Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Rosslag
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000190-VG02

Regels

 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
plan:
het bestemmingsplan 'De Rosslag' met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000190-VG02 van de gemeente Roermond ;
 
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
aan- en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw;
 
aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel;
 
afhankelijke woonruimte:
een (deel van een) gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning vormt;
 
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
 
bedrijfsactiviteit:
het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde;
 
bedrijfswoning:
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming;
 
begane grond:
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een souterrain;
 
bestaand:
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan of het betreffende planonderdeel inwerking is getreden;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
bijgebouw:
een gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben;

bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;

bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
camperplaats:
locatie waar met een camper mag worden overnacht in het kader van recreatief gebruik;
 
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
 
drijvende woning:
een woning, drijvend, waarvan de ligplaats geen voor de openbare dienst bestemd water is, die een eigenhandige constructie heeft die de woning verbindt met de bodem/kade en die naar aard, omvang of omgeving plaatsgebonden is en welke niet is ingericht om te varen; 

evenement:
al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen;
 
extensief recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie(s) van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan zoals wandelen, fietsen, trimmen, paardrijden, vissen, roeien en kanoën;
 
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
havengebouw:
een gebouw ten dienste van de gebruikers van de jachthaven waarin behalve specifieke gezamenlijke voorzieningen voor die gebruikers (o.a. kantine, wasserette, fitness, douches, afval-verzamelpunt enz.) tevens het havenkantoor en de woning van de beheerder van de jachthaven is ondergebracht (bedrijfswoning). Het havengebouw heeft geen functie ten behoeve van de uitoefening van horeca;
 
hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, één en ander al dan niet in combinatie met ondersteunende activiteiten of met een vermaaksfunctie, met uitzondering van seksinrichtingen;
   
kleine economie:
bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
 
ligplaats:
een plaats in het water, die door een bedrijfs-, recreatie- of beroepsvaartuig voor een langere periode wordt ingenomen ten behoeve van een gebruik ter plaatse of waar het vaartuig (gewoonlijk) wordt gestald gedurende de periode dat het niet wordt gebruikt voor deelname aan het vaarverkeer;
 
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatie voorzieningen, openbaar vervoer en/of het wegverkeer, riolering, straatvoorzieningen waaronder voorzieningen voor afvalstoffen, ondergrondse afvalcontainers en straatmeubilair;
 
ondergeschikt:
het in verband met een andere hoofdactiviteit uitoefenen van activiteiten in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het uitoefenen van de bedoelde andere activiteiten alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit;
   
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

peil:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil
perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan de dieren gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheden is geen opslag toegestaan;
 
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:
  • een prostitutiebedrijf;
  • een raamprostitutiebedrijf;
  • een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een sekstheater;
  • een parenclub;
  • geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;
al dan niet in combinatie met elkaar.
 
voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
   
Waterbesluit:
besluit van 30 november 2009 houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen;
 
(primaire) watergang:
al of niet overdekt water dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen en af te voeren, zoals opgenomen in de legger van het Waterschap Roer en Overmaas;
 
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten enz.;
 
waterkering:
een wel of niet aan het aardoppervlak zichtbare strook grond met een wal of constructie die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

 
Artikel 2 Wijze van meten
  
2.1 Meetwijze
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 
  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
     
  2. de goothoogte van een bouwwerk
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
     
  3. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
     
  4. afstand tot de bouwperceelsgrens:
    tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
    
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. parkeren op maaiveld ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - parkeerterrein 1 (sv-p1)’ en 'specifieke vorm van verkeer - parkeerterrein 2 (sv-p2)'; 
  3. extensief recreatief medegebruik; 
  4. wegen en paden;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen waaronder ondergrondse afvalcontainers;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,00 meter;
  3. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 8,00 meter;
  2. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het kamperen.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting
Gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerterrein 2 (sv-p2)' conform de bestemming is alleen toegestaan indien landschappelijke inpassing plaatsvindt door de gronden met de bestemming 'Natuur' in te richten conform het in bijlage 3 van deze regels opgenomen inrichtingsplan. De landschappelijke inpassing conform bijlage 3 dient te zijn aangevangen voordat met de aanleg van parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerterrein 2 (sv-p2)' wordt begonnen en dient te zijn voltooid alvorens de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerterrein 2 (sv-p2)' ten behoeve van de functie ‘parkeerterrein’ in gebruik worden genomen en dient vervolgens in stand te worden gehouden.
 
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Groen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  2. het (half)verharden van paden en wegen; 
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van houtopstanden.
3.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het in artikel 3 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. vallen onder de kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  4. betrekking hebben op het verharden van gronden ten behoeve van het parkeren op maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein 1 (p1)' en 'parkeerterrein 2 (p2)';
  5. betrekking hebben op een verleende watervergunning.
3.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning
De in artikel 3 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is, dat:
  1. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende gronden en de gronden van de omringende bestemmingen;
  2. in het geval van ophogen van gronden er geen verdichting van het bestaande maaiveld optreedt of deze verdichting weggenomen wordt, en
  3. in het geval van ophogen van gronden er geen uittredende kwel, grondwater en geïnfiltreerd hemelwater aan de randen van de ophoging optreedt of dat de effecten hiervan worden weggenomen.
 
3.4.4 Beoordeling voorwaarden
Aan de in artikel 3 lid 4.3 onder b. en c. genoemde voorwaarden is in ieder geval voldaan indien bij ophoging de maatregelen getroffen worden, beschreven in paragraaf 5.5 van bijlage 4 bij de regels (Geohydrologische analyse).
Artikel 4 Natuur

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en natte natuurwaarden, in het bijzonder op en langs de oevers;
  3. onverharde of halfverharde paden en wegen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en het bebouwd oppervlak per bouwwerk niet meer dan 10 m² mag bedragen.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of kleine gebouwen ten dienste van de bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  2. het bebouwd oppervlak mag per bouwwerk of gebouw niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  2. het (half)verharden van paden en wegen; 
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van houtopstanden.
4.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 4 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. vallen onder de kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  4. betrekking hebben op een verleende watervergunning.
4.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning
De in artikel 4 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende gronden en de gronden van de omringende bestemmingen.
 
Artikel 5 Recreatie

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatie;
  2. parkeren op maaiveld ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - parkeerterrein 3 (sv-p3)’;
  3. een havengebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - havengebouw (sr-hg)';
  4. het opstellen van campers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen (sr-c)’, waarbij het aantal campers niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal campers' is aangeduid; 
  5. verkeervoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding bouwvlak;
  2. het bebouwingspercentage mag gezamenlijk niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid. 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 8,00 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 meter
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 meter.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.
  3. de verkeersveiligheid.
  4. de sociale veiligheid.
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 6 Verkeer

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegverkeer;
  2. verblijfsgebied;
  3. verkeervoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3,00 meter;
  3. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering bedraagt ten hoogste 8,00 meter;
  2. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:  
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
6.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Verkeer' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ophogen van gronden.
6.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het in artikel 6 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  3. betrekking hebben op een verleende watervergunning.
6.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning
De in artikel 6 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt verleend indien aangetoond is, dat:
  1. er geen verdichting van het bestaande maaiveld optreedt of deze verdichting weggenomen wordt, en
  2. er geen uittredende kwel, grondwater en geïnfiltreerd hemelwater aan de randen van de ophoging optreedt of dat de effecten hiervan worden weggenomen.
6.4.4 Beoordeling voorwaarden
Aan de in artikel 6 lid 4.3 genoemde voorwaarden is in ieder geval voldaan indien bij ophoging de maatregelen getroffen worden, beschreven in paragraaf 5.5 van bijlage 4 bij de regels (Geohydrologische analyse). 
Artikel 7 Water

 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - te ontgronden';
  3. recreatief medegebruik met daarbij behorende voorzieningen;
  4. een jachthaven en bijbehorende voorzieningen zoals steigers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - jachthaven 1 (swa-jh1)' en 'specifieke vorm van water - jachthaven 2 (swa-jh2)', waarbij het aantal ligplaatsen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen' is aangeduid;
  5. wonen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - drijvende woning (sw-dw)’ in de vorm van drijvende woningen en bijbehorende (technische) voorzieningen, waarbij het aantal drijvende woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal drijvende woningen' is aangeduid; 
  6. voorzieningen ten behoeve van de watersport, waaronder een drijvend clubhuis, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - watersport (sr-wa)’;
  7. het behoud, herstel en de ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden;
  8. (toegangs)steigers tot de ligplaatsen en drijvende woningen.
7.2 Bouwregels
   
7.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van drijvende woningen en de watersport en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
7.2.2 Drijvende woningen
Voor het bouwen van drijvende woningen gelden de volgende regels:
  1. drijvende woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - drijvende woning' (sw-dw);
  2. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan twee waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 meter;
  3. de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 145 m²;
  4. het aantal drijvende woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal drijvende woningen' is aangeduid.
7.2.3 Gebouwen ten behoeve van de watersport
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de watersport gelden de volgende regels:
  1. gebouwen ten behoeve van de watersport mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersport' (sr-wa);
  2. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan één waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,50 meter;
  3. de oppervlakte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 300 m²;
  4. er is uitsluitend sprake van de realisatie van drijvende gebouwen.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat zij uitsluitend mogen worden gebouwd ten dienste van de in deze bestemming genoemde bestemmingsomschrijving. Hieronder worden in ieder geval begrepen steigers, toegangsbruggen en aanmeerpalen ten behoeve van de jachthaven en ten behoeve van de verankering van de drijvende woningen en gebouwen ten behoeve van de watersport in de bodem. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van aanmeerpalen mag maximaal 6,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels

 
7.3.1 Voorwaardelijke verplichting
  1. Gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water – jachthaven 2 (swa-jh2)' conform de bestemming en de aanleg van bijbehorende steigers is alleen toegestaan indien landschappelijke inpassing plaatsvindt door de gronden met de bestemming 'Natuur' in te richten conform het in bijlage 3 van deze regels opgenomen inrichtingsplan. De landschappelijke inpassing conform bijlage 3 dient te zijn aangevangen voordat met de aanleg van steigers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – jachthaven 2 (swa-jh2)' wordt begonnen en dient te zijn voltooid alvorens de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – jachthaven 2 (swa-jh2)' ten behoeve van de functie ‘jachthaven’ in gebruik worden genomen en dient vervolgens in stand te worden gehouden.
  2. Gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - te ontgronden' conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien binnen één jaar nadat door initiatiefnemer melding is gemaakt van de start van de ontgrondingswerkzaamheden, een weerstandbiedende laag gerealiseerd wordt overeenkomstig de bijlagen 4 en 5 van de regels.
Artikel 8 Wonen

 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in de vorm van grondgebonden woningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld (gs)’, waar alleen gestapelde woningen zijn toegestaan. Het aantal wooneenheden ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid;
  2. aan huis verbonden beroepen;  
  3. verkeersvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Algemeen
  1. binnen deze bestemming mogen alleen grondgebonden woningen worden gerealiseerd met uitzondering van de gronden met de aanduiding ‘gestapeld (gs)’, waar alleen gestapelde woningen zijn toegestaan;
  2. het aantal wooneenheden ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid.
8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld (gs)' mag het aangeduide bouwvlak volledig worden bebouwd;
  3. hoofdgebouwen ten behoeve van de grondgebonden woningen dienen binnen het aangeduide bouwvlak te worden gerealiseerd, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde ten minste 1,00 meter dient te bedragen;
  4. het maximale bebouwingspercentage voor grondgebonden woningen bedraagt 80% per bouwperceel;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid.
8.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bijgebouwen worden tenminste 3,00 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto's betreft;
  2. het totale grondoppervlakte van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 70 m² per bouwperceel met dien verstande dat ten hoogste 80% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
  3. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5,00 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3,00 meter;
  5. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze tenminste1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 8 lid 2.4 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
  1. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  2. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte.
 
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
   
8.5.1 Kleine economie
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 8 lid 1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  2. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  3. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50% van de begane grond en ten hoogste 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  5. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.
8.5.2 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 8 lid 4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. er is sprake van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  3. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  4. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m²;
  5. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan)
  6. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  7. per bouwperceel kan op enig moment slecht één omgevingsvergunning van kracht mag zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  8. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  9. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
8.6.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Wonen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ophogen van gronden.
8.6.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het in artikel 8 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
8.6.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning
De in artikel 8 lid 6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt verleend indien aangetoond is, dat:
  1. er geen verdichting van het bestaande maaiveld optreedt of deze verdichting weggenomen wordt, en
  2. er geen uittredende kwel, grondwater en geïnfiltreerd hemelwater aan de randen van de ophoging optreedt of dat de effecten hiervan worden weggenomen.
8.6.4 Beoordeling voorwaarden
Aan de in artikel 8 lid 6.3 genoemde voorwaarden is in ieder geval voldaan indien bij ophoging de maatregelen getroffen worden, beschreven in paragraaf 5.5 van bijlage 4 bij de regels (Geohydrologische analyse). 
Artikel 9 Waarde - Archeologie
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
  2. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
9.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm reiken;
  3. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van minder dan 100 m².
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 9 lid 2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:
  1. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem;
  2. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichten van archeologisch vervolgonderzoek, of;
  3. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden binnen de bebouwde kom, op een terrein dat kleiner is dan 1.000 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument, of;
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan 40 centimeter, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  2. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
9.4.2 Uitzonderingen
Het onder artikel 9 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
9.4.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 9 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  2. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
 
Artikel 10 Waterstaat - Beschermingszone waterkering

 
10.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor ‘Waterstaat - Beschermingszone waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de primaire wateren en primaire waterkeringen. 
  2. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze bestemming begrepen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Op de voor 'Waterstaat -  Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de (bescherming van de) genoemde bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,50 meter.
 
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, mits:
  1. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Het bevoegd gezag wint, voordat zij een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel verleent, advies in bij het Waterschap Roer en Overmaas.
 
Artikel 11 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.
 
11.2 Bouwregels
 
11.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
11.2.2 Uitzondering
Het in artikel 11 lid 2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.
 
11.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2.1 ten behoeve van bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht, mits:
  1. het bouwen plaatsvindt ten behoeve van een van de hieronder genoemde activiteiten:
    1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
    4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
    5. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
    6. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
    7. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
    8. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
    9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
    10. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
    11. activiteiten van ee zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
    12. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
    13. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien zo gunstig mogelijke locatie.
  2. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  3. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  4. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  5. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  6. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a. t/m e..
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
11.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  2. het (half)verharden van paden en wegen;
  3. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  5. het aanbrengen van houtopstanden;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;
  7. het verlagen of verhogen van het waterpeil.
11.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 11 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan welk krachten een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  4. waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan. 
11.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning
De in artikel 11 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  3. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  4. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  5. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.
Artikel 12 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de berging van rivierwater.
 
12.2 Bouwregels
 
12.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
12.2.2 Uitzondering
Het in artikel 12 lid 2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.
 
12.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 ten behoeve van bouwwerken die krachtens hoofdstuk 2 van deze regels opgericht mogen worden, mits:
  1. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  3. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  4. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  5. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
12.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterbergend rivierbed’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  2. het (half)verharden van paden en wegen;
  3. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  5. het aanbrengen van houtopstanden;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;
  7. het verlagen of verhogen van het waterpeil.
12.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 12 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan welk krachten een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  4. waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan. 
12.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning
De in artikel 12 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  3. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  4. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  5. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

 
13.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van waterkering, en de daarbij behorende:
    1. groenvoorzieningen;
    2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  2. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Gebouwen
Op of in deze bestemming begrepen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de (bescherming van de) genoemde bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,50 meter.
13.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken mits:
  1. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Het bevoegd gezag wint, voordat zij een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel verleent, advies in bij het Waterschap Roer en Overmaas.
 
3 Algemene regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 15 Algemene bouwregels
 
15.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

 
15.1.1 Overschrijding voorgeschreven maten
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als ten hoogst toelaatbaar worden aangehouden.
 
15.1.2 Minimaal toelaatbare maten
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
15.1.3 Heroprichting van gebouwen
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 15 lid 1.1 en artikel 15 lid 1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
         
16.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik voor een seksinrichting;
  2. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  4. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  5. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

 
17.1 wetgevingszone - wijzigingsgebied
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het realiseren van drijvende woningen binnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied', met dien verstande dat:
  1. het aantal drijvende woningen niet meer mag bedragen dan 12;
  2. het aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan twee waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ten hoogste 5,50 meter;
  3. de oppervlakte per gebouw ten hoogste 145 m² bedraagt;
  4. er wordt voldaan aan de regels voor het stroomvoerend deel van het rivierbed volgend uit het Barro.
17.2 vrijwaringszone - vaarweg
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen en ter waarborging van de nautische belangen, de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de nabijgelegen vaarweg, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht dan wel opslag plaatsvinden;
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken dan wel het toestaan van opslag, mits toegestaan krachtens de onderliggende bestemming en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg; vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de vaarwegbeheerder. 
17.3 milieuzone - waterwingebied
     
17.3.1 Algemeen
  1. de gronden gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, primair bestemd voor het beschermen van de bodem en het grondwater tegen verontreinigingen ten dienste van de belangen van de openbare drinkwatervoorziening;
  2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' dienen te allen tijde de regels van de Omgevingsverordening Limburg (OvL) dienaangaande in acht te worden genomen.
17.3.2 Bouwregels
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan noodzakelijk in verband met de openbare drinkwaterwinning.
 
17.3.3 Verboden gebruik
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' is het niet toegestaan om:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 3 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 3 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. gewasbeschermingsmiddelen en biociden te gebruiken die in strijd zijn met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
  4. wegen, parkeerplaatsen, terreinen die open staan voor gemotoriseerd verkeer, vaarwegen of spoorwegen aan te leggen, te veranderen of daaraan wijzigingen aan te brengen die de risico's voor de grondwaterkwaliteit verhogen.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
 
18.1 Algemene afwijking
 
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – met een
omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15%;
  2. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50 meter en geen grotere oppervlakte dan 20m² hebben;
  3. het oprichten van gebouwtjes ten dienste van de verkoop van kranten en tijdschriften, bloemen, ijs, frisdranken en straatconsumpties, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50 meter en geen grotere oppervlakte dan 12m² hebben;
  4. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2,00 meter bedraagt;
  5. het oprichten van zend; ontvangst; en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 meter voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor gemeenschappelijk gebruik;
  6. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
    1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4000 m³;
    2. ingeval van ondergrondse bekkens:
      1. de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,50 meter onder het aangrenzende maaiveld blijft;
      2. de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.
  7. evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast;
18.2 Voorwaarden
 
18.2.1 Voorwaarden ten aanzien van de situering
Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in artikel 18 lid 1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
 
18.2.2 Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden
De in artikel 18 lid 1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:
  1. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 20 Algemene procedureregels
  
20.1 Nadere eisen
 
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
  1. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Artikel 21 Overige regels
 
21.1 Algemeen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
21.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
 
Voor zover de dubbelbestemmingen in dit plan geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
  1. in de eerste plaats de bepalingen van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering';
  2. in de tweede plaats de bepalingen van de bestemming 'Waterstaat - Beschermingszone - waterkering';
  3. in de derde plaats de bepalingen van de bestemming 'Waarde - Archeologie - onderzoeksgebied';
  4. in de vierde plaats de bepalingen van de bestemming 'Waterstaat - Bergend rivierbed';
  5. in de vijfde plaats de bepalingen van de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed'.
21.3 Parkeren

 
21.3.1 Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1. Voor de toepassing dienen de normen uit de kolom 'rest bebouwde kom' gebruikt te worden.
 
21.3.2 Afwijken van het benodigd aantal parkeerplaatsen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 21 lid 3.1 bepaalde indien anderszins in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
 
21.4 Boringsvrije zone Roerdalslenk
 
De gehele Roerdalslenk is als boringsvrije zone aangegeven in de Provinciale Milieuverordening (PMV). Het plangebied valt geheel binnen de Roerdalslenk en derhalve binnen de boringsvrije zone. Voor boringen of het roeren van gronden dieper dan 80 meter beneden maaiveld geldt een verbod in het kader van de PMV. Boringen in de Roerdalslenk waarbij de in de ondergrond aanwezige afschermende kleilagen (Brunssumse Klei) worden aangeboord of doorboord, zijn niet toegestaan zonder een door Gedeputeerde Staten verleende ontheffing.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
       
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Rosslag '.