De in
artikel 3 lid 6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de natuur- en landschapswaarden alsmede de bescherming en het behoud van het water en de waterhuishoudkundige voorzieningen niet onevenredig worden aangetast en de werken voor de naastgelegen gebieden geen onevenredig nadelige gevolgen hebben. Voor wat betreft de in
artikel 3 lid 6.1 sub e genoemde werken en werkzaamheden dient, voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, advies te worden ingewonnen bij het waterschap.