direct naar inhoud van Artikel 29 Algemene afwijkingsregels
Plan: Noordelijke en Oostelijke Stadsrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000143-VG01

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

29.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15% met uitzondering van de maatvoering ten aanzien van vloeroppervlakten ten behoeve van detailhandel en horeca;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,5 m en geen grotere oppervlakte dan 20 m² hebben;
  • c. het oprichten van gebouwtjes ten dienste van de verkoop van kranten en tijdschriften, bloemen, ijs, frisdranken en straatconsumpties, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,5 m en geen grotere oppervlakte dan 12 m² hebben;
  • d. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2 m bedraagt;
  • e. het oprichten van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 m voor privégebruik en niet meer dan 40 m voor gemeenschappelijk gebruik;
  • f. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4.000 m³;
    • 2. ingeval van ondergrondse bekkens:
      • de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,5 m onder het aangrenzende maaiveld blijft;
      • de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn;
  • g. evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast.
29.2 Voorwaarden
29.2.1 Voorwaarden ten aanzien van de situering

Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de onder lid 29.1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

29.2.2 Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden

De onder lid 29.1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.