Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tegelarijeveld Oost
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000236-VG01

Regels

 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze planregels wordt verstaan onder:
   
1.1 Plan
het bestemmingsplan Tegelarijeveld Oost met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000236-VG01 van de gemeente Roermond.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Aan en/of uitbouw
een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.
 
1.4 Aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.
 
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 Achterste bouwperceelgrens
de van de weg afgekeerde grens van een bouwperceel.
 
1.8 Afhankelijke woonruimte
een (deel van een) gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning vormt.
 
1.9 Bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.10 Bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.11 Bedrijfsactiviteit
het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde.
 
1.12 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.13 Bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.14 Bedrijfswoning
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
 
1.15 Begane grond
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een souterrain.
 
1.16 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.19 Bijgebouw
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
 
1.20 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.21 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.22 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.23 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.24 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.25 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.26 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.27 Dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons en wasserettes.
 
1.28 Evenement
al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.
 
1.29 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
1.30 Geluidgevoelige ruimte
ruimte binnen een woning voor zover die (kennelijk) als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
 
1.31 Geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
 
1.32 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.33 Horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, één en ander al dan niet in combinatie met ondersteunende activiteiten of met een vermaaksfunctie, met uitzondering van seksinrichtingen.
 
1.34 Kantoor
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.
 
1.35 Kleine economie
bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
 
1.36 Kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1 onder l. van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.37 Maatschappelijk
voorzieningen ten behoeve van educatieve, sociale, sociaal-medische, sociaal-culturele, (para-) medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van begeleid wonen en van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.38 Mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.39 Nutsvoorzieningen
op het openbare net aangesloten werken en/of bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
 
1.40 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.41 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.42 Peil
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.43 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding.
 
1.44 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:
  • een prostitutiebedrijf;
  • een raamprostitutiebedrijf;
  • een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een sekstheater;
  • een parenclub;
  • geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;
al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.45 Stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa’s, de gevelindeling, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvorm in zijn omgeving.
 
1.46 Voorgevel
een naar de openbare weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw.
 
1.47 Voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is/zijn of word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.
 
1.48 Vrijstaand bijgebouw
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw.
 
1.49 Waterhuishouding
het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met
infiltratie van water in de bodem.
 
1.50 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Daarbij wordt het volgende onderscheid tussen verschillende typen woningen gemaakt:
 
- aaneengebouwde woningen
grondgebonden woningen die deeluitmaken van een rij van minimaal 3 aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen
 
-  halfvrijstaande woningen
grondgebonden woningen die onderdeel uitmaken van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen.
 
- vrijstaand geschakelde woningen
grondgebonden woningen waarvan het hoofdgebouw aan geen van beide zijden aansluit op het naastgelegen hoofdgebouw, maar die zijn verbonden door middel van een tussenliggend aangebouwd bijgebouw.
 
- vrijstaande woning
grondgebonden woning waarvan het hoofdgebouw noch het bijgebouw op enige wijze verbonden is met gebouwen op het naastgelegen perceel.
 
1.51 Zijdelingse bouwperceelgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
   
2.1 De afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2 De bedrijfsvloeroppervlakte
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
 
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.5 Breedte van een zone langs een watergang
vanaf de insteek van de betreffende zijde van de watergang.
 
2.6 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.7 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.8 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.9 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.10 Aanvullende bepalingen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
   
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. openbare groenvoorzieningen;
  2. een volkstuinencomplex, ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;
  3. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidwal met een hoogte van maximaal 4,75 m en een geluidscherm, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’;
  4. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidscherm, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’; 
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. speelvoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. kleinschalige evenementen;
  4. nutsvoorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op of in de voor ‘Groen’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde functies worden gebouwd.
 
3.2.2 Volkstuinencomplex
Ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ mogen in afwijking van het bepaalde onder 3.2.1 gebouwen worden opgericht  ten dienste van het in artikel 3.1 sub b benoemde volkstuinencomplex, waarvoor de volgende bouwregels gelden:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van materiaalbergingen bedraagt maximaal  32 m2;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,5 meter.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter, met dien verstande dat: 
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’ een geluidscherm mag worden opgericht met een hoogte van maximaal 2,5 meter, gemeten vanaf de top van de geluidwal;
    een en ander zoals is aangeduid in bijlage 2 van deze planregels: ‘BP Tegelarijeveld Oost Roermond Overzicht Geluidswal (tekeningnummer 14.309)’.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ een geluidscherm mag worden opgericht met een hoogte van maximaal 4 meter;
    een en ander zoals is aangeduid in bijlage 2 van deze planregels: ‘BP Tegelarijeveld Oost Roermond Overzicht Geluidswal (tekeningnummer 14.309)’.

Artikel 4 Natuur
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de instandhouding, ontwikkeling en de kwaliteitsverhoging van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en landschapsecologische waarden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. bestaande geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidwal;
  4. paden.
4.2 Bouwregels
Op of in de voor ‘Natuur’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde functies worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 1 meter bedraagt.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van de gronden wordt in elk geval begrepen:
  1. het gebruik van gronden als detailhandelsbedrijf;
  2. het gebruik van gronden als staandplaats of ligplaats voor onderkomens;
  3. het gebruik van gronden als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  4. het gebruik van gronden voor woondoeleinden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden of picknickplaatsen en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakte verhardingen;
  2. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem dieper dan 0,30 meter;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van boven- en / of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  5. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.
4.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. vallen onder de vergunningplicht voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
4.4.3 Voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning
De in artikel 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien duidelijk is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende gronden en de gronden binnen de omringende bestemmingen.
 
Artikel 5 Woongebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;
    met daarbij behorende:
  2. verkeersvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. kleinschalige evenementen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
  1. op of in de voor 'Woongebied' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde functies worden gebouwd;
  2. binnen de bestemming ‘Woongebied’ mogen in totaal maximaal 179 woningen worden opgericht;
  3. in aanvulling op het bepaalde in 5.2.1 onder a. en b. mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bouwaanduiding - voorlopig bouwverbod’ slechts bouwwerken ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde functies worden opgericht nadat de op bijlage 2 van deze planregels: ‘BP Tegelarijeveld Oost Roermond Overzicht Geluidswal (tekeningnummer 14.309)’ aangegeven geluidwerende voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  4. in aanvulling op het bepaalde in 5.2.1 onder a. en b. mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - bouwverbod’ geen geluidsgevoelige ruimten worden gerealiseerd; 
  5. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%
    2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m2 en 400 m2 maximaal 60%;
    3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m2 en 600 m2 maximaal 50%;
    4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%.
5.2.2 Woongebied 1
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - 1’ gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:  
  1. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden is aangegeven; 
  2. als hoofdgebouw mogen slechts vrijstaande woningen worden opgericht; 
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 4 meter;
  4. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter; 
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt maximaal 6,5 meter en de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt maximaal 11 meter;
  6. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw zonder kap bedraagt maximaal 11 meter.
5.2.3 Woongebied 2
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - 2’ gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:  
  1. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden is aangegeven;
  2. als hoofdgebouw mogen slechts halfvrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen worden opgericht; 
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 1 meter; 
  4. een hoofdgebouw mag met één of met beide zijgevels in de zijdelingse bouwperceelgren(s)(zen) worden opgericht; 
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt maximaal 6,5 meter en de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt maximaal 11 meter;
  6. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw zonder kap bedraagt maximaal 6,5 meter.
5.2.4 Woongebied 3
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - 3’ gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:
  1. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden is aangegeven;
  2. als hoofdgebouw mogen slechts halfvrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen worden opgericht;
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 1 meter; 
  4. een hoofdgebouw mag met één of met beide zijgevels in de zijdelingse bouwperceelgren(s)(zen) worden opgericht; 
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt maximaal 6,5 meter en de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt maximaal 11 meter;
  6. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw zonder kap bedraagt maximaal 11 meter.
5.2.5 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bouwregels: 
  1. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst. Een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s wordt achter het verlengde van de voorgevel geplaatst.  
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - 1’ bedraagt de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrenzen minimaal 3 meter aan één zijnde; 
  3. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 5.2.1 onder c van overeenkomstige toepassing is;
  4. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 5.2.1 onder c van overeenkomstige toepassing is;
  5. de goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt maximaal 2,70 meter en de bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt maximaal 5 meter; 
  6. de bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt maximaal 3 meter;
  7. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 cm is toegestaan.
 
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken ten behoeve van woningaantallen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.1 onder b. ten behoeve van een afwijking van 20% van het maximaal toegestane aantal wooneenheden per aanduidingsvlak, mits: 
  1. hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld;
  2. het totale aantal van 179 woningen niet wordt overschreden.
5.3.2 Afwijken ten behoeve van halfvrijstaande en/of vrijstaand geschakelde woningen
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - 1’ met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.2 onder b. ten behoeve van het realiseren van halfvrijstaande en/of vrijstaand geschakelde woningen mits: 
  1. hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige opzet en het beoogde ruimtelijk beeld, waarbij de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens bij halfvrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen inclusief bijgebouwen minimaal 3 meter aan één zijde bedraagt.
  2. het totale aantal van 179 woningen niet wordt overschreden.
5.3.3 Afwijken ten behoeve van de overschreiding van de minimale afstand tot voorste bouwperceelgrens bij hoekwoningen
Het bevoegd gezag kan kan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - 1’  met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.2 onder c voor het aan één zijde oprichten van hoekwoningen tot een afstand van minimaal 3 meter tot de voorste bouwperceelgrens, mits hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige opzet en het beoogde ruimtelijk beeld.
 
5.3.4 Afwijken ten behoeve van de overschreiding van de minimale afstand tot de bouwperceelgrenzen bij erkers, uitbouwen en architectonische elementen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van
  1. de voorgeschreven afstand tot de voorste bouwperceelgrens ten behoeve van het bouwen van erkers, uitbouwen en architectonische elementen, mits:
    1. de diepte ten hoogste 30% van de afstand tot de voorste bouwperceelgrens bedraagt met een maximum van 1 meter;
    2. de breedte maximaal 75% van de voorgevel van de woning bedraagt, met een maximum van 4 meter.
  2. de voorgeschreven afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten behoeve van het bouwen van erkers en uitbouwen aan de zijgevel van woningen, mits:
    1. de erker of uitbouw op tenminste 60 centimeter afstand uit de voor- en achtergevel of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
    2. de breedte maximaal 75% van de zijgevel van de woning bedraagt, met een maximum van 4 meter;
    3. de maximale bouwhoogte en goothoogte van de erker of uitbouw ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 2 meter bedraagt.
5.3.5 Afwijken ten behoeve van erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.6 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
  1. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  2. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
  
5.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
 
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de gronden met de bestemming ‘Woongebied’ ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bouwaanduiding - voorlopig bouwverbod’ conform het bepaalde onder 5.1 onder a is alleen dan toegestaan indien de geluidwerende voorzieningen zoals aangegeven in bijlage 2 van deze planregels: ‘BP Tegelarijeveld Oost Roermond Overzicht Geluidswal (tekeningnummer 14.309)’ zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. 
 
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Kleine economie
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  2.  door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  3. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  5. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.
5.5.2 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. er sprake is van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  3. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  4. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  5. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  6. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  7. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  8. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  9. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
Artikel 6 Leiding - Gas
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 8,6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar en de beschermingszone;
  2. Waar een enkelbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de enkelbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
6.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen en behoeve van de onder 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

 
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2 b, indien:
 
  1. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
  2. voor verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  3. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het permanent opslaan van goederen.
6.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals onder 6.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad. Dienaangaande wordt voor verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
 
Artikel 7 Leiding - Riool
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding en de beschermingszone.
  2. Waar een enkelbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de enkelbestemming zijn alsdan uitsluitende van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de onder 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2 b, indien:
  1. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  2. voor verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals onder 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Dienaangaande wordt voor verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Algemene bepalingen m.b.t. geluidgevoelige bestemmingen en functies
Voor alle bebouwing geldt dat als de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, geluidgevoelige bestemmingen en/of functies alleen mogen worden gerealiseerd, als voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarden en de daarin opgenomen eisen. Daar waar de akoestische belasting meer bedraagt dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder, mogen geluidgevoelige bestemmingen en/of functies alleen worden gerealiseerd indien de gevels ter plaatse van geluidgevoelige ruimten zonder te openen delen (dove gevel) worden uitgevoerd.
 
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
  
10.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik voor een seksinrichting;
  2. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  3. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  4. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  5. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  6. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemene afwijking
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15%;
  2. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50 meter en geen grotere oppervlakte dan 20 m2 hebben;
  3. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2,00 meter bedraagt;
  4. het oprichten van zend; ontvangst; en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 meter voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor gemeenschappelijk gebruik;
  5. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
    1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4000m3;
    2. ingeval van ondergrondse bekkens:
      1. de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,50 meter onder het aangrenzende maaiveld blijft;
      2. de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.
  6. evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast;
11.2 Voorwaarden
 
11.2.1 Voorwaarden ten aanzien van de situering
Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 11.1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
 
11.2.2 Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden
De in artikel 11.1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
12.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:
  1. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid specieke woongebieden
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Woongebied’ wijzigen ten behoeve van een enigszins andere begrenzing van de aanduidingen ‘specifieke vorm van woongebied - 1’, ‘specifieke vorm van woongebied - 2’ en/of ‘specifieke vorm van woongebied - 3’, mocht blijken dat verschuivingen als gevolg van het definitieve verkavelingsplan en/of de civieltechnische inrichting noodzakelijk worden geacht.
 
Artikel 13 Algemene procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.  
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
14.2 Parkeren
 
14.2.1 Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein
Bij het oprichten van gebouwen dient de inrichting van elk perceel en de openbare ruimte zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein en of in het openbaar gebied dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor bezoekers, conform de in artikel 14.2.2 opgenomen parkeernormen. De parkeeraccommodatie moet instand worden gehouden. De berekening van de parkeercapaciteit dient te voldoen aan het gestelde zoals is opgenomen in bijlage 3 van deze planregels: ‘Berekening parkeercapaciteit opritten en garages bij woningen’.

 
14.2.2 Parkeernormen bestemming Wonen
Binnen de bestemming Woongebied – swg 1 bedraagt de parkeernorm 2,2 per grondgebonden woning waarvan 1,7 op eigen terrein moet worden gerealiseerd.
Binnen de bestemming Woongebied – swg 2 bedraagt de parkeernorm 2,1 per grondgebonden woning waarvan 0,8 op eigen terrein moet worden gerealiseerd.
Binnen de bestemming Woongebied – swg 3 bedraagt de parkeernorm 1,9 per grondgebonden woning waarvan 137 parkeerplaatsen in het openbaargebied moeten worden gerealiseerd.
Ten aanzien van de volkstuinen geldt een norm van 1,4 per 10 volkstuinen deze moeten in het openbaar gebied worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

 
14.2.3 Afwijken van het benodigd aantal parkeerplaatsen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 14.2.1 en 14.2.2 bepaalde indien anderszins in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.

 
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige, brandbare en explosieve stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:
  1. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  2. de inrichting van terreinen;
  3. de bruto vloeroppervlakte (bvo) en de hoogte van gebouwen;
  4. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
 
15.1 Overgangsrecht bouwen
 
15.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1.1 met maximaal 10%.
 
15.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
15.2.2 Wijzigen strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
15.2.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 15.2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
15.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Tegelarijeveld Oost'.