6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Op voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in lid 1 genoemde omschrijving en waarbij de onderstaande bouwregels in acht dienen te worden genomen.
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van een hoofdgebouw, gelden de volgende regels:
-
a. hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouwd met inachtname van de bebouwingstypologieën ter plaatse van de daarvoor bestemde bouwaanduidingen, met dien verstande dat de voorgevel in dan wel maximaal 2 m achter de voorgevelrooilijn dient te worden opgericht, met uitzondering van die hoofdgebouwen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan buiten het bouwvlak zijn gebouwd, waarbij deze afwijkende situatie als maximum mag worden gehanteerd;
-
b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven. voor zover geen aantal is aangegeven geld het bestaande aantal woningen in dat bouwvlak als maximum;
-
c. de goothoogte/ bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeven op de verbeelding;
-
d. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m, met uitzondering van die hoofdgebouwen waarbij de diepte groter dan 12 m bedraagt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, waarbij deze afwijkende maatvoering als maximum mag worden gehanteerd;
-
e. met betrekking tot de overige maatvoering gelden de in het navolgende schema opgenomen maten, met dien verstande dat indien de grens van het bouwvlak op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dat deze afstand dan geldt als minimale afstand.
Woningklasse
|
Max inhoud hoofdgebouw
|
Min. breedte hoofdgebouw
|
Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens
|
vrijstaand
|
1.000 m³
|
6 m
|
3 m
|
vrijstaand geschakeld
|
600 m³
|
6 m
|
3 m
|
halfvrijstaand
|
600 m³
|
5,50 m
|
3 m (aan één zijde)
|
aan-een-gebouwd
|
600 m³
|
5,5 m
|
-
|
patio
|
600 m³
|
-
|
-
|
-
f. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - patio' geldt dat:
-
1. per hoofdgebouw binnen het bouwvlak een onbebouwde buitenruimte van ten minste 15 m² aanwezig dient te zijn;
-
2. in afwijking van het bepaalde onder c de goothoogte van de hoofdgebouwen maximaal 3,5 m mag bedragen;
-
3. in afwijking van het bepaalde onder c de bouwhoogte van de hoofdgebouwen maximaal 7 m mag bedragen;
-
4. in afwijking van het bepaalde onder d de diepte van de hoofdgebouwen maximaal de perceelsdiepte mag beslaan;
-
g. in afwijking van het bepaalde onder e geldt voor woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lintbebouwing dat:
-
1. de inhoud van hoofdgebouwen inclusief bijgebouwen maximaal 1.200 m³ mag bedragen;
6.2.3 Bijgebouwen
Voor bijgebouwen, gelden de volgende regels:
-
a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen, met dien verstande dat bijgebouwen binnen het bouwvlak minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn worden opgericht en met uitzondering van een carport die 0,50 m voor de voorgevelrooilijn dan wel 0,50 m achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht;
-
b. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt bij hoeksituaties de genoemde afstand van 3 m niet voor de zijde niet zijnde de hoofdoriëntatie van het hoofdgebouw;
-
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
-
d. ten behoeve van het verbouwen van een woning tot een levensloopbestendige woning mag de gezamelijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen 100 m³ bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
-
e. bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag naast het bepaalde in sub b en sub c 40 % van het meerdere worden teruggebouwd met een maximum van 300 m²;
-
f. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
-
g. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
-
h. bijgebouwen dienen in de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht, danwel ten minste 1 m daaruit;
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van voorzieningen voor de openbare verlichting mag maximaal 8 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen, mag maximaal 3 m bedragen.
6.2.5 Bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf'
Voor de bedrijfsgebouwen behorende bij het perceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' gelden de volgende regels:
-
a. de goothoogte mag maximaal 4,5 m bedragen, of maximaal de hoogte zoals bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
-
b. de bouwhoogte mag maximaal 8 m bedragen, of maximaal de hoogte zoals bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
-
c. het bebouwd oppervlakte van de bedrijfsgebouwen dient maximaal de oppervlakte te bedragen zoals deze bestond ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan;
-
d. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde mag de bouwhoogte maximaal 3,5 meter bedragen.
6.2.6 Bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – boerderijwinkel'
voor de bedrijfsgebouwen behorende bij het perceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boerderijwinkel gelden de volgende regels:
-
a. de goothoogte mag maximaal 4,5 m bedragen, of maximaal de hoogte zoals bestond ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
-
b. de bouwhoogte mag maximaal 8 m bedragen, of maximaal de hoogte zoals bestond ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
-
c. het bebouwd oppervlakte van de bedrijfsgebouwen dient maximaal de oppervlakte te bedragen zoals deze bestond ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Van de totale oppervlakte mag maximaal 40 m2 worden gebruikt als verkoop-/winkelruimte. De overige ruimte is ten behoeve van opslag;
-
d. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde mag de bouwhoogte maximaal 3,5 meter bedragen;
-
e. het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein.
6.2.7 Onderdoorgang
met betrekking tot de gronden ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag vanaf peil tot en met een hoogte van 4,20 m geen bebouwing worden gerealiseerd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
b. de situering en afmeting van bouwpercelen;
mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulke eisen noodzakelijk zijn in verband met:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. in verband met de verkeers- sociale-, en brandveiligheid;
-
4. de externe veiligheid;
-
5. de milieusituatie;
-
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.3.1 Procedure
Burgemeester en wethouders dienen bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:
-
a. het voornemen tot het het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
-
b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs electronische weg geschiedt;
-
c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
-
d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mee.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Algemene afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
-
a. in 6.2 voor afwijkingen van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, indien dit in het belang is van een doelmatiger of technisch beter verantwoorde uitvoering van bouwwerken;
-
b. in 6.2 voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
-
c. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.
-
d. in lid 6.2.2 sub a en d voor het uitbreiden van de woning ten aanzien van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat de diepte van het bouwvlak maximaal 15 m bedraagt:
-
e. in lid 6.2.2 sub a en e ten aanzien van de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens, voor het uitbreiden van de woning met een erker vóór de op de verbeelding aangegeven bouwgrens en/of in dan wel aan een zijgevel, met dien verstande dat:
-
1. de diepte van de uitbreiding maximaal 2 m mag bedragen;
-
2. de hoogte van de uitbreiding maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag;
-
3. de breedte van de uitbreiding maximaal 3,5 m mag bedragen;
-
4. de afstand van de voorkant van de uitbreiding tot aan de bestemming 'Verkeer' minimaal 3 m dient te bedragen.
-
f. in lid 6.2.2. sub a en e ten aanzien van de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens, voor het uitbreiden van de woning met een aangebouwd bijgebouw met een bouwhoogte die hoger is dan de eerste bouwlaag van die woning, met dien verstande dat:
-
1. de diepte van de aanbouw mag maximaal 1 m bedragen;
-
2. de breedte van de aanbouw mag maximaal 3.5 m bedragen;
-
3. de afstand van de voorkant van de aanbouw tot aan de bestemming 'Verkeer' minimaal 3 m dient te bedragen.
-
g. in lid 6.2.2 sub c voor de (gedeeltelijke) platte afdekking van een hoofdgebouw tot een maximale goothoogte van 9 m, waarbij geldt dat:
-
1. op de tweede bouwlaag een derde bouwlaag is toegestaan met een maximum oppervlak van 50% van de tweede bouwlaag;
-
2. deze bouwlaag minimaal 2 m achter de voorgevel is gelegen.
-
h. in lid 6.2.2 sub e voor de bouw van een hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens, mits dit slechts aan één zijde van het bouwperceel gebeurt en de afstand tot de naastgelegen woning minimaal 3 m bedraagt en deze niet aan de bestemming 'Verkeer' grenst.
-
i. in lid 6.2.2 sub f onder 2 voor een maximale goothoogte van 7 m van het hoofdgebouw met dien verstande dat:
-
1. op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw een tweede bouwlaag met platte afdekking is toegestaan met een maximum oppervlak van 50% van de eerste bouwlaag
-
2. deze tweede bouwlaag minimaal 8 m uit de achterste perceelsgrens is gelegen.
-
3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
-
j. in lid 6.2.5 sub c, en uitbreiding met 10% toestaan onder de voorwaarden dat:
-
1. aangetoond wordt dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd kan worden;
-
2. aangetoond wordt dat op korte termijn geen zicht is op verplaatsing van het bedrijf;
-
3. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf; de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
-
4. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
-
5. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
-
6. de ontwikkeling zowel landschappelijk/natuurlijk als stedenbouwkundig en architectonisch dient te worden ingepast;
-
7. de ontwikkeling een minimaal evenredige bijdrage levert ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied;
-
8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden gesloten;
-
k. in lid 6.2.4. sub a voor de bouw van een erfafscheiding buiten het bouwvlak en de 'bouwaanduiding bijgebouwen' tot een hoogte van 2 meter, mits de erfafscheiding:
- in transparant(e) materiaal/materialen wordt uitgevoerd;
- niet leidt verkeersonveilige situaties;
- stedenbouwkundig inpasbaar is.
6.4.2 Omgevingsvergunning wro-zone - ontheffingsgebied 1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 teneinde ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 1' vrijstaand-geschakelde woningen toe te staan.
6.4.3 Omgevingsvergunning wro-zone - ontheffingsgebied 2
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 teneinde ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 2' vrijstaand-geschakelde en aaneengebouwde woningen toe te staan.
6.4.4 Omgevingsvergunning wro-zone - ontheffingsgebied 3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 teneinde ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 3' patiowoningen toe te staan, met inachtneming van het bepaalde in 6.2.2 onder f.
6.4.5 Omgevingsvergunning wro-zone - ontheffingsgebied 4
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 teneinde ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 4' patio- en vrijstaand-geschakelde woningen toe te staan, met inachtneming van het bepaalde in 6.2.2 onder f.
6.4.6 Afwegingskader
-
a. Aan een in 6.4 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de milieusituatie;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
5. de sociale veiligheid;
-
6. de externe veiligheid.
-
b. Burgemeester en werhouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 6.2.4. sub c bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Toegestaan gebruik
Gebruik van ruimten binnen het hoofdgebouw ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, met dien verstande dat:
-
1. de woo nfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd:
-
2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
-
3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig mag worden beÏnvloeding of kan worden beÏnvloed;
-
4. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep.
6.5.2 Parkeren
Ten aanzien van het parkeren gelden de volgende regels:
-
a. Woningen zijn uitsluitend toegestaan indien minimaal één parkeerplaats op eigen terrein wordt gerealiseerd, met uitzondering van:
- vrijstaande woningen, waar minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;
- aaneengebouwde woningen waar geen eis geldt ten aanzien van parkeren op eigen terrein;
-
b. de afmetingen van een parkeerplaats bedragen ten minste 6 x 2,5 m;
-
c. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
6.5.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
-
b. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
-
c. straatprostitutie;
-
d. het gebruik van bouwwerken voor prostitutie, escortbedrijf, een seksinrichting of een speelautomatenhal;
-
e. het gebruik van ruimtes binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
-
f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
-
g. het gebruik van gronden voor zover gelegen voor de voorste perceelsgrens van een woning ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen, tenzij dit geschiedt op een in- of uitrit.
-
h. het gebruik van gronden en gebouwen/ bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/ of bedrijf anders dan omschreven in 6.5.1 sub a.
-
i. Bij niet naleving van de aan een omgevingsvergunning verbonden voorwaarden zoals bedoeld in 6.4.2 sub b, wordt het betrokken strijdig gebruik geacht plaats te vinden zonder omgevingsvergunning.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.1 en toestaan dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in een vrijstaand bijgebouw, bedrijvigheid aan huis of de uitoefening van consumentverzorgende dienstverlening binnen deze bestemming plaatsvindt, onder de voorwaarden dat:
6.6.1 Afwegingskader
Aan de in 6.6 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. per bouwperceel het oppervlakte aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt niet meer dan 40 m² bedraagt;
-
b. de woonfunctie op het bouwperceel blijft primair;
-
c. het gebruik levert geen ernstige c.q. onevenredige hinder op voor het woonmilieu en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt;
-
d. detailhandel vindt alleen plaats als ondergeschikte nevenactiviteit bij bedrijvigheid aan huis en het uitsluitend betreft de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten;
-
e. de activiteit betreft geen milieuzoneringsplichtige inrichting;
-
f. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer;
-
g. op eigen terrein wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.
-
h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de milieusituatie;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
5. de sociale veiligheid;
-
6. de externe veiligheid.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Wijzigingsregel
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van:
-
a. de bestemming 'Wonen', wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten.
-
b. de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 6' wijzigen in de bestemming wonen.
6.7.2 Afwegingskader
-
a. Een in 6.7.1 onder a genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:
-
1. de wijziging met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;
-
2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
-
3. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt.
Een in 6.7.1 onder b genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:
-
1. er niet meer dan 3 grondgebonden woningen worden toegestaan, zijnde vrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen en/of halfvrijstaande woningen met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven;
-
2. wordt aangetoond dat er behoefte bestaat aan de woningen;
-
3. de woningen dienen te passen in de geldende Regionale Woonvisie;
-
4. op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan een bouwvlak wordt ingetekend;
-
5. op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan eventueel een zone voor bijgebouwen wordt ingetekend;
-
6. de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 6 meter mag bedragen;
-
7. de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 10 meter mag bedragen;
-
8. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft externe veiligheid; hiertoe wordt de regionale brandweer gehoord;
-
9. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit;
-
10. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor betreffend gebruik;
-
11. indien nodig, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft geluid;
-
12. de ontwikkelingen leiden tot een landschappelijke kwaliteitsverbetering;
-
13. de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast;
-
14. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt;
-
15. overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de watertoets.
6.7.3 Procedureregels
Bij het verlenen van een wijziging nemen Burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening, de procedure als opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in acht, waarbij de termijn van tervisielegging 6 weken bedraagt.