemkwaliteitseisen gesteld.

Plangebied 'Zuidelijke Stadsrand'

Het plangebied ligt binnen de zone 'Overige bedrijven en industrie' zoals aangegeven in de Bodemkwaliteitskaart, onderdeel van voornoemde Nota bodembeheer. De kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is in diverse rapporten beschreven. Deze onderzoeken tonen in zijn algemeenheid aan dat sprake is van geen tot slechts lichte verontreinigingen. De hierbij vastgestelde bodemkwaliteit voldoet in zijn algemeenheid aan de kwaliteitseisen die van toepassing zijn voor het beoogde gebruik. Ook is op diverse locaties de parameter asbest onderzocht. Hierbij zijn geen sterk verhoogde asbestgehalten waargenomen.

Ten tijde van het vaststellen van het BP 'Zuidelijke Stadsrand' in 2008 was sprake van enkele verdachte locaties binnen het plangebied. Deze locaties zijn inmiddels gesaneerd met toepassing van de Wet bodembescherming. De vastgestelde kwaliteit voldoet na ontgraving aan de eisen voor het beoogde bodemgebruik.

Bestaande ernstige gevallen van bodemverontreiniging binnen het plangebied.

Binnen het plan gebied komt een aantal ernstige gevallen van bodemverontreiniging voor, zoals bedoeld in de Wbb. Hier ligt al een beschikking ingevolge de Wet bodembescherming zodat eventuele ruimtelijke ontwikkelingen autonoom kunnen worden uitgevoerd binnen de kaders van de Wet bodembescherming. Het betreffen de volgende locaties, waarvoor op grond van de Wet bodembescherming een saneringsplan is opgesteld en waar (deel-)saneringen

hebben plaatsgehad:

  • Kenmerk LI095700026, Schepersweg 1 (Solvay-locatie): raamsaneringsplan is opgesteld

in 2002. Als inrichting maakt de Solvay- locatie geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Een uitzondering vormt echter de deellocatie van Solvay, bekend als 'bezinkbassin Linne'.
Ter plaatse van deze deellocatie is een bodemsanering uitgevoerd, die zich heeft beperkt tot de contactlaag, waarbij een leeflaag van 1 m is aangebracht. Als saneringsdoelstelling is hier de functie Natuur gehanteerd. Dit gebruik is ook voorzien in het BP. Er is sprake van een restverontreiniging zodat nazorgbepalingen van kracht zijn, zoals bedoeld in de Wet bodembescherming. Deze verplichting ligt bij Solvay.

Er is sprake van een autonome situatie aangezien ontwikkelingen via het wettelijk spoor van de Wbb worden beoordeeld. Bij wijzigingen in functie of bij het voornemen van grondverzet zal een toets aan de nazorgbepalingen moeten plaatsvinden, alsmede aan de uitgangspunten van het SP.

  • Kenmerk LI095700325, schakelstation Schepersweg 1A; voor deze locatie zijn in 2014-2015 sanerende handelingen verricht ivm een deel-ontwikkeling binnen het schakelstation.
    Nieuwe ontwikkelingen worden via het wettelijk spoor van de Wbb beoordeeld.

Nieuwe ontwikkelingen

In de Nota bodembeheer is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal een vooronderzoek conform NEN5725 moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten uit dit onderzoek kan vervolgonderzoek noodzakelijk zijn.

Niet onderzochte (deel-)locaties.

Het oever van de Maas ter hoogte van Solvay is niet onderzocht in het kader van de het bestemmingsplan. Hiervan zijn ons geen onderzoeksgegevens bekend. Omdat de functie natuur hier blijft gehandhaafd bestaat er ook geen aanleiding voor het uitvoeren van een onderzoek.

Conclusie

De bodemkwaliteit binnen het plangebied vormt geen belemmering voor de bestaande en de beoogde bestemming. Met betrekking tot de grondwaterkwaliteit kan worden gesteld dat op basis van de thans bekende onderzoeksresultaten, geen sprake is van eventuele belemmeringen voor de bestaande en de beoogde bestemming.

Bij nieuwe ontwikkelingen (zoals functiewijzigingen die niet rechtstreeks binnen de bestemming zijn toegelaten) geldt de onderzoekssystematiek zoals gedefinieerd in de Nota bodembeheer van de gemeente Roermond.

4.1.3 Geluid

Geluid in relatie met de Wet geluidhinder.

Wegverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald door de randvoorwaarden welke in art. 74 van de Wet geluidhinder worden gesteld.

Indien er in de zone een bestemmingsplanwijziging plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen ex art. 1 van de Wet geluidhinder, zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen, worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting (Lden) t.g.v. de weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan vaststellen. Het college mag maximaal een hogere grenswaarde vaststellen van 63 dB bij gemeentelijke- en provinciale wegen en 53 dB bij autowegen en autosnelwegen (A73).

In voorliggend bestemmingsplan hebben Rijksweg, Maastrichterweg, Schepersweg en Leropperweg een zone van 200 meter (binnenstedelijk) en 250 meter (buitenstedelijk) aan weerszijde van de weg. Rondom het plangebied liggen verschillende andere zoneplichtige wegen, zoals bijvoorbeeld de A73 met een zone van 600 meter, waarvan de zone over het bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand valt.

Middels dit bestemmingsplan worden, vanwege zijn beheersmatige karakter, geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd in de zones langs deze wegen. Om deze reden is ten behoeve van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Railverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er ook aan weerszijden van diverse spoorwegtrajecten een onderzoekszone aanwezig. Dit volgt uit de de regeling geluidplafondkaart milieubeheer. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt:

Hoogte geluidproductieplafond   Breedte zone (in meters)  
Kleiner dan 56 dB   100  
Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB   200  
Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB   300  
Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB   600  
Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB   900  
Gelijk aan of groter dan 74 dB   1200  

Tabel: Geluidproductieplafond conform artikel 1.4a Besluithinder

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. Is dit het geval dan zal er een hogere grenswaarde procedure doorlopen moeten worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde, tot maximaal 68 dB, kan verlenen.

De spoorlijn Roermond-Sittard (trajectnummer 832) vormt de zuidoostelijke grens van het plangebied. Conform het Geluidregister++ Spoor bedraagt het geluidsproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van de het bestemmingsplan ten hoogste 67,4 dB (referentiepunt 20996 - 21047). De onderzoekszone bedraagt derhalve 600 meter, waardoor deze zich over het plangebied uitstrekt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet zoals eerder aangegeven niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Een akoestisch onderzoek naar het aspect spoorweglawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Als zich op een industrieterrein bedrijven bevinden die door het Bor (Besluit omgevingsrecht) bijlage 1 onderdeel D worden gezien als grote lawaaimakers dan dient er conform art. 40 van de Wet geluidhinder rond dat industrieterrein een zone aanwezig te zijn waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 dB(A) niet overschrijdt. Het gaat hierbij om een zogenaamd gezoneerd industrieterrein.

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de eerdergenoemde zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het industrieterrein de 55 dB(A) wordt overschreden. Is dit het geval dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden. Is de geluidsbelasting lager dan 55 dB(A) dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kan vaststellen

Het deel van het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand dat is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan is geen gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder (met andere woorden: in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn en worden geen grote lawaaimakers toegestaan). Het Solvayterrein is wel een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. In het zonebesluit waarmee deze zone is aangewezen, wordt dit terrein aangeduid als het Industrieterrein Natronchemie.

De geluidszone van dit terrein strekt zich over een groot deel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan uit. Dit bestemmingsplan voorziet echter (zoals hiervoor ook beschreven) niet in de oprichting van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen deze zone. Op het moment dat er nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden zal onderzocht moeten worden of deze binnen een zone conform artikel 40 dan wel artikel 74 van de Wet geluidhinder vallen. Is dit het geval dan zal er een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden en indien noodzakelijk zal er een hogere waarde procedure gevolgd worden.

Geluid in relatie tot de Wet milieubeheer

Bedrijven op het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand moeten voldoen aan de geluidseisen die volgen uit de Wet milieubeheer (en het onderliggende Activiteitenbesluit milieubeheer). Via deze regelgeving is de toegestane akoestische invloed van bedrijven op geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) vastgelegd. Wil een bedrijf zich in de buurt van geluidgevoelige bestemmingen vestigen, dan zal via een melding en eventueel een akoestisch onderzoek aangegeven moeten worden dat het bedrijf aan de gestelde geluidsnormen kan voldoen. Andersom geldt dat indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande bedrijven worden gebouwd, de bestaande geluidsruimte van deze bedrijven niet mag worden beperkt.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van bestaande bedrijven mogelijk gemaakt. Op het bedrijventerrein zijn nog diverse onbenutte bedrijfskavels aanwezig. Gelet op de bedrijvigheid (maximaal categorie 3) die met dit bestemmingsplan wordt toegestaan, en de afstand tot de bestaande woonbebouwing, kunnen toekomstige bedrijven in alle redelijkheid voldoen aan de geluidseisen welke volgen uit de Wet milieubeheer. In relatie tot het aspect Geluid vormt de Wet milieubeheer derhalve geen verdere randvoorwaarde bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor het aspect luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer: 'Luchtkwaliteitseisen'. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde

grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 ìg/m3.

Het begrip 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) is een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 ìg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Uit analyses van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) blijkt dat er een statistische relatie bestaat tussen PM2,5 en PM10. Indien er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor de concentraties PM10, mag worden verondersteld dat ook de grenswaarde voor PM2,5 niet wordt overschreden. De effectbeoordeling voor PM10 zullen dus niet anders zijn voor PM2,5. Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet wordt overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is nadere toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Toets aan de Wet luchtkwaliteit

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt die qua verkeersaantrekkende werking een zwaarwegend effect op de luchtkwaliteit in (de omgeving van) het plangebied kunnen hebben. Derhalve kan in redelijkheid gesteld worden dat de vaststelling van voorliggend plan 'niet in betekende mate' bij zal dragen aan de luchtverontreiniging.

Concluderend kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen randvoorwaarde vormt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Milieuzonering / bedrijvigheid

Uitgangspunten

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd, en;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Normstelling

Op het overgrote deel van het plangebied rust de bestemming 'Bedrijventerrein'. Bij het beheer van het bedrijventerrein dient, mede met het oog op mogelijke toekomstige ontwikkelingen, te worden voorkomen dat nabijgelegen gevoelige bestemmingen ernstige overlast zullen ondervinden van de op het terrein aanwezige bedrijvigheid. Daarnaast moeten de aanwezige bedrijven over voldoende milieuruimte beschikken om hun activiteiten ongehinderd uit te kunnen oefenen. Er moet derhalve voldoende afstand bestaan tussen bedrijven en de in de omgeving van het plangebied aanwezige woningen. Middels een zogenaamde milieuzonering van het bedrijventerrein kan worden bepaald welke bedrijvigheid waar op het terrein is toegestaan.

Een toetsingskader voor het aspect milieuzonering wordt gevormd door de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden ingeschat in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend kunnen zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in hun omgeving. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden opgenomen welke kunnen worden aangehouden teneinde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Hiertoe wordt een tiental milieucategorieën onderscheiden. De richtafstanden zijn gebaseerd op de als gevolg van de bedrijfsactiviteiten te verwachten milieuhinder (vanwege geur, geluid, stof of gevaar).

Bescherming goed woon- en leefklimaat

In dit bestemmingsplan is de milieuzonering vastgelegd in de planregels en op de planverbeelding, en vindt plaats aan de hand van een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de conform dit bestemminsplan toegestane bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen. De Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de al genoemde VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Op het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand worden bedrijven toegestaan in de milieucategoriën 2, 3.1 en 3.2. In een gemengd gebied (zoals bijvoorbeeld het overgangsgebied tussen een woonwijk en een bedrijventerrein, of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur) bedraagt de richtafstand tot de zwaarste milieucategorie die wordt toegelaten in dit bestemmingsplan (categorie 3.2 bedrijven) 50 meter.

Op niet alle delen van het terrein wordt voldaan aan de geadviseerde afstandsnormen uit de VNG-publicatie. Dit vloeit voor een deel voort uit het (historische) gegeven dat het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand deels een bestaand bedrijventerrein betreft. Ondanks dat niet volledig aan de richtafstanden wordt voldaan, komt een goed woon- en leefklimaat als gevolg van de toegestane bedrijvigheid niet in het geding. Van ernstige milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten in of in de omgeving van het plangebied is momenteel geen sprake. Op grond van voorliggend bestemmingsplan mogen zich geen bedrijven op het terrein vestigen met een grotere milieubelasting, dan reeds toegestaan was conform het voorheen vigerende bestemmingsplan.

Daarnaast betreffen de afstanden uit de VNG publicatie nadrukkelijk richtafstanden. Alle in het plangebied (toekomstig) aanwezige bedrijven zijn op grond van de Wet milieubeheer omgevingsvergunning- of meldingplichtig zijn. Bij de vestiging van nieuwe bedrijvigheid is de bestaande (woon)omgeving maatgevend voor de activiteiten die op grond van deze milieuregelgeving mogelijk zijn. Dit wettelijk kader vormt een parallel spoor met de in voorliggend bestemmingsplan vastgelegde milieuzonering. Met het gecombineerde spoor van milieuzonering op grond van voorliggend bestemmingsplan, en de genoemde milieuregelgeving, wordt een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand geboden.

4.2 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied. Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de Risicokaart (www.risicokaart.nl), de Visie externe veiligheid Roermond en de EV-signaleringskaart van de gemeente Roermond. Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de Risicokaart in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01_0006.png"

Figuur 5 uitsnede risicokaart

Vervoer gevaarlijke stoffen

Wegvervoer

De kortste afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde rijstrook van de A73 bedraagt circa 35 meter. Het plangebied ligt geheel binnen het invloedgebied van de A73.

Adviesbureau Oranjewoud heeft in 2009/2010 een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd voor diverse ruimtelijke ontwikkelingen langs de A73. In het kader van dit onderzoek zijn risicoberekeningen uitgevoerd met de vaste vervoerscijfers die waren opgenomen in het wijzigingsbesluit Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Staatscourant nr. 19907,

22 december 2009). Voor de A73 betekent dit dat uit dient te worden gegaan van 3000 transporteenheden voor brandbaar gas. Dit aantal transporteenheden is ook opgenomen in de Regeling Basisnet (Staatscourant nr. 8242, 28 maart 2014) die op 1 april 2015 in werking is getreden.

Oranjewoud heeft bij het uitgevoerde onderzoek ook aandacht geschonken aan de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied Zuidelijke Stadsrand.

In de Regeling Basisnet is bepaald dat de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) op de weg ligt. Dit is ook de uitkomst van de berekeningen die Oranjewoud heeft uitgevoerd. Er is geen PR 10-6-contour berekend. Daarmee kan gesteld worden dat de PR-contour zich niet uitstrekt tot over het plangebied. In de Regeling Basisnet is verder opgenomen dat de A73 ter hoogte van het plangebied geen Plasbrandaandachtsgebied heeft.

In onderstaande figuur zijn de resultaten weergegeven van de groepsrisicoberekeningen ter hoogte van de Zuidelijke Stadsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000295-VG01_0007.png"

Figuur 6: Omvang groepsrisico t.h.v. Zuidelijke Stadsrand (huidige + toekomstige situatie)

Uit bovenstaande figuur blijkt dat het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied Zuidelijke Stadsrand toeneemt met 10%. Het groepsrisico is echter niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, waarmee het in het kader van de verantwoording niet noodzakelijk is om ruimtelijke maatregelen af te wegen ter beperking van het groepsrisico.

Over de wegen in het plangebied, met uitzondering van de Schepersweg en de Rijksweg N271/Maastrichterweg, vindt slechts (zeer) incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Schepersweg maakt onderdeel uit van een door de gemeenteraad vastgestelde transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De Rijksweg 271/Maastrichterweg wordt gebruikt voor de aflevering van motorbrandstoffen inclusief LPG aan het tankstation dat gelegen is aan de Maastrichterweg 3 te Roermond. De Schepersweg is de ontsluitingsweg voor Solvay Chemie en Transportbedrijf Van der Lee.

De vervoersintensiteiten van gevaarlijke stoffen over de overige wegen, inclusief de Schepersweg en de Rijksweg N271/Maastrichterweg, blijven ruim onder de “Vuistregels externe risico's transport gevaarlijke stoffen” die zijn opgenomen in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). In voornoemde handleiding is aangegeven dat wegen binnen de bebouwde kom (maximale snelheid 50 km/uur) geen PR 10-6–contour hebben. Uit de vuistregels kan verder worden afgeleid dat het groepsrisico ten gevolge van de overige wegen, inclusief de Schepersweg en de Rijksweg N271/Maastrichterweg, lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Spoorvervoer

Binnen het plangebied is de spoorlijn Roermond-Sittard gelegen. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) van deze spoorlijn ligt volgens de Regeling Basisnet op maximaal 10 meter van de buitenste spoorstaaf. De PR 10-6-contour ligt binnen de beschermingszone spoorwegdoeleinden. Deze beschermingszone, 11 meter vanuit het hart van het spoor, is primair bestemd voor het vrijwaren van de gronden van de vestiging van nieuwe objecten/obstakels die een belemmering vormen voor de aangelegen spoorweg. Op de gronden binnen de beschermingszone mag niet worden gebouwd in strijd met de Spoorwegwet c.q. het bepaalde in artikel 15 van het reglement Dienst Hoofd- en Lokaalspoorwegen.

De bouwvlakken binnen het plangebied in de nabijheid van het spoor zijn geprojecteerd op 25 meter van de dichtstbijzijnde spoorstaaf. Gelet op het bovenstaande levert de PR 10-6-contour geen belemmeringen op voor de verdere ontwikkeling van het plangebied.

In de Regeling Basisnet staat dat de spoorlijn Roermond-Sittard een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) heeft van 30 meter dat zich deels uitstrekt tot over een aantal bouwvlakken binnen het plan. In het Bouwbesluit 2012 en de bijbehorende Ministeriële Regeling zijn bouwkundige eisen opgenomen voor bouwwerken en gebouwen binnen het PAG. Met deze bouwkundige eisen wordt rekening gehouden indien er binnen het PAG wordt gebouwd.

Het invloedgebied van de spoorlijn strekt zich uit tot over het plangebied. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd ten behoeve van het Basisnet blijkt dat de omvang van het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde.

Vervoer over water

Het plangebied grenst aan de Maas. Over dit riviergedeelte van de Maas vindt in geringe mate vervoer plaats van gevaarlijke stoffen per schip. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt voornamelijk plaats via het Lateraalkanaal dat op circa 2,5 kilometer van het plangebied is gelegen. Het transport van gevaarlijke stoffen over het water levert geen belemmeringen op.

Buisleidingen

Binnen het plangebied zijn twee hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. Dit zijn de Z-509-05 (werkdruk 40 bar en diameter 8 inch) en Z-509-07 (werkdruk 40 bar en diameter 6 inch).

De Z-509-05 heeft een invloedgebied van 95 meter aan weerszijde van de leiding, gemeten vanuit het hart van de leiding. Het invloedgebied van de Z-509-07 is 70 meter aan weerszijden van de gasleiding, gemeten vanuit het hart van de leiding. Volgens de Risicokaart en de uitgevoerde Carolaberekening “Kwantitatieve Risicoanalyse Gerbergaweg” ligt de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) van de Z-509-05 op de leiding. De plaatsgebonden risicocontour van de Z-509-07 ligt ook op de leiding.

Naast de gasleidingen ligt een belemmeringenstrook die een omvang heeft van ten minste 4 meter aan weerszijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de leiding. De belemmeringenstrook is gereserveerd voor werkzaamheden van de leidingexploitant. In deze strook mag enkel bebouwing ten behoeve van de gasleiding worden gerealiseerd. Daarnaast mogen er zonder omgevingsvergunning geen grondroerende activiteiten plaatsvinden en geen activiteiten worden uitgevoerd die voor de buisleiding potentieel gevaarlijk zijn.

Bij de Carolaberekening voor de Z-509-05 is een groepsrisico berekend dat kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Voor de Z-509-07 is geen Carolaberekening uitgevoerd maar gelet op de ligging en de bestemmingen zal het groepsrisico van deze leiding ook kleiner zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde. Gezien de omvang van het groepsrisico kan worden volstaan met een beperkte verantwoording.

Bedrijven

Het plangebied grenst deels aan het bedrijfsperceel van het BRZO-bedrijf Solvay Chemie aan de Schepersweg. Uit het Veiligheidsrapport van juni 2011 blijkt dat de plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6-contouren) van de risicovolle activiteiten van Solvay Chemie zich slechts zeer beperkt uitstrekken tot over plangebied. De bestemming binnen het plangebied waar de PR 10-6-contour zich uitstrekt tot over het plangebied is “Natuurgebied”. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Gelet op dit gegeven leveren de PR 10-6-contouren geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van Solvay Chemie.

Een gedeelte van het plangebied grenst aan de risicovolle inrichting Transportbedrijf Van der Lee aan de Schepersweg. Dit bedrijf transporteert gevaarlijke stoffen. Het effectgebied van dit transportbedrijf strekt zich uit tot over het plangebied.

In de directe nabijheid van het plangebied ligt aan de Merumerbroekweg een gasontvangststation van de Gasunie. Tussen een gasdrukmeet- en –regelstation en (geprojecteerde) kwetsbare objecten en (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten dienen de in het Activiteitenbesluit opgenomen veiligheidsafstanden in acht genomen te worden. In onderstaande tabel zijn deze veiligheidsafstanden weergegeven.

Categorie-indeling   Opstellingswijze   In acht te nemen afstand tot kwetsbare objecten   In acht te nemen afstand tot beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
B   (semi-)Ondergronds station   4 meter   2 meter  
B   Kasstation   6 meter   4 meter  
B   Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  
C   Alle stations t/m 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   15 meter   4 meter  
C   Alle stations boven 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   25 meter   4 meter  

Tabel: Veiligheidsafstanden gasdrukmeet- en -regelstations

Het plangebied ligt op grotere afstand dan de in bovenstaande tabel weergegeven afstanden. Daarom levert het gasstation aan de Merumerbroekweg geen belemmeringen op voor de verdere ontwikkeling van het plangebied.

Binnen het plangebied ligt een LPG-tankstation aan Rijksweg 46 te Herten. In de Circulaire Effectafstanden LPG-tankstations (Staatscourant nr. 31453, 28 juni 2016) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de onderstaande Risicoafstanden voor LPG-tankstations opgenomen die van toepassing zijn op alle situaties (bestaand en nieuw).

Doorzet m3/jaar   Afstand (m) vanaf het vulpunt   Afstand (m) vanaf het ondergronds of ingeterpt reservoir   Afstand (m) vanaf de afleverzuil  
= 1000   40   25   15  
500 - 1000   35   25   15  
< 500   25   25   15  

Tabel: Risicoafstanden voor LPG-tankstations

De afstanden uit de tabel gelden als grenswaarde ten opzichte van kwetsbare objecten en als richtwaarde ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten. Daarnaast blijft de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico onverkort van toepassing binnen het invloedgebied van 150 meter vanaf het LPG-vulpunt of het LPG-reservoir. Dit invloedgebied is cirkelvormig en de straal is 150 meter. Er dient gemeten te worden vanuit het hart van het reservoir en het vulpunt.

In 2010 heeft Ingenieursbureau SAVE/Oranjewoud een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd voor het realiseren van een kantoorlocatie binnen het invloedgebied van bovengenoemd tankstation. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in de rapportage “Risicoanalyse LPG Tankstation Wolfskuil Herten te Roermond”, projectnummer 200090, revisie 02, februari 2010. In het rapport zijn de berekende risico's als gevolg van het LPG-tankstation beschreven. Er zijn meerdere scenario's doorgerekend. Een van de scenario's is het bevoorraden van het LPG-tankstation in de nachtperiode (toepassen venstertijden).

Het toepassen van venstertijden is een van de maatregelen die men kan nemen om het groepsrisico te verminderen. Het toepassen van venstertijden geeft een beperking van de momenten dat het LPG-tankstation mag worden bevoorraad. Met deze maatregel wordt het groepsrisico verlaagd. Het lossen moet namelijk plaatsvinden op momenten dat er weinig mensen in de omgeving van het LPG tankstation aanwezig zijn en hierdoor zal de omvang van het groepsrisico ook laag zijn.

Aan de vigerende omgevingsvergunning van het LPG tankstation is het voorschrift verbonden dat het vullen van het LPG-opslagreservoir dient plaats te vinden op de volgende tijdstippen:

Maandag tot en met vrijdag tussen 00:00 - 07:00 uur en tussen 23:00 - 24:00 uur. Op zaterdag mag er gevuld worden tussen 00:00 - 08:30 uur en tussen 18:00 - 24:00 uur. Het vullen op zon- en feestdagen dient plaats te vinden tussen 00:00 - 24:00 uur met uitzondering van koopzondagen dan mag er slechts gevuld worden tussen 00:00 - 10:00 uur en tussen 18:00 - 24:00 uur.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat door het toepassen van venstertijden in combinatie met de bevoorrading door een LPG tankwagen met hittewerende coating de omvang van het groepsrisico aanzienlijk daalt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden.

In de Visie is de ambitie uitgesproken dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij bestaande LPG-tankstations mogelijk blijven mits de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt.

Bovengrondse hoogspanningsleidingen

Binnen het plangebied zijn bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Deze hoogspannings-leidingen vallen niet onder de reikwijdte van het externe veiligheidsbeleid. De aanwezigheid van een vorm van zonering langs bovengrondse hoogspanningslijnen kan bij ruimtelijke planvorming een rol spelen. In de Visie externe veiligheid Roermond is dit thema niet opgenomen.

Verantwoording

Vanwege de ligging binnen diverse invloedgebieden dient er invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. In het kader van de verantwoordingsplicht dient het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over het bestemmingsplan.

Gezien het feit dat er met vaststelling van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen van enige betekenis mogelijk worden gemaakt is nadere analyse van de mogelijkheden voor beheersing van de risico's en / of beperking van de gevolgen van een calamiteit vanuit de aanwezige risicobronnen niet aan de orde.

De personendichtheid zal vanwege het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan niet significant veranderen. Om deze reden is afgezien van het uitvoeren van berekeningen voor de bepaling van het groepsrisico. De berekeningen leveren bovendien geen bijdrage aan de verbetering van de veiligheid van de bestaande situatie.

Er is een advies van de veiligheidsregio ontvangen, waarna een verantwoording groepsrisico is opgesteld. Deze documenten zijn als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Alles overwegende is de conclusie dat het verantwoord is om het bestemmingplan Zuidelijke Stadsrand vast te stellen. Het restrisico is in dit geval en onder deze omstandigheden en afgezet tegen een breder kader aanvaaardbaar.

4.3 Waterhuishouding

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van bestemmingsplannen dient te worden beschreven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Onderhavige paragraaf bevat deze beschrijving.

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het plangebied voorkomen.

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Beleidsregels grote rivieren

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het stroomvoerend rivierbed van de Maas. Vanwege deze gedeeltelijke ligging binnen het rivierbed zijn de beleidsregels grote rivieren van toepassing. Conform het Barro is het stroomvoeren rivierbed van de Maas middels een dubbelbestemming in dit bestemmingsplan vastgelegd. Daarnaast geldt conform het Barro een vrijwaringszone langs de Maas. Deze zone waarborgt de nautische belangen van de Maas en de toegankelijkheid van deze rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van het beheer en onderhoud te waarborgen. Deze zone wordt met een specifieke gebiedsaanduiding in dit bestemmingsplan beschermd.

Er bevinden zich geen waterkeringen (of beschermingszones daarvan) in het plangebied.

Hemel- en afvalwater

In hoofdstuk 3 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en de hierin opgenomen doelstellingen reeds kort toegelicht. In het plangebied zijn geen (hoofd) rioolwatertransportleidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven.

In het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die kwalitatief of kwantitatief van invloed kunnen zijn op het grondwater of oppervlaktewater. De opvang en afvoer van regenwater blijft, als gevolg van het beheersmatige en conserverende karakter van voorliggend plan, in beginsel ongewijzigd. Bij eventuele nieuwbouwprojecten of eventuele reconstructies dient gestreefd te worden naar het afkoppelen van regenwater.

Conclusie

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, die op basis van het voorgaande bestemmingsplan nog niet mogelijk waren. Daarmee heeft het plan geen wezenlijke invloed op de in het plangebied aanwezige watersystemen. Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverlegd aan Rijkswaterstaat en het Waterschap Limburg. In paragraaf 6.2.2 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van het vooroverleg.

4.4 Archeologie

In hoofdstuk 3 is het relevante archeologiebeleid toegelicht. Het plangebied wordt op basis van kaartbladen 17 en kaart 22 behorende bij de Erfgoedverordening 2017 gekenmerkt door een hoge archeologische verwachtingswaarde. Echter, doordat de afgelopen jaren het nodige archeologische onderzoek is uitgevoerd binnen het plangebied, kan het grootste deel van het terrein vrijgesteld worden van de verplichting tot het uitvoeren van nieuw archeologisch onderzoek. De volgende archeologische onderzoeken zijn in het plangebied uitgevoerd:

Rapport-nummer   Naam   Auteurs   Jaar   Bureau  
129   Zuidelijke stadsrand: een bureauonderzoek   Van Lil, R.   2007   ADC  
149   Zuidelijke stadsrand van Roermond: een inventariserend veldonderzoek, een oppervlaktekartering en een booronderzoek   Nijdam, L.   2008   ADC  
189   Zuidelijke stadsrand, een waarderend onderzoek d.m.v. boringen   Deville, T.   2008   Synthegra  
229   Archeologisch onderzoek plangebied stadsrandzone- zuid te Merum, inventariserend veldonderzoek karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven plangebied Stadsrandzone- zuid, deelgebied Solvay- Merum   Delporte, F.   2010   Grontmij  
239   Uitbreiding Bedrijfsterrein Hanssen Dranken, Linne, bureauonderzoek met boringen   Mientjes, A.   2013   SOB  
Ntb.   Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefleuven Bestemiingsplan Veestraat-Linnerblik, gemeenten Maasgouw en Roermond   Van Wilgen, L. R.   2013   SOB  
Besluit 9-6-2008   Besluit gemeente Roermond over rapport 149, ADC   Van de Water, A.   2008   Gemeente Roermond  
Archeologieatlas Roermond   Archeo-landschappelijke knooppunt Roermond, een archeologieatlas in drie delen   Ellenkamp, G. R. en G. Tichelman   2006   RAAP  

Tabel: overzicht uitgevoerde archeologische onderzoeken

Aan de delen van het plangebied die gelet op archeologische beleidsadvieskaarten van de gemeente Roermond en voornoemde onderzoeken hun hoge verwachtingswaarde behouden, is in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Voor zover het plangebied zich uitstrekt over de historische dorpskern van Merum geldt de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie historische kern'. Met deze dubbelbestemmingen worden (potentiële) archeologische waarden in het plangebied beschermd.

4.5 Cultuurhistorie

De geschiedenis van het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand is kort toegelicht in hoofdstuk 2. Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het gebied is voornamelijk door 20ste eeuwse ingrepen gevormd. De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn gering en niet behoudenswaardig. In het plangebied zijn geen rijks- en of gemeentelijke monumenten aanwezig welke een verdergaande planologische bescherming behoeven.

4.6 Flora en Fauna

Krachtens de Wet natuurbescherming mogen er in Nederland geen ingrepen plaatsvinden die een negatief effect op het leefgebied van beschermde soorten met zich meebrengen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning dient derhalve een inschatting te worden gemaakt naar de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de in een plangebied aanwezige natuurwaarden, en in het verlengde daarvan, de Wet natuurbescherming. In het geval van nieuwe ontwikkelingen betekent dit dat informatie verzameld dient te worden over de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten, de verwachte negatieve effecten op deze soorten en de gevolgen daarvan in het kader van de Wet natuurbescherming.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan betreft het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand. Nog niet alle bedrijfspercelelen binnen het plangebied zijn tot ontwikkeling gebracht. De nog onbenutte bouwpercelen worden met enige regelmaat onderhouden en hebben een zeer geringe ecologische en landschappelijke betekenis. Gelet op het huidig gebruik van het plangebied kan redelijkerwijs gesteld worden dat zich waarschijnlijk geen bijzondere ecologische waarden op het bedrijventerrein duurzaam kunnen ontwikkelen. Daarom hoeft ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij waardevolle groene elementen of in leegstaande bebouwing dient wellicht nader onderzoek naar mogelijk beschermde planten en diersoorten te worden uitgevoerd. Dit zal per geval bepaald moeten worden. Vooralsnog is hiervan geen sprake. Wel geldt in ieder geval dat te allen tijde de algemene zorgplicht ex artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming van toepassing is. Dit houdt in dat alle handelingen, die nadelig zijn voor de flora en fauna en die niet nodig zijn om het beoogde doel te verwezenlijken, achterwege gelaten moeten worden.

4.7 Landschapswaarden

Naast het aspect soortenbescherming moet eveneens worden beoordeeld of de vaststelling van het bestemmingsplan invloed kan hebben op gebieden die volgens de overige natuurwetgeving beschermd zijn, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Goudgroene natuurzone in het POL2014). Uit deze beoordeling blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Roerdal, bevindt zich op ca. 1 km ten oosten van de oostelijkste punt van het plangebied. Gelet op de aard van de in het plangebied geprojecteerde ontwikkelingen en de afstand tot deze gebieden is externe werking niet aan de orde.

In het plangebied is één EHS onderdeel gelegen. Dit betreft de ecologische verbindingszone, welke de Maas (Lus van Linne) verbindt met het achterliggende gebied. Aan dit EHS onderdeel is een passende natuurbestemming toegekend. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft verder geen invloed op dit EHS onderdeel. Ook omdat vanuit overige in de omgeving aanwezige EHS onderdelen geen externe werking uitgaat, kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect gebiedsbescherming geen randvoorwaarden bestaan ten aanzien van voorliggend plan. Op basis van de aard van de ingreep en de afstand tot beschermde gebieden worden geen effecten verwacht op beschermde gebieden of landschapselementen (Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten).

4.8 Verkeer en infrastructuur

Verkeer

De A73 en de Maastrichterweg / Rijksweg vormen de (boven) regionale gebiedsontsluitingswegen van en naar het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is aangesloten op deze wegen door middel van een aantal rotondes aan de Schepersweg. De Schepersweg vormt dant ook belangrijkste interne ontsluiting van het plangebied.

In het algemeen kan gesteld worden dat de interne auto-ontsluiting van de reeds ingevulde delen van het bedrijventerrein voldoet. Onderdelen van de deelgebieden De Grinderij, Boven de Wolfskuil en Businesspark de Hanze moeten nog tot ontwikkeling worden gebracht. Bij de verdere invulling van deze deelgebieden zal ook passende infrastructuur worden aangelegd. Ten aanzien van het kostenverhaal daarvan wordt verwezen naar paragraaf 6.1.

Daarnaast kan eventuele aanpassing van bestaande infrastructuur qua omvang of uitrusting (herinrichting) veelal op eenvoudige wijze binnen het bestaande ruimtebeslag worden gerealiseerd. In onderhavig bestemmingsplan is de verkeersbestemming waar mogelijk ruim opgezet ten einde mogelijk gewenste toekomstige herinrichtingen van deze wegen en gebieden te faciliteren.

Vrijwaringszones langs de A73

Rijkswaterstaat heeft beleid vastgelegd ten aanzien van (de bebouwing van) gronden die direct grenzen aan autosnelwegen: in verband met verkeersbelangen dient aan weerszijden van een autosnelweg een strook gevrijwaard te blijven van bebouwing. De redenen hiervoor zijn onder andere:

  • mogelijke toekomstige reconstructies;
  • de mogelijke aanleg van elektronische begeleiding van het wegverkeer;
  • de aanwezigheid of de reservering van ruimte ten behoeve van een leidingstrook;
  • het voorkomen van voor de weggebruiker afleidende effecten;
  • het beperken van milieuhinder voor omwonenden.

Concreet betekent dit beleid dat in een zone van 50 meter uit de as van de dichtstbij gelegen rijbaan van een autosnelweg een bouwverbod geldt. Deze zone wordt dan ook aangeduid als de bebouwingsvrije zone. Tot de rijbanen worden ook gerekend toe- en afritten van en naar andere (snel)wegen. Voor de zone van 50 tot 100 meter uit de as van de dichtstbij gelegen rijbaan van een rijksweg geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid (het college van burgemeester en wethouders kan na overleg met de wegbeheerder gebruik maken van deze bevoegdheid): deze zone wordt dan ook aangeduid als de overlegzone. Langs de zuidoostelijke plangrens strekken deze zones zich uit over het plangebied.

Parkeren 

In de regels van dit bestemmingsplan is bij nieuwbouwplannen of functiewijziging de toepassing van de (berekeningssystematiek van de) parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014 (of een hiervoor in de plaats tredend document) verzekerd. Uitgangspunt van deze regeling is dat het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal dit ook niet tot veranderingen leiden in de parkeerbalans in de (omgeving van) het plangebied.

Overige (ondergrondse) infrastructuur

Het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand is op een adequate wijze aangesloten op de moderne nutsvoorzieningen. Dit gaat uiteraard gepaard met een eigen infrastructuur van bovengrondse en ondergrondse leidingen en voorzieningen.

In het plangebied is een aantal planologisch te beschermen leidingen aanwezig. Dit betreft twee hogedrukaardgastransportleidingen, welke in beheer zijn bij de Gasunie, en een ondergrondse hoogspanningsleiding en bovengrondse hoogspanningsverbinding die in beheer zijn bij Tennet. Aan de leidingen (met bijbehorende beschermingszones) zijn specifieke dubbelbestemmingen toegekend (zie verder paragraaf 5.2.4.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Feitelijke planopzet

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond. Er is sprake van een zogenaamd 'beheersplan' aangezien onderhavig plan de bestaande situatie vastlegt. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:

  • Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
  • Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP).

Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels en op de bijbehorende verbeelding. De bestemmingsomschrijvingen zijn vastgelegd in de regels van de verschillende bestemmingen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.

5.2 Juridische planopzet

5.2.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

5.2.2 Verbeelding

Tot het plan behoort een analoge en een digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en verklaringen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond, op werkelijke schaal. De analoge verbeelding bestaat uit een kaart. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.2.3 Planregels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Artikel 1 bevat een uitleg van de begrippen die in de planregels voorkomen. Artikel 2 bepaalt de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor alle bestemmingen. Deze artikelen kennen een standaardopbouw. Per planregel zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Per onderdeel volgt een nadere omschrijving en onderbouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft daarnaast onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan.

5.2.4 Wijze van bestemmen

De bestemmingen zijn zoveel mogelijk gebiedsgewijs toegekend. Bij enkele bestemmingen is gebruik gemaakt van een specifieke bestemming met bijvoorbeeld een functieaanduiding. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken gebouwen zijnde of werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Agrarisch en artikel 4 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

In het plangebied bevinden zich aan de Maastrichterweg en Rijksweg twee stroken agrarisch gebied. Aan de Maastrichterweg behoren deze gronden tot een agrarisch bedrijf aan de Leropperweg. Aan de Rijksweg zijn deze gronden in het POL2014 aangewezen als 'Zilvergroene natuurzone' en 'Bronsgroene landschapszone'. De stroken zijn respectievelijk bestemd als 'Agrarisch' en als 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden'.

Binnen beide bestemmingen is grondgebonden agrarisch gebruik toegestaan. Grondgebonden agrarisch gebruik betekent dat de agrarische bedrijfsvorm zich hoofdzakelijk richt op het productievermogen van de grond. Hieronder valt bijvoorbeeld niet een intensief veehouderijbedrijf, of een kassencomplex.

In de bestemming 'Agrarisch' is aan het bedrijf aan de Leropperweg een passende bebouwings- en gebruiksregeling toegekend, waarbinnen de huidige bedrijfsactiviteiten kunnen worden gecontinueerd.

In de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' is opgenomen dat de betreffende gronden, naast agrarisch grondgebruik, mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Bij toekomstige ontwikkelingen binnen deze bestemming moet met deze doelstelling rekening worden gehouden.

Ondergeschikt aan bovengenoemde hoofdfuncties zijn deze gronden tevens bestemd voor (onder andere) water en waterhuishoudkundige voorzieningen, extensief recreatief medegebruik en groenvoorzieningen.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening en artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

Op het bedrijventerrein zijn twee specifieke functies aanwezig die hun eigen bestemming behoeven. Dit betreft het 150 kV schakel- / transformatorstation aan de Louis Eijssenweg 15, en het tankstation aan de Rijksweg 46. Aan deze functies zijn de bestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' toegekend.

Ter plaatse van het tankstation aan de Rijksweg 46 vindt (onder andere) verkoop van LPG plaats. De externe veiligsaspecten die hiermee samenhangen zijn reeds beschreven in paragraaf 4.2: de plaatsgebonden risocontouren van de LPG installatie bevinden zich binnen de inrichtingsgrenzen. De groepsrisicontour (effectgebied) van de installatie kent een straal van 150 meter, en strekt zich uit over de aangrenzende percelen. Deze contour is in dit bestemmingsplan vastgelegd met de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht.

Ondergeschikt aan deze hoofdfuncties zijn deze gronden tevens bestemd voor (onder andere) water en waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

In de bestemmingen zijn een passende bebouwings- en gebruiksregeling opgenomen, toegesneden op de specifieke functies, waarbinnen de huidige (bedrijfs)activiteiten kunnen worden gecontinueerd.

Artikel 7 Bedrijventerrein

Aan het overgrote deel van het plangebied is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend, zowel aan de bedrijfskavels die al bebouwd en gebruik zijn, als aan de nog uit te geven kavels. In de planregels is bepaald dat bedrijven in de milieucategorieën 2 tot en met 3.2 zijn toegestaan, zoals deze zijn opgenomen in de bij dit plan behorende staat van bedrijfsactiviteiten. Geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

De bestaande functies binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' die niet onder de bestemmingsplandefinitie van het begrip 'Bedrijf' vallen, zijn specifiek op de planverbeelding en in de planregels opgenomen

Ondergeschikt aan deze hoofdfuncties zijn de gronden binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' tevens bestemd voor de bij een bedrijventerrein bijbehorende functies zoals verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwings- en gebruiksregeling opgenomen ten behoeve van bovengenoemde bedrijvigheid. Op de verbeelding is aangegeven aan welke maatvoering de gebouwen moeten voldoen.

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor bedrijven die niet zijn opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten, en voor bedrijven die vallen onder een zwaardere milieucategorie dan ter plaatse toegestaan, mits de activiteiten van deze bedrijven qua aard en milieubelasting vergelijkbaar zijn met de ter plaatse reeds toegestane bedrijvigheid.

Nieuwe kantooractiviteiten zijn slechts toegelaten ondergeschikt aan en ter ondersteuning van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten. De vestiging van nieuwe zelfstandige reguliere, volumineuze en grootschalige detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 8 Cultuur en ontspanning - Seksinrichting

De bestemming 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting' is toegekend aan de seksinrichting aan de Rijksweg 13. Deze bestaande seksrinrichting is hiermee positief bestemd. Ondergeschikt aan deze hoofdfunctie zijn deze gronden tevens bestemd voor (onder andere) water en waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

In de bestemming is een passende bebouwings- en gebruiksregeling toegekend, waarbinnen de huidige bedrijfsactiviteiten kunnen worden gecontinueerd.

Artikel 9 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de grootschalige (openbare) groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn openbare groenvoorzieningen, groenvoorzieningen met een ecologische functie of potentie daartoe en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende ondergeschikte functies zoals parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 10 Kantoor

De bestemming 'Kantoor' is toegekend aan de locaties die in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' reeds zijn bestemd voor kantoordoeleinden (de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden B (3)' van dit bestemmingslan), en die momenteel nog onbebouwd zijn of reeds in gebruik zijn als kantoorlocatie.

Deze gronden zijn bestemd voor zelfstandige kantoren. In de planregels wordt dit als volgt gedefinieerd: 'een gebouw dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van genoemde handelingen'.

Er is een bebouwings- en gebruiksregeling opgenomen ten behoeve van deze ondernemingsvormen. Op de verbeelding is aangegeven aan welke maatvoering de gebouwen moeten voldoen.

Ondergeschikt aan deze hoofdfunctie zijn deze gronden tevens bestemd voor (onder andere) water en waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

Artikel 11 Natuur

Aan de ecologische verbindingszone tussen het Maasdal en de Linnerheide (welke onderdeel uit maakt van de EHS / Goudgroene natuurzone) is de bestemming 'Natuur' toegekend.

Middels het toekennen van deze bestemming is gewaarborgd dat de natuurwaarden ter plaatse kunnen worden beschermd en verder worden versterkt. Zo mogen binnen deze bestemming bijvoorbeeld geen gebouwen worden opgericht. Tevens is er een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning stelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) opgenomen, eveneens ter bescherming van deze natuurwaarden.

Ondergeschikt aan de natuurfunctie zijn deze gronden tevens bestemd voor (onder andere) water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en extensief recreatief medegebruik.

Artikel 12 Verkeer - Railverkeer en artikel 13 Verkeer - Wegverkeer

De spoorlijn Roermond - Sittard loopt door het plangebied. Aan deze spoorweg is de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' toegekend. De binnen deze bestemming gelegen gronden zijn bestemd voor railverkeersdoeleinden en de daarbij behorende gebouwen en voorzieningen.

De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is toegekend aan de gebiedsontsluitingsweg Maastrichterweg / Rijksweg, alsmede de diverse wegen op het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand. De wegen op het bedrijventerreinen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen bedrijfspercelen. De gronden binnen deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor verkeersvoorzieningen, zoals wegen en straten, alsmede opstelstroken, parkeervoorzieningen, busstroken, en voet- en fietspaden.

Ondergeschikt aan de verkeerskundige hoofdfuncties, zijn de gronden binnen de bestemmingen 'Verkeer - Railverkeer' en 'Verkeer - Wegverkeer' tevens bestemd voor (onder andere) water en waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen, en groenvoorzieningen.

Binnen beide bestemmingen mogen geen gebouwen worden opgericht. Er mogen slechts bouwwerken geen gebouwen ten behoeve van verkeerskundige voorzieningen worden gebouwd.

Artikel 14 Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is toegekend aan de bestaande woonpercelen die in het plangebied zijn gelegen. Binnen deze bestemmingen zijn woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven alsmede aan huis verbonden beroepen toegestaan.

De gronden zijn tevens bestemd voor bijbehorende ondergeschikte functies zoals verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kleinschalige evenementen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd. Het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan. Uitbreiding van het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw is toegestaan met niet meer dan 20% van het bebouwd oppervlak zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Verder zijn er regels opgenomen over de afstand tot de perceelsgrens, situering van de voorgevel, hoogten en bebouwingspercentage.

Met een omgevingsvergunning kan onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen. Ook kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken voor de uitoefening van bedrijven vallende onder de kleine economie.

Dubbelbestemmingen

Artikel 15 Leiding - Gas, artikel 16 Leiding Hoogspanning, en artikel 17 Leiding Hoogspanningsverbinding

In het plangebied zijn een aantal planologisch te beschermen leidingen aanwezig. Dit betreft twee hoge druk aardgastransportleidingen, een ondergrondse hoogspanningsleiding en een bovengrondse hoogspanningsverbinding (zie verder ook paragrafen 4.2 en 4.8).

Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van deze leidingen zijn activiteiten, die het bedrijfszeker en veilig functioneren van deze leiding kunnen schaden, niet toegestaan. Om deze reden is aan de betreffende leidingen (met de daarbij behorende beschermingszones) een passende dubbelbestemming toegekend. Dit zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning', en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

In de dubbelbestemmingen zijn bebouwingsregelingen opgenomen waarbij uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de genoemde leidingen mogen worden opgericht. Daarnaast kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die krachtens de onderliggende basisbestemming zijn toegestaan. In de belemmeringszone rondom de leidingen is tevens een aanlegvergunningstelsel van toepassing.

Voordat een omgevingsvergunning voor activiteiten op basis van de onderliggende basisbestemmingen wordt verleend, moet eerst advies worden gevraagd bij de leidingbeheerders van de betreffende leidingen.

Artikel 18 Waarde - Archeologie en artikel 19 Waarde - Archeologie historische kern

Deze dubbelbestemmingen rusten op de delen van het plangebied waar sprake is van 'aanwezige of naar verwachting aanwezige hoge archeologische waarden'. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van deze potentiële archeologische waarden. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt in principe een bouwverbod. Bepaalde bouwactiviteiten van kleinere of ondergeschikte omvang zijn rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' is eerder een onderzoeksverplichting van toepassing dan binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Ten behoeve van overige bouwactiviteiten kan middels een omgevingsvergunning van dit bouwverbod worden afgeweken.

Verder is er voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning vereist (aanlegvergunningstelsel). Deze vergunning kan verleend worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzondering indien bijvoorbeeld sprake is van het normale beheer en/of onderhoud.

Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemmingen (gedeeltelijk) kunnen worden opgeheven indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 20 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

De bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' is opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van het Barro en de Beleidslijn grote rivieren. De dubbelbestemming is toegekend aan het deel van het plangebied dat van belang is in verband met de stroomvoerende functie van de rivier. Dit betreft een smalle strook langs de westelijke plangrens. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van het stroomvoerend rivierbed worden gebouwd. Van deze regel kan worden afgeweken waardoor overeenkomstig de basisbestemming mag worden gebouwd indien dit (samengevat) geen gevolgen heeft voor de afvoercapaciteit en het bergend vermogen van de Maas.

Algemene regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Met deze bepaling wordt beoogd om misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen. De anti-dubbeltelregel is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 22 Algemene bouwregels

In deze bepaling zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot bestaande afstanden en andere maten. Bestaande afwijkende maatvoeringen mogen, mits legaal (dus krachtens een omgevingsvergunning of met gebruikmaking van een wijzigings op afwijkingsbevoegdheid) tot stand gekomen ter plaatse van die afwijking als maatgevend worden beschouwd.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen verbod om gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

Geluidzone - industrie

In het plan is een gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' opgenomen. Een deel van het plangebied is binnen deze geluidszone gelegen. Binnen dit gebied gelden beperkingen als gevolg van de ligging binnen de geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein Natronchemie (Solvayterrein). Binnen dit gebied gelden naast de normale bestemmingsregels enkele specifieke regels in verband met de geluidsaanduiding.

Veiligheidszone - lpg

Op de planverbeelding is ten behoeve van de- LPG installatie behorende bij het tankstation aan de Rijksweg 46 een veiligheidszone opgenomen. Deze zone dient ter bescherming van het veiligheidsbeeld als gevolg van de installatie. Binnen de zone mogen, zonder voorafgaande omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, geen kwetsbare objecten worden opgericht. Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien, gelet op het groepsrisico als gevolg van de LPG-Installatie, kan worden aangetoond dat er sprake is van een verantwoord veiligheidsbeeld.

Vrijwaringszone - vaarweg

In paragraaf 4.3 is beschreven dat parallel aan de Maas een deel van het plangebied is gelegen in de zogenaamde vrijwaringszone van de Maas. Aan deze vrijwaringszone is de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' toegekend. Via deze aanduiding geldt een verbod om binnen deze zone bouwwerken te bouwen en/of opslag te realiseren.

Vrijwaringszone - weg 50 m en vrijwaringszone - weg 100 m

In paragraaf 4.8 is het rooilijnenbeleid van rijkswaterstaat reeds toegelicht. In artikel 24 zijn regels met betrekking tot de beheerszones langs de A73 regels opgenomen, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden ontwikkelingen binnen deze zones mogelijk zijn.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, het oprichten van gebouwen van openbaar nut en het in beperkte mate verschuiven bestemmingsgrenzen. Deze bepaling vindt zijn grondslag in artikel 3.6 lid c Wro. Evenals met de wijzigingsregels wordt hiermee beoogd het plan een zekere mate van flexibiliteit te bieden. In vergelijking met de wijzigingsregels is de mate van flexibiliteit weliswaar kleiner, maar de juridische procedure, voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken is eenvoudiger.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat in dee eerste plaats een algemene bevoegdheid om bestemmingen beperkt te wijzigen.

Daarnaast is het plangebied op het bestemmingsvlak van de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting' en het aangrenzende bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijventerrein' de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigigen, door de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein', en het bouwvlak ter plaatse aan te passen. Dit is wel aan een aantal voorwaarden verbonden: zo moet bijvoorbeeld de bestemmingswijziging passen binnen de regionale afspraken over het beheer van werklocaties, en moet een goed stedenbouwkundig beeld ter plaatse worden gewaarborgd. Voor de exacte voorwaarden wordt verwezen naar de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 27 Algemene procedureregels

Deze regel bevat de procedure welke gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen.

Artikel 28 Overige regels

Dit artikel bevat enkele aanvullende regels, welke voor het gehele plangebied gelden en welke niet onder een eerdere algemene bestemming konden worden opgenomen. Dit betreft onder andere een bepaling omtrent de verhouding tussen de regels van voorliggend bestemmingsplan en overige wettelijke regelingen, een algemene bepaling inzake het parkeren en de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders tot het stellen van nadere eisen in verband met de externe veiligheid.

Artikel 29 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt mag gehandhaafd blijven. Het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 24 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden. Tevens is in dit artikel de vaststellingsverklaring opgenomen.

Bijlagen bij de planregels

Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie

Binnen de bestemming Woongebied is een mogelijkheid opgenomen om medewerking te verlenen aan bedrijvigheid die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, de zogenaamde kleine economie. Het betreffen bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn met een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Er worden bedrijven toegestaan uit maximaal categorie 2 van de Bedrijvenlijst kleine economie. In deze lijst (Bijlage 1 van de planregels) zijn enkel bedrijfsactiviteiten opgenomen die in een woonomgeving ingepast zouden kunnen worden. Per geval moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan.

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

In Bijlage 2 van de planregels is de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst betreft niet de volledige opsomming van de in de SBI onderscheiden bedrijfstypen (overeenkomstig de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG), maar een op maat aangepaste lijst. Bij de beoordeling of een bedrijfsactiviteit is toegestaan zal eerste gekeken moeten worden of deze op grond van de desbetreffende bestemming is toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is vervolgens verder uitgewerkt welke bedrijfsactiviteiten in de verschillende milieucategorieën zijn toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd; en
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is, of

in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, te weten:

  • a. het totaal van de wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan €10.000,00; of
  • b. er zijn geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde; of
  • c. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening betreffen uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

Verder bepaalt het Besluit ruimtelijke ordening dat de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden onderzocht.

In het bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' is rekening gehouden met de rechten (bouwen en gebruik) van de voorheen geldende bestemmingsplannen, door deze zoveel mogelijk opnieuw rechtstreeks toe te staan. Op deze manier zijn de bestaande rechten zoveel mogelijk gewaarborgd.

Voor zover er sprake is van vervanging van bestaande bebouwing, zullen de nutsvoorzieningen en voorzieningen in de openbare ruimte aanwezig zijn. Eventuele aanpassingen zullen zich beperken tot de aansluiting op de openbare ruimte of op de nutsvoorzieningen. Hierdoor is voor vervangende nieuwbouw sprake van de hiervoor onder c. genoemde uitzonderingsgrond en kan hiervoor worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Binnen de bedrijvenlocaties De Grinderij, Boven de Wolfskuil, Merummerpoort en de Hanze, is nog nieuwbouw van woningen mogelijk binnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsregelingen.

Voor deze locaties geldt dat de gemeente hiervoor een anterieure grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met de ontwikkelaar. In deze overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, een gefaseerde realisering en eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen. Hierdoor is het kostenverhaal anderszins verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan niet nodig.

Voor zover binnen het bestemmingsplan sprake is van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 Wro, is de besluitvorming over kostenverhaal op basis van een exploitatieplan wettelijk gekoppeld aan de vaststelling van het wijzigingsplan (art. 6.12, lid 3 Wro).

Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan gegarandeerd en kan in de kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraakprocedure

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' heeft voor een ieder voor inspraak ter inzage gelegen van 28 februari 2018 tot en met 10 april 2018. Er is een inspraakreactie ingediend. De inspraakreactie is behandeld in het document 'Verslag inspraak en vooroverleg Voorontwerp bestemmingsplan ‘Zuidelijke Stadsrand’'. Kortheidshalve wordt verwezen naar dit document, dat als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze toelichting.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg zijn 4 vooroverlegreacties (waarvan één inhoudelijk) ontvangen. Voor de samenvatting van de reacties wordt verwezen naar het reeds genoemde document 'Verslag inspraak en vooroverleg Voorontwerp bestemmingsplan ‘Zuidelijke Stadsrand’', dat als Bijlage 1 bij deze plantoelichting is opgenomen.

6.2.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 mei 2018 tot en met 3 juli 2018 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Tijdens de termijn zijn geen zienswijzen ingediend omtrent het ontwerpbestemmingsplan.