Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vrijveld Lommerveld
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000130-VG01

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;
  2. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3';
  3. volumineuze detailhandelsactiviteiten, uitsluitend op de begane grond, in de branche wonen in de winkelvormen die voor deze branche staan vermeld op bijlage 2 Winkelvormen binnen branches en met een winkelvloeroppervlakte van ten minste 1000 m2 per vestiging ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  4. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. een kegelcentrum met ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kegelcentrum';
  6. zelfstandige kantoorruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
met daarbij behorende:
  1. verkeersvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. evenementen.
5.2 Bouwregels
Op de als 'Bedrijventerrein' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 5 lid 1 genoemde functies worden gebouwd. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat; 
  4. de afstand van gebouwen tot de voorste perceelsgrens en tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter. Waar de bestaande situatie afwijkend is, mag deze gehandhaafd blijven;
  5. de onderlinge afstand tussen gebouwen op een bouwperceel bedraagt minimaal 5,00 meter;
  6. in afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub b t/m f, geldt voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen dat:
    1. de maximale bouwhoogte 3,00 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte maximaal 15 m² bedraagt.
5.2.2 Bedrijfswoningen
  1. nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, behoudens herbouw waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;  
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  3. ten behoeve van de uitbreiding van woningen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan met niet meer dan 20% wordt vergroot;
  4. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen binnen deze bestemming gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belende percelen;
  5. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt 2,50 meter.
5.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  1. bijgebouwen worden tenminste 3,00 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto's betreft;
  2. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel voor een bedrijfswoning maximaal 70 m2;
  3. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5,00 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3,00 meter;
  5. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het bouwvlak maximaal 10,00 meter en buiten het bouwvlak 3,00 meter, met uitzondering van:
  1. erfafscheidingen waarvan de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst;
  2. vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6,00 meter bedraagt.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige, brandbare en explosieve stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:
  1. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  2. de inrichting van terreinen;
  3. de bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) en de hoogte van gebouwen;
  4. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 5 lid 2.1 sub b, voor een bebouwingspercentage van meer dan 80%, onder de voorwaarden dat:
    1. dit percentage vanuit bedrijfseconomische dan wel andere bedrijfsomstandigheden noodzakelijk is; en
    2. voldoende parkeergelegenheid en opslagmogelijkheden behouden blijven;
  2. artikel 5 lid 2.4, voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
    1. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
    2. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 ten behoeve van:
  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a;
  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a, maar niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd;
  3. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone ontheffingsgebied'.
5.5.2 Voorwaarden
Bij het verlenen van de in artikel 5 lid 5.1 bedoelde omgevingsvergunning dient het onderstaande in acht te worden genomen:
  1. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling betrokken te worden: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continu karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
  3. er dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels, waarbij parkeren op eigen terrein uitgangspunt is.