direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Kern Leveroy
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPLeveroy2010-VA01

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. industriële en ambachtelijke bedrijven alsmede handelsbedrijven, die niet omgevingsvergunningplichtig;
  • b. industriële en ambachtelijke bedrijven alsmede groothandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij deze regels is gevoegd;
  • c. uitsluitend een rioolwatergemaal voor de afvoer van rioolwater ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolgemaal';

met dien verstande dat:

  • d. geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn uitgesloten;
  • e. risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn uitgesloten;
  • f. detailhandelsbedrijven zijn uitgesloten, tenzij het betreft detailhandel in ter plaatse vervaardigde of geproduceerde goederen of in goederen die een essentiële bewerking ondergaan, mits;
    • 1. als ondergeschikte nevenactiviteit van;
    • 2. en/of in directe samenhang met;
    • 3. en als niet zelfstandig onderdeel van;

de industriële of ambachtelijke activiteiten.

met daarbij behorende:

  • 1. gebouwen;
  • 2. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijfswoning';
  • 3. bijgebouwen, behorende tot de bedrijfswoning;
  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • 5. erven;
  • 6. groenvoorzieningen;
  • 7. ontsluitingswegen;
  • 8. parkeervoorzieningen;
  • 9. voorzieningen van openbaar nut.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, behoudens het bepaalde onder k. van dit lid;
  • b. het op verbeelding aangegeven bebouwingspercentage mag niet worden overschreden;
  • c. de op de verbeelding aangegeven maximum goothoogte mag niet worden overschreden;
  • d. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen moet, onverminderd het bepaalde in sub a en b, ten minste 5 m bedragen;
  • e. de breedte van de bedrijfswoning bedraagt minimaal 5,50 m en maximaal 15 m;
  • f. de bouwdiepte van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 3 m;
  • g. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 3 m en maximaal 6 m;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 300 m³ en maximaal 750 m³;
  • i. de voorgevel van een bedrijfswoning moet in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden geplaatst;
  • j. bij een bedrijfswoning behorende aan- en/ of bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlakte van maximaal 40 m², een goothoogte van maximaal 3,50 m en een nokhoogte van 6 m;
  • k. buiten het bouwvlak mogen bijgebouwen worden opgericht met dien verstande dat:
    • 1. de gezamelijke oppervlakte maximaal 35 m² mag bedragen;
    • 2. de bijgebouwen worden opgericht achter de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan;
    • 3. de oppervlakte van het perceel gelegen achter de voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mag worden;
    • 4. de goothoogte maximaal 3,50 m mag bedragen;
    • 5. de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
    • 6. de bijgebouwen in de perceelgrenzen danwel ten minste 2 m daaruit worden opgericht.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht vóór de op de verbeelding aangeduidde voorgevelrooilijn, mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht achter de op de verbeelding aangeduidde voorgevelrooilijn, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van voorzieningen voor de openbare verlichting mag maximaal 8 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen;

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmeting van bouwpercelen.

mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulke eisen noodzakelijk zijn in verband met:

    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de externe veiligheid;

4.3.1 Procedure

Burgemeester en wethouders dienen bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:

  • a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
  • b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs electronische weg geschiedt;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen bij Burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het stellen van nadere eisen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mee.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  • a. in 4.2 en toestaan, afwijkingen van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, indien dit in het belang is van een doelmatiger of technisch beter verantwoorde uitvoering van bouwwerken;
  • b. in 4.2 en toestaan, het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
  • c. in 4.2 en toestaan, het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m;
  • d. in 4.2.1 sub c, en toestaan dat de maximale goothoogte wordt vergroot met maximaal 3 m;
  • e. in 4.2.1 sub k, en toestaan het bouwen van bijgebouwen met een gevel op de zijdelingse perceelgrens, mits:
    • 1. een onbebouwde strook ter breedte van minimaal 5 m behouden blijft langs een lange zijde en de achterzijde van het bouwperceel;
    • 2. de goothoogte niet meer zal bedragen dan 3,50 m;
    • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van derden.
  • f. in 4.2.2 sub e, en toestaan dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot een totaal van 8 m, mits noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering.

4.4.1 Afwegingskader
  • a. Aan een in 4.4 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de externe veiligheid.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een afwijking voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 4.4 sub c bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
  • a. Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
    • 2. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
    • 3. straatprostitutie;
    • 4. het gebruik van bouwwerken voor prostitutie, escortbedrijf, een seksinrichting of een speelautomatenhal;
    • 5. het gebruik van bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van de op de verbeelding nader aangeduide bedrijfswoning;
    • 6. het gebruik van bouwwerken voor de uitoefening van enige vorm van handel en/ of bedrijf anders dan toegestaan ingevolge 4.1.;
    • 7. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt voor motorbrandstoffen;
    • 8. Bij niet naleving van de aan een omgevingsvergunning verbonden voorwaarden, wordt het betrokken strijdig gebruik geacht plaats te vinden zonder omgevingsvergunning.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

  • a. ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten;
  • b. in de bestemming Dienstverlening, Maatschappelijk of Wonen.

4.6.2 Afwegingskader

Een in 4.6.1 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:

  • a. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt.
  • c. voorzover het een wijziging van 4.6.1 onder sub b betreft, gelden de volgende vereisten:
    • 1. de planregels behorende bij de bestemming na wijziging, respectievelijk Dienstverlening, Maatschappelijk, Verkeer of Wonen, van toepassing worden verklaard;
    • 2. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft externe veiligheid; hiertoe wordt de regionale brandweer gehoord;
    • 3. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit;
    • 4. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor betreffend gebruik;
    • 5. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft geluid;
    • 6. indien de betreffende locatie op de kaart "Indicatieve archeologische waarden" (IKAW-kaart) van de provincie Limburg (1999) een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde kent, dient voorafgaand aan nieuwe bouwontwikkelingen een archeologisch onderzoek verricht te worden om eventuele archeologische waarden in kaart te brengen, met dien verstande dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is indien:
      • het plangebied kleiner is dan 2500 m² en;
      • het plangebied is gelegen op minimaal 50 m afstand van de archeologische vindplaats.
    • 7. de ontwikkelingen passen in de omgeving, leiden tot een kwaliteitsverbetering en de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast;
    • 8. overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de watertoets;
    • 9. een planschaderisicoanalyse wordt uitgevoerd;

4.6.3 Procedureregels

Bij het verlenen van een wijziging nemen Burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening, de procedure als opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in acht, waarbij de termijn van tervisielegging 6 weken bedraagt.