Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Maastricht Noordoost
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpMtrichtNOrep-vg01

Toelichting


 
1 Inleiding

 
1.1 Algemeen
 
Aanleiding  
De gemeente Maastricht heeft besloten nieuwe bestemmingsplannen op te stellen voor alle gronden binnen de gemeentegrenzen. Het doel van deze actualisatie is enerzijds te voorzien in uniforme en actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van de gemeente en anderzijds te voldoen aan de wettelijke verplichtingen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in dezen stelt. Met het opstellen van de bestemmingsplannen wordt aangesloten bij het, sinds enkele jaren, landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van voorliggend bestemmingsplan is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en op het gemeentelijk handboek voor (digitale) ruimtelijke plannen. Het doel van het op te stellen bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied.
 
In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen in de gemeente Maastricht ligt thans de actualisering van de bestemmingsplannen voor in het gebied dat in het kader van deze actualiseringsopgave is aangeduid als ‘Maastricht Noordoost’. Het bestemmingsplan voor Maastricht Noordoost is, evenals andere in het kader van de wettelijk verplichte actualisering op te stellen bestemmingsplannen, met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft derhalve grotendeels een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is in het bestemmingsplan vastgelegd. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, zijn als ‘bestaande situatie’ opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
 
Structuur bestemmingsplan  
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP 2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Ook wordt bij de gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan geanticipeerd op de sinds 1 oktober 2010 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
De structuur van bestemmingsplan 'Maastricht Noordoost’ dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat
formeel uit twee juridische onderdelen:
  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0935.bpMtrichtNOrep (met hierachter de code van de fase waarin het plan verkeert);
  • regels; deze regels zijn in de SVBP 2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
 
Op de verbeelding zullen, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangegeven. De verklaringen zullen een verbinding leggen tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding wordt opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en zal worden getekend op schaal 1:1000 en bestaat, vanwege de omvang van het plangebied, uit vier kaarten (deelgebieden).
1.2 Grens van het plangebied
 
Begrenzing plangebied    
Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat uit drie losse deelgebieden welke op onderstaande topografische kaart zijn weergegeven:
 
 
   
Deelgebied 1 heeft betrekking op een groot langgerekt veelhoekig gebied in het westen van het plangebied dat (delen van) de wijken Heugemerveld, Wyckerpoort, Limmel en Nazareth omvat. Dit deelgebied wordt op hoofdlijnen als volgt begrensd (de straataanduiding kan hierbij ook betrekking hebben op de via deze straat ontsloten terreinen):
  • noordzijde: Korvetweg;
  • zuidzijde: John F. Kennedysingel;
  • westzijde: Jonkheer Ruysstraat, Heugemerweg, Heerderweg, Meerssenerweg, het spoor, Viaductweg, Willem Alexanderweg;
  • oostzijde: Kasteel Neubourgweg, de A2, Viaductweg, President Rooseveltlaan, Koningsplein, Oranjeplein, Nassaulaan
 
Deelgebied 2 heeft betrekking op een relatief groot veelhoekig gebied in het oosten van het plangebied dat (een deel van) de wijk Wittevrouwenveld omvat. Dit deelgebied wordt op hoofdlijnen als volgt begrensd:
  • noordzijde: Stadionplein, Stadionweg, Severenstraat, Heukelstraat;
  • zuidzijde: Bergmansweg, Scharnerweg, Koning Clovisstraat, Paltsstraat, Karolingenstraat, ;
  • westzijde: Eburonenweg, Merovingenstraat, Czaar Peterstraat, Doctor Schaepmanstraat, Burgemeester van Oppenstraat, Burgemeester Bauduinstraat;
  • oostzijde: Jonkheer Ravestraat, Terblijterweg, Oostmaasweg, Maanveld.
 
Het gebied rondom het UWCM (United World College Maastricht) vormt geen onderdeel van deelgebied 2. Voor dit gebied is onlangs een separaat bestemmingsplan opgesteld.
 
Deelgebied 3 heeft betrekking op een qua omvang beperkt gebied gelegen tussen deelgebied 1 en deelgebied 2. Dit deelgebied is ook in de wijk Wittevrouwenveld gelegen rondom het Ampèreplantsoen. Deelgebied 3 wordt begrensd door de Edisonstraat, Mgr. Beelpad, President Rooseveltlaan en de achterzijde van de Frankenstraat
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
 
Met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Centrum’ kom(t)(en) (delen van) een aantal bestemmingsplannen te vervallen. Deze vigerende plannen kennen verschillende juridische regelingen uit diverse perioden, vaak ook gebaseerd op inmiddels verouderde wet- en regelgeving. Deze gebieden worden in het nieuwe plan voorzien van een moderne, uniforme juridische regeling. Op de onderstaande kaart is aangegeven welke (delen van) vigerende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan. Voor de facetbestemmingsplannen geldt dat deze onverminderd van kracht blijven. In het onderstaande schema zijn deze plannen aangegeven met de data van vaststelling en goedkeuring. De nummers op de onderstaande kaart corresponderen met de nummering in de lijst (waarbij nummers 14 en 15 voor het gehele grondgebied van Maastricht gelden en derhalve niet zijn aangegeven).
 
 
 
    
1
Nazareth
08.11.1978
29.01.1980
2
Limmel UitbreidingsPlan in onderdelen
05.11.1963
08.06.1964
3
Partiële Wijziging Limmel UitbreidingsPlan in onderdelen
05.11.1963
08.06.1964
4
Amby 1993
05.07.1994
14.02.1995
5
De Geusselt
06.07.1999
19.10.1999
6
Wittevrouwenveld
30.10.1945
23.11.1946
7
Scharn Noord + herziening 2001
  
8
Wyckerpoort
12.04.1983
 
9
Heugemerveld
08.05.2001
04.12.2001
10
Duitse Poort-Heugemerweg
22.10.1946
29.03.1947
11
Koning Clovisstraat West
10.03.1952
01.09.1952
12
Maastricht Uitbreidingsplan in Hoofdzaken
  
13
Landgoederenzone
  
14
Facetbestemmingsplan Smart-, head & growshops
16.09.2003
16.12.2003
15
Facetbestemmingsplan Uitsluiting A-inrichtingen
13.01.1987
04.08.1987
 
Met uitzondering van de facetbestemmingsplannen, welke ook na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan onverminderd van kracht blijven, bieden veel van bovengenoemde bestemmingsplannen maar beperkt aanknopings- en uitgangspunten voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het gebied Maastricht Noordoost. De reden hiervoor is met name gelegen in de ouderdom van deze plannen en als gevolg daarvan het gedateerd zijn van de gebruikte plansystematieken. Ook zal als gevolg van de ouderdom van de plannen in de tussentijd veelvuldig gebruik zijn gemaakt van vrijstellings-, afwijkings- of ontheffingsprocedures teneinde met het bestemmingsplan strijdige ontwikkelingen mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zijn niet uit de vigerende plannen af te leiden. Het kiezen van eigentijdse bestemmingen is evenwel op dusdanige wijze vormgegeven dat bestaande rechten niet onevenredig worden aangetast.
 
Voor wat betreft het facetbestemmingsplan Smart-, head- en growshops zal in de algemene bepalingen een verbod voor nieuwvestiging hiervan worden opgenomen. Het facetbestemmingsplan Uitsluiting A-inrichting geeft aan in welke gebieden binnen het Maastrichtse grondgebied a-inrichtingen zijn toegestaan. Beperkte delen van het nieuwe bestemmingsplan vallen hierbinnen. In het nieuwe bestemmingsplan zullen deze bestaande rechten worden gerespecteerd.
1.4 Leeswijzer
 
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit acht hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn.
 
In hoofdstuk 4 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 7 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 8. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
2 Beleid

 
2.1 Europees beleid
 
Vogel- en habitatrichtlijn
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
 
  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • gebieden door de Minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.

Het Natura 2000-netwerk bevat derhalve de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden (en 4 ‘mariene’ gebieden buiten de kust).
 
Binnen de Maastrichtse gemeentegrens is één Natura 2000-gebied gelegen: “St. Pietersberg en Jekerdal”. Aan de zuidoostzijde van de gemeente Maastricht ligt het Natura 2000-gebied “Savelsbos” en op enige afstand in de gemeente Eijsden-Margraten nog het “Bemelerberg en Schiepersberg”. Het plangebied is niet aangrenzend aan en op aanzienlijke afstand van deze gebieden gesitueerd. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan een actualiseringsplan, waarbinnen de bestaande situatie planologisch wordt verankerd en waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er zal geen sprake zijn van negatieve effect op de kwalificerende soorten of habitats in de genoemde gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan.
 
Europese Kaderrichtlijn Water
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee: 
  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
 
Uitgangspunten hierbij zijn:
  • een gebiedsgerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten;
  • het uitwerken van maatregelen, onder meer uitgaande van een gecombineerde aanpak door beperking van verontreiniging aan de bron door middel van  emissiegrenswaarden en door het vastleggen van milieukwaliteitnormen;
  • het bereiken van de milieukwaliteitdoelstellingen, namelijk de goede ecologische toestand voor het oppervlaktewater en de goede chemische toestand voor het grondwater;
  • het behoeden van aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestische ecosystemen voor verdere achteruitgang;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • het leveren van een bijdrage aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
 
De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan en verankerd in de Waterwet (2009). Voor het onderhavige plangebied zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.
 
Verdrag van Valletta (Malta)
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.
 
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 3.4 van deze toelichting.
2.2 Rijksbeleid en relevante wet- en regelgeving
 
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen.
 
Doel
Nationaal belang
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland
  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond.
Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande Mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
 
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:
  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen de volgende nationale belangen:
    • Rijksvaarwegen;
    • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
    • Kustfundament;
    • Grote rivieren;
    • Waddenzee en waddengebied;
    • Defensie;
    • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
    • Elektriciteitsvoorzieningen;
    • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
    • Ecologische hoofdstructuur;
    • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
    • Ijsselmeergebied;
    • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Bro opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het plangebied ligt. Onderhavig plan bevat geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een motivering van het plan op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zullen worden opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Voor onderhavig plan bevat het SVIR geen kaderstellende uitspraken.
 
Waterwet en waterbesluit
Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
De nieuwe Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn mariene strategie.
De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
 
Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen, eveneens in beheer bij het Rijk. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr). Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:
  • het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld;
  • als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewater­lichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.
 
Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Uit het kaartmateriaal behorende bij het Waterbesluit (bijlage IV, zie onderstaand fragment) blijkt dat een klein gedeelte van het plangebied nabij de Heugemerweg deel uitmaakt van het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (in gele kleur, relevant gedeelte van het plangebied in rode omlijning). In dit gebied is geen vergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Als gevolg van de ligging nabij de Maas kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk.
  
Beleidslijn Grote Rivieren
In 1996 is de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in Beleidslijn Grote Rivieren. Deze herziening bestond uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien dat nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit.
 
Van belang bij de Beleidslijn Grote Rivieren is het onderscheid in stroomvoerend en waterbergend rivierbed. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is wordt onder meer toestemming gegeven voor riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime wordt toestemming gegeven voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn.
 
Het voorliggende plangebied is voor een heel klein gedeelte in het rivierbed van de Maas gelegen en wel in een gebied dat is vrijgesteld van de vergunningsplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (gebieden Wet beheer rijkswaterstaatwerken art. 2a). De vrijgestelde gebieden betreffen bebouwde gebieden nabij de Heugemerweg in het zuidwesten van Heugemerveld. Voor deze gebieden behoeft geen regeling in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
 
Nota Belvédère
In de Nota Belvédère (1999) is een visie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting opgenomen. In de nota worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvedèregebieden. Voor elk van deze gebieden wordt aangegeven wat de cultuurhistorische identiteit is, worden beleidskansen geïnventariseerd en wordt een beleidsstrategie voorgesteld. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan.
 
De stad Maastricht is in deze nota aangemerkt als een cultuurhistorisch belangrijke stad. In cultuurhistorisch belangrijke steden wordt extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. De gemeente Maastricht heeft hiervoor het instrument van het Maastrichts Erfgoed geïntroduceerd en geïmplementeerd. Hierover meer in paragraaf 3.1.3 ‘Gemeentelijk beleid’. Verder is het gebied tussen de gemeenten Sittard-Geleen, Maastricht en Heerlen aangemerkt als het Belvédèregebied ‘Heuvelland’. De cultuurhistorische waarden hiervan dienen vroegtijdig te worden meegenomen in nieuwe planvorming. Voor dit bestemmingsplan heeft de Nota Belvédère geen specifieke uitgangspunten, anders dan dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk dient te worden beschermd (in casu via het instrument van het Maastrichts Erfgoed).
2.3 Provinciaal beleid8
 
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2011
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige ge­neraties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen.
 
Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied voor het grootste gedeelte aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (P9). Daarnaast is een beperkt deel van het plangebied aangeduid als ‘Stedelijke ontwikkelingszone’ (P8); het betreft hier het gebied ten noordoosten van de Geusselt. Het onderstaande fragment uit kaart 1 toont de plangrens op de POL-kaart:
 
 
 
De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘grens stedelijke dynamiek’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s. De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie kaartbeeld op deze pagina). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
 
De Stedelijke bebouwing (Perspectief 9) omvat de aanwezige of als zodanig al bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
 
De Stedelijke ontwikkelingszone (Perspectief8) omvat landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgericht natuur zoals stadsparken, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Als er nieuwe rode ontwikkelingen in Stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijke gebieden.
 
De beleidskaarten ’Kristallen waarden’ en ‘Groene waarden’ kennen geen relevante beleidsuitgangspunten voor het plangebied. Dat geldt wel voor de beleidskaart ‘Blauwe waarden’. Uit deze beleidskaart blijkt dat het oostelijk deel van Wittevrouwenveld is gelegen in een beekdal. Voor beekdalen geldt dat zij een belangrijke functie hebben voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water, naast een ecologische en landschappelijke functie. Deze gebieden dienen derhalve zo veel als mogelijk van bebouwing te worden gevrijwaard. Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan dat niet leidt tot nieuwe ontwikkelingen. Van een aantasting van het beekdal is dan ook geen sprake.
 
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig conserverend bestemmingsplan geen ontwikkelingen bevat welke niet zouden passen binnen de uitgangspunten van het POL. Het bestemmingsplan bevat een planologisch-juridische-regeling voor een gebied dat in zijn verschijningsvorm, functionele en bebouwde situatie, voorzieningenniveau en ruimtelijke uitstraling past binnen de kaders zoals in het POL 2006 (actualisatie 2011) voor dit gebied zijn verwoord.
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Algemeen ruimtelijk beleid
 
Stadsvisie 2030 (juni 2005) + actualisatie 2008
In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen.
 
Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mozaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving.
 
Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad.
 
Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie een aantal aanknopingspunten. Van de twaalf speerpunten die in de Stadsvisie zijn benoemd, kunnen de fysieke speerpunten 7 en 8 (‘Versterking en behoud van leefbare buurten’ respectievelijk ’Versterking en behoud van de fysieke kwaliteit’) worden gezien als meest passend bij het gebied Maastricht Noordoost. Hierna zijn deze speerpunten toegelicht.
 
Bij speerpunt 7:
De gemeente moet er voor zorgen dat mensen zich verbonden blijven (of gaan) voelen met hun directe leefomgeving. Op het gebied van de openbare ruimte betekent dit een gedegen, kwalitatief hoogwaardige en duurzame inrichting en materiaalgebruik. Het beheer van de openbare ruimte moet gericht zijn op ‘heel, schoon en veilig’. Dit betekent dat men bestaande, verouderde woonmilieus moet aanpassen aan de eisen van deze tijd en de toekomst. Daarbij is kwaliteit opnieuw het uitgangspunt. De stad is gegroeid in wisselwerking met het omringend landschap. In de ruimtelijke structuur van de stad zijn sporen van het landschap terug te vinden en in het landschap de relicten van de eeuwenoude vestingwerken. Mede door de ligging aan de rivier en het smalle Maasdal kan het omringende landschap op tal van plaatsen tot diep in de stad doordringen en is het bijna overal voelbaar aanwezig. De groenstructuur van lanen, parken en vestingwerken is nauw verweven met het recreatieve netwerk van pleinen en straatjes in de oude binnenstad en vormt een wezenlijk onderdeel van de historisch gegroeide ruimtelijke en sociale structuur.
 
Bij speerpunt 8:
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze gebruikt kan worden voor functies zoals wonen, werken, ontspannen en verplaatsen én deze functies elkaar bovendien niet hinderen én ze elkaar zoveel mogelijk versterken én toegankelijk zijn voor de bevolking.
Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), toegankelijkheid, (cultuur-)historie en schoonheid en dit alles op mensenmaat. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit in de tijd. Dit zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. De opgave is en blijft nieuwe inwoners, bedrijven en bezoekers voor de stad te interesseren en te binden. Een belangrijke basis daarvoor is de fysieke kwaliteit van de stad en het aanwezige voorzieningenniveau in brede zin. De kwalitatieve inzet en het evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Als nieuwe gebieden binnen het stedelijk gebied vrijkomen en transformatie aan de orde is, moeten deze gericht worden ingezet, waarbij een afweging is te maken tussen de mogelijkheden van de plek en de meerwaarde voor het stadsdeel, de vitaliteit en concurrentiekracht van de stad en de positie binnen het stedelijk netwerk op Zuid-Limburgse schaal. Maastricht is een compacte stad. De belangrijkste voorzieningen zijn binnen relatief korte afstand aanwezig. Dit is aantrekkelijk voor de mensen die in de stad wonen of verblijven. Doel is het concept van de ‘compacte stad in een weids landschap’ ook voor de toekomst van Maastricht te hanteren. De opgave is de stad vitaal te houden door nieuwe functies zorgvuldig in het bestaande stedelijk weefsel in te passen en bestaande gebieden aan te passen aan de eisen van de tijd.
 
Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn:
 
  1. Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een vestigingsoverschot, waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking is gedaald (inmiddels is het inwonertal van Maastricht sinds 1 januari 2008 ieder jaar gestegen, van 117.998 per 1 januari 2008 tot 121.010 op 1 januari 2012 (red.).
  2. Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.
 
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren:
1. Maastricht cultuurstad
De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers;
 
2. Maastricht internationale kennisstad
Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa.
 
3. Maastricht stedelijke woonstad
De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders. Met fysieke ingrepen kan dynamiek worden ontwikkeld door te investeren in (1) het leefmilieu (woningen; stedelijke voorzieningen; onderwijs, landschappelijke kwaliteit; milieu) en in (2) het werkmilieu (bedrijventerreinen, vrijetijdseconomie, kantoren, atelierruimtes, toerisme). Voor een evenwichtige ontwikkeling van Maastricht moeten beide zijden in evenwicht zijn. De bereikbaarheid van Maastricht is essentieel en fungeert als smeerolie. Wetende dat in de kennis- en diensteneconomie het ‘werk’ in belangrijke mate het ‘wonen’ volgt, is om de gewenste innovatieve, vitale bevolking aan de stad te binden, het sturen op kwaliteit van het ‘leefmilieu’ van essentieel belang. De stad dient de juiste voorzieningen, stedelijke kwaliteiten, woningen en woonmilieus te bezitten om haar aantrekkelijk te maken voor deze groep. De economische structuur zal afgestemd moeten zijn op de aard van de bevolking: een brede economische structuur met een sterke focus op enerzijds werkgelegenheid in de kennis- en dienstensector; anderzijds werkgelegenheid in de vrijetijdseconomie. Stedelijkheid is een voorwaarde om de vitale en innovatieve bevolking aan de stad te binden en vervolgens de gewenste kenniseconomie te ontwikkelen. Om deze stedelijkheid te ontwikkelen moet Maastricht de onderscheidende stedelijke kwaliteiten benutten en uitgroeien tot dé ontspannen middelgrote ‘buitenlandse’ kwaliteitsstad van Nederland. Maastricht wil zich profileren met een sterk stedelijk milieu in Zuid-Limburg.
 
Structuurvisie Maastricht 2030, Ruimte voor ontmoeting
In de structuurvisie wordt geconcludeerd dat voor de stadsontwikkeling in en van Maastricht een nieuwe periode aanbreekt. Deze verandering is het gevolg van:
  • een veranderende bevolkingssamenstelling (beperkte groei aantal inwoners, minder jongeren, meer ouderen, groei aantal studenten) en als gevolg daarvan een verschuiving van grootschalige gebiedsontwikkeling naar een meer geleidelijke transformatie van het bestaand stedelijk gebied. De verandering in bevolkingssamenstelling zal er ook toe leiden dat de huidige fijnmazige spreiding van voorzieningen zal verdwijnen;
  • de noodzaak tot een op zo duurzaam mogelijke wijze ontwikkelen van de stad: fossiele brandstoffen zullen duurder en schaarser worden waardoor de vraag naar meer duurzame vervoersvormen en de behoefte tot auto-onafhankelijkheid zal toenemen. Een nauwe afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsbeleid moet zorg dragen voor een toekomstbestendige bereikbaarheid. Ook zal Maastricht moeten anticiperen op de veranderingen in het klimaat. In de zomer zal het steeds warmer worden en de stad zal meer en meer te maken krijgen met lange perioden van droogte en hevige stortbuien. In de winter valt er meer sneeuw en wordt het steeds natter met als gevolg dat de Maas vaker zal overstromen;
  • een veranderende behoefte van de burger: burgers willen meer invloed op hun leven uitoefenen en daarmee ook op de fysieke vormgeving van hun woningen en leefomgeving. In de toekomstige stadsontwikkeling zullen het dagelijks leven van de inwoners en de verschillende leefpatronen en behoefte centraal staan.
Als antwoord op bovenstaande ontwikkelingen en om de aantrekkelijkheid van de stad voor inwoners, ondernemingen en haar bezoekers te verbeteren gaat Maastricht gericht werken aan:
  • Versterking van haar positionering als internationale stad ten behoeve van de economische vitaliteit en innovatie van de stad en regio
    Voor het behoud van de huidige werkgelegenheid en het aantrekken van nieuwe banen en inwoners is het belangrijk dat Maastricht zich samen met de regio profileert als aantrekkelijke woon-, werk- en leefgebied. Een regio met een vrijwel compleet voorzieningenniveau waarbinnen Maastricht als centrumstad fungeert. Het is daarom van belang een nauwe samenwerking tot stand te brengen met Sittard-Geleen, Heerlen, de provincie, de heuvellandgemeenten en de belangrijkste bedrijven en maatschappelijke partners. Samenwerking binnen de regio Zuid-Limburg alleen is echter niet voldoende. Een duidelijke positionering in het euregionale netwerk is net zo belangrijk voor de gewenste innovatie en economische weerbaarheid. Innovatie is een fundamentele factor voor de groei van de economie op lange termijn. Door de ontwikkeling van de Health Campus Maastricht en de Chemelot Campus Sittard-Geleen versterkt Zuid-Limburg zijn positie binnen deze innovatieve topregio;
  • Investeren in een robuuste en duurzame bereikbaarheid om het vestigingsklimaat voor inwoners, bezoekers en ondernemingen te verbeteren
    Goede bereikbaarheid  is een onontbeerlijke peiler onder de economische structuur van de stad. Wil Maastricht zich doorontwikkelen als aantrekkelijke vestigingsplaats, dan is het noodzakelijk de bereikbaarheid van de stad en de economische centra per auto, maar vooral ook met het openbaar vervoer en het langzaam verkeer, te optimaliseren. De huidige hoofdontsluiting van de stad wordt gekenmerkt door een ring rond de binnenstad. Vanwege de ondertunneling van de A2 en de omlegging van de westelijke aanlanding van de Noorderbrug verandert dit. Er ontstaat een structuur, waarin de A2 de ruggengraat vormt en de Noorderbrug en J.F. Kennedybrug de belangrijkste 'ribben' zijn. Opgave voor de komende jaren is om deze grote projecten te realiseren waarbij beiden volgens planning voor 2018 gereed zouden moeten zijn. De nieuwe structuur waarborgt een goede (auto)bereikbaarheid van de stad in de komende decennia en de singels rond de binnenstad worden ontlast waardoor een vrij groot stedelijk gebied ontstaat. In dit gebied ontstaat daardoor meer ruimte voor de doorstroming van het stedelijk openbaar vervoer alsook ruimte voor het realiseren van een fijnmazig fietsnetwerk. Aan de randen van de binnenstad zullen nieuwe parkeervoorzieningen gericht op de binnenstad worden gesitueerd welke goed worden ontsloten vanaf de ribben. Naast deze Park&Walk parkeervoorzieningen zullen aan de rand van de stad Park&Ride voorzieningen worden ingericht;   
  • Het landschap versterken en verbinden met de stad zodat het nog meer bijdraagt aan de unieke woonkwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht
    Maastricht wil de groene ring rondom de stad verder versterken en compleet maken. Doel is om deze groene gorden (bestaande uit St. Pietersberg/Jekerdal/Cannerberg, Rivierpark Maasvallei, Terraspark, Landgoederenzone, Dousberg/Zouwdal en het Grensgebied Maastricht-Eijsden) verder uit te bouwen als recreatief uitloopgebied van de stad. Om de unieke groene ligging meer te betrekken bij het woonklimaat, wil Maastricht het landschap meer de stad in trekken. Dit gebeurt door het creëren van groene longen in de bebouwing, zoals de zone langs de Kanjel, groene wiggen in de westelijke woonwijken en de Geusselt. Aan de oostzijde zorgt de Groene Loper voor een verbinding met de Geusselt en de Landgoederenzone. Door de lagere ruimtedruk ontstaat in de woonbuurten meer plek voor water en groen en vooral in buurten met thans weinig tuinen en openbaar groen zullen de komende jaren groene plekken worden toegevoegd. Deze toevoeging van groen en water zal ook positieve effecten hebben op het minimaliseren van wateroverlast;
  • Het bestaande stedelijk gebied zorgvuldig en geleidelijk transformeren, waarbij wordt gekomen tot een robuust netwerk van maatschappelijke voorzieningen en aantrekkelijke ontmoetingsplekken en openbare ruimten
    Door de geleidelijke veranderingen in de samenleving zijn de traditionele sociale contacten in buurten en wijken steeds minder vanzelfsprekend. Maastricht wil daarom ook buiten de binnenstad de mogelijkheden voor nieuwe ontmoetingen creëren. De belangrijkste kans hiertoe vormt de komst van de A2-tunnel en de verlegde Noorderbrug. Hierdoor ontstaat een groot aaneengesloten stedelijk gebied en worden barrières tussen de woonwijken weggenomen (met uitzondering van het spoorwegemplacement). Dit centraalstedelijk gebied wordt begrensd door Brusselsepoort in het westen, Belvédère in het noorden, Geusselt in het oosten en Randwyck in het zuiden). Maastricht wil binnen dit gebied investeren in fijnmazige verbindingen, met name oost-west gericht. In dit gebied liggen mogelijkheden voor het creëren van een uniek stedelijk woon- en werkmilieu. Door herstructurering verbetert de woonkwaliteit voor de huidige bewoners maar ontstaan ook kansen voor het aantrekken van nieuwe bewoners die nabij de binnenstad willen wonen.
    Aan de randen van het centraalstedelijk gebied zijn langs de ring van hoofdwegen centrumgebieden ontstaan. Randwyck is daarvan de belangrijkste maar ook in de Geusselt en Brusselsepoort bevinden zich concentraties van voorzieningen en werkgelegenheid. Het streven is om deze gebieden verder te ontwikkelen als levendige ontmoetingsplekken met een aantrekkelijke menging aan functies. Ook Belvédère en op termijn Centrum-Oost (tussen Centraal Station en de A2) zullen zich als nieuwe subcenta gaan ontwikkelen. Gestreefd wordt naar een menging van bij elkaar passende en elkaar versterkende functies. Deze gebieden moeten voor wat betreft routering en oriëntatie beter verbonden worden met hun omgeving.
In de structuurvisie wordt een ruimtelijk streefbeeld geschetst. De belangrijkste ruimtelijke veranderingen tot 2030 zijn:
  • de ontwikkeling van een samenhangend centraal stedelijk gebied dat zich uitstrekt van Blauwdorp in het westen, het gebied rond de A2 in het oosten, Randwyck in het zuiden en Belvèdére in het noorden;
  • het versterken van Maastricht Vestingstad door de aanleg van het Frontenpark en door het Tapijngebied onderdeel te maken van het stadspark;
  • het versterken van Maastricht Waterstad door de oostelijke Maasoever vanaf het Griendpark naar het noorden toe te vergroenen en aan de zuidzijde het water meer toegankelijk te maken voor de recreant.
 
Voor onderhavig plangebied is met name de onder de eerste bullit geschetste ontwikkeling van belang. Door het verdwijnen van de barrière van de A2 en het opschuiven van de landing van de Noorderbrug ontstaat een samenhangend stedelijk gebied waarvan de begrenzing eerder is beschreven. De enige grote fysieke barrière in dit gebied zal het spoorwegemplacement vormen. Als gevolg van deze ingrepen neemt in het gebied het autoverkeer af en is er veel plaats voor fietsers, voetgangers en openbaar vervoer. De hoofdstructuur wordt gevormd voor een bundel van 'verkeerslichtvrije' doorgaande routes vanaf de Rechtbank en Mariaberg, via de binnenstad en een nieuwe traverse over of onder de sporen naar het hart van Wittevrouwenveld en Geusselt. De singels aan de westzijde krijgen een tegenhanger aan de oostzijde: de Groene Loper, die kruisingsvrij is verbonden met de Geusselt en Randwyck. De subcentra worden voor langzaam verkeer goed verbonden met het centraal stedelijk gebied en het stadion en zwembad zijn via de Groene Loper veilig bereikbaar.
 
De realisatie van het geschetst ruimtelijk streefbeeld zal stapsgewijs plaatsvinden. Binnen onderhavig plangebied zullen hiertoe de volgende projecten worden uitgevoerd:
  1. Maastricht 2012:
    1. het Geusseltpark wordt getransformeerd door te investeren in openbaar groen, sport, leisure en onderwijs. Hierdoor ontstaat een hoogwaardig woon- en werkgebied;
    2. de fysieke maatregelen voor de werkzaamheden voor de A2-ondertunneling worden gerealiseerd;
  2. Maastricht 2018:
    1. de A2 Maastricht is ondertunneld en de Groene Loper is gerealiseerd. Dit biedt kansen voor vernieuwing van het oostelijk stadsdeel, in eerste instantie direct rond de Groene Loper;
    2. het noordelijke deel van Nazareth (evenals Pottenberg, Caberg en Malpertuis) zal worden geherstructureerd;
  3. Maastricht 230:
    1. de herstructurering van Oost en West krijgt verder gestalte;
    2. een nieuwe passerelle en een verbeterde stationsentree vanaf de oostzijde geeft een extra impuls aan de vernieuwing van het oostelijke stadsdeel.
De structuurvisie bevat tevens diverse gebiedsbeschrijvingen met daarin met name aandacht voor het ontwerp van de publieke ruimte en een beschrijving van het functieprofiel of het bindend thema van een gebied. Binnen en aanpalend aan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende beschrijvingen van belang:
  1.  Stationsomgeving/entree van de stad: het centraal station wordt ontwikkeld als belangrijkste OV-knooppunt. De eerste stap daarin is het realiseren van een nieuw bus- en tramstation. Daarnaast wordt ruimte gezocht voor een structurele verruiming van het aantal fietsenstallingen en de P&R-voorziening. De opgave voor de langere termijn is om het monumentale stationsgebouw tot een schakel tussen binnenstad en het oostelijk stadsdeel te maken. Daarvoor is een bij voorkeur befietsbare passerelle gewenst. Op langere termijn ligt aan de oostzijde, waar de passerelle uitmondt, de opgave om een tweede stationsplein te maken;
  2. Stedelijk gebied/Groene Loper: de binnenstad en de subcentra bevindt zich het stedelijke gebied. Grofweg omvat dit de gebieden Wyckerpoort en Wittevrouwenveld aan de oostzijde en Blauwdorp en Brusselsepoort aan de westzijde. Men woont hier in de luwte van de binnenstad. Vernieuwing van de buurten verloopt geleidelijk en is behalve van sloop en nieuwbouw ook afhankelijk van verkoop van corporatiewoningen. De buurten zullen, meer dan nu het geval is, onderdeel worden van het centrale stedelijke gebied. Uitgangspunt bij de vernieuwing is dat er meer ruimte wordt gecreëerd voor parkeren, water en groen. In het oostelijke deel verandert de huidige A2 in een laan met stadswoningen, gemengd met woonwerkwoningen of kleinschalige kantoren. De laan (de Groene Loper) heeft naar het noorden toe een directe verbinding met de Geusselt (park met zwembad en sportcomplex) en de Landgoederenzone. De inzet is de Groene Loper naar het zuiden toe door te trekken naar Randwyck-Noord met ziekenhuis, universiteit en MECC. De Groene Loper krijgt vanuit het centrale deel rond de Lourdeskerk goede verbindingen voor voetgangers en fietsers met het centraal station en de binnenstad;
  3. Geusselt: de belangrijkste opgave voor de Geusselt is om van het park een levendige publieke ruimte te maken door de realisatie van publieke functies en een betere routering. Met de komst van het zwembad wordt centraal in het park een publiekstrekker gecreëerd, die tot ver in de avond en in de weekenden voor levendigheid zorgt. De drager van deze vernieuwing is de Groene Loper die centraal in het Geusseltpark uitkomt. Rondom het stadion is ruimte voor de gemeentelijke sporthal en sport, leisure, horeca, wellness, onderwijs en wonen. Geusselt zal zich ook ontwikkelen tot werklocatie;
  4. Centrum-Oost: het gebied tussen station en de toekomstige Groene Loper ontwikkelt zich tot een levendig gebied met een mix van wonen en regionale functies. Dit gebied vormt ook de inleiding op een nieuwe traverse waardoor een direct openbare verbinding met de binnenstad wordt gelegd. Aan de zijde van het Lourdesplein gaat het gebied over in het nieuwe winkelcentrum aan de Voltastraat;
  5. Noord: op de oostelijke Maasoever wordt gestreefd naar de herontwikkeling van het Trega/Zinkwit terrein. Op het zuidelijk deel daarvan, aansluitend aan de Noorderbrug zijn functies denkbaar in de sfeer van lichte bedrijvigheid, garages, groothandel etc.. De buurt Limmel krijgt hiermee ook een relatie met de Maasoever. Tussen Limmel en de Beatrixhaven zal de Kanjelzone als groene zone verder worden versterkt;
  6. Noordoost: Limmel en Nazareth worden beter met elkaar verbonden door een ruime onderdoorgang onder de spoorlijnen. Hier, op de zogenaamde Hoolhoeslocatie komt ook het nieuwe centrum met winkels en kindcentrum. De hoogspanningslijnen gaan ondergronds. Het centrum richt zich op de Balijeweg als verbindende schakel tussen de twee buurten. De bebouwingsrand van Nazareth blijft georiënteerd op het Geusseltpark. In Nazareth-Noord vindt een herstructurering plaats met als inzet verdunning van de bebouwing. Zo wordt er ruimte gemaakt voor parkeren op eigen terrein en voor groen in de openbare ruimte
2.4.2 Sectoraal gemeentelijk beleid en uitgangspunten
I Cultuurhistorie 
Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012
Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”.
 
Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
  • een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
  • onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.
 
De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
  • gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien.
  • interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed.
  • proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
  • kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling.
  • integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
 
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming
‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan verkrijgt, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
 
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
  • behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
  • vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden;
  • op aanverwante wijze gaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
       

 
       
Dominant bouwwerk
         
Kenmerkend bouwwerk
         
Waardevol cultuurhistorisch element
         
Waardevol groenelement
         
Cultuurhistorisch attentiegebied
         
Archeologische zone a
         
Archeologische zone b
       
Archeologische zone c
       
Primaire bestemming
              
 
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming.
  
II Wonen
     
Notitie Woningsplitsing (2007)
De Notitie woningsplitsing (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de (centrum-)stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenen aangegeven om woningsplitsing te reguleren:
  • splitsing van woningen leidt op de lange duur tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoning in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit is onwenselijk, omdat er ook doelgroepen zijn die in een grondgebonden woning willen wonen in het centrum;
  • niet alle woningsplitsingen zijn bekend bij de gemeente; een aantal splitsingen heeft zonder vergunning plaatsgevonden, hetgeen tot overlastsituaties kan leiden;
  • in het woonbeleid wordt een verkleuring naar stedelijke woonmilieus voorzien in de buurten grenzend aan de binnenstad. Deze verkleuring kan gepaard gaan met een toename van gestapelde woningbouw. Maar voor de differentiatie is het ook voor deze buurten van belang dat er grondgebonden woningen aanwezig zijn.
 
Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus.
Daarom ligt het niet voor de hand om woningsplitsing, c.q. kamerverhuur in niet-stedelijke woonmilieus aan banden te leggen. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd.
Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn.
 
Het voorliggende plangebied beslaat geheel of gedeeltelijk de volgende buurten (volgens de gemeentelijke buurtindeling): Wittevrouwenveld, Limmel, Wyckerpoort, Heugemerveld. Voor deze buurten gelden de volgende gegevens uit de Notitie Woningsplitsing:
 
 
Buurt
 
Deel gestapeld (WOZ 2006)
 
Passend deel gestapeld
 
Ruimte voor meer gestapeld wonen?
 
Medewerking
verlenen?
 
Wittevrouwenveld
 
31%
 
60-70% (stedelijk)
 
Volop ruimte voor toename
 
Ja, mits
 
Limmel
 
15%
 
60-70% (stedelijk)
> 40% (parkwijk)
< 30% (stadsrand)
 
Ruimte voor toename afhankelijk van keuze woonmilieu
 
Ja, mits
 
Wyckerpoort
 
64%
 
60-70% (stedelijk)
 
Beperkte ruimte
 
Nee, tenzij
 
Heugemerveld
 
47%
 
60-70% (stedelijk)
 
Ja
 
Ja, mits
  
Uit het overzicht wordt duidelijk dat het ‘nee, tenzij-beleid’ zich kan beperken tot de wijk Wyckerpoort. Voor de andere buurten is het aandeel gestapelde woningen dusdanig laag dat hierin geen reden zit om woningsplitsing sterk aan banden te leggen. Hier geldt wel het ‘ja, mits’-beleid. Dit reguleringsbeleid wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Daarin wordt opgenomen dat grondgebonden woningen in principe niet mogen worden gesplitst. Elke aanvraag hiervoor zal door de gemeente apart worden beoordeeld en getoetst aan het woonbeleid. De regulering van kamerverhuur kan ook via het bestemmingsplan worden gedaan, waarbij het moet gaan om eengezinswoningen die volledig als losse kamers worden verhuurd. In beide gevallen (splitsing en kamerverhuur) kan, naast de wettelijke bouw- en woontechnische eisen, een aantal volkshuisvestelijke eisen worden meegegeven.  
Binnen de bestemming Wonen zullen afwijkingsregels worden opgenomen voor het splitsen van woningen en/of kamerverhuur van meer dan drie kamers in grondgebonden woningen. Als voorwaarden worden aan deze afwijkingsmogelijkheid spelregels gebaseerd op de Notitie woningsplitsing verbonden:
  • de woningsplitsing en/of kamerverhuur dient te passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid in dezen, zoals vastgelegd in de notitie ‘Naar beleid voor woningsplitsing Maastricht’ uit 2007 dan wel diens rechtsopvolger;
  • er moet worden voldaan aan de parkeernorm;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving mag niet onevenredig worden verstoord;
  • naast het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening dienen de ontstane woonruimten aan de volgende woontechnische eisen te voldoen:
    • voor zelfstandige woningen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m²;
    • voor kamers geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 20 m².

Daar waar de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden en woningsplitsing op grond van het bestemmingsplan niet zonder meer wordt toegestaan dient tevens te worden voldaan aan het Hoger Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht. Uitgangspunt hiervan is het aantal geluidgehinderden te verminderen. Middels een woningsplitsing wordt hier niet aan voldaan waardoor een woningsplitsing in een dergelijk geval dan ook niet is toegestaan. Ook deze bepaling wordt aan de afwijkingsregels voor het splitsen van woningen toegevoegd.
 
Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering), 2009
In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt. Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
 
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad)
uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt.
 
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerde snelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de
ruimtelijke meerwaarde
voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. Het brandpunt ‘Noord-Oost’ is gelegen binnen het voorliggende plangebied.
 
De herstructurering van West en Noordoost zijn belangrijke locaties voor Maastricht als woonstad, met name voor het stedelijk en randstedelijk wonen. De ruimtelijke meerwaarde van de herstructurering is de verbetering van de fysieke kwaliteit van de betreffende wijken en soms de herontwikkeling van oude bedrijventerreinen. De herstructurering is gepland in drie grote fasen:
Fase 1: herstructurering Malberg en Caberg;
Fase 2: herstructurering Noordoost I en Mariaberg en Pottenberg;
Fase 3: herstructurering Noordoost II, o.a. Limmel aan de Maas.
 
In algemene zin richt de Stedelijke Programmering zich op: 
  • sturen op migratie; de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020.
  • netto/bruto uitbreiding woningvoorraad; dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0-benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument.
  • ruimte voor kleine particuliere initiatieven; van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen.
  • verdeling over de woonmilieus; de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25.
  • gestapeld versus grondgebonden; stedelijk gezien is de gewenste verdeling tussen gestapelde en grondgebonden woningen 50%-50%. Hiervan kan maximaal plus of min 10% van worden afgeweken. In de groenstedelijke woonmilieus is gestapeld bouwen alleen aan de orde als dit specifiek noodzakelijk is vanuit de woonwensen van de doelgroep. Basislijn is: grondgebonden bouwen in diverse verschijningsvormen. In de stedelijke woonmilieus wordt van marktpartijen verwacht dat zij voldoende ruimte geven voor grondgebonden stadswoningen. Als indicatie geldt voor de centrumstedelijke milieus een verdeling van 75% gestapeld en 25% grondgebonden, in stedelijke milieus 25% gestapeld en 75% grondgebonden.
  • uitzonderingen op het programma; er zijn drie groepen die uitgezonderd zijn van de woningbouwprogrammering:het “topsegment” (koop-gestapeld > € 400.000, koop-grondgebonden > € 500.000, huur-gestapeld > € 1.300/mnd en huur-grondgebonden > € 2.000/mnd), studentenhuisvesting en vervolghuisvesting specifieke doelgroepen. De binnen deze uitzonderingen te realiseren woningen vallen niet binnen het afgegeven programma.
 
Opgave
De netto uitbreiding van de woningvoorraad in de jaren 2010-2014 bedraagt 125 woningen per jaar. Voor de jaren 2015-2019 geldt hetzelfde aantal. Dit kwantitatieve “slot” heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging.In de programmering wordt rekening gehouden met een versterkte inzet in de herstructurering. Getalsmatig is dit vertaald in een sloopprogramma van 200 woningen per jaar. Daarnaast wordt ingezet op het samenvoegen van 100 kleine woningen tot 50 grotere woningen per jaar. De bruto bouwproductie komt daarmee op 125 + 200 + 50 = 375 woningen per jaar.
 
De gemeente zet de saldo 0 - benadering (grofweg 1 woning bouwen betekent 1 woning slopen, c.q. 2 woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument. Reden hiervoor is dat de gekozen prioritering van plannen - de “brandpunten” van de Ontwikkelingsvisie 2010-2020- hierdoor doorkruist zou kunnen worden. M.a.w.: de gemeente past de saldo 0-benadering toe om samen met de marktpartijen inzicht te krijgen in en afspraken te maken over de stedelijke bouw- en sloopopgave. Maar zij vertaalt dit niet in een systeem van formele bouwrechten, die onderling kunnen worden uitgewisseld.
 
Voor het conserverend bestemmingsplan 'Maastricht Noordoost' bevat de stedelijke programmering geen directe uitgangspunten.
 
III Detailhandel
 
Detailhandelsnota (2008)
De Detailhandelsnota van de gemeente Maastricht (vastgesteld d.d. 29 oktober 2008) geeft antwoord op de vraag wat Maastricht op het gebied van detailhandel wil bereiken. Daarbij gaat het om visie en keuzen ten aanzien van de wenselijke detailhandelsstructuur. De nota is onder meer het toetsingskader om initiatieven uit de markt te beoordelen.
 
Maastricht kent een hiërarchisch opgebouwde voorzieningenstructuur, waarvan de Binnenstad (inclusief Wyck) de top vormt. Door de realisatie van Entre Deux en Mosae Forum heeft de binnenstad de afgelopen jaren een sterke impuls gekregen. Ook de vestiging van een groot landelijk opererend warenhuis en de ontwikkeling van Centre Céramique heeft hieraan bijgedragen. Daarnaast is sprake van een sterke profilering van het (binnen)stadsdeel Wyck. Door genoemde ontwikkelingen is de binnenstad zowel functioneel als ruimtelijk versterkt. De sterke punten van de binnenstad zijn onder meer de omvang van het winkelaanbod, de unieke elementen daarin (specialisten en bijzondere formules), de sfeer en de horeca. De binnenstad weet met deze kwaliteiten een omvangrijk bovenregionaal publiek te trekken.
 
De Maastrichtse detailhandel functioneert in zijn algemeenheid bovengemiddeld (dat is in de onderzoeken die de basis hebben gevormd voor de Detailhandelsnota geconstateerd op basis van draagvlak, bestedingen en koopstromen). Dit lokt nieuwe investeerders/nieuwe winkels en andere voorzieningen naar de stad. Indien echter de planvolumes (de nog beoogde ontwikkelingen en initiatieven) en de berekende marktruimte met elkaar worden vergeleken, dan ontstaat spanning op de detailhandelsstructuur. De (globale) planvolumes overschrijden namelijk ruim de berekende marktruimte. Voor de visie en het beleid betekent dat dat keuzen moeten worden gemaakt.
 
In de Stadsvisie 2030, die eerder in dit hoofdstuk aan de orde is geweest, is reeds aangegeven dat Maastricht op het gebied van detailhandel moet zorgen voor:
  • realisatie en behoud van een brede economische structuur met versterking van de positie van de vrijetijdseconomie;
  • behoud van het sterke imago als bezoekstad, culinaire stad, historische en gastvrije stad;
  • versterken van de economische structurele voorzieningen.
 
Relatie met bestaand beleid
In de Nota Economische Speerpunten 2015, die is vastgesteld d.d. 22.maart 2005 en de vertaling vormt van de Stadsvisie 2030 naar de middellange en lange termijn, is aangegeven dat de ‘unique selling points’ van de stad imago, gastvrijheid en cultuur zijn: “Hoewel zeer ambitieus moet Maastricht in 2015 nog meer dan nu een moderne toeristenstad zijn in een eigentijdse cultuurhistorische setting. Tegelijkertijd en in samenhang hiermee ligt er een belangrijke opgave ook de vrijetijdsbesteding van de stadsbewoner en de bewoners van de regio te faciliteren”.
 
Ook in het Structuur- en Mobiliteitsbeeld is aangegeven dat de binnenstad hèt visitekaartje is en blijft en dat dit van groot belang is voor het profiel van bezoekstad. Door het vergroten van die binnenstad (Belvédère, Bassin, Boschstraat en Tapijnkazerne) wordt het toeristische profiel versterkt. Door de ondertunneling transformeert de A2 tot een stedelijke boulevard. De omliggende buurten zullen hiervan profiteren. Wyckerpoort en Wittevrouwenveld kunnen zich ontwikkelen tot aantrekkelijke centrumrandmilieus.
 
In de Detailhandelsnota is eveneens afstemming gezocht met de Horecanota (die verderop in dit hoofdstuk aan de orde komt). Daarbij is ingespeeld op de trend van winkelondersteunende horeca waarbij steeds vaker een mengvorm ontstaat van horeca en detailhandel. In de binnenstad is dit op enkele plaatsen al zichtbaar (bijvoorbeeld Mosae Gusto, DE-winkel, Selexyz). In de Horecanota is de mogelijkheid opgenomen binnen bepaalde grenzen rechtstreeks horeca-activiteiten in winkels te realiseren, mist ondergeschikt aan de hoofdactiviteit detailhandel. Deze mogelijkheid zal in het op te stellen bestemmingsplan ook worden overgenomen.
 
Relatie met Raamplan Wittevrouwenveld
In september 2003 is het Raamplan Wittevrouwenveld vastgesteld. Hierin is de realisatie van buurtwinkelcentrum Voltaplein opgenomen ter concentratie van winkels in de buurten Wittevrouwenveld en Wyckerpoort. De leegkomende ruimten in de Frankenstraat zullen worden herontwikkeld. Ter uitvoering van dit raamplan is in juni 2006 de Realiseringsovereenkomst Wittevrouwenveld getekend tussen de gemeente Maastricht en Servatius.
 
Ruimte rond A2
De Stadsboulevard A2 zal de ruggengraat gaan vormen van het oostelijk stadsdeel. Direct aan de toekomstige stadsboulevard zullen functies worden gesitueerd die levendigheid met zich mee zullen brengen. In de zone globaal gelegen tussen de Voltastraat en het Koningsplein is ruimte voor voorzieningen voor het oostelijk stadsdeel. Het geplande buurtwinkelcentrum aan de Voltastraat vormt daarvoor een eerste aanzet.
 
Wijkactieplan Maastricht Noordoost
In het Wijkactieplan Maastricht Noordoost zijn de eerder genoemde uitgangspunten voor Wittevrouwenveld en het A2-project overgenomen en uitgebreid met de plannen van Woonpunt om een supermarkt in Nazareth te vestigen.
 
De structuur in de detailhandel op hoofdlijnen
Stadsdeel-, wijk-, buurtcentra en de kleine kernen
De opbouw van de voorzieningenstructuur in Maastricht Oost met specifieke functies in de buurt- (De Heeg, de Beente, Amby, Nazareth) en wijkcentra (Heer en Wittevrouwenveld) biedt zowel kwantitatief (geen marktruimte) maar ook kwalitatief (onbalans in de structuur) onvoldoende kansen voor een doorgroei naar een stadsdeelcentrum dat in opzet vergelijkbaar is met Brusselsepoort. Een verdere opschaling van winkelcentrum Wittevrouwenveld naar een groot wijkwinkelcentrum of stadsdeelcentrum, in relatie tot de plannen voor de stadsas A2, is daarmee niet gewenst. Op wijk- en buurtniveau staat een herpositionering en modernisering van winkelgebieden afgestemd op het draagvlak centraal. Binnen het plangebied betekent dit het volgende:
  • Wittevrouwenveld wordt thans uitgebreid van buurtwinkelcentrum naar klein wijkwinkelcentrum. Het primaire draagvlak wordt gevormd door Wittevrouwenveld en Wyckerpoort. Door ondertunneling van de A2 moet de barrière tussen beide wijken worden beslecht. Het voorziene perspectief voor het winkelcentrum is redelijk goed;
  • In verband met de ontwikkeling van wijkwinkelcentrum Wittevrouwenveld dient de Frankenstraat zich te ontwikkelen richting een woon-werk-winkelstraat. De ontwikkeling van de Frankenstraat dient complementair te zijn aan de ontwikkeling van het wijkwinkelcentrum;
  • Doorontwikkeling van het buurtsteunpunt Nazareth tot een klein buurtwinkelcentrum voor de wijken Nazareth en Limmel is onder voorwaarden mogelijk. Versterking van het voorzieningenaanbod in de wijken wordt gezien als een van de belangrijkste aanjagers voor de herstructurering van Nazareth en Limmel. Door het slechten van de fysieke barrières tussen Nazareth en Limmel ontstaan kansen voor realisatie van een klein buurtwinkelcentrum met een verzorgende functie voor beide wijken.
 
In het bestemmingsplan zal bij de juridische regeling onder andere rekening worden gehouden met de flexibele mogelijkheden die de detailhandelsnota aangeeft aangaande ondergeschikte horeca bij een hoofdfunctie detailhandel.
 
IV Horeca
 
Horecanota (2008)
In de Horecanota (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
 
  • geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
  • haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
  • er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
  • nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
  • het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht;
 
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):
 
  1. de winkelzone;
  2. horecaconcentratiegebieden;
  3. het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan in Wyck);
  4. de woongebieden;
  5. de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocatie, buitengebied).
 
Het voorliggende plangebied Noordoost is gelegen in zone 4: de woongebieden. In de woongebieden staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in verband met een bijzondere functie of een bijzondere ligging. Ook in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is horecavestiging soms toegestaan. Tenslotte is horecavestiging mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven. Horecavoorzieningen op verdiepingen en in kelders zijn in principe niet toegestaan. Winkelondersteunende horeca wordt onder bepaalde criteria toegestaan.
 
In het bestemmingsplan zullen bestaande horecavoorzieningen worden bestemd conform de huidige situatie. Er zijn twee manieren waarop de bestemming van de horecafunctie plaatsvindt:
  • in volledig horecapand: bestemming Horeca;
  • als onderdeel van een andere hoofdfunctie: middels functieaanduiding binnen de bestemming van de hoofdfunctie.
 
Daarbij wordt de term ‘horeca’ in vijf categorieën gedefinieerd. Deze definities zijn opgenomen in de begripsbepalingen. Vervolgens is in de doeleindenomschrijvingen in de bestemmingsregels aangegeven welke categorie(en) zijn toegestaan. Zo wordt niet alleen de huidige situatie vrij gedetailleerd bestemd, maar wordt tevens enige flexibiliteit geboden binnen de betreffende horecacategorie. Een voorbeeld daarvan is dat een lunchroom zonder afwijkingsprocedure kan worden omgevormd tot een restaurant (omdat beide functies in dezelfde horecacategorie vallen). Het is ook mogelijk meerdere horecacategorieën op te nemen in de bestemmingsomschrijving, indien deze categorieën geen extra hinder voor de omgeving opleveren. Daar waar horecafuncties als afwijkende functie binnen een andere bestemming aanwezig zijn, worden deze eveneens conform deze terminologie (horeca-1, 2 enzovoorts) benoemd. Zodoende ontstaat een eenduidige regeling met een gelijke terminologie.
  
Terrasbeleid (2008)
Op 25 november 2008 is het nieuwe terrasbeleid vastgesteld door B&W van Maastricht op basis van een eerder vastgestelde terrasvisie. De visie omtrent de inrichting van een terras en het samenspel tussen ondernemer en overheid kan in een tweetal begrippen kernachtig worden omschreven:
  1. ruimte geven waar het kan;
  2. richting geven waar het moet.
 
Punt 1 handelt met name over de inrichting en materialisering van een terras en is ruimtelijk niet relevant.
Punt 2 is dat wel. Een locatie moet geschikt zijn voor gebruik ten behoeve van terrasexploitatie hetgeen aan meerdere aspecten wordt getoetst zoals: veiligheid, openbare orde, stedenbouwkundige omgeving, bestemmingsplan, (openbare) functies van de locatie, algemeen belang, (doelmatige) gebruiksfuncties en -mogelijkheden, ongehinderde doorgang (CROW), landelijke en gemeentelijke wetgeving/beleid enzovoort. Op locaties waar een onevenwichtige verhouding dreigt te ontstaan tussen oppervlakte ingenomen door één of meerdere terrassen ten opzichte van de omgeving, kan de gemeente de terrasoppervlakte beperken. In de horecanota is bepaald dat bij winkelondersteunende horeca geen terras is toegestaan. Vestiging of uitbreiding van terrassen in een voetgangersgebied is niet toegestaan. Uiteraard worden bestaande afspraken gerespecteerd met inachtneming van de overgangsbepalingen. In de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen in het op te stellen van het bestemmingsplan zal, waar nodig, middels een functieaanduiding worden aangegeven waar terrassen mogen worden opgericht. 
  
Hotelnota 2009-2013
Maastricht heeft in haar stadsvisie naar 2030 gekozen voor een aantal speerpunten: woonstad, cultuurstad en kennisstad. Een aantrekkelijke en gezonde horeca met een goede ontvangst en serviceverlening is daarbij met name belangrijk voor de cultuur- en kennisstad. In de Nota Economische speerpunten 2015 zijn vrijetijdseconomie (waar hotelbeleid een belangrijk onderdeel vanuit maakt) en kenniseconomie belangrijke speerpunten. Een toename van het toeristisch en zakelijk verblijf met als effect een hogere besteding, toename van investeringen en daaraan gekoppelde werkgelegenheid is één van de beleidsdoelen.
 
Aanbod- en vraagsituatie Maastricht (uit het onderzoek 'Hotels in Maastricht' van bureau Horwarth HTL, d.d. december 2009)
 
Aanbodsituatie
De regio Zuid-Limburg heeft een rijk aanbod aan hotels buiten Maastricht. Het hotelaanbod in Maastricht zelf is aanzienlijk groter dan in vergelijkbare steden, in verhouding tot het aantal inwoners, de werkgelegenheid én het aantal dagbezoekers. Zelfs in vergelijking met steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht heeft Maastricht een opmerkelijk groot hotelaanbod. Een gemiddeld Maastrichts hotel is aanzienlijk groter dan een gemiddeld hotel in Nederland, Limburg en Zuid-Limburg. Wel is de afgelopen jaren de omvang van een gemiddeld hotel in Maastricht afgenomen, terwijl de gemiddelde omvang van hotels elders in Nederland juist is toegenomen. De grootte van een gemiddeld hotel neemt af naarmate de classificatie lager is. Hoewel het in de Nederlandse hotellerie gebruikelijk is dat het viersterrensegment het grootste marktaandeel heeft, kan gesteld worden dat met een aandeel van nagenoeg 80% het viersterren segment de hotelmarkt van Maastricht domineert. De overige 20% bestaat uit driesterren hotels en in mindere mate uit budgethotels. In deze studie is de betekenis van ‘hotel’ uitgebreid met accommodatievormen als hostel, pension, gasthuis en B&B. In totaal bestaat het huidige hotelaanbod in Maastricht uit 2.225 kamers. Dit aantal is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Sinds 2000 is het aantal hotelkamers in Maastricht per jaar met gemiddeld 2% gegroeid. Dit is meer dan de groei in de Nederlandse hotelmarkt en zeker meer dan in Limburg. In de periode 1995-2000 nam het aanbod in Maastricht nog sterker toe. Er is in de periode 2006-2008 een groot aantal plannen bij de gemeente ingediend voor in totaal ruim 2.000 nieuwe hotelkamers. Als de hotelkamers van al deze plannen gerealiseerd worden, zou het hotelaanbod in Maastricht groeien tot circa 190% van de huidige omvang.
 
Vraagsituatie
Het centrumgebied biedt meer potentie dan stedelijke gebieden buiten het centrum, maar de gehele hotelmarkt van Maastricht biedt de komende jaren ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe kamers. Van 2013 tot en met 2020 vertaalt de verwachte groei in vraag zich naar een behoefte van 824 nieuwe kamers. Om een gezonde situatie te garanderen, moet er op worden toegezien dat de toevoeging van hotelkamers over de hele periode wordt verspreid. Indien exploitanten van de nieuwe hotels met internationale reserveringssystemen van hotelketens gaan werken, kan de marktruimte groter zijn. Hetzelfde kan worden gerealiseerd door het ontwikkelen van hotels met aantoonbaar unieke hotelconcepten. In het bijzonder moderne low budget hotels, resorts,combinatiehotels (bijvoorbeeld met een musicaltheater) en zorg- en herstelhotels lijken kans van slagen te hebben om de marktruimte in Maastricht te doen toenemen.
 
Nieuw beleid
In de stad Maastricht is het uitgangspunt een goede leefbaarheid en duurzame ruimtelijke ordening. Dit zijn publieke domeinen en deze komen nadrukkelijk aan de orde indien een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan. Dan moet een integrale afweging plaatsvinden op basis van leefbaarheid en (duurzame) ruimtelijke ordening. Belangrijke criteria bij de integrale afweging zijn bijvoorbeeld de parkeerbalans, het niet evenredig schaden van het woonmilieu, de geschiktheid van het gebouw en het behoud van de eventueel aanwezige monumentale kwaliteit. Voor logiesverstrekkende bedrijven, waar sprake is van het vestigen van nieuwe hotelkamers, is daar het criterium “de ruimte in de markt” aan toegevoegd. Via dit criterium wordt een financiële haalbaarheidsstudie verplicht gesteld om zo te voorkomen dat meer van hetzelfde wordt toegevoegd aan de hotelmarkt. Met een haalbaarheidsstudie kan worden aangetoond dat sprake is van een duurzame ontwikkeling die in de bestaande markt overlevings- en groeikansen heeft. In deze studie is het van belang dat de initiatiefnemer aangeeft of door het specifieke hotelconcept gasten worden aangetrokken die normaliter niet zouden overnachten in Maastricht. De gemeente Maastricht geeft daarmee mogelijkheden voor kwalitatieve, vernieuwende concepten waardoor zowel de marktruimte vergroot wordt én de kwaliteit van de omgeving behouden c.q. verbeterd wordt.
 
Bestemmingsplan
Voor de regeling van bestaande logiesvoorzieningen in het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in guesthouses en logiesverstrekkende activiteiten. Een guesthouse is gevestigd in een woning, wordt gedreven door de eigenaar tevens hoofdbewoner en is rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. De logiesfuncties is daarbij ondergeschikt aan de woonfunctie. Een logiesverstrekkend bedrijf (hotel, pension, Bed & Breakfast), niet zijnde een guesthouse, valt onder de planologische noemer “Horeca’ met aanduiding bijvoorbeeld ‘hotel’. Hier is sprake van het beroepsmatig exploiteren van een nachtverblijf voor korte tijd, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden en drank voor gebruik ter plaatse. Dit is in Maastricht in principe niet rechtstreeks toegestaan in de bestemmingsplannen. Een aanvraag hiertoe moet worden ingediend bij B&W, die hiervoor vervolgens een afwijkingsprocedure dienen te volgen.
 
V Milieu
    
Bodembeheerplan Maastricht (2007)
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. De Nota Bodembeheer vormt de voortzetting van het bestaande beleid. De normering is hierbij geactualiseerd. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak, waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.
 
De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.
 
Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden.
 
Hogere grenswaardenbeleid Maastricht (2011)
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur- en Milieuplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.
 
Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervan bewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
 
Antennebeleid /UMTS Nota 2009
Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving.
In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn:
 
  1. historische gebieden (H1 t/m H3);
  2. woongebieden (W1 t/m W10);
  3. bedrijfsterreinen (B1 t/m B4);
  4. buitengebieden (G1 t/m G4);
  5. bijzondere bebouwing (T1 t/m T4).
 
Het voorliggende plangebied kan hoofdzakelijk worden ondergebracht in de categorie “woongebieden”. Voor deze gebieden gelden de volgende criteria:
  • geen vrijstaande masten in woongebieden, wel eventueel in de ingesloten gebieden G1 of T4;
  • dakmasten enkel op gestapelde woningbouw;
  • micromasten bij voorkeur op T1, T2, T3 of T4.
Op de kaart behorende bij de UMTS Nota 2009 is voor de hele gemeente aangegeven in welke gebieden welke masten kunnen worden geplaatst:

 
In de juridische regeling van het bestemmingsplan is de oprichting van nieuwe zend- en signaleringsmasten uitgesloten. Er is ook geen algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe masten. Gekozen is voor de mogelijkheden die de Wabo in dezen biedt. Hierbinnen is de bouw van een zendmast van maximaal 40 meter mogelijk met toepassing van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1c/2,12 lid 1a onder 2de Wabo. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning van deze strekking kan een afweging worden gemaakt op basis van de UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolger.
  
Luchtkwaliteitplan Maastricht (2006)
Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken over de uitvoering van het Luchtkwaliteitplan. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
   
Beleidsvisie externe veiligheid Maastricht (2012)
In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's omschreven hoe de gemeente Maastricht omgaat met externe veiligheid binnen haar gemeente. De gemeente Maastricht streeft naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is daarbij van belang dat de gemeente een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo ervaren wordt. Bedrijven, maar ook spoor-, weg- en watertransport moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien, terwijl bezoekers en bewoners van de gemeente Maastricht en omgeving daar geen schadelijke gevolgen van mogen ondervinden. Echter is de afgelopen jaren gebleken dat op basis van de landelijke wetgeving het aantal en de omvang van de onderzoeken die nodig zijn binnen de aandachtsgebieden voor externe veiligheid vaak niet in verhouding staan tot de omvang van het project. Daarom heeft de gemeente Maastricht in deze beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vastgelegd die binnen de wettelijke kaders mogelijk zijn. Deze beleidsvisie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen medewerkers van de gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid Limburg.
 
Er zijn drie concrete probleemstellingen te onderscheiden:
  1. externe veiligheid is een complex onderwerp;
  2. omgaan met externe veiligheid is het maken van keuzes;
  3. omgaan met externe veiligheid vraagt verregaande samenwerking.
 
Een risicoloze gemeente bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Op de eerste plaats dient voldaan te worden aan de basisveiligheid (voldoen aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico). Gebleken is dat er geen urgente knelpunten met het plaatsgebonden risico bestaan in de gemeente; de gemeente voldoet dus aan de wettelijke basisveiligheid. Naast de basisveiligheid dient de gemeente invulling te geven aan het groepsrisicobeleid. Zoals gesteld is het groepsrisicobeleid niet normatief; dit betekent dat de gemeente zelf keuzes kan en moet maken. In dit thema worden keuzes omschreven die de gemeente maakt ten aanzien van de locatiekeuze van risicobronnen en de planologische kaders voor invulling van de verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is daarbij verdeeld in drie categorieën (1, 2 en 3). Op basis van de aard en omvang van een plan en de ligging ten opzichte van externe veiligheidsbronnen wordt per geval bezien welke verantwoordingsgraad voor het groepsrisico van toepassing is.
 
In de beleidsvisie is de huidige situatie in de gemeente Maastricht op het gebied van externe veiligheid geïnventariseerd en vastgelegd. Per onderwerp van externe veiligheid (buisleidingen, gevaarlijk transport, inrichtingen, luchthaven) is aangegeven hoe de situatie is en hoe met nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen moeten worden verantwoord. Per ruimtelijk plan zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden bekeken of de ontwikkeling past binnen het hier aangegeven beleidskader.
 
In zijn algemeenheid geldt dat zich binnen de gemeente Maastricht diverse risicobronnen bevinden. Met name het transport van gevaarlijke stoffen heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van deze bronnen gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Maastricht (gebaseerd op de 1% letaliteitsgrens).
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico bestaan er in de gemeente Maastricht geen urgente knelpunten. Maastricht voldoet daarmee aan de wettelijke basisveiligheid. Naast deze basisveiligheid dient evenwel ook invulling te worden gegeven aan het groepsrisicobeleid. Hierin kan en moet de gemeente zelf keuzes maken waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen risicovolle bedrijven en transportassen. Bij de risicovolle bedrijven kan de gemeente middels de ruimtelijke planvorming en vergunningverlening zelf sturend optreden. Op transportassen heeft de gemeente minder invloed. De gemeente heeft de volgende keuzes gemaakt:
  • Risicovolle inrichting (excl. LPG tankstations): risicovolle inrichtingen worden enkel op bedrijventerreinen toegestaan. Hierbinnen worden vijf restrictieniveaus toegepast variërend van het volledig ruimte bieden aan risicovolle inrichtingen tot het volledig verbieden van alle bedrijven met een veiligheidsrisico. Grosso modo geldt dat op bedrijventerrein Beatrixhaven de mogelijkheid wordt geboden tot vestiging van Bevi-bedrijven. De overige bedrijventerrein zijn door aard, omvang of voorziene toekomstige ontwikkelingen niet geschikt voor het toelaten van Bevi-bedrijven. Een beperkte mate van risico kan op deze terrein evenwel worden toegestaan.
  • LPG tankstations: als algemeen beleidsuitgangspunt geldt hierbij dat LPG-tankstations gesitueerd moeten worden buiten de woonwijken en langs hoofdinfrastructuur. Bij nieuwvestiging dient getoetst te worden aan het Bevi, het bestemmingsplan en de beleidsvisie externe veiligheid.

Bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een risicobron dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Hiervoor geldt het volgende principe: hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld. Hierbij wordt gewerkt met de volgende zone indeling:
 zone 1 zone 2zone 3
(spoor)wegen30 m (invloedsgebied plasbrand)200 m (invloedsgebied BLEVE)1500 m (invloedsgebied toxisch)
vaarwegen25 m (invloedsgebied plasbrand)90 m (invloedsgebied BLEVE)1000 m (invloedsgebied toxisch)
aardgastransportleidingenPR 10-6 contour100% letaalgrens1% letaalgrens
LPG tankstationsPR 10-6 contour150 m (invloedsgebied)400 m (effectgebied)
overige risicovolle inrichtingenPR 10-6 contourPR 10-8 contour1% letaliteitscontour
 
Afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van het geprojecteerde object zijn drie verantwoordingsniveaus gedefinieerd. Elk niveau stelt specifieke eisen aan de wijze waarop de navolgende aspecten dienen te worden verantwoord: nut en noodzaak, bronmaatregelen, ruimtelijke maatregelen, objectgerelateerde maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, risicocommunicatie. Voor de wijze waarop in onderhavig bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.
  
VI Water
 
Waterplan Maastricht
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.
Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldend beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.
 
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
 
  • aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
  • zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies.
  • voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
 
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden-bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat de landgoederenzone van water kan worden voorzien. In het binnenstedelijk gebied wordt ook ingezet op het gescheiden inzamelen van schoon en vuil water, maar anders dan in West en Oost ligt de nadruk hier op tijdelijke berging alvorens het water wordt geloosd op de Maas. Ook in dit gebied geldt de trits ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’.
 
De uitgangspunten van het gemeentelijk waterplan zijn meegenomen in de waterparagraaf, die wordt beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan.
 
VII Verkeer en vervoer 
Beleidsplan Verkeersveiligheid (1998)/Duurzaam Veilig (2000)
Het doel van het beleidsplan verkeersveiligheid wordt hierom als volgt geformuleerd: “In aansluiting op het raamplan mobiliteitsbeheersing - en in samenhang met de diverse uit­gewerkte deelplannen op het terrein van verkeer en vervoer - een samenhangend beleid met betrekking tot de verkeersveiligheid vormgeven en uitvoeren, dat ertoe leidt dat de verkeersonveiligheid wordt teruggedrongen”. In concreto sluit Maastricht zich aan bij de landelijke doel- en taakstellingen met betrekking tot de verbetering van de verkeersveiligheid.
 
Ondanks dat het Beleidsplan Verkeersveiligheid van oudere datum is, is hierin de vigerende wegcategorisering opgenomen van het Maastrichtse wegennet. Deze categorisering is vervolgens integraal overgenomen in de Nota Duurzaam Veilig uit 2000. In het kader van het startprogramma “Duurzaam Veilig Verkeer 1997-2000” is de afgelopen jaren gewerkt aan een meer eenduidige vormgeving van het wegennet in Nederland, teneinde de nood­zakelijke duidelijkheid te verkrijgen. Meer duidelijkheid en herkenbaarheid leidt tot minder verkeersonveilige situaties. Hiertoe zijn alle wegen ingedeeld in categorieën. Hierbij gaat het in eerste instantie om een onderscheid tussen twee hoofdcategorieën: verkeersruimte en verblijfsruimte. In een verblijfsruimte is de verkeersfunctie ondergeschikt aan de verblijfsfunctie en vice versa. Ver­keersaders hebben een functie om (verblijfs)ruimten te ontsluiten of vormen verbindingen tussen gebieden. Op dergelijke wegen overheerst de verkeersfunctie. Voor de gebieden binnen en buiten de bebouwde kom van Maastricht is de volgende wegcategorisering van toepassing:
 
Binnen bebouwde kom
Buiten bebouwde kom
Stroomweg
Stroomweg
Hoofdontsluitingsweg of Ontsluitingsweg
Ontsluitingsweg
Erftoegangsweg/Erf
Erftoegangsweg/Erf
 
De categorisering is gebaseerd op de navolgende uitgangspunten:
  • herkenbaarheid netwerk en wegtypen;
  • maaswijdte netwerk;
  • huidige inrichting, functie en gebruik.
 
Onderdeel van de categorisering is voorts het beleid m.b.t. de maximum rijsnelheden. Voor de wegen binnen de bebouwde kom geldt in beginsel een differentiatie tussen 30 km/u, 50 km/u en 70 km/u. Binnen de bebouwde kom geldt voor de categorieën stroomwegen en (hoofd)ontsluitingswegen in beginsel een maximumsnelheid van 50 of 70 km/u. Buiten de bebouwde kom bestaat in beginsel een differentiatie tussen 120 km/u, 100 km/u en 80 km/u. In het kader van het “Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer 1997-2000” komt buiten de bebouwde kom nog de mogelijkheid om 60 km/u in te stellen in verblijfsgebieden. Buiten de bebouwde kom geldt dan voor de categorieën stroomwegen en ontsluitingswegen in beginsel een maximumsnelheid van resp. 100/120 en 80 km/u.
 
In het onderhavige plangebied gelden de Sint Gerardusweg, Meerssenerweg, Balijeweg, Willem Alexanderweg, Oostermaasweg, Bergerstraat en Scharnerweg als ontsluitingswegen binnen het plangebied. De Terblijterweg is nader aangeduid als hoofdontsluitingsweg. De John F. Kennedysingel en de Viaductweg worden betiteld als stroomweg binnen de bebouwde kom.
 
Op de onderstaande uitsnede van het Beleidsplan Verkeersveiligheid is bovengenoemde wegencategorisering voor Maastricht Noordoost aangeduid:
  
  
De genoemde (hoofd)ontsluitingswegen en stroomwegen zullen door middel van de bestemming ‘Verkeer’ worden vastgelegd. Ook andere wegen kunnen van deze bestemming zijn of worden voorzien. Voor de genoemde wegen geldt echter dat de ontsluitingsfunctie de meest belangrijke is.
 
Daarnaast zijn ook de verblijfsgebieden in Maastricht in het Beleidsplan Verkeersveiligheid vastgelegd. De wegen/voetpaden in deze gebieden krijgen de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. In gemengde gebieden kan tevens sprake zijn van het toekennen van een bestemming welke niet is toegespitst op verkeer maar op de hoofdfunctie van het gebied waarin de wegen gelegen zijn. De navolgende uitsnede toont de vastgelegde verblijfsgebieden:
 
  
  
Nota parkeernormen Maastricht (2011)
De tot voor kort gehanteerde Maastrichtse parkeernormen stammen uit de Nota Locatiebeleid uit 1996. De laatste jaren zijn nieuwe ontwikkelingen ontstaan waar binnen de kaders van het vigerende plan geen antwoorden op te geven zijn. Deels komt dit voort uit veranderingen in het Rijksbeleid, deels uit de invoering van het vigerende beleid. Met de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de beleidskaders op Rijksniveau veranderd. Om die reden is het Beleidsplan Parkeren opgesteld in 2007. Dit parkeerbeleidsplan moet een bijdrage leveren aan het duurzaam bereikbaar houden van de stad Maastricht in de komende jaren. In het nieuwe parkeerbeleid is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. Gekoppeld aan de onderscheiden zones zijn ook de parkeernormen geactualiseerd. Hier wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen per zone. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze nieuwe parkeernormen zijn van kracht sinds 1 juni 2011. Bij nieuwe ontwikkelingen (in casu bij afwijkingsbevoegdheden of functiewijzigingen binnen de bestemming) zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. Waar bestemmings- en/of functieveranderingen mogelijk zijn is in de regels verwezen naar de normering, die als bijlage bij de regels wordt opgenomen.
  
Fietsplan Maastricht (2009)
Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het Luchtkwaliteitplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid.
 
Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort. Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Dat zal in het nieuwe bestemmingsplan niet anders zijn.
 
VII Groen
 
Bomenplan (Bomen in beeld, 1999)
De gemeente Maastricht hanteert sinds 1999 de Bomennota (Bomen in beeld – beleidsnota over de bomen in Maastricht). Het doel van de Bomennota is:
  • inzicht geven in de actuele situatie van het bomenbestand en aangeven welke inspanningen en maatregelen nodig zijn voor een duurzaam beheer en onderhoud van structuur- en/of beeldbepalende boombeplantingen;
  • aan de hand van een ruimtelijke visie op hoofdlijnen een beleidskader voor de bomen vaststellen waarin staat aangegeven welk bomenbeeld in de toekomst wordt nagestreefd. Dit toekomstbeeld is richtinggevend voor planning, ontwerp, onderhoud en beheer van bomen in Maastricht;
  • aan de hand van een bomenplan voorstellen doen voor de oplossing van bestaande knelpunten met bomen in Maastricht. Een selectie van deze voorstellen vormt een activiteitenlijst. Deze lijst geeft uitwerking aan het nieuwe bomenbeleid.
 
De Bomennota kent geen specifieke uitgangspunten voor dit plan.

  
3 Beschrijving plangebied
  
3.1 Geologie en geomorfologie
 
Het gebied van het bestemmingsplan ligt in het dal van de West-Maas. De West-Maas is circa 2 miljoen jaar geleden ontstaan en vormt tot de dag van vandaag het Maasdal. De diepere ondergrond bestaat uit de Formatie van Maastricht, die samengesteld is uit fijnkorrelige zachte kalksteen. In het tertiair (circa 65 tot 2,5 miljoen jaar geleden) was het klimaat warm en vochtig, waardoor op grote schaal chemische verwering van de kalksteen optrad. Door dit geologisch proces en de erosie van de Maas heeft zich toen een uitgestrekte schiervlakte ontwikkeld. Vervolgens hebben de Maas en andere rivieren en beken in Zuid-Limburg zich ingesneden in deze schiervlakte. De directe ondergrond van het bestemmingsplangebied bestaat derhalve uit Maasterrassen met fluviatiele en eolische afzettingen.
 
Het Maasdal bij Maastricht wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van rivierterrassen. Deze rivierterrassen zijn gevormd door sedimentatie en insnijding  van de Maas tijden de koude (glaciale) en warme (interglaciale) perioden van het pleistoceen (circa 2,5 miljoen tot 11.500 jaar geleden) en Holoceen (11.500 jaar gelegen tot heden). Het gebied van het bestemmingsplan bevindt zich geheel op het Terras van Geistingen, een restant van een oude, brede riviervlakte. Het Terras van Geistingen is gevormd vanaf het midden van de laatste ijstijd en wordt geclassificeerd als een relatief hooggelegen rivierdalbodem. Buiten geulinsnijdingen, grindeilanden en terrasrugrestanten ligt de top van dit terras op een gemiddelde hoogte van 44 m+NAP in het noorden en ongeveer 46 m+NAP in het zuiden. Aan het einde van de laatste ijstijd had de rivier een vlechtend geulenpatroon met meerder ondiepe geulen en zand- en grindbanken. In het Vroeg-Holoceen sneed de rivier zich in als gevolg van de klimaatverandering. Vanaf het moment van insnijding van de Maas werd het Geistingenterras, en daarmee het plangebied, beter bewoonbaar voor de mens, omdat hoogwaters minder frequent optraden. Tussen het Europaplein en de Geusselt, dus ongeveer ter plaatse van de Rijksweg A2, stroomde waarschijnlijk een grote (ondiepe) geul, die nu bekend staat als de Heugemse geul. Vanaf de Geusselt liep de Heugemse geul verder naar het noorden om ter hoogte van Nazareth naar het westen af te buigen en de huidige loop van de Kanjelbeek te volgen.
3.2 Ruimtelijke structuur
 
3.2.1 Geschiedenis
Maastricht Oost 1920-1945
Tot Maastricht Oost worden de Parochiewijken Oost, de Oude Linten, het Terraspark en Maastricht Zuidoost gerekend. Het plangebied bevat gronden welke overwegend worden gerekend tot het gebied van de Parochiewijken Oost. Enkel Limmel wordt niet gerekend tot Maastricht Oost maar tot het Noordelijk Maasdal
In 1920 annexeerde Maastricht onder andere het gebied Geusselt en Wittevrouwenveld van de gemeente Amby en het gebied Wijckerveld en Geusselderbroek van de gemeente Meerssen. Hiermee kwam ruimte beschikbaar voor het bouwen van gezinswoningen voor arbeiders, die slechts gehuisvest waren in de overvolle binnenstad. De ontwikkeling van Oost vindt zijn basis in het 'algemeen uitbreidingsplan voor Maastricht' en het 'Maastrichtse Uitbreidingsplan in Hoofdzaken'. Deze plannen vormden een ruimtelijk antwoord op een acute terreinbehoefte op het gebied van woningbouw, industrie en recreatie. Waar de bouw van de parochiewijken in Maastricht-West gestructureerd verliep, is bij de totstandkoming van de parochiewijken in Maasticht-Oost veeleer sprake van kleine stappen, waarin de realisatie van verzuilde initiatieven tot stand kwam. Deze ontwikkeling in kleine stappen, veelal particulier gestuurd, verandert na 1945. De traditionele uitvalswegen zijn niet langer toereikend en een verkeerscirculatieplan wordt opgesteld. Het particulier initiatief wordt vervangen door de overheid als regelgever in een gestuurde planning waarbij de architectonische invulling los komt te staan van het stedenbouwkundig plan.
De nieuwe ontwikkelingen in het Wittevrouwenveld tekenden zich af op enige afstand van de stad omdat het tussengebied bij hoge waterstanden in de winter vanuit Heugem onder water kon stromen. Rond 1922 werd dit winterbed gekanaliseerd. Op initiatief van het bisdom werd voor de nieuwe wijk Wittevrouwenveld een parochie gesticht. Het globale uitbreidingsplan in hoofdzaken van 1931 voorziet nog niet in een belangrijke uitvalsweg in noordelijke richting ter plaatse van het Lourdesplein en tot 1959 zullen het Wittevrouwenveld en Wijckerveld verbonden zijn door een open veld. In 1959 veranderd deze situatie door de aanleg van een Rijksweg, de verbindingsweg die later zal uitgroeien tot de A2-stadstraverse.
 
Maastricht Oost na 1945
Als na de bevrijding de wederopbouw begint ziet de gemeente Maastricht zich geconfronteerd met de uitvoering van de woningwet en plannen voor nieuw- en verbouw van gemeentelijke eigendommen. De uitbreidingsmogelijkheden voor Maastricht zijn evenwel beperkt: aan de westzijde door de Belgische grens en aan de oostzijde door de gemeentegrenzen van Amby en Heer (welke pas in 1970 zullen worden geannexeerd). Aan de oostzijde vormt het waterwingebied tussen Geusselt en Amby een volgende beperking. Het is dit waterwingebied dat er uiteindelijk ook voor zorgt dat de A2 over de President Rooseveltlaan de stad passeert in plaats van via een randweg.
In het oostelijk stadsdeel moet men voortbouwen op vooroorlogse realisaties. Het Wittevrouwenveld markeert deze tijdsovergang en de ontwikkeling van Wijckerveld, Limmel en Nazareth lijken testcases te zijn voor de erop volgende ontwikkelingen in Maastricht West. Een 'Interparochiale verbinding' zoals deze op de westelijke oever van meet af aan de basis van de uitbreiding vormde, kon op de oostoever, gezien de basisontwikkeling van vóór 1945, echter nooit tot stand worden gebracht. In de nieuwe buurten die ontstaan worden open bouwblokken afgewisseld met strokenbouw en worden langs de uitvalswegen portiek-etagewoningen als diagonale coulissen geplaatst.
  
3.2.2 Bebouwingsstructuur
Het noordoosten van Maastricht is vanouds een waterrijk en drassig gebied. Hier bevinden zich landgoederen met waterpartijen gevoed door de Kanjel en Gelei. In tegenstelling tot Maastricht West kent het oostelijk stadsdeel een lineaire opbouw, voortkomend uit landschappelijke patronen. Er is een sterke gelaagdheid van oude linten, dorpskernen, grote infrastructuur, fabriekscomplexen en planmatig opgezette wijken. In eerste instantie is de ontwikkeling van Maastricht Oost niet sterk planmatig gestuurd. Pas in de vijftiger jaren werd er vanuit een totaalstructuur gedacht. Met name Wittevrouwenveld is echter altijd een lappendeken van buurtjes gebleven. Wyckerpoort is wel planmatig opgezet als een parochiewijk rond het Old Hickoryplein. Dit geldt ook voor Nazareth. Limmel is als zelfstandige wijk en voormalig dorp altijd gering in omvang geweest en is ingeklemd door industrie. Het 'Uitbreidingsplan voor het oostelijk stadsdeel', ontworpen door Dingemans, bevat een totaalvisie voor het gebied. Reeds bestaande wijken, zoals de burgemeestersbuurt, zijn in dit uitbreidingsplan geïncorporeerd. Het belangrijkste structurerend element van het plan is de President Rooseveltlaan, de huidige A2-traverse. De wijk Nazareth is planmatig opgezet als parochiewijk, met laagbouw, appartementen langs groene randen en een hart van de buurt met kerk, winkels en school.
 
Belangrijke stedenbouwkundige ensembles
 
President Rooseveltlaan
Het belangrijkste ensemble van Maastricht Noordoost is de compositie van de woningbouwcomplexen en openbare gebouwen langs de President Rooseveltlaan. Dit ensemble is onderdeel van de parkway, waarin de overgang van het landschap naar de stad zo is vormgegeven, dat de automobilist wordt begeleid bij het binnenkomen of het verlaten van de stad. De entree van de stad bestaat uit de randbebouwing van Nazareth. Vervolgens twee scholen en hierna de lange wandvorming tussen Wyckerpoort en Wittevrouwenveld die richting het centrum van het gebied rondom de Lourderskerk leidt. De route mondt uit in het groene gebied rondom het Koningsplein en het Oranjeplein.
 
Ensembles in de wijken
  • In Limmel is, naast de oude dorpskern, de noordelijke uitbreiding interessant als samenhangend stedenbouwkundig ensemble, met brede groenstroken. Architectonisch is het noordelijk deel van Limmel monotoon, vanwege de grote hoeveelheid gelijksoortige woningen. Limmel wordt omgeven door industrieterreinen. Ten noorden van Limmel worden de route naar het industrieterrein beheerst door de net buiten het plangebied gelegen Penitentiaire Inrichting Overmaze.
  • In Nazareth is er een duidelijk verschil tussen het deel ten noorden van de Balijeweg en het deel ten zuiden daarvan. Het zuidelijk deel heeft een gemengd zelfs wat rommelig beeld van lintbebouwing, fabriekscomplexen, een zeer dicht ogend appartementencomplex en laagbouw. Er is relatief weinig groen. Het noordelijk deel vertoont wel samenhang en is vormgegeven rond duidelijke groenstructuren. De randbebouwing langs de A2 is waardevol in stedenbouwkundig opzicht als markante begeleider van de A2. Langs de spoorlijn bevindt zich een reeks naoorlogse grondgebonden woningen die met een groenstrook de overgang naar het spoor vormen.
  • In Wyckerpoort is het Old Hickoryplein een zowel in stedenbouwkundig als in architectonisch opzicht waardevol element. Daarnaast is het buurtje op de hoek Scharnertunnel/Meerssenerweg waardevol. De zogenaamde Generaalsbuurt achter de Meerssenerweg is met name interessant vanwege het hoogteverschil tussen tuinen en straat. Dit hoogteverschil vindt zijn oorsprong in de ligging in het voormalige winterbed van de Maas. Het buurtje achter het Thorbeckeplantsoen vertoont het karakteristieke beeld van een tuindorp met prominente kappen.
  • In Wittevrouwenveld is het Schepenenplein de parel. De Burgemeestersbuurt is interessant vanwege de interactie tussen de pittoreske stedenbouw (verspringingen en richtingsveranderingen) en de architectuur die met details bijzonder punten markeert. Het buurtje op de hoek Frankenstraat/Aartshertogenstraat heeft een fraaie architectonische samenhang. Dit geldt ook voor de omgeving van de Burgemeester Hennequinstraat.)
3.2.3 Groenstructuur
Ten noorden van de stad Maastricht ligt een ecologisch netwerk op Europees niveau, dat vanaf het Heuvelland via het Geuldal naar de Grensmaas en de Kempen reikt. De Landgoederenzone is een onderdeel van deze ecologische verbindingszone. Deze verbindingszone wordt op een aantal plekken doorsneden door de snelwegen A2 en A79 en de spoorlijnen van Maastricht naar Roermond en Heerlen. Onderhavig plangebied bevindt zich ten zuiden van deze verbindingszone.
 
De noordelijke delen van Limmel, Nazareth en Wyckerpoort kennen een duidelijke groenstructuur van parken en plantsoenen, die samenhangen met de stedenbouwkundige opzet. Met name het parkgebied dat tussen het spoor en de oostzijde van Limmel loopt, dringt langs de Balijeweg tot in de wijk Limmel. Een wezenlijk onderdeel van de groenstructuur wordt ter plekke gevormd door de tot Landgoed Jeruzalem (Hogeschool Zuid/Hotelschool) behorende gronden. Ook de plantsoenen rondom het Sareptastraat mogen tot de groenstructuur gerekend worden. In Nazareth vormen de plantsoenen rondom het Miradorplein en het Kemenadeplein belangrijke groenelementen. Het gebied rondom de Geusselt kent een zeer groene uitstraling. Dit is het gevolg van de aanwezigheid van meerdere sportvelden maar met name de aanwezigheid van een recreatieve groenstructuur met vijverpartijen rondom het United Word College ten noorden van de Terblijterweg. Belangrijke groenelementen voor de wijk Wyckerpoort zijn het plantsoen ten noorden van de Generaal Simpsonstraat en het Old Hickoryplein. Overige elementen zoals het Koningsplein en het Oranjeplein zijn net buiten de begrenzing van het plangebied gelegen. De voor Heugemerveld van belang zijnde groenelementen beperken zicht tot het Kardinaal van Rossumplein, het Aalmoezenier Roumenplein en het Aalmoezenier Verheggenplein. Het zuidelijk deel van Nazareth telt relatief weinig buurtgroen en ook het tot Wittevrouwenveld behorende deel van het plangebied is arm aan buurtgroen. Op de navolgende afbeelding is de groenstructuur op hoofdlijnen weergegeven.
 
3.2.4 Verkeersstructuur
Het plangebied kent een gevarieerde verkeersstructuur. Kijkende naar de wegenstructuur kunnen de volgende belangrijke noord-zuid-verbindingen onderscheiden worden:
  • Willem Alexanderweg;
  • Meerssenerweg;
  • Czaar Peterstraat;
  • Oostermaasweg; 
  • Heerderweg;
  • Duitsepoort;
  • Jonkheer Ruysstraat;
  • Sint Gerardusweg.
Tot de belangrijkste oost-west-verbindingen worden de volgende wegen gerekend:
  • Balijeweg;
  • Viaductweg;
  • Terblijterweg;
  • Frankenstraat;
  • Scharnerweg;
  • John F Kennedysingel.

Op de navolgende afbeelding is de hoofdwegenstructuur weergegeven. Hierbij gelden de Sint Gerardusweg, Meerssenerweg, Balijeweg, Willem Alexanderweg, Oostermaasweg en Scharnerweg in verkeerstechnische termen als ontsluitingswegen. De Terblijterweg wordt aangeduid als hoofdontsluitingsweg en de John F. Kennedysingel en de Viaductweg worden betiteld als stroomweg binnen de bebouwde kom.
   
In Maastricht Oost vormt de A2 de ruggengraat voor de bereikbaarheid van de stad in noordzuid-richting. Deze A2 vormt geen onderdeel van onderhavig plangebied maar vormt de contramal en daarmee de begrenzing van het oostelijk en westelijk deel van het tot dit bestemmingsplan behorende plangebied. Na de onderhanden zijnde ondertunneling van de A2 Maastricht wordt het doorgaande en regionale autoverkeer ontvlochten van de lokale ontsluiting. Door de ondertunneling van de A2 wordt de huidige barrière van de A2-passage opgeheven en ontstaan kansen voor stedelijke vernieuwing. Na de ondertunneling wordt op maaiveld een stadsboulevard gerealiseerd, met als functie de ontsluiting van de aanliggende buurten. Deze boulevard, welke de verbinding vormt tussen Wyckerpoort en Wittevrouwenveld, is door de inrichting en de verkeersbelasting niet langer meer een barrière in het plangebied. Er is veel meer ruimte voor het langzaam verkeer en de bus. De ondertunneling zal leiden tot een afname van het sluipverkeer op parallel aan de A2 lopende routes, die veelal door woonbuurten lopen. 
 
Op wijk- en buurtniveau ontbreken met name oost-west-gerichte routes voor langzaam verkeer. De ondertunnelde A2 biedt ook hiervoor kansen. Maar het ontbreekt ook aan veilige langzaam verkeerroutes naar het Geusseltpark zowel vanuit Nazareth als vanuit Wittevrouwenveld. De in het kielzog van de ondertunneling van de A2 te ontwikkelen Groene Loper (zie 2.4.1) zal met name op deze ontbrekende schakels inspelen.
 
Het plangebied herbergt tevens een gedeelte van de spoorlijn Maastricht - Heerlen/Sittard. In het plangebied zijn geen haltes van deze spoorlijnen gelegen. Het plangebied grenst in het zuiden wel aan het hoofdstation en op termijn zal in een extra halte direct ten noorden van Nazareth in gebruik worden genomen. Deze nieuwe halte zal worden gecombineerd met een P&R-voorziening. De spoorlijn vormt op wijkniveau vooral een barrière tussen Limmel en Nazareth.
3.3 Functionele structuur
 
In deze paragraaf worden de in het plangebied voorkomende functies toegelicht. De inventarisatiekaart die ten behoeve van dit bestemmingsplan is opgesteld is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. 
Vanouds kent het noordoostelijk stadsdeel een structuur van parochiewijken. Elke wijk had zijn eigen winkels, kerk en school. Gezien de vele barrières van infrastructuur was dit ook deels noodzakelijk. Schaalvergroting heeft geleid tot het wegkwijnen van de winkelcentra. Scholen worden bedreigd met sluiting. Aan de andere kant verdwijnt de barrière van de A2. Dit leidt tot nieuwe kansen. In functioneel opzicht ontstaan twee nieuwe wijken: Limmel-Nazareth en Wyckerpoort-Wittevrouwenveld. In beide wijken is in principe draagvlak voor een kind-centrum, wijkgebouw, gezondheidscentrum, buurtsuper. In Wyckerpoort-Wittevrouwenveld is dat draagvlak ruimschoots aanwezig. In Limmel-Nazareth wordt door de ontwikkeling van het Trega-terrein net voldoende draagvlak gecreëerd. In de buurten moet een samenhangende structuur van wonen, welzijns- en zorgvoorzieningen worden gecreëerd, waardoor de bewoners in staat worden gesteld zo lang als mogelijk in hun vertrouwde buurt te blijven wonen. Zorgfuncties zouden zoveel mogelijk in de nabijheid van buurtvoorzieningen gerealiseerd moeten worden.
In Wittevrouwenveld-Wyckerpoort kan zich een wijkcentrum rond de A2 ontwikkelen. Het accent ligt op de buiten het bestemmingsplan gelegen Voltastraat. Ook in ruimtelijk opzicht is dit gebied aantrekkelijk, vanwege de karakteristieke kerk en het waardevolle groen. Dit kan overigens pas plaatsvinden na de ondertunneling van de A2. Dit wijkcentrum kan aan de overzijde van de A2 worden doorgezet in de plannen voor de omgeving van het voormalige KPN-gebouw.
Voor Limmel-Nazareth ligt het ingewikkelder. De spoorlijn vormt een barrière in het gebied en beide wijken liggen met de rug naar elkaar toe. Er is in beginsel vraagvlak voor een basisschool en zorgvoorzieningen zouden zich zo mogelijk tussen beide buurten in moeten bevinden. Dit vergt wel het slechten van de barrièrewerking van de spoorlijn en de hoogspanningsleidingen. De (voorbereidende) werkzaamheden hiertoe zijn reeds gestart.
3.3.1 Wonen
De wijken Limmel, Nazareth, Wittevrouwenveld en Heugemerveld zijn overwegend woonwijken. Het grootste gedeelte van het grondgebied van deze wijken staat dan ook in het teken van de functie wonen. De wijk Wyckerpoort (alsmede het zuidelijk deel van Limmel) kent een in functioneel opzicht meer gemengd karakter.
 
Wyckerpoort
Het huidige woonmilieu in Wyckerpoort-Noord wordt in de nota 'Wonen in beweging' aangeduid als parkwijk. Dit milieu wordt gekenmerkt door een menging van gestapeld en grondgebonden woningbouw met een nadruk op openbaar groen. De woningmarktpositie van de sociale huurwoningen in het noordelijk deel wordt omschreven als matig. Volgens deze nota heeft Wyckerpoort goede kansen om door te groeien naar een stedelijk woonmilieu waarbij tevens de geïsoleerde positie wordt verminderd. Bij deze verandering kan worden ingespeeld op een aantal kansen en sterke punten: de ligging nabij het centrum, de ondertunneling van de A2 en de kwaliteiten van het Old Hickoryplein.
 
Wittevrouwenveld
De huidige woningvoorraad kan het best worden getypeerd als 'tuindorp'. Het is een verzameling van kleine buurtjes, die alle worden gekenmerkt door laagbouw in rijen, weinig openbaar groen en kleine privé-tuinen. Vroeger lagen deze buurten aan de rand van de stad maar geleidelijk aan hebben zij een centrale ligging verkregen. Volgens de nota kan Wittevrouwenveld geleidelijk doorgroeien naar een meer stedelijk woonmilieu. Dit vanwege de nabijheid van de binnenstad, het aanwezig zijn van voorzieningen en de kansen van de ondertunneling van de A2.
 
In zowel Wyckerpoort als Wittevrouwenveld ligt een grote transformatieopgave. Delen van de woningvoorraad zijn verouderd. Het is wenselijk te komen tot een goede afstemming tussen de plannen voor de A2 en de buurtontwikkeling. Daarbij gaat het om ruimtelijke samenhang maar ook om programmatische afstemming. Vanwege het karakter van Wittevrouwenveld als lappendeken van buurtjes ligt een geleidelijke en kleinschalige transformatie voor de hand. Dat speelt minder in Wyckerpoort met zijn meer rationele en grootschalige opzet. 
 
Nazareth
Nazareth bestaat uit een mengeling van gestapelde en grondgebonden woningen en, zeker in het noordelijk deel, voldoende openbaar groen. De zuidrand leent zich door de nabijheid van de stadsentree voor economische functies. Het zuidelijk deel leent zich ook voor woon-werkwoningen. Het gebied ten noorden van de Balijeweg heeft een heel ander karakter. Hier is sprake van in een de jaren vijftig ontwikkelde parkwijk met ruime groenstroken, gestapelde bouw aan het groen en rijtjeswoningen, vergelijkbaar met de wijken in Maastricht West. Het ontleent zijn kwaliteit niet aan de nabijheid van stedelijke voorzieningen, maar eerder aan de groene rand van de landgoederenzone. 
 
Limmel
De marktpositie van de woningvoorraad in Limmel is beneden het gemiddelde in de stad, met uitzondering van de eengezinshuurwoningen. De wijk is ingeklemd tussen industrieën, braakliggende terreinen, spoorlijn en hoogspanningstracés. Het aantal inwoners is te klein voor het in stand houden van voorzieningen. Dit zou kunnen veranderen wanneer het plan voor de Maasoever/Trega wordt gerealiseerd.
 
Als bijzondere woonvorm binnen het plangebied kan de woonwagenlocatie aan de Olympiaweg worden genoemd.
       
3.3.2 Bedrijvigheid
De bedrijvigheid is binnen het plangebied met name geconcentreerd in de wijk Wyckerpoort. In het zuidelijk deel van Wyckerpoort bevindt zich het bedrijventerrein Heerderdwarsstraat met daarop gevestigd onder andere een machinefabriek, bouwmarkt en diverse garagebedrijven. In het noorden van Wyckerpoort alsmede in het zuiden van Limmel is de tegelfabriek Mosa gevestigd. De tot deze tegelfabriek behorende gronden en opstallen bestrijken een groot oppervlak en zijn daarmee ook vrij dominant in het plangebied aanwezig. Ook aan o.a. de Duitsepoort, de Bloemenweg en de Scharnerweg is meer verspreid liggende bedrijvigheid te vinden.
 
In het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Wel zijn er diverse aan huisverbonden beroepen en consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfjes gevestigd. Deze kunnen als passend binnen de woonomgeving worden beschouwd. De bij de bedrijvigheid behorende milieuhygiënische zonering is op de woonomgeving afgestemd. Er zijn geen concrete initiatieven met betrekking tot nieuwvestiging, uitbreiding dan wel functieverandering van de bedrijvigheid bekend.
3.3.3 Maatschappelijke voorzieningen
Door het gehele plangebied verspreid zijn diverse maatschappelijke voorzieningen (waaronder gezondheidszorg- en medische voorzieningen) aanwezig. Hiertoe mogen onder andere de volgende voorzieningen worden gerekend:
  • Limmel: een brandweerkazerne, dagbesteding, basisschool met sporthal, kerk, gemeenschapshuis, gezelschapsruimte en de Hotelschool/Hogeschool Zuid;
  • Nazareth: een gemeenschapshuis/scouting, artsenpraktijk in combinatie met een apotheek, fysiotherapiepraktijk, consultatiebureau, basisschool en buurtcentrum;
  • Wyckerpoort: een basis en peuterschool, zorgbureau, school voor voortgezet onderwijs, praktijk voor tandheelkunde, orthodontist, oogkliniek, psychologische praktijk, artsenpraktijk, kerk, zorgcentrum, medische kliniek, gezondheidscentrum, praktijk voor psychiatrie, psychologische polikliniek en een dierenkliniek;
  • Heugemerveld: een praktijk voor fysiotherapie, kerk, basisschool en een woonzorgcentrum;
  • Wittevrouwenveld: een tandartsenpraktijk, fysiotherapiepraktijk, kinderopvang, basisschool met gymzaal, uitvaartcentrum en begraafplaats, welzijnswerk en een kerk.
3.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden
Het Maastrichtse cultuurgoed krijgt via de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' een vaste positie binnen het bestemmingsplan waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. De dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' ligt op gebieden met een bijzondere cultuurhistorisch en/of archeologisch waardevolle identiteit waaraan regels en richtlijnen zijn gekoppeld. Binnen het Maastrichtse erfgoed  wordt onderscheid gemaakt in dominante bouwwerken, kenmerkende bouwwerken, waardevolle cultuurhistorische elementen, waardevolle groenelementen en de archeologische zones a, b en c. Binnen deze elementen zijn verschillende gradaties in beschermingsniveaus gecreëerd. Vanuit de regels wordt verwezen naar de onderliggende documenten die de gekozen bescherming motiveren en aangeven hoe met het cultureel erfgoed moet worden omgegaan.
 
De onderbouwing is vormgegeven in drie deelrapporten:
  1. het deelrapport 'Maastricht Noordoost - cultuurhistorische verkenning: Limmel, Nazareth, Wyckerpoort en Wittevrouwenveld (ruimtelijke karakteristiek)' behandelt het gebied op stedenbouwkundig niveau en behandelt de thema's infrastructuur, groen, bebouwing en verkaveling die samen het karakter van het bestemmingsplangebied bepalen. Het deelrapport dient ter motivering voor de planologische bescherming en dient tevens ter inspiratiebron voor het beheer en verdere ontwikkeling van het gebied;
  2. het deelrapport 'Inventarisatie' behandelt het bestemmingsplangebied op object- en structuurniveau. Het rapport dient als motivering voor de planologische bescherming van behoudenswaardige panden, complexen, objecten, elementen en structuren. Door de toevoeging van zowel algemene als specifieke richtlijnen kan het worden toegepast als instrument voor het beheer en de ontwikkeling op pand- of objectniveau en op structuurniveau. Uit het rapport blijkt dat het plangebied dominante bouwwerken, kenmerkende bouwwerken, cultuurhistorische attentiegebieden, waardevolle cultuurhistorische elementen en waardevolle groenelementen bevat. Al deze elementen zijn weergegeven op de navolgende beheer- en sturingskaart: 

     

  3. het 'Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Archeologie' heeft betrekking op het bodemarchief en fungeert als motivering van de planologische bescherming van de ondergrondse behoudenswaardigheden. Het rapport dient te worden geraadpleegd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht bij beslissingen op stedenbouwkundig niveau, bij de behandeling van de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen of het opheffen van planologisch strijdig gebruik. Het uitgangspunt voor het archeologiebeleid is de toepassing van kwantitatieve normen voor behoud 'in situ' en 'ex situ'. Binnen dit beleid ten aanzien van archeologische waarden wordt een indeling in drie zones gehanteerd. Aan deze zones worden verschillende kwantitatieve ondergrenzen voor behoud 'in situ' en de verplichting voor verkennend, karterend, waarderend en/of preventief archeologisch onderzoek in de vorm van definitieve opgravingen gerelateerd. Als ondergrenzen gelden:
  • zone A: binnen deze zogenaamde 'zero-tolerance-zone' zijn alle bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld onderzoeksplichtig. De enige uitzondering betreft zones binnen het plangebied waarvoor is vastgesteld dat de archeologisch waardevolle ondergrond volledig is verstoord bij het in werking treden van het bestemmingsplan. Zone A is gelegen binnen een diameter van 50 meter rondom archeologische vindplaatsen, AMK-terreinen van 'zeer hoge archeologische waarde' en historische relicten;
  • zone B: preventief archeologisch onderzoek is verplicht indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en de ingreep gelijk is aan of groter dan 250 m². Historische dorpskernen worden gerekend tot zone B indien hier geen evidente archeologische vindplaatsen zijn gedocumenteerd;
  • zone C: preventief archeologisch onderzoek is verplicht indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en de ingreep gelijk is aan of groter dan 2.500 m². Zone C betreft gebieden die buiten een straal van 50 meter rond archeologische vindplaatsen vallen en buiten AMK-terreinen van 'zeer hoge archeologische waarde' alsmede historische dorpskernen en historische relicten vallen.
Op onderhavig bestemmingsplan zijn de regels van alle drie de zones van toepassing. De zones zijn weergegeven op de verbeelding en voorzien van een bijbehorende regeling. 
 
In het plangebied worden de volgende archeologische waarden onderscheiden welke tevens op de navolgende archeologische beheers- en sturingskaart zijn weergegeven:
  • AMK-terreinen (terreinen aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart);
  • historische relicten;
  • archeologisch kader en vindplaatsen.
 

AMK-terreinen
De Archeologische Monumentenkaart (AMK) is een gedigitaliseerd bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen. De AMK is door het Rijk opgesteld, in samenwerking met de provincie Limburg. AMK-terreinen zijn gewaardeerde archeologische vindplaatsen. De terreinen op de AMK zijn slechts gedeeltelijk wettelijk beschermd. De wettelijke bescherming is gebaseerd op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) met bijbehorend vergunningstelsel. In het plangebied van het bestemmingsplan 'Maastricht Noordoost' bevinden zich twee AMK-terreinen, gebaseerd op historische dorpskernen en clusters van oude bebouwing: 
  • de oude dorpskern van Scharn (terrein van hoge archeologische waarde, AMK-nummer 16419): onderhavig plangebied bevat kleine gedeeltes van deze oude dorpskern ten noorden van de rotonde Scharnerweg/Bergerstraat/Wethouder van Caldenborghlaan en het gebied aan de westzijde van de Paltsstraat;
  • de oude dorpskern van Limmel (terrein van hoge archeologische waarde, AMK-nummer 16420): dit gebied strekt zich grofweg uit van tussen de Dolmansstraat en de Willem Alexanderweg en tussen de Populierenweg en de Balijeweg.
 
Historische relicten
Historische relicten zijn objecten en structuren van vóór 1830 en hun omgeving, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, hoeves en kloosters, waarvan op basis van oude kaarten wordt verwacht dat de bodem waardevolle informatie kan herbergen over het nog aanwezige gebouwde monument en/of oudere voorgangers en andere archeologische resten. In deze paragraaf volgt een korte omschrijving van historische relicten, die op basis van de lijst van Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn geselecteerd. Op de locatie van historische relicten gelden de regels zoals vastgesteld voor zone A in het onderhavige bestemmingsplan. Het betreft de volgende elementen:
  • Rijksmonumenten:
    • Kasteel Bethlehem (Bethlehemweg 2, rijksmonumentennrs.: 27936 en 27937);
    • Kasteel Jerusalem (Jerusalemweg 2, rijksmonumentennr.: 27958);
    • Kasteel Geusselt (Marathonweg 1, rijksmonumentennr.: 27977);
    • Hoeve (Meerssenerweg 11, rijksmonumentennr.: 27978);
  • Gemeentelijke monumenten:
    • Kerk van H. Johannes de Doper (Dolmanstraat 2);
 
Archeologisch kader en vindplaatsen
Het betreft vindplaatsen binnen het plangebied van het bestemmingsplan zoals aangegeven op de archeologische waarden-, beheers- en sturingskaart (bijlage van het Cultuurwaardenonderzoek Maastricht Noordoost). Vindplaatsen worden vermeld met het Archis II waarnemingsnummer (landelijke database) en/of de WOK-code (dossiers bij de taakgroep Cultureel Erfgoed van de gemeente Maastricht). Voor een beschrijving van het archeologisch kader en vindplaatsen wordt kortheidshalve verwezen naar het Cultuurwaardenonderzoek Maastricht Noordoost dat als bijlage aan onderhavig bestemmingsplan is toegevoegd. Ook hier gelden de regels zoals vastgesteld voor Zone A.
3.5 Ontwikkelingen in en rondom het plangebied
 
Het bestemmingsplan 'Maastricht Noordoost’ is met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft derhalve grotendeels een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is in het bestemmingsplan vastgelegd. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, zijn als ‘bestaande situatie’ opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan anticipeert niet op nieuwe toekomstige ontwikkelingen. Dit betekent evenwel niet dat het plangebied op slot gaat en er (op termijn) geen ruimtelijke ontwikkelingen zouden kunnen plaatsvinden. Deze buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan vallende ontwikkelingen vergen echter een eigen ruimtelijk afwegingskader en zullen middels separaat te voeren ruimtelijke procedures worden vormgegeven. Binnen en aanpalend aan het plangebied vinden tal van nieuwe ontwikkelingen plaats. Alhoewel onderhavig bestemmingsplan niet voorziet in deze ontwikkelingen is het, ter verkrijging van een compleet beeld van het plangebied, van belang deze veelal ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen kort de revue te laten passeren.
 
Masterplan + Geusseltpark 2011
De basis voor de ontwikkeling van het Geusseltpark wordt gevormd door het 'Masterplan Geusseltpark 2006'. De belangrijkste ambitie van dit plan was de transformatie van de locatie van een gemengde bedrijfs- en kantorenlocatie naar een multifunctionele, stedelijke omgeving die zich kan ontwikkelen tot een levendig woon- werk en verblijfsgebied. Het park vormt hierbij als openbaar stadspark op stads- en regioniveau een verbindende schakel in een samenhangende parkengordel tussen het terraspark Oost/Middenterras en de Landgoederenzone/Grensmaas. Met de komst van het 'Masterplan + Geusseltpark 2011'  is de planvorming en het (bouw)programma voor het gebied op onderdelen bijgesteld maar is de eerder geformuleerde ambitie overeind gebleven. Tot de belangrijkste onderdelen van het plan behoren de (door)ontwikkeling van:
  • het Geusseltbad: een reeds gerealiseerd zwembad inclusief buitenbassins, ligweide en een multifunctionele kleed- en clubaccommodatie;
  • een kwaliteitssportpark: sportpark Geusselt wordt getransformeerd tot één van de vijf kwaliteitssportparken van de stad waarbij het sportpark met het Geusseltpark verbonden wordt. Het verhoogde kwaliteitsniveau van het multifunctionele sportpark in combinatie met de reeds aanwezige sportaccommodaties en de wandel- en fietsroutes bieden unieke kansen om een sportieve omgeving te creëren, waar zowel georganiseerde als ongeorganiseerde sporters gelijktijdig gebruik van kunnen maken;
  • het Stadion/Oostgebouw: bij de verdere ontwikkeling van het Oostgebouw zal aansluiting worden gezocht bij de andere in het gebied voorkomende in- en outdoor onderdelen op sport- en recreatiegebied. Een nieuwe sporthal zal een belangrijk onderdeel blijven uitmaken van het Oostgebouw. Na de realisatie van deze nieuwe sporthal kan de oude sporthal worden gesloopt om plaats te maken voor woningbouw;
  • een park als onderdeel van het City Park M \V: doel is het creëren van een heerlijk wandelgebied in de groene zone tussen Maastricht en Valkenburg (Beneden Geuldal en Landgoederenzone). Het Geusseltpark vormt hierin één van de drie toegangspoorten alsmede een verbindende schakel;
  • de Groene Loper: de tot het A2 project behorende Groene Loper (zie eveneens paragraaf 2.4.1 van deze toelichting) zal van groot belang zijn voor het realiseren van de relatie tussen het Geusseltpark en haar omgeving;
  • woningbouw: in het gebied zullen nog 155 woningen in een mix van appartementen en stadswoningen worden gerealiseerd;
  • UWC Maastricht: het in aanbouw zijnde United World College geeft een belangrijke impuls aan het woon- en verblijfsklimaat in een deel van het Geusseltpark dat tot heden het minst bekend en gebruikt is; 

Nabij de Geusselt zal de rotonde Terblijterweg/Olympiaweg in de periode 2013/2014 worden aangepast tot een geregeld kruispunt. De Terblijterweg zal hierbij worden omgevormd tot een volledige 2x2-baans rijweg.
 
Masterplan Centrum Limmel-Nazareth
In het Wijkontwikkelingsplan (WOP) Limmel/Nazareth sturen gemeente en corporaties aan op een herontwikkeling van het gebied Hoolhoes e.o.. Op deze Hoolhoeslocatie is een centraal voorzieningencluster voor de buurten Limmel en Nazareth beoogd, met een compleet aanbod aan voorzieningen, eventueel zorg/ouderenhuisvesting en woningen. Voor de toekomst van Limmel en Nazareth zijn investeringen in voorzieningen (o.a. brede school en buurtwinkels) op één centrale plek (de Hoolhoeslocatie) van groot belang. Afzonderlijk zijn Limmel en Nazareth te klein om te 'overleven'. Van belang hierbij is het opheffen van een aantal barrières. Eens deze barrières beslecht kan het nieuwe gemeenschappelijk wijkhart worden gerealiseerd. De realisatie van een rotonde op de Meerssenerweg heeft reeds geleid tot een betere verkeersdoorstroming en dien ten gevolge een verbeterde verkeersverbinding tussen Limmel en Nazareth. Nog op te heffen barrières vormen de spoorwegovergang Limmel-Nazaret en de hoogspanningskabels. De spoorwegovergang (balijeweg-Kasteel Verduynenstraat) zal worden omgevormd tot een ongelijkvloerse kruising waardoor een veilige en brede verbinding als verbinding tussen de twee buurten resteert. Naast deze ondertunneling van het spoor dienen tevens de hoogspanningskabels die vanuit het noorden het schakelstation van Limmel voeden ondergronds te worden gebracht ten einde de barrièrewerking tussen de twee wijken op te heffen. Daarnaast dienen zich ten noorden van dit nieuwe centrum kansen aan die de bereikbaarheid en ontsluiting structureel verbeteren. Zo komen er een nieuwe afslag van de A2, een nieuwe fiets- en voetgangersverbinding (de Groene Loper) en een nieuw treinstation. Naast de centrumlocatie maakt daarom ook de opwaardering van de aangrenzende Kanjelzone (omgeving Kasteel Bethlehem/ uitbreiding Campus Hotelschool Maastricht, Kasteel Jerusalem en Hoeve Rome) deel uit van de sleutelopgave voor de wijken Limmel en Nazareth.
   
A2/Groene Loper
De meest ingrijpende ontwikkeling heeft betrekking op de ondertunneling van de A2 en de realisatie van de Groene Loper. Voor een beschrijving van deze ontwikkeling wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 2.4.1 van deze toelichting.
4 Milieuplanologische aspecten

 
4.1 Water
 
De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.
 
De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het Watertoetsloket. Voor het voorliggende conserverende bestemmingsplan kan worden volstaan met een beschrijving van het watersysteem: er vinden geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding binnen het plangebied, het plan voorziet niet in nieuwe initiatieven en er is derhalve geen sprake van een toename van verharding.
 
Het waterregime in Maastricht zal in de toekomst waarschijnlijk wijzigen als gevolg van verwachte klimaatveranderingen. Nattere winters, drogere zomers en een hogere neerslagintensiteit zullen dan leiden tot watertekorten in de zomer, extremere Maasoverstromingen in de winter en heviger en vaker optredende regen- en grondwateroverlast. Maastricht streeft naar een watersysteem dat hierop is voorbereid.  Dit heeft ook consequenties voor de inrichting van de stad.
 
Regenwater
Maastricht heeft de ambitie om wijken met weinig groen om te vormen tot gebieden met meer bomen en oppervlaktewater. Maastricht heeft ook de ambitie om op termijn vrijwel al het regenwater af te koppelen van het riool. Dit bespaart zuiveringskosten van het afvalwater en leidt tot een betere waterkwaliteit van de beken en de Maas. Zowel het voorkomen van wateroverlast als het afkoppelen van regenwater van de riolering vraagt om ruimte om het regenwater te bergen, te verzamelen en te transporteren, te infiltreren dan wel af te voeren naar een beek of de Maas. Maastricht streeft hierbij naar een aaneengesloten gebiedsdekkende waterafvoerstructuur. De binnen onderhavig plangebied gelegen Kanjel vormt het hoofdafwateringssysteem voor de meest noordelijke gelegen plandelen. Samen met de Maas, de Fontein en de Tapgraaf vormen deze de hoofdafwateringsstructuur. Van daaruit gaan vertakkingen de wijken in. De regenwaterstructuur ligt bij voorkeur bovengrond. Ondergrondse afvoer wordt alleen toegepast bij gebrek aan ruimte.
 
Rioolwater
Het rioolwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Heugem en Limmel, die het na zuivering lozen op de Maas of het Julianakanaal. Omdat nog teveel regenwater op het rioolstelsel aangesloten is vinden met enige regelmaat riooloverstorten plaats op beken, vijvers en de Maas. Als gevolg van de Kaderrichtlijn Water dient dit aantal overstorten teruggedrongen te worden. Specifiek voor het Kanjelsysteem geldt dat het aantal lozingen terugmoet naar eens in de twee jaar. De gemeente Maastricht streeft er naar deze ambitie te hebben gerealiseerd in 2021 met een combinatie van afkoppelen en de aanleg van open bergingsvoorzieningen. Het waterschap is daarnaast verantwoordelijk voor de herinrichting en de waterbodemsanering van het Gelei- en Kanjelsysteem.
      
Gezien de aard van het bestemmingsplan, een conserverend actualiserend bestemmingsplan zonder nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en wijzigingen in de waterhuishouding, is het aspect water daarmee in voldoende mate onderzocht en levert het aspect water geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De in het plangebied aanwezige primaire wateren (Kanjel, Fontein en Tapgraaf) zijn 'ter bescherming van de directe waterbelangen en regenwaterstructuren voorzien van de bestemming 'Water' en de hierbij behorende beschermingszones zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Tevens zijn de rioolwatertransportleiding 'Meerssen - Rwzi Limmel' en de slibpersleiding 'rwzi Heugem - rwzi Limmel' inclusief de bijbehorende beschermingszone positief bestemd. Binnen alle bestemmingen zal de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt.
 
Nieuwe ontwikkelingen
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zullen via aparte ruimtelijke procedures worden vormgegeven en vormen geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen dienen alsdan te voldoen aan de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer. Algemeen geldt dat regenwater van nieuwe bebouwing en verharding niet wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en binnen het plangebied moet worden verwerkt. De waterbeheerders hebben een voorkeursvolgorde uitgewerkt. Hergebruik van hemelwater heeft de eerste voorkeur, gevolgd door infiltratie in de bodem en afvoer naar oppervlaktewater. Of lozing op oppervlaktewater mogelijk is, is afhankelijk van de kwaliteit van het regenwater en de kwetsbaarheid van het oppervlaktewater. De levensgemeenschappen in bronbeken en bovenlopen van beken zijn over het algemeen te kwetsbaar om lozing van afgekoppeld regenwater toe te staan en wordt alleen overwogen als er geen alternatieven zijn en er goede zuiverende voorzieningen worden toegepast. Minder beperkingen gelden voor het lozen in grotere, minder kwetsbare wateren. Een laatste optie is lozen op de gemengde riolering.
Het water wordt bij voorkeur binnen de plangrens geborgen om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Hiervoor moet dan ruimte worden gereserveerd binnen het plan, bijvoorbeeld in combinatie met groen. Richtlijn is om 10% ruimte binnen het plangebied te reserveren voor water. De waterbeheerders hebben een grote voorkeur voor bovengrondse voorzieningen voor het inzamelen, transporteren, bergen en infiltreren van regenwater om het beheer en onderhoud van deze voorzieningen relatief eenvoudig is. Ook kunnen bovengrondse voorzieningen goede zuiverende eigenschappen bezitten. Bovengrondse voorzieningen zijn tevens goed te combineren met groenvoorzieningen en kunnen bijdragen aan de waterbeleving van het plangebied.
Voor de dimensionering van regenwatervoorzieningen wordt een bui van 35 mm in 45 minuten (T=25 jaar)gehanteerd. Een doorkijk naar een bui van 45 mm in 30 minuten (T=100 jaar) biedt zicht op de kans op wateroverlast in extreme situaties. De voorzieningen dienen na 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een eventuele volgende bui.
 
Diffuse verontreinigingen van water worden voorkomen door het nemen van bronmaatregelen zoals het toepassen van duurzame (niet uitlogende) bouwmaterialen. Qua beheer moet worden gekozen voor chemievrije onkruidbestrijding, minimaal gebruik van strooizout en het ontmoedigen van autowassen op straat en honden uitlaten. Geconcentreerde infiltratie van regenwater op locaties met mobiele bodemverontreiniging is af te raden in verband met het risico op verplaatsing van de verontreiniging. Bij immobiele bodemverontreiniging is infiltratie wel te overwegen. Diepte-infiltratie wordt in alle gevallen afgeraden omdat hiermee eventuele verontreinigingen direct in de ondergrond worden gebracht.
 
Maastricht heeft de ambitie om voor het gehele grondgebied een regenwaterafvoerstructuur te definiëren, bestaande uit een hoofdstructuur van beek- en droogdalen met vertakkingen in de wijken. Deze structuur dient om wateroverlast op te heffen of te voorkomen en om het (toekomstig) afkoppelen van regenwater mogelijk te maken. Bij gebiedsontwikkelingen dient de benodigde ruimte voor het verzamelen, bergen, infiltreren en/of transporteren van regenwater vanaf het begin te worden meegenomen in het ontwerp.
4.2 Geluid
 
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast bijvoorbeeld ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaan om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor industrielawaai van individuele bedrijven geldt dat de Wet milieubeheer het toetsingscriterium vormt.
Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Andere geluidbronnen kunnen noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van onder andere een 'goede ruimtelijke ordening'.    
Voor onderhavig plan geldt als uitgangspunt dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder alsmede aan het Hogere Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht te worden getoetst. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwplannen en een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder, het Hogere Grenswaarden Beleid of de Wet milieubeheer kan daarmee achterwege blijven. 
 
                              
In het plangebied zijn wel diverse terreinen gelegen welke zijn voorzien van een geluidscontour. Deze geluidscontouren zijn in de voorgaande afbeelding weergegeven. Het betreft hierbij de 50 en 55 dB(A) geluidscontour van Industrieterrein Beatrixhaven, industrieterrein Limmel en de Mosa. De geluidscontouren (50 en 55 dB(A)) zijn tevens op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan weergegeven met daaraan gekoppelde regels ter bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor de industrie.
4.3 Bodem
 
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient voor ontwikkelingen te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming (om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening). 
 
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin geen ontwikkelingen worden voorzien. Voor zover ten behoeve van een vergunning in het kader van de Wabo een bodemonderzoek noodzakelijk is, kan dat worden uitgevoerd in de bij deze vergunningaanvraag behorende procedure. De resultaten van het bodemonderzoek worden getoetst aan het vigerende landelijk bodembeleid en het bodembeleid van de gemeente Maastricht. 
4.4 Geurhinder
 
Binnen het plangebied is de geurcontour van de op industrieterrein Beatrixhaven gevestigde snackfabriek Mora gelegen. Op de navolgende afbeelding is de ligging van deze geurcontour in het uiterste noorden van het plangebied weergegeven. 
 
 
De bij bovengenoemde inrichtingen behorende geurhindercirkel is op de verbeelding weergegeven als gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone'.  Daarnaast bevatten de regels voorschriften behorende bij deze hindercirkel. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen worden opgericht. Het aspect geurhinder is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.
4.5 Externe veiligheid
 
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door  buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).  
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10¯6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.
Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.
 
Binnen de gemeente Maastricht zijn diverse risicobronnen aanwezig die bepalend zijn voor het externe veiligheidsbeleid van de gemeente. Het betreft:
  • Transport van gevaarlijke stoffen:
    • over het spoor;
    • over de weg (rijkswegen- en provinciale en gemeentelijke wegen);
    • door buisleidingen;
    • over het water.
  • Stationaire activiteiten, zoals:
    • LPG tankstations;
    • grote opslagen van gevaarlijke stoffen;
    • BRZO bedrijven;
    • grote ammoniak koelinstallaties;
    • grote compressorstations van het gastransport;
    • spoorwegemplacement.
Spoor
Over de spoorlijn Geleen - Maastricht - Belgische grens worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook in de toekomst zal over dit spoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Voor de spoorlijn geldt dat:
  • er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico;
  • de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt;
  • met de komst van het Basisnet het groepsrisico mogelijk afneemt tot onder de oriëntatiewaarde;
  • met de komst van het basisnet de spoorlijn geen veiligheidszone krijgt;
  • de spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied krijgt;
  • de spoorlijn een invloedsgebied heeft van ruim 1.500 meter aan weerszijden van het spoor. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Het plangebied is vrijwel in zijn geheel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn gelegen. Het bestemmingsplan bevat evenwel geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de wetenschap dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan derhalve worden afgezien van het verantwoorden van het groepsrisico.     
 
Vervoer over de weg
Rijkswegen
Door de gemeente Maastricht lopen de rijkswegen A2 en A73 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor de gemeente Maastricht geldt dat:
  • er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico;
  • de oriëntatiewaarde van het groepsrisico nergens overschreden wordt;
  • alleen voor de A2 (excl. gedeelte N2) een plasbrandaandachtsgebied komt van 30 meter;
  • de rijkswegen een invloedgebied hebben van ruim 1.500 meter aan weerszijden van de weg. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer er sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Het plangebied is vrijwel in zijn geheel binnen het invloedsgebied van de A2 gelegen. Het bestemmingsplan bevat evenwel geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de wetenschap dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan derhalve worden afgezien van het verantwoorden van het groepsrisico.
 
Provinciale en gemeentelijke wegen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over provinciale en gemeentelijke wegen is geen risicoplafond vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit zal ook in het toekomstige Basisnet niet het geval zijn. Uitzondering hierop is de N2 die door Maastricht loopt. Uit berekeningen van de provincie blijkt dat over de N278 en N590 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt maar in dusdanig beperkte mate dat de wegen geen plaatsgebonden risicocontour hebben en het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De gemeente Maastricht beschikt daarnaast over een routering vervoer gevaarlijke stoffen. Gezien het beperkt aantal risicovolle inrichtingen dat via deze routering bevoorraad wordt, is de verwachting dat de intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen gering is. De wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour en het groepsrisico zal nihil zijn. Het aspect externe veiligheid in relatie tot provinciale en gemeentelijke wegen is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan. 
 
Vervoer per buisleiding
De gemeente Maastricht wordt doorkruist door meerdere hogedruk aardgastransportleidingen. Op enkele plaatsen hebben deze leidingen een plaatsgebonden risicocontour maar hierbinnen bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. De omvang van het invloedsgebied verschikt per leiding(deel).
 
In het plangebied zijn diverse leidingen gelegen. Dit betreft de hogedrukgasleidingen Z-500-01(-KR-005 t/m 015), Z-500-06(-KR-001), Z-500-07(-KR-009 t/m 012), Z-500-15(-KR-001/002) en Z-500-16(-KR-001/002). Geen van deze leidingtracés heeft binnen het plangebied een plaatsgebonden risicocontour. Er is dan ook geen sprake van een knelpunt met betrekking tot het plaatsgebonden risico. De 100- en 1% letaliteitscontour van de hogedrukgasleidingen is afhankelijk van onder andere druk, buisdiameter en diepteligging van de leiding. Voor het groepsrisico is voor wat betreft hogedruk gasleidingen geen sprake van knelpunten in de gemeente Maastricht en dus ook niet voor onderhavig plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk. Er zal echter altijd een verantwoording moeten plaatsvinden voor het Groepsrisico bij nieuwe ontwikkelingen.
 
Vervoer over het water
De Maas is in de Circulaire Risoconormering vervoer gevaarlijke stoffen gecategoriseerd als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). De vaarweg heeft geen plaatsgebonden risicocontour die buiten de oevers ligt. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1000 meter en een groepsrisicoberekening en verantwoording is alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid hoger is dan 1.500 pers/ha. dubbelzijdig of 2.250 per/ha. enkelzijdig. De Maas krijgt een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter vanaf de oeverlijn.
 
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen het invloedsgebied van de Maas. De afstand van het plangebied tot de Maas bedraagt meer dan 90 meter. Vanaf 90 meter hoeft enkel nog rekening te worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. Van een verantwoordingsplicht Groepsrisico is sprake op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Dit is hier niet het geval. 
 
Risicovolle inrichtingen
In het Bevi zijn bedrijven aangewezen welke vanuit het oogpunt van externe veiligheid als meer risicovol worden beschouwd. Voor de gemeente Maastricht beperken deze risicovolle inrichting zich tot 9 LPG tankstations en tien andersoortige risicovolle inrichtingen.
 
Binnen het plangebied is een LPG-tankstation gelegen (BP De Geusselt). De bij dit tankstation behorende plaatsgebonden risicocontouren (45 meter vulpunt, 25 meter lpg-reservoir en 15 meter lpg-afleverinstallatie) zijn op de verbeelding weergegeven en in de regels voorzien van een bijpassende regeling waarmee de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de contour wordt tegengegaan. Binnen een zone van 150 meter dient het groepsrisico verantwoord te worden op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Gezien het conserverende karakter van onderhavig plan is dit hier niet het geval.
 
Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van het emplacement Maastricht. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt binnen de grens van de inrichting en is daarmee niet van invloed op het bestemmingsplan. Het invloedsgebied van het emplacement (1% lethaliteitsgrens) is evenwel groot en valt grotendeels in het bestemmingsplan. Voor het emplacement geldt dat er sprake is van een relevant groepsrisico waarbij de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Tevens ligt het plangebied binnen de 200 meter zone en de PR 10-8 contour van het emplacement en levert derhalve een relevante bijdrage aan het groepsrisico. Binnen het plangebied zijn overwegend zelfredzame personen aanwezig. Vanwege het feit dat er sprake is van een conserverend bestemmingsplan is er geen sprake van een toename van de personendichtheid alsmede van het groepsrisico. Omdat de feitelijke situatie dus niet wijzigt en er sprake is van overwegend zelfredzame personen wordt een beperking van het groepsrisico in de onderhavige situatie niet noodzakelijk geacht.
  
Maastricht-Aachen Airport
Dit ten noordoosten van de gemeente Maastricht gelegen vliegveld heeft geen plaatsgebonden risicocontour die over het grondgebied van Maastricht valt. In Nederland wordt voor luchthavens daarnaast geen groepsrisicobeleid gevoerd. De luchthaven vormt daarmee geen relevante risicobron.
 
Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect externe veiligheid in voldoende mate is onderzocht en geen beperkingen oplevert voor onderhavig bestemmingsplan. Het aanwezige groeps- en restrisico wordt, gezien de voorliggende situatie, aanvaardbaar geacht.
4.6 Luchtkwaliteit
 
Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd). Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
  • Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’

Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie: 
  • is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
  • is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie)

Aan de hand van het besluit heeft de gemeente het gemeentelijke locatiebeleid luchtkwaliteit opgesteld. Dit locatiebeleid gaat nader in op locaties langs gemeentelijke wegen, waar het besluit gevoelige bestemmingen alleen ingaat Rijks- en provinciale wegen. Doel van de beleidsnota is dat nieuwe bouwplannen en nieuwe functies op de ‘juiste’ locaties worden ingepland. Juiste locaties zijn locaties met de minste luchtvervuiling, waarbij ‘gevoelige’ en ‘extra gevoelige’ groepen worden ontlast. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe ontwikkelingen.
 
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
 
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. In die situaties waarin een nieuwbouwplan in de nabijheid van een dreigende overschrijdingslocatie ligt, dient een luchtkwaliteitsonderzoek te worden verricht en kan niet worden volstaan met een NIBM-toets. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen zodat een verdere toetsing van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
4.7 Lichthinder
 
In het oosten van het plangebied (rondom De Geusselt) en in het noorden van Limmel zijn diverse sportvelden gelegen welke zijn voorzien van lichtmasten. Indien in de toekomst het gebruik van deze sportvelden wordt geïntensiveerd kan lichtoverlast ten aanzien van deze lichtinstallaties tot de mogelijkheden behoren. Nader onderzoek is in dat geval aan de orde. Gezien het conserverende karakter van onderhavig plan is nader onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen dient evenwel onderzocht te worden of het aspect licht een beperkende factor kan zijn.
4.8 Trillingshinder
 
Er is geen trillingshinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en), spoorweg of inrichting(en). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij nieuwe plannen dient onderzocht te worden of het aspect trillingen een beperkende factor kan zijn.
4.9 Kabels, leidingen en overige belemmeringen
 
Kabels en leidingen
In het plangebied zijn diverse kabels en leidingen gelegen welke een planologisch-juridische bescherming behoeven op basis van dit bestemmingsplan. Op basis van de Klic-meldingen is geconstateerd dat zich de volgende leidingen in het plangebied bevinden:
  • diverse hogedruk gasleidingen (ENEXIS en Gasunie) met een beschermingszone van 2 respectievelijk 4 meter;
  • rioolwatertransportleiding Meerssen - Rwzi Limmel (57.15);
  • slibpersleiding rwzi Heugem - rwzi Limmel (61.02); 
  • hoogspanningsleidingen;
  • diverse hogedruk waterleidingen.

Op de navolgende afbeelding zijn de diverse leidingen weergegeven. De gasleidingen zijn in het rood weergegeven, de rioolleidingen in het paars, de waterleidingen in het blauw en de hoogspanningsleidingen in het groen. Ten aanzien van de hoogspanningsleidingen kan worden vermeld dat hiervoor plannen in voorbereiding zijn om deze leidingen ondergronds te leggen. Op termijn zullen dan ook geen bovengrondse hoogspanningsleidingen meer in het plangebied voorkomen.
 
 
 
Deze leidingen met de bijbehorende beschermingszones zijn op de verbeelding aangegeven en in de regels van een dubbelbestemming (ten behoeve van de beschermingszone) voorzien.  
    
5 Het bestemmingsplan

 
5.1 Algemeen
 
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen).
Het bestemmingsplan 'Maastricht Noordoost' bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.
5.2 Opzet van de regels
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels (art 1 en 2)
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2008, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
 
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (art. 3 t/m 25)
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per regel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen en worden specifieke elementen daarin toegelicht.  
 
Artikel 3: enkelbestemming Bedrijf
Deze bestemming is gegeven aan alle bedrijven die solitair zijn gevestigd. De bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 en 2 vallen zijn zonder aanduiding bestemd tot bedrijf. Hogere bedrijfscategorieën zijn slechts bij omgevingsvergunning mogelijk. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan. Binnen de bestemming is productiegebonden opslag alsmede productiegebonden detailhandel toegestaan. Gebouwen mogen enkel worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak.
 
Artikel 4: enkelbestemming Bedrijventerrein
Deze bestemming is opgenomen voor het bedrijventerrein rondom de Heerderdwarsstraat. De gronden zijn aangewezen voor bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 en 2 vallen. Op deze gronden is tevens voorzien in een aanduiding ten behoeve van de vestiging van een bouwmarkt, een bouwmarkt met werkplaats, een scoutinggebouw en bedrijfswoningen. Ook zijn bestaande woonfuncties binnen deze bestemming gelegen, die middels een aanduiding ‘wonen’ zijn vastgelegd.
 
Artikel 5: enkelbestemming Gemengd
Deze bestemming is opgenomen in gebieden waar twee of meer functies zonder enige relatie tot elkaar worden uitgeoefend. Binnen de bestemming gemengd zijn onder andere maatschappelijke functies, detailhandel, wonen, kantoren en bedrijven in de categorieën 1 en 2. Gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak worden opgericht.
 
Artikel 6: enkelbestemming Groen
Deze bestemming is toegekend aan voornamelijk openbare groenvoorzieningen. Hierbinnen is onder andere de aanleg van speelvoorzieningen en additionele voorzieningen mogelijk. Met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen op de als zodanig bestemde gronden geen gebouwen worden opgericht.
 
Artikel 7: enkelbestemming Horeca
In de begripsbepaling van het bestemmingsplan is het begrip 'horeca' onderverdeeld in vijf categorieën. Deze categorieën zijn toegepast om de verschillende vormen van horeca naar aard en omvang te duiden en aan de hand hiervan te bepalen waar welke vorm mogelijk is. Binnen de bestemming 'Horeca' zijn de categorieën 2 en 5 toegestaan.
 
Artikel 8: enkelbestemming Kantoor
Gronden en bouwwerken of delen daarvan die volledig als kantoorfunctie worden gebruikt zijn bestemd tot 'Kantoor'. Het betreft hier enkele locaties in het plangebied.
 
Artikel 9: enkelbestemming Maatschappelijk
Binnen deze bestemming is een scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk welke onderling uitwisselbaar zijn. Specifieke functies zoals een begraafplaats, uitvaartcentrum, sportvoorzieningen, een zwembad enz. zijn voorzien van een functieaanduiding.
 
Artikel 10: enkelbestemming Natuur
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofd Structuur. De gronden staan ten dienste van de natuur en dienen als ecologische verbindingszone. Op de als zodanig bestemde gronden mag niet worden gebouwd.  
 
Artikel 11: enkelbestemming Natuur - Landgoed
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die bestemd zijn voor de instandhouding en versterking van een landgoed. Binnen de bestemming is tevens voorzien in aanduidingen ten behoeve van horecabedrijven in categorie 5, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.
 
Artikel 12: enkelbestemming Recreatie
De bestemming is toegekend aan gronden met een hoofzakelijk recreatieve functie. Hierbinnen is tevens een kinderboerderij middels een aanduiding binnen de bestemming mogelijk gemaakt.
 
Artikel 13: enkelbestemming Sport
Alle sportvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd tot Sport. Kantines zijn met een specifieke aanduiding opgenomen. Ook is er binnen de sportbestemmingen een antennemast gelegen welke eveneens met een specifieke functieaanduiding is aangeduid.
 
Artikel 14: enkelbestemming Sport - Stadion
Deze bestemming is toegekend aan de gronden welke zijn bestemd voor een stadion met daarbij behorende voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn tevens kantoren en horecabedrijven in de categorieën 2 en 3 toegestaan. De onderwijsfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs'.
 
Artikel 15: enkelbestemming Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstobjecten. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van geluidwerende voorzieningen mogelijk. Gebouwen mogen enkel worden opgericht ten behoeve van additionele voorzieningen.
 
Artikel 16: enkelbestemming Verkeer - Railverkeer
 
Artikel 17: enkelbestemming Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is toegekend aan alle andere wegen en (openbare) verblijfsgebieden. De binnen deze bestemming aanwezige parkeerterreinen zijn voorzien van een functieaanduiding. Op deze gronden mogen enkel gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen worden gebouwd.
 
Artikel 18: enkelbestemming Water
Deze bestemming is toegekend aan gronden die zijn bestemd voor de natuurlijke afvloeiing en berging van water.
 
Artikel 19: enkelbestemming Wonen
Deze bestemming rust op het grootste gedeelte van het plangebied. Gekozen is voor een regeling waarbij op de verbeelding geen bouwvlakken zijn opgenomen maar maatvoeringsvlakken waarbinnen het aantal bouwlagen is vermeld. In de regels is opgenomen dat de bestaande hoofdbebouwing niet mag worden vergroot. Ter verduidelijking is in bijlage 3 van deze toelichting een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogten, uitgedrukt in bouwlagen.
 
Bestaande niet-woonfuncties die binnen deze bestemming worden uitgeoefend zijn door middel van specifieke functieaanduidingen aangegeven op de verbeelding. Aan huis gebonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde maat, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid alleen via een afwijking bij omgevingsvergunning. De oprichting van nieuwe publiekaantrekkende functies is uitgesloten. Ook een guesthouse is rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde omvang. Er zijn voorts afwijkingsmogelijkheden (onder voorwaarden) opgenomen voor mantelzorg, parkeren voor de voorgevel en woningsplitsing/kamerverhuur.
   
Artikel 20: dubbelbestemming Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende gasleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 21: dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding
 
Artikel 22: dubbelbestemming Leiding - Riool
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de rioolwatertransportleiding Meerssen - Rwzi Limmel en de slibpersleiding rwzi Heugem - rwzi Limmel. Binnen deze zone (2 x 2,5 meter aan weerszijden van de leiding) mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 23: dubbelbestemming Leiding - Water
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende waterleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
 
Artikel 24: dubbelbestemming Waarde - Maastrichts Erfgoed
De voor de dubbelbestemming Waarde-Maastrichts Erfgoed aangegeven gronden zijn bestemd voor de bescherming van het op en in die gronden aanwezige cultureel erfgoed. In dit geval gaat het om het Maastrichts Erfgoed. In het plangebied komen diverse archeologische zones en archeologische vindplaatsen voor. Voor deze zones geldt dat het behoud van het bodemarchief in situ voor het behoud ex situ gaat; indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de toepasselijke vergunning worden verbonden met het oog op behoud van het bodemarchief ex situ.
 
Artikel 25: dubbelbestemming Waterstaat – Waterlopen
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone behorende bij de waterlopen. Deze beschermingszone dient primair voor de bescherming en het onderhoud ten behoeve van de aan de zone grenzende watergang. 
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels (art. 26 t/m 33)
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
  • een anti-dubbeltelregel: zorgt er voor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen;
  • algemene bouwregels: bevat aanvullende regels met betrekking tot het ondergronds bouwen en het bouwen van antennemasten en zendmasten;
  • algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
  • algemene aanduidingsregels:
    • geluidzone - industrie (50 + 55 dB(A));
    • milieuzone-geurzone: deze aanduidingsregel verwijst naar de geurzones die in het plangebied zijn opgenomen ter plaatse van geurhinder veroorzakende activiteiten; in dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de geurzone te verkleinen dan wel op te heffen na bedrijfsbeëindiging of veranderende bedrijfsvoering. Tevens is voorzien in een afwijkingsbevoegdheid ten einde het verbod op het realiseren van geurgevoelige objecten te doorbreken;
    • veiligheidzone - lpg:
    • veiligheidszone - externe veiligheid:
    • vrijwaringszone - spoor:
    • vrijwaringszone - weg: 
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan;
  • algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin; 
  • algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen;
  • overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.
5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (art. 34 en 35)
In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
6 Financiële uitvoerbaarheid
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Onderhavig bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1. vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. Voor de nog resterende bouwmogelijkheden welke in dit plan zijn opgenomen geldt dat reeds een (omgevings)vergunning is verstrekt. Voor dit bestemmingsplan behoeft dan ook geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
7 Handhavingsparagraaf
 
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
 
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
 
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
 
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.
 
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
 
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
8 Communicatieparagraaf

 
8.1 Wettelijk vooroverleg instanties ex art. 3.1.1. Bro
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. De reacties van deze instanties zijn opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. In dit kader hebben de Provincie Limburg, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Gasunie en het Waterschap Roer en Overmaas op het voorontwerp gereageerd.
 
Reactie Provincie Limburg
De provincie geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
 
Gasunie
  • verzoekt het gasontvangstation Z-243 op de verbeelding middels een functieaanduiding en voorzien van een veiligheidszone van 15 meter op te nemen.
    Zowel de functieaanduiding alsook de veiligheidszone zijn (voorzien van een bijpassende regeling) opgenomen.
  • verzoeken het woord 'onevenredig' in de artikelen 20.4 (afwijken van de bouwregels) en 20.5.3 (uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) behorende bij de dubbelbestemmin'g 'Leiding - Gas' te schrappen.
    In beide artikelen is het woord 'onevenredig' geschrapt.
  • verzoeken de naamgeving van diverse aardgastransportleidingen in paragraaf 4.5 van de toelichting aan te passen.
    De naamgeving is conform aangepast.
  • verzoeken de beschermingszone/belemmeringenstrook van de gasleidingen terug te brengen van 5 naar 4 meter.
    De beschermingszone is verkleind tot 4 meter ter weerszijden van het hart van de leiding.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Verzoeken de op de verbeelding aangegeven gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' van een bijpassende regeling te voorzien.
De planregels zijn uitgebreid met paragraaf 29.6 'vrijwaringszone - weg'.
 
Waterschap Roer en Overmaas
  • verzoeken het tracé van de Kanjel conform de legger zoals 30.01.2013 aan de gemeente beschikbaar gesteld over te nemen.
    Het tracé is als bestemming 'Water' conform aangepast.
  • verzoeken nieuw tracé Fontein en Tapgraaf als gevolg van de plannen A2 conform de legger over te nemen.
    Het nieuw tracé is deels als 'Water' en deels als functieaanduiding (ter plaatse van de sportvelden en de kantine) opgenomen.
  • Verzoeken het bestaande tracé van de Fontein en Tapgraaf in overeenstemming te brengen met de legger.
    In dit verzoek is voorzien. De beschermingszone is enkel daar opgenomen waar dit volgens de legger ook noodzakelijk zou moeten zijn.
  • Binnen meerdere bestemmingen is een aanduiding 'water' (wa) opgenomen op plaatsen waar overkluizingen van watergangen aanwezig zijn. Deze aanduiding biedt onvoldoende planologische bescherming.
    Er is op de verbeelding een dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterlopen' opgenomen. 
    Deze dubbelbestemming regelt de bescherming en het onderhoud van de watergang en is opgenomen aan weerszijden van de watergang (de oeverzones). De watergang zelf behoort niet tot de beschermingszone. Deze wordt ofwel voorzien van een rechtstreekse bestemming 'Water' ofwel van een aanduiding 'water (wa)', ingeval een andere bestemming boven de watergang ligt (overkluizing). Het toepassen van een aanduiding is ook een manier van positief bestemmen. In dit geval vormen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Railverkeer', 'Sport' en 'Groen' de bovenliggende enkelbestemmingen. Aangezien technisch (IMRO/SVBP) nooit twee enkelbestemmingen over elkaar heen kunnen liggen, moet steeds gekozen worden voor een enkelbestemming en een aanduiding. In casu is voor de waterloop gekozen voor een aanduiding. Om extra bescherming in te bouwen zal een specifieke gebruiksregel in genoemde bestemmingen worden toegevoegd, waarin is aangegeven dat het functioneren van de waterloop aangeduid met 'water (wa)' niet mag worden belemmerd door bouwactiviteiten of gebruik op basis van de regels binnen de bestemmingen.
  • Verzoeken een eerder verkeerd doorgegevn projectnummer in de toelichting te wijzigen.
    Is conform verzoek gewijzigd.
  •  
8.2 Zienswijzen ex art. 3.8 Wro
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Maastricht Noordoost' heeft met ingang van 25 februari 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken. Gedurende deze periode zijn 16 zienswijzen ingediend. De ten behoeve van de beantwoording van de zienswijzen opgestelde zienswijzennota is als bijlage 2 bij het raadsvoorstel opgenomen. Het raadsvoorstel is, tezamen met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Maastricht Noordoost inclusief de lijst van wijzigingen, opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is conform deze lijst aangepast.
8.3 Afhandeling beroepen Raad van State
 
Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State
Het bestemmingsplan is d.d. 18.06.2013 vastgesteld door de raad van Maastricht. tegen dit vaststellingsbesluit hebben vijf belanghebbenden beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak van de Afdeling d.d. 09.07.2014 is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. De beroepschriften van de belanghebbenden zijn deels gegrond verklaard; op basis hiervan zijn vijf aanpassingen in het plan doorgevoerd in twee fasen.
 
Aanpassingen
Conform de richtlijnen in de uitspraak is het plan in twee fasen aangepast. De eerste fase betrof de aanpassing van het plan met IDN-code NL.IMRO.0935.bpMtrichtNoordoost-vg01 (de vastgestelde versie van het bestemmingsplan) naar een nieuwe versie met de IDN-code NL.IMRO.0935.bpMtrichtNoordoost-vg02. In deze nieuwe versie zijn twee aanpassingen doorgevoerd op basis van de uitspraak:
  • binnen de dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ is de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde-cultuurhistorisch attentiegebied‘ komen te vervallen op zowel de verbeelding als in de regels.
  • binnen artikel 28 ‘Algemene gebruiksregels’ is lid 2 komen te vervallen.
Het plan met de IDN-code NL.IMRO.0935.bpMtrichtNoordoost-vg02 is conform uitspraak (‘Beslissing’ onder VII) binnen vier weken na de uitspraak gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
De tweede fase betrof de aanpassing van het plan met IDN-code NL.IMRO.0935.bpMtrichtNoordoost-vg02 naar de nieuwe versie met de IDN-code NL.IMRO.0935.bpMtrichtNOrep-vg01. In deze nieuwe versie zijn drie aanpassingen doorgevoerd op basis van de uitspraak en na onderzoek door de gemeente:
  • voor de percelen aan de Heerderdwarsstraat 45 en 47 is binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ een aanduiding ‘wonen’ opgenomen alsmede een aanduiding ‘bouwmarkt en werkplaats’ in plaats van de oorspronkelijke aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel-tegelhandel’;
  • het perceel aan de Populierweg 75 heeft de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-kamerverhuur 6’ gekregen voor kamerverhuur tot maximaal zes kamers en heeft daarnaast een aanduiding ‘detailhandel’ (dh) gekregen voor uitoefening van detailhandel op de begane grond;
  • het perceel aan de Schaloenstraat 54 en 54B heeft de aanduiding ‘maatschappelijk’ (m) en kantoor (k) gekregen in plaats van de oorspronkelijke aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk-infocentrum’; daarnaast is een aanduiding ‘bijgebouwen ’[bg]’ toegevoegd alsmede een aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - dakterras’ [sba-dt].
Voor deze tweede fase is de bestuurlijke lus doorlopen.
Deze versie van het plan is door de raad vastgesteld d.d. 13.01.2015 en vervolgens gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Dit is de geldende versie van het bestemmingsplan Maastricht Noordoost. Vorige versies zijn hiermee komen te vervallen.