Plan: | Bestemmingsplan Lus van Linne |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0957.BP00000205-VG01 |
Algemeen/relevantie voor plan(gebied)
Het verondiepen van plassen met dekgronden, de veranderende grondwaterstromen, overstromings- en doorstromingsfrequenties van het gebied hebben gevolgen voor de toekomstige kwaliteit van het oppervlaktewater van de Maas en de plassen en geulen in het gebied.
(Deel)onderzoek(en)
In de afgelopen jaren zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
Resultaten
Geconcludeerd wordt dat:
Conclusie
Vanuit het aspect oppervlaktewater zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.
Algemeen/relevantie voor plan(gebied)
De Lus van Linne is onderdeel van een groter functionerend geohydrologisch systeem. Veranderingen in de ondergrond kunnen effecten hebben op de grondwaterhuishouding in aangrenzende binnen- en buitendijkse gebieden in de gemeenten Roermond en Maasgouw. Het weggraven van bestaande grind- en zandlagen, het vergroten en verdiepen van de Gerelingsplas en de verondieping van de Spoorplas hebben gevolgen voor de grondwaterstanden en de kweloverlast in de omgeving. Die effecten verschillen bij hoge, gemiddelde en lage rivierwaterstanden.
(Deel)onderzoek(en)
Voor het beoordelen van de grondwatereffecten is het Verbeterd Basisplan door Grontmij gesimuleerd met het geohydrologisch model Ibrahym (Grontmij, 2010). Locaties van wijziging van grondwaterstand zijn daarbij in kaart gebracht en inzicht wordt gegeven in grondwaterstromingen. Deze zijn van belang voor de effecten op kwel naar oppervlaktewater in het plan. De kwel is vervolgens mede bepalend voor de te verwachten kwaliteit van dat oppervlaktewater.
De waterkwaliteit is door Deltares voorspellend beoordeeld in een onderzoek naar eutrofiëring, stratificatie en doorstroming van het oppervlaktewater (Deltares, 2010).
Resultaten
Het VKA heeft langs twee lijnen invloed op de regionale grondwaterstanden en -stromingen. Enerzijds leidt het opvullen van de Spoorplas en de Linnerplas, met respectievelijk kleihoudende dekgrond en zand, tot een toename van weerstand en daarmee tot een belemmering in de hoofdzakelijk noordelijk gerichte grondwaterstroom in de ondergrond. Anderzijds betekent het verdiepen van de Gerelingsplas een vermindering van de weerstand en het vergroten van de uittredende grondwaterstroom in de plas (kwel).
Uit de door Grontmij (2010) uitgevoerde modelberekeningen blijkt dat het netto effect op de grondwaterstanden zeer beperkt. Binnen het plangebied worden lichte peilveranderingen berekend, buiten het plangebied zijn de effecten op de grondwaterstand nihil. Dit wordt opgelegd door de waterstanden in de rivier de Maas, die via het zomerbed een strikte randvoorwaarde vormen rondom het plangebied. Ook de situatie van kwel en inzijging wijzigt alleen binnen het plangebied. De verdiepte Gerelingsplas en het aangesloten geulsysteem trekken aanzienlijk meer kwel aan dan in de huidige situatie. Ter plekke van de Spoorplas en de Osenplas en het maaiveld van de Schuttelkesnak treedt (mede daardoor) een vermindering van kweldruk op. De resterende, verondiepte Spoorplas zal minder kwelvolume ontvangen en daardoor minder doorstromen, evenals enigermate de Osenplas.
Uit de modelberekeningen blijkt dat er geen effecten optreden op 'gevoelige' gebieden in de wijdere omgeving.
Het Natura 2000-gebied rond de rivier de Roer (op 3 km afstand) ondervindt met zekerheid geen veranderingen in de grondwaterhuishouding.
De effecten op de drinkwaterpompstations Beegden, Heel en Herten zijn verwaarloosbaar, zowel de verlagingen van de grondwaterstanden en de stijghoogten, als de effecten op de kwel. Vanuit het VKA is geen invloed te verwachten op zowel de grondwaterstanden als de waterkwaliteit, omdat stroombanen van grondwater vanuit het plangebied niet naar deze gevoelige gebieden leiden.
Bij de winning Beegden van het Waterwinbedrijf Midden Limburg wordt verticale re-allocatie voorbereid: de bedoeling is het grondwater op grotere diepte te winnen. Omdat de winning dan onder een dikke kleilaag plaatsvindt, zullen de grondwaterstandverlagingen minder groot zijn en verspreid over een groter gebied worden. Bij verticale re-allocatie speelt ook het waterkwaliteitsaspect een rol: een diepere winning levert een betere waterkwaliteit op en bescherming tegen de directe invloed van met Maaswater verbonden grondwater.
Conclusie
Vanuit het aspect grondwater zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.
Algemeen/relevantie voor plangebied
Het handhaven van de bescherming tegen overstromingen is een harde randvoorwaarde. Een vrije afvoer van water, ijs en sediment moet gewaarborgd blijven (Waterwet). De waterstanden bij extreme afvoeren (1/1.250 jaar) mogen niet toenemen. Het beschermingsniveau van de Maaskades (1/250 jaar) moet gewaarborgd blijven (Wet op de Waterkeringen). Op langere termijn zal, als gevolg van klimaatveranderingen, een verdere verruiming van de afvoercapaciteit van de rivier noodzakelijk zijn om het beschermingsniveau te kunnen handhaven.
Het project 'Nieuw Leven in de Lus van Linne' heeft ook invloed op het nieuwe retentiegebied Lateraal Kanaal West bij Heel en Beegden, waarvan de instroomdrempel enkele kilometers stroomopwaarts ligt.
Verder is het morfologisch functioneren van belang. Enerzijds is het voor natuurontwikkeling van belang dat er meer riviermorfologische dynamiek optreedt in de rivierbedding, op de oevers en in de uiterwaard. Anderzijds moet ongewenste, te grootschalige erosie van oevers, drempels of dammen voorkomen worden.
(Deel)onderzoek(en)
In het kader van het MER zijn meerdere berekeningen en onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van de effecten van het initiatief op de Maas. Zo zijn er in 2009 rivierkundige berekeningen uitgevoerd door bureau HKV (Van Vuren e.a., 2009). Op basis van deze verkennende studie is in december 2009 met Rijkswaterstaat Limburg vastgesteld dat er binnen de Lus van Linne aanzienlijke verlagingen van de hoogwaterstanden gerealiseerd kunnen worden.
In 2010 zijn door HKV opnieuw (twee series) hydraulische modelberekeningen uitgevoerd.
Het plan en de varianten zijn doorgerekend conform de daarvoor door Rijkswaterstaat opgestelde toetsingskaders en voorgeschreven methodes. De eerste serie (Wijbenga & Vieira da Silva, 2010) beschrijft de effecten van de maatregelen op de stroomsnelheden, waterverdeling en waterstanden bij met name hoogwatersituaties (stationaire omstandigheden). In een tweede toetsingsronde is een meer uitvoerige modelstudie voor 'dynamische omstandigheden' bij afvoergolven met een kans van voorkomen van 1/250 jaar en 1/1.250 jaar uitgevoerd.
Daarbij zijn vier verschillende situaties berekend:
Om meer inzicht te verwerven in de werking van het retentiegebied Lateraal Kanaal West is door de initiatiefnemer een interne projectnotitie opgesteld, waarin de specificaties, achtergronden en hydraulische studies rond het project zijn samengebracht (Tiemersma, 2010).
Resultaten
Op basis van de berekeningen voor de stationaire omstandigheden blijkt het VKA te voldoen aan de doelstellingen. Uiteindelijk wordt een aanzienlijke rivierverruiming gerealiseerd met een waterstandsdalend effect van meer dan 40 cm. Ook bij een sterke bosontwikkeling rond de moeilijker bereikbare delen Peupelensteen en Schuttelkesnak blijft dit rivierverruimend effect in stand.
Op het moment van oplevering realiseert het project een vooralsnog geringere waterstanddaling van 6,5 centimeter ter hoogte van de stuw. Door het wegnemen van de tijdelijke voorzieningen zal de waterstandverruiming vervolgens stapsgewijs gerealiseerd worden. Uit de uitgevoerde sommen blijkt dat door het wegnemen van de Zuiddam daarbij de rivierverruimende bijdrage genereert (70%).
De dynamische sommen resulteren in de volgende conclusies:
De algemeen gedeelde verwachting, dat de forse rivierverruiming in de Lus van Linne zou leiden tot een verminderde effectiviteit van het retentiegebied LKW-Zuid, wordt door de dynamische sommen dus niet bevestigd. Uitvoering van het project 'Nieuw Leven in de Lus van Linne' leidt tot een verlaging van waterstanden benedenstrooms van Roermond en niet tot een verhoging. De verlaging van waterstanden is over grote lengte merkbaar.
Om dit verrassende resultaat te doorgronden is een nadere analyse uitgevoerd van de effecten (Wijbenga, 2010). Daaruit blijkt (samenvattend) het volgende:
Het areaal morfologisch actief gebied en de frequentie van doorstroming van de uiterwaard nemen in het VKA fors toe ten opzichte van de huidige situatie. In de actuele situatie overstroomt het land gemiddeld niet meer dan een kleine week per jaar. In het VKA stroomt de nevengeul door Peupelensteen permanent mee met en stromen de geulen door Schuttelkesnak ruim 7 weken per jaar mee. Door de verlaagde instroomdrempels stroomt ook de Koeweide meerdere weken per jaar over.
Er ontstaan min of meer de gewenste stromingscondities voor verplaatsing van zand en fijn grind tijdens frequentere hoogwaters en lokale verplaatsing van grind bij incidentele hoogwaters. Voor het VKA geldt dat het daadwerkelijk optreden van de beoogde rivierdynamiek met name afhankelijk van het al dan niet voorkomen van hoogwatergolven.
Zoals overal langs de Maas zal ook in de Lus van Linne het afzetten van klei optreden, waardoor grote delen van de uiterwaarden, geulen en plasbodems in periodes met lage afvoeren afgedekt kunnen raken.
Conclusie
De conclusie is dat het plan het gebruik van het retentiegebied gunstig beïnvloedt en, door het nog beschikbare volume, bovendien ook een positieve bijdrage kan leveren voor hogere hoogwaters. Het plan draagt bij de 1/250 jaar afvoer bij aan een verlaging van enkele cm's benedenstrooms van Roermond. De verlaging werkt over grote afstand door en dempt daarbij geleidelijk uit. Het plan draagt daarmee bij aan een grotere veiligheid voor het gebied benedenstrooms van Roermond.
Uit de berekeningen blijkt dat plansituatie nuloplevering leidt tot hydraulische omstandigheden, die zeer goed vergelijkbaar zijn met de hydraulische omstandigheden in de modelreferentie (de actuele situatie met autonome ontwikkeling, inclusief Maaswerken). Bij de plansituatie nuloplevering verandert de werking van het retentiegebied (zoals beoogd) niet. Er treedt verslechtering, noch verbetering op van de effectiviteit. De waterstandsverlagende effecten van het plan treden in de plansituatie nuloplevering niet op.
Het initiatief draagt bij aan een aanzienlijke rivierverruiming en waterstanddaling. Het aspect hoogwaterstanden vormt derhalve geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.
De effectiviteit van het retentiegebied blijft gehandhaafd. Het functioneren van het retentiegebied Lateraalkanaal West vormt derhalve geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.
De kans op het overstromen van de Maaskades neemt significant af. Het aspect Maaskaden vormt derhalve geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.
Vanuit het aspect morfologische processen zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.