Plan: | Sint Rochusstraat 14 Nederweert |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0946.BPStRochusstr2018-VA01 |
behorende bij het bestemmingsplan Sint Rochusstraat 14 Nederweert
Op 24 juli 2017 hebben initiatiefnemers gesproken met de gemeente Nederweert over de situatie St. Rochusstraat 14 te Nederweert (het plangebied) als het gaat om het toevoegen van een woning (voorheen in gebruik als winkel/detailhandel) aan het appartementencomplex aldaar.
In voornoemd overleg is onder meer aangegeven dat het college van burgemeester en wethouders heeft besloten de eis ten aanzien van de compensatie van het woningbouwcontingent te laten vervallen. Wel dient volgens de gemeente de detailhandels- en horecabestemming van het pand weggenomen te worden. Op deze wijze wordt beter aangesloten bij de detailhandelsstructuurvisie van Nederweert.
De horeca- en detailhandelsfunctie kunnen enkel via de herziening van de ter plaatse geldende beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost' verwijderd worden en in de toekomst voorkomen worden. Hiervoor moet een partiële herziening opgesteld en ingediend worden waarbij de voormalige detailhandels- en horecafunctie wordt wegbestemd binnen de bestemming 'Centrum'. De woonbestemming wordt ter plaatse toegevoegd.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Nederweert in het buurtschap Budschop, ten oosten van de provinciale weg N266 die langs de Zuid-Willemsvaart loopt tot aan 's-Hertogenbosch en ook ten oosten van de kern Nederweert. Het appartementencomplex waarvan de detailhandelsfunctie en horecafunctie onderdeel uitmaakt is gelegen op de hoek St. Rochusstraat/Hulsenweg/Ospelseweg
Het perceel staat kadastraal bekend als Gemeente Nederweert, sectie L, nummer 2952 (ged.) en heeft als adres St. Rochusstraat 14 te Nederweert.
Overwegende dat de bestemmingsplannen voor de woongebieden Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-oost meer dan 10 jaar geleden zijn vastgesteld heeft de Raad op 18 april 2017 de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-oost’ (hierna aangeduid als de beheersverordening) vastgesteld.
Uitsnede vigerende plankaart beheersverordening
Binnen de beheersverordening heeft het plangebied de bestemming 'Centrum' (artikel 6).De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Ingevolge artikel 6.2.1 sub b van de verordening zijn ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', maximaal het aantal appartementen toegestaan zoals legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening. De beoogde toe te voegen (gestapelde) woning in het plangebied was op het moment van de inwerkingtreding (nog) niet legaal aanwezig en derhalve dient de bestemming daarop te worden aangepast.
Zoals in paragraaf 1.1 Aanleiding is aangegeven is de gemeente bereid de woning toe te voegen aan het woningcontingent mits aan het appartementencomplex de toegestane functies 'detailhandel' en 'horeca' aan de bestemming 'Centrum' (artikel 6.1 sub a, b en c) worden onttrokken en hierdoor enkel nog wonen is toegestaan (en de daarbij behorende functies). Onderhavig plan voorziet daarin.
Na onderhavig hoofdstuk wordt eerst in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied, de omgeving en het planvoornemen zelf. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planopzet. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen en in hoofdstuk 7 wordt uitleg gegeven omtrent de te volgen procedure.
Dit hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied met de omgeving en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
Het plangebied bevindt zich in het buurtschap Budschop dat gelegen is ten oosten van de kern Nederweert en kan omschreven worden als een wijk met een stedelijk karakter met een mengeling van de functies wonen, detailhandel en andere veelal kleine bedrijvigheid. Ook de omgeving kent een grote differentiatie qua verschijningsvorm (architectuur, kapvorm, goot- en bouwhoogte).
De beoogde woning bevindt zich op de benedenverdieping van een appartementencomplex en had tot voor kort een winkel-/detailhandelsfunctie. Op onderstaande foto uit 2016 heeft de woning nog de functie van detailhandel. Voor het overige bestaat het complex uit 23 appartementen.
Aanzicht beoogde woning aan de St. Rochusstraat 14 (bron: Google Maps, Streetview)
In de vigerende beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost' was planologisch-juridisch geregeld dat op het perceel St. Rochusstraat 14 naast een woonfunctie ook andere functies zijn toegestaan zoals detailhandel en/of horeca .
Gezien de op 11 juli 2016 door de Raad vastgestelde 'Detailhandelsstructuurvisie Nederweert' heeft de gemeente haar medewerking verleend aan het bestemmen van de voormalige winkel tot woning omdat dit mede bijdraagt aan een verdere concentratie van detailhandel en horeca in het centrum van Nederweert en niet langer in gebieden zoals onderhavig plangebied. Over de verdere inhoud van de detailhandelsstructuurvisie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.
Onderhavig planvoornemen voorziet primair in het wegbestemmen van de detailhandelsfunctie en horecafunctie binnen de bestemming 'Centrum' op het appartement aan de St. Rochusstraat 14. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat zich ter plaatse niet zonder meer detailhandel of horeca kan vestigen. Wél worden de overige vigerende functies zoals 'maatschappelijk', 'dienstverlening' en 'recreatie' naast 'wonen' nog toegestaan. Aangezien het appartementencomplex overwegend bestaat uit appartementen worden deze functies uitsluitend toegestaan ter plaatse van de voormalige winkel.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk, provincie en regio geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk, de provincie Limburg en regio worden in het kort weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, zijn de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd.
Hoofddoel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. De SVIR vervangt alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening op 22 augustus 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgesteld. Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro vastgesteld. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen, zoals vastgelegd in de SVIR. Deze regels moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen.
Betekenis voor het plangebied
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen, daarnaast is het planvoornemen dermate kleinschalig dat de SVIR/het Barro geen consequenties heeft voor voorliggend plan en is het Rijksbeleid dan ook niet van toepassing.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de Rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
Uitsnede kaart POL 2014 (plangebied zie blauwe ballon) Structuurvisie-gebied 'overig bebouwd gebied'
Het plangebied valt binnen het bebouwd gebied en ligt in de zone 'overig bebouwd gebied'. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
In de visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'wonen, zorg en woonomgeving' wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.
Dit dynamisch voorraadbeheer zal vorm en inhoud moeten krijgen door opstelling én uitvoering van regionale structuurvisies voor Noord-, Midden- respectievelijk Zuid-Limburg. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situatie) en een gezamenlijke werkwijze. Ze worden geconcretiseerd in concrete programma's, ten minste voor de onderdelen:
Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij het POL 2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de Ladder voor Duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
Betekenis voor het plangebied
Voor het planvoornemen gelden vanuit het POL 2014 en de Omgevingsverordening geen specifieke regels. Doordat de herbestemming van een voormalige winkel tot de bestemming 'Wonen' gerealiseerd wordt binnen het bestaande bebouwde gebied, past het planvoornemen binnen de verordening. Tevens wordt de detailhandels- en horecafunctie onttrokken om concentratie van deze functies in het centrum van Nederweert te bevorderen. Daarmee is sprake van een ontwikkeling die past binnen het gebied en de kaders van het provinciaal beleid. Hierop wordt vanuit de Provincie sterk ingezet.
Regionale structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg
De Raad heeft op 16 december 2014 de structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg vastgesteld. In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van het beleidsveld “Wonen’ voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) met een doorkijk naar de langere termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd.
In deze structuurvisie wordt aangegeven hoe omgegaan wordt met demografische ontwikkelingen in relatie tot de bestaande en toekomstige woningvoorraad in Midden Limburg.
Te constateren is volgens de regio dat verschillende segmenten binnen het vastgoed op ‘slot zitten’, maar ook kwetsbaarder worden. Meer dan tot nu toe aan de orde, ligt er de uitdaging om vooraleerst na te gaan welke oplossingen er in de transformatie van bestaand vastgoed liggen. Denk aan opwaardering van sociale huurwoningen in kwaliteit, maar ook in functionaliteit voor andere doelgroepen, in hergebruik van vrijkomend vastgoed vanuit de zorg, kantoren, scholen en dergelijke.
Betekenis voor het plangebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in het hergebruik van bestaand vastgoed middels het wegbestemmen van een bestaande detailhandelsfunctie en horecafunctie. Dit betekent weliswaar een toevoeging van een woning aan de planvoorraad. Het betreft echter transformatie van leegkomend vastgoed, in casu leegkomende winkelruimte. De leegkomende winkelruimte is geschikt voor transformatie tot een kleinere woning/appartement, met alle ruimtes gelijkvloers. Daarmee is de woning bij uitstek geschikt voor diverse doelgroepen (jongeren en senioren). Het meewerken aan deze vorm van transformatie is in lijn met de kwalitatieve uitgangspunten van de structuurvisie en het hierop gebaseerde lokale beleid.
Structuurvisie Nederweert 2010-2020
Om aan de verplichting van artikel 2.1 Wro te voldoen en om een integrale samenhang van alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Nederweert weer te geven is de 'Structuurvisie Nederweert' opgesteld. Deze structuurvisie is op 9 november 2010 vastgesteld door de Raad.
De structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente deze ontwikkelingen wil realiseren.
Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend.
Het plangebied is gelegen binnen bestaand woongebied. Het planvoornemen betreft het herbestemmen van een bestaande winkel tot woning en past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie Nederweert.
Detailhandelsstructuurvisie Nederweert
Op 11 juli 2016 heeft de Raad van de gemeente Nederweert de “Detailhandelsstructuurvisie Nederweert” vastgesteld.
Uitgangspunten/doelstellingen binnen deze structuurvisie luiden als volgt:
Het planvoornemen om buiten het kernwinkelgebied een toegestane detailhandels- en horecafunctie om te buigen naar een woonfunctie past binnen voornoemde detailhandelsstructuurvisie temeer er mede aan wordt bijgedragen aan het voorkomen van versnippering van detailhandel en horeca.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de planologische toevoeging van slechts één nieuwe woning. Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.
De toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking werkte tot voor kort volgens drie stappen:
Per 1 juli 2017 is de (gewijzigde) ladder vastgesteld (artikel 3.1.6 lid 2 tot en met 4 Bro) van kracht geworden.
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat niet meer uit drie treden, voorheen opgenomen in de subleden a – c: de nieuwe Ladder bestaat in wezen uit de eerste twee 'oude' treden, samengevoegd in één artikellid. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De derde trede is komen te vervallen. Deze vergde dat, indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is voorzien, toegelicht wordt dat de betrokken locatie goed bereikbaar is.
Verder is in de nieuwe ladder het begrip "actuele regionale behoefte" vervangen door "behoefte". Volgens de nota van toelichting (p. 6-7) leidde het begrip "regionale" tot discussie over de vraag of de toelichting betrekking diende te hebben op een bestuurlijke regio of op het ruimtelijk verzorgingsgebied/de marktregio.
Bij het planologisch herbestemmen van een winkel tot de bestemming 'Wonen' is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In de aangepaste Nota van toelichting wordt namelijk het volgende gemeld:
"Ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder en een nader behoefteonderzoek is dan ook niet aan de orde".
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de planologische toevoeging van slechts één nieuwe woning in bestaand stedelijk gebied in combinatie met het onttrekken van de detailhandels- en horecafunctie. Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. (korte samenvatting hoofdstuk)
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in de regel een onderzoek plaats te vinden naar de geschiktheid van de bodem en de bodemkwaliteit ten behoeve van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.
In onderhavige situatie vindt slechts een planologische aanpassing van de bestemming plaats (het wegbestemmen van de horeca- en detailhandelsfunctie) binnen bestaande bebouwing en wordt de grond dan ook niet geroerd binnen de grenzen van het plangebied. Het uitvoeren van (nader) bodemonderzoek is dan ook niet aan de orde.
Omdat in onderhavige situatie sprake is van een nieuw te realiseren geluidgevoelig object (woning), dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh).
In de Wet geluidhinder zijn voor wegverkeerslawaai zones opgenomen, waarbinnen regels zijn gesteld omtrent bescherming van geluidgevoelige objecten. Voor de normstelling binnen deze zones wordt voor verkeerslawaai onderscheid gemaakt tussen de ligging in (binnen)stedelijk gebied en buitenstedelijk gebied. Binnenstedelijk gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, met uitzondering van het gebied gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. Het buitenstedelijk gebied is het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg en autosnelweg. De betreffende zonebreedtes zijn in tabel 1 weergegeven.
Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.
De Lden-waarde is het energetisch en naar de tijdsduur van de beoordelingsperiode gemiddelde van de volgende drie waarden:
De berekende geluidbelasting dient getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Indien de (voorkeurs)grenswaarde wordt overschreden, dient beoordeeld te worden of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Als maatregelen niet mogelijk zijn, dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders.
In artikel 82 en volgende worden de grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties bij zones. In tabel 2 zijn deze waarden (voorkeursgrenswaarden en de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde) opgenomen.
Wegen die geen zone hebben, en waarop de Wet geluidhinder dus niet van toepassing is, zijn:
Plangebied
De wegen rondom het plangebied waaronder de Sint Rochusstraat en de Hulsenweg, zijn beide aangewezen als 30 km gebied. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Hiervoor is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk nu de Wgh hierop niet van toepassing is. De omliggende provinciale wegen die wel zoneplichtig zijn, zijn gelegen op een afstand vanaf circa 210 m en vallen derhalve buiten de onderzoekszone van 200 m (binnenstedelijk gebied). Gezien deze afstand en de afschermende werking van de tussenliggende bebouwing en beplanting wordt het woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt.
Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Dg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor woningen wordt hierbij een ondergrens van 1500 woningen aangehouden voor locaties waarbij sprake is van één ontsluitingsweg.
Onderhavige planontwikkeling voorziet in de bewoning van een appartement middels het planologisch herbestemmen van een voormalige winkel waarbij de detailhandels- en horecafunctie worden wegbestend. Er is sprake van een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast komt de verkeersaantrekkende werking van de detailhandels- en horecafunctie te vervallen. Derhalve is nader onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Als opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding is eind 2009 het eerste Nationale Waterplan vastgesteld. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn.
Het uiteindelijke doel is het bereiken van een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer. Tegelijk met het opstellen van het nationaal waterplan zijn ook de regionale waterplannen van de provincies, het Beheer en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren en de waterbeheerplannen van de waterschappen opgesteld.
Om de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing te nemen, zijn deze verplicht gesteld bij een bestemmingsplan of projectbesluit. Vooroverleg over de wateraspecten van het plan tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerders is verplicht. In deze paragraaf worden de aspecten die vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een rol spelen naar voren gebracht en wordt aangegeven hoe hier in onderliggend plan mee wordt omgegaan.
De locatie ligt in het beheersgebied van het Waterschap Limburg (voorheen Peel en Maasvallei). Het Waterbeheerplan 2016-20121 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide voormalige waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zet het waterschap de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt gegeven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe men het watersysteem en waterkeringen op orde brengt en houdt.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Vanwege het ontbreken van waterschapsbelangen in en om het plangebied, het niet toenemen van het verhard oppervlak (minder dan 2000 m2 toename) als gevolg van de functiewijziging, het niet wijzigen van de waterhuiskundige situatie en het gegeven dat de woning binnen het bestaande bouwvolume wordt gerealiseerd is overleg met het waterschap Peel en Maasvallei niet noodzakelijk. Wel wordt het waterschap in kennis gesteld van onderhavig bestemmingsplan.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg komen te vervallen. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Voor een goed gemeentelijk archeologisch beleid kunnen gemeenten meer gedetailleerde verwachtings- of beleidskaarten laten opstellen. Hiermee kunnen gemeente binnen hun eigen beleidsruimte een invulling geven.
De gemeente Nederweert heeft samen met de gemeente Weert een Nota Archeologiebeleid voor de gemeenten Weert en Nederweert opgesteld. In deze beleidsnota worden de beleidsuitgangspunten op het gebied van archeologie en hun achtergronden beschreven.
Gezien het feit dat in het kader van het planvoornemen niet in de grond wordt geroerd (nb. het betreft uitsluitend een functiewijziging) is nader onderzoek niet aan de orde. De dubbelbestemming voor archeologie wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van Natura 2000-gebieden dient er zekerheid geboden te worden betreffende het niet optreden van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten dan wel de verstoring van soorten. Gezien de ligging van het plangebied en de aard en omvang van het planvoornem en de afstand tot de Natura 2000- gebieden, kunnen negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten.
Concluderend kan worden gesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de herontwikkeling in het plangebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het betreft uitsluitend een functiewijziging binnen bestaand bebouwd gebied en er zijn geen natuurwaarden in het geding. Nader onderzoek is dan ook niet aan de orde.
De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) biedt een handreiking voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven.
In deze brochure worden per bedrijfssoort en milieucompartiment indicatieve afstanden vermeld tot gevoelige objecten waarbij gemeten dient te worden tussen de dichtst bijgelegen gevel van het bedrijf tot het bestemmings-/bouwvlak van de beoogde woning. De afstanden hebben een signalerende Ruimtelijke werking wat betekent dat, zeker wanneer niet direct duidelijk is óf de nieuwe beoogde situatie inpasbaar is, nader onderzoek noodzakelijk kan zijn.
Indien een milieuzone een gevoelig object raakt of overlapt, is maatwerk noodzakelijk om de locatie-specifieke afstand te bepalen. Hierbij kan blijken dat de daadwerkelijke afstand meer of minder bedraagt dan de VNG-brochure aangeeft.
In het kader van de VNG brochure kan de omgeving van het projectgebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Er is naast de aanwezige woningen en de geplande bewoning van een appartement sprake van een diversiteit aan detailhandel, kleine bedrijven en droge en natte horecabedrijven. Dit betekent dat lagere indicatieve richtafstanden gehanteerd mogen worden.
De beoogde bewoning van de voormalige winkelruimte zal echter geen nadere belemmeringen opleveren voor omliggende bedrijven aangezien binnen het appartementencomplex reeds woningen waren gelegen.
Door de afstand van meer dan 10 meter ten opzichte van detailhandels- en horecafuncties wordt het woon- en leefklimaat van de woning als onderdeel van het appartementencomplex gewaarborgd.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Uitsnede risicokaart met geel omcirkeld het plangebied (St. Rochusstraat 14 Nederweert)
Op circa 207 meter is de N266 gelegen. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens ligt aan de overzijde van het kanaal, parallel aan de N266, een aardgastransportleiding van de Gasunie. De afstand tot deze buisleiding bedraagt circa 135 meter. Over het kanaal Zuid-Willemsvaart worden géén gevaarlijke stoffen vervoerd.
Het plaatsgebonden risicocontour van de N266 ligt op 0 meter. Op grond van het feit dat het appartement op meer dan 200 meter afstand van de N266 is gelegen, levert de woning een verwaarloosbare bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. De woning behoeft geen nadere toetsing.
In de brief “Eisen omgevingsdata in het kader van groepsrisicoberekeningen bij ruimtelijke ontwikkelingen, revisie 4” van de N.V. Nederlandse Gasunie is een tabel opgenomen voor het bepalen van het ‘invloedsgebied’ van een buisleiding. In deze tabel staan de in het Nederlandse gastransportsysteem voorkomende leidingdiameters, en voor elke leiding diameter en druk combinatie is een afstand opgenomen. Een strook ter breedte van deze afstand aan weerszijde van het tracé moet worden geïnventariseerd op bebouwing.
De aardgastransportleiding heeft een diameter van 14 inch en een werkdruk van 40 bar. Hier hoort een inventarisatieafstand van 150 meter bij. Het beoogde appartement is op circa 130 meter van deze leiding gelegen, maar had voorheen ook een functie (winkel) met een gelijk risicoprofiel. Daarnaast maakt het beoogde appartement onderdeel uit van een appartementencomplex die al hetzelfde risico lopen.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn en nader onderzoek is dan ook niet aan de orde.
In artikel 23.2 van de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost' staat vermeld dat omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, uitsluitend verleend wordt indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
Op dit moment zijn al 23 appartementen in het appartementencomplex aanwezig en ongeveer 25 parkeerplaatsen op eigen terrein en daarnaast er zijn nog een aantal parkeerplaatsen (langs parkeren) aan de Hulsenweg. Verder wordt er in onderhavige situatie een detailhandelsfunctie omgezet in een woonfunctie. Voor deze detailhandelsfunctie geldt een parkeernorm van 3,0 en de parkeernorm voor een woning bedraagt die 2,0. De parkeerbehoefte zal niet toenemen maar eerder licht afnemen en nadere maatregelen zijn dan ook niet aan de orde daar blijvend in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Er zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen leidingen aanwezig die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde plannen en planologische bescherming behoeven. In het bestaande straatprofiel zijn wel reguliere leidingen (gas, water etc.) gelegen.
Dit bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van de regels van het vigerende bestemmingsplan, waardoor het gebruik van één nieuwe woning in een reeds bestaand appartementencomplex binnen de bestemming 'Centrum' mogelijk wordt.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de bevindingen ter attentie van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008.
Het onderhavige bestemmingsplan gaat uit van de als bijlage bij de voornoemde regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Aangezien bestemmingsplannen moeten voldoen aan de SVBP2012 zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Het bestemmingsplan 'St. Rochusstraat 14 Nederweert' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'St. Rochusstraat 14 Nederweert' zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de geldende regels uit de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost'.
De gronden zijn bestemd tot 'Centrum' met een bijbehorend bouwvlak. Tevens is de woningtypologie door middel van de aanduiding 'Gestapeld' aangegeven.
De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Nederweert zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Nederweert komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Het opstellen van een exploitatieplan (op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro) vaststellen is niet noodzakelijk aangezien de kosten anderszins zijn verzekerd doordat de gemeente Nederweert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.
Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van een voormalige winkel tot een woning. De haalbaarheid en de uitvoerbaarheid hiervan heeft reeds ineerder stadium plaatsgevonden. Dit plan betreft een geringe aanpassing van het bestemmingsplan. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.
Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Sint Rochusstraat 14 Nederweert'.
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, danwel deze zijn in voldoende mate beschermd.
Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 maart 2018, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 26 april 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 5 juni 2018.