direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Noordelijke en Oostelijke Stadsrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000143-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening uitsluitend in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': de uitoefening van een intensieve veehouderij;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': een versboerderij;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1': horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten zoals opgenomen is in bijlage 2;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4': horeca uit ten hoogste categorie 1 tot en met 4 van de Staat van Horeca-activiteiten zoals opgenomen is in bijlage 2;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie': verblijfsrecreatie in ten hoogste 6 appartementen en bijbehorende voorzieningen;
  • h. buitenopslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • i. agrarische bedrijfsmatige nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • j. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten tot ten hoogste 200 m² ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

    • 1. nutsvoorzieningen;
    • 2. parkeervoorzieningen;
    • 3. verkeersvoorzieningen;
    • 4. groenvoorzieningen;
    • 5. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder lid 3.1 genoemde functies worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximumbebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100%;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • e. nieuwbouw van een bedrijfswoning is niet toegestaan, behoudens herbouw;
  • f. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m³.
3.2.2 Bijgebouwen

Ten behoeve van een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:

  • a. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen per bouwvlak ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 5,5 m bedraagt.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. silo's zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', bedraagt ten hoogste 5 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het bouwvlak, ten hoogste 1 m;
  • f. (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze als bouwwerk, geen gebouw zijnde, worden aangemerkt, zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.2.3 f teneinde tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten ten behoeve van het agrarische grondgebruik te plaatsen buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' op te richten;
  • b. de bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
  • c. de bouwhoogte van hagelnetten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. de hoogte van andere teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • e. de totale oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen per agrarisch bedrijf bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 1 ha;
  • f. aangetoond is dat voldaan is aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond;
  • g. aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is.
3.3.2 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.2.1 a ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor het houden van dieren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. per aaneengesloten 2 ha mag ten hoogste één schuilgelegenheid worden opgericht;
  • b. het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 30 m²;
  • c. de oppervlakte van het perceel waar de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd bedraagt ten minste 2000 m²;
  • d. de goothoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 2 m;
  • e. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 3 m;
  • f. de schuilgelegenheid wordt binnen een afstand van 5 m van de perceelsgrens opgericht;
  • g. aangetoond is dat ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan de gronden van aanvrager ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • h. aangetoond is dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid in het landschap dient te passen.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en opstallen wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als volkstuin;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca anders dan onder lid 3.1 genoemd;
  • f. het gebruik van gronden buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor buitenopslag;
  • g. het gebruik van gronden en opstallen voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • h. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • j. het gebruik van opstallen voor recreatiewoningen anders dan onder lid 3.1 genoemd;
  • k. het gebruik van gronden en opstallen voor agrarische bedrijfsmatige nevenactiviteit anders dan onder lid 3.1 genoemd;
  • l. het gebruik van opstallen als afhankelijke woonruimte;
  • m. het gebruik van bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.4 h teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het kampeerterrein gesitueerd dient te zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', of indien aangetoond is dat dit niet mogelijk is, op de gronden die direct grenzen aan de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het kamperen is gekoppeld aan het agrarisch bedrijf;
  • c. het terrein dat voor kleinschalig kamperen gebruikt wordt ten hoogste 0,5 ha bedraagt;
  • d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens);
  • e. maximaal 40 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • f. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • g. de standplaatsen een minimale oppervlakte hebben van 40 m²;
  • h. per standplaats één parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • i. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gerealiseerd.
3.5.2 Recreatiewoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.4 j teneinde recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de recreatiewoning wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het aantal recreatiewoningen ter plaatse ten hoogste 5 bedraagt;
  • c. het vloeroppervlak per recreatiewoning ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • d. per recreatiewoning één parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • e. permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan;
  • f. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende (agrarische) bedrijven.
3.5.3 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.4 l voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er sprake is van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  • e. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  • f. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • g. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • h. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  • i. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
3.5.4 Huisvesting seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.4 m voor het huisvesten van seizoensarbeiders, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. tijdelijke huisvesting enkel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' plaatsvindt;
  • c. de tijdelijke huisvesting enkel werknemers betreft die werkzaam zijn binnen het agrarische bedrijf dat ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' waar zij gehuisvest zijn, gevestigd is;
  • d. huisvesting van tijdelijke werknemers is toegestaan binnen de bestaande bebouwing of tijdelijke woonunits ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • e. het aantal te realiseren woonunits ten hoogste 10 bedraagt;
  • f. huisvesting van tijdelijke werknemers niet is toegestaan in kampeermiddelen met een niet-permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens);
  • g. het aantal te huisvesten tijdelijke werknemers ten hoogste 10 bedraagt;
  • h. de goothoogte van woonunits die gerealiseerd worden ten hoogste 3 m bedraagt;
  • i. de bouwhoogte van woonunits ten hoogste 5 m bedraagt;
  • j. de totale vloeroppervlakte die voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in gebruik is ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • k. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de tijdelijke huisvesting niet in hun bedrijfsontwikkeling worden aangetast;
  • l. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • m. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast wordt;
  • n. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan tijdelijke werknemers komt te vervallen.
3.5.5 Bedrijf in de administratieve of dienstverlenende sector

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.1 ten behoeve van de vestiging van een bedrijf in de administratieve of dienstverlenende sector, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het een bedrijf betreft uit maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zoals opgenomen is in Bijlage 1 of naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toe te laten activiteiten;
b. eventueel noodzakelijke bodemsaneringen zijn verricht;
c. voldaan wordt aan de bouwregels zoals opgenomen onder lid 3.2.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging naar niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de omzetting is slechts toegestaan naar:
    • 1. een agrarisch verwant bedrijf;
    • 2. een agrarisch hulpbedrijf;
    • 3. een agrarisch nevenbedrijf;
    • 4. een kleinschalig-ambachtelijk bedrijf in ten hoogste categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals is opgenomen in Bijlage 1 dan wel een kleinschalig-ambachtelijk bedrijf dat daarmee qua aard en milieubelasting vergelijkbaar is;
  • b. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  • c. gebouwen worden uitsluitend gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. er dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld door landschappelijke verbetering en afname van het bouwvolume (sloop van overtollige bebouwing);
  • e. buitenopslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • f. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden, indien aanwezig, moeten behouden blijven;
  • g. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeerssituatie ter plaatse;
  • h. in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
  • i. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) mag/mogen worden gebruikt voor bewoning;
  • k. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten dienste van het ter plaatse te exploiteren bedrijf;
  • l. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • m. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
3.6.2 Wijziging naar burgerwoning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen naar de bestemming 'Woongebied', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de agrarische functie in zijn geheel dient te komen vervallen;
  • b. hergebruik plaats dient te vinden in de bestaande bouwmassa en overtollige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. er ten behoeve van de woonfunctie geen nieuwe bebouwing opgericht mag worden en dat voor het bouwen van bijgebouwen gebruik gemaakt moet worden van de mogelijkheden onder lid 3.2.2 of van bebouwing die aanwezig is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot een belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. voldaan dient te worden aan de normen voor wat betreft aantal parkeerplaatsen zoals die zijn opgenomen in Bijlage 3 Parkeernormen;
  • f. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • h. er geen nieuwe woning mag worden gerealiseerd;
  • i. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de regel van Artikel 17 'Woongebied' wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.