In de huidige beleidsdocumenten met betrekking tot bouwen en wonen wordt steeds gerefereerd aan de indeling in woonmilieus en de transformatie van woonmilieus die de komende decennia noodzakelijk is voor Maastricht om als aantrekkelijke woonstad te kunnen blijven functioneren. Deze woonmilieus zijn onderscheiden in de Nota “Wonen in beweging”. Deze woonmilieus worden hier kort toegelicht.
Woonmilieubenadering uit Nota “Wonen in beweging”
Op het gebied van woonmilieus is de beleidsnota “Wonen in beweging” (vastgesteld door de raad d.d. 20 mei 2003) het uitgangspunt. Deze nota gaat hoofdzakelijk uit van kwalitatieve aspecten van het woningbouwvraagstuk. Niet alleen de woning moet daarbij kwalitatief aan de eisen voldoen, ook dient deze te worden gerealiseerd in een aantrekkelijke buurt met een eigen karakter. Deze kwaliteit staat in delen van de stad onder druk en indien er niets gebeurt is het de verwachting dat het verschil tussen gewenste en bestaande kwaliteit in de toekomst alleen maar groter wordt. Kwaliteit van wonen laat zich met behulp van woonmilieus vertalen in concrete maatregelen voor de woningtypering en de inrichting van de woonomgeving. Fysieke, sociale, en functionele kenmerken zijn hiermee goed met elkaar in verband te brengen. In de nota worden zeven woonmilieus geïntroduceerd: centrumstedelijk, stedelijk, tuindorp-, parkwijk-, dorps-, stadsrand- en villamilieu. Er zijn op basis van analyses sterke en zwakke kanten van verschillende woonmilieus aangegeven.
In het plangebied komt het dorpse woonmilieu voor. Het dorpse woonmilieu kenmerkt zich door een sterk verenigingsleven en een hechte sociale binding met de wijk en de dorpsgemeenschap. Het dorpse woonmilieu bestaat uit kernen met een waardevolle cultuurhistorische structuur, overwegend laagbouw en een organisch gegroeide functiemenging in de nabijheid van voorzieningen. Het dorpse woonmilieu kent een kleinschalig karakter. De bevolkingsopbouw is heterogeen op wijk- en buurtniveau en homogeen op bouwblokniveau. Het aandeel alleenstaanden is klein in vergelijking tot andere woonmilieus, het aandeel met kinderen daarentegen relatief groot.
Dorp | |
kansen | bedreigingen |
toekomstwaarde - door gevarieerde bebouwing en functiemenging flexibel in gebruik
| toekomstwaarde - door sociaal-economische schaalvergroting staat kleinschalig karakter onder druk
|
gebruikswaarde - goede mogelijkheden voor verdergaande functiemenging
| gebruikswaarde - voorzieningenniveau staat onder druk
|
belevingswaarde - duidelijke identiteit
- kleinschalig karakter spreekt velen aan
| belevingswaarde - afnemende sociale cohesie
- parkeerproblematiek
|
positie op de woningmarkt - goede mogelijkheden voor niet ingrijpende aanpassingen om kwaliteit op peil te houden. Blijvende woningvraag in alle economische scenario's.
| positie op de woningmarkt - versnipperd eigendom hindernis bij grootschalige aanpak.
|
In de Nota “Wonen in beweging” is aan ieder woonmilieu een totaalscore toegekend. Voor het dorps woonmilieu is de score “+“, hetgeen betekent dat er meer kansen dan bedreigingen zijn. Met name op toekomstwaarde en belevingswaarde scoort dit woonmilieu goed ten opzichte van een aantal andere woonmilieus.
De toekomstige vraag naar dorpse woonmilieus blijft groot. Itteren en Borgharen moeten gezien worden als echte dorpsmilieus. De hoofdfunctie van dit milieu is wonen in combinatie met een fijnmazige functiemenging. Het eigendomsbezit is hier gevarieerd maar omdat er voor dit milieu geen grootschalige, ingrijpende transformatieopgave in het vooruitzicht ligt, is dit geen obstakel voor het verbeteren van de woon- en leefkwaliteit. De strategie voor de versterking van dit woonmilieu voor de toekomst ligt in:
- actief beheer
- behoud en versterking van de functiemenging en het voorzieningenniveau.
Actief beheer bestaat uit het op peil houden van de kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving. Vervangende nieuwbouw dient aan te sluiten bij het kleinschalige dorpskarakter en de nadruk ligt op grondgebonden woningen. Verdichting is niet het uitgangspunt en de aanpak van de aanwezige groenstructuur komt dan ook neer op het handhaven en verbeteren van de milieu- en gebruikskwaliteiten. Bestaande winkelvoorzieningen en kleinschalige (niet hinderlijke) bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden behouden. Daarnaast kan de functiemenging worden versterkt door wonen en werken te combineren. Het voorzieningenniveau moet op de doelgroep gezinnen met kinderen en op de groep ouderen worden afgestemd.
De nota 'Wonen in beweging' concludeert dat Itteren en Borgharen een dorps woonmilieu zullen blijven. De aandacht ligt primair bij het beheer van de woningvoorraad en de woonomgeving. Toevoegingen aan de woningvoorraad dienen het dorpskarakter te versterken en een bijdrage te leveren aan het draagvlak voor voorzieningen. Er is voor beiden kernen geen transformatieopgave voorzien hetgeen in lijn is met de opzet van onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering)
In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt.Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad)
uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘ woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt.
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerdesnelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de ruimtelijke meerwaarde voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. Deze brandpunten zijn alle gelegen buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Itteren-Borgharen'. Dat wil niet zeggen dat er dit gebied geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In het Woningbouwprogramma is een aantal uitgangspunten benoemd voor nieuwe woningbouwinitiatieven. De voor dit plangebied belangrijkste punten zijn:
sturen op migratie;
de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020.
netto/bruto uitbreiding woningvoorraad;
dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0-benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument.
ruimte voor kleine particuliere initiatieven;
van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen.
verdeling over de woonmilieus;
de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25.
Gestapeld versus grondgebonden;
stedelijk gezien is de gewenste verdeling tussen gestapelde en grondgebonden woningen 50%-50%. Hiervan kan maximaal plus of min 10% van worden afgeweken. In de groenstedelijke woonmilieus is gestapeld bouwen alleen aan de orde als dit specifiek noodzakelijk is vanuit de woonwensen van de doelgroep. Basislijn is: grondgebonden bouwen in diverse verschijningsvormen. In de stedelijke woonmilieus wordt van marktpartijen verwacht dat zij voldoende ruimte geven voor grondgebonden stadswoningen. Als indicatie geldt voor de centrumstedelijke milieus een verdeling van 75% gestapeld en 25% grondgebonden, in stedelijke milieus 25% gestapeld en 75% grondgebonden.
uitzonderingen op het programma;
er zijn drie groepen die uitgezonderd zijn van de woningbouwprogrammering:het “topsegment” (koop-gestapeld > € 400.000, koop-grondgebonden > € 500.000, huur-gestapeld > € 1.300/mnd en huur-grondgebonden > € 2.000/mnd), studentenhuisvesting en vervolghuisvesting specifieke doelgroepen. De binnen deze uitzonderingen te realiseren woningen vallen niet binnen het afgegeven programma.
Voor Itteren en Borgharen betekent dit met name dat kleinere initiatieven tot 10 woningen mogelijk zijn binnen het woningbouwprogramma en grotere initiatieven alleen indien dit gepaard gaat met herstructurering (sloop en/of vervanging dan wel samenvoeging van woningen).
Het woningbouwprogramma voor heel Maastricht voor de periode 2010-2019 is als volgt (excl. uitzonderingen):
| | | | |
Centrumstedelijk | 525 | -100 | -125 | 300 |
Stedelijk | 525 | -100 | -125 | 300 |
Groenstedelijk | 2.700 | - 1.800 | -250 | 650 |
| | | | |
De notitie 'Naar beleid voor woningsplitsing Maastricht' (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de (centrum-) stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenen aangegeven om woningsplitsing te reguleren:
- splitsing van woningen leidt op de lange duur tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoning in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit is onwenselijk, omdat er ook doelgroepen zijn die in een grondgebonden woning willen wonen in het centrum;
- niet alle woningsplitsingen zijn bekend bij de gemeente; een aantal splitsingen heeft zonder vergunning plaatsgevonden, hetgeen tot overlastsituaties kan leiden;
- in het woonbeleid wordt een verkleuring naar stedelijke woonmilieus voorzien in de buurten grenzend aan de binnenstad. Deze verkleuring kan gepaard gaan met een toename van gestapelde woningbouw. Maar voor de differentiatie is het ook voor deze buurten van belang dat er grondgebonden woningen aanwezig zijn.
Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd. Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn.
In Itteren en Borgharen geldt het 'ja, mits'-beleid. Woningsplitsing is als zodanig niet negatief en speelt in op de huidge situatie waarin het aantal kleine huishoudens groeiende is en de woningvoorraad voor grotendeels bestaat uit eengezinswoningen. Het splitsen van woningen is in onderhavig bestemmingsplan, conform de uitgangspunten van het 'ja, mits'beleid, niet rechtstreeks mogelijk maar gekoppeld aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels. Het bestemmingsplan bevat daartoe op de Notitie woningsplitsing gebaseerde spelregels. De kamergewijze verhuur van eengezinswoningen is tot twee kamers rechtstreeks mogelijk gemaakt. Een verhuur van drie kamers of meer behoeft eveneens een individuele beoordeling middels een te verlenen omgevingsvergunning.
Commerciële voorzieningen
Detailhandelsnota (2008)
Het Maastrichtse detailhandelsbeleid is vastgelegd in de Detailhandelsnota 2008 (vastgesteld d.d. 29 oktober 2008). In deze Detailhandelsnota is de huidige detailhandelsstructuur in kaart gebracht. Naast de binnenstad zijn stadsdeelcentrum Brusselsepoort en wijkwinkelcentrum Heer benoemd als de grootste winkelconcentraties van Maastricht. Voor Itteren en Borgharen wordt geconcludeerd dat er sprake is van een beperkt aanbod. In beide kernen is een kleinschalige supermarkt (Troefmarkt) aanwezig alsmede enig aanvullend aanbod. Daarnaast wordt geconstateerd dat het beperkte draagvlak in kleine kernen als Itteren en Borgharen een algemeen probleem is. Uit het beleid van de detailhandelsnota blijkt dat men streeft naar een behoud van de aanwezige basisvoorzieningen.
Anno 2012 moet geconstateerd worden dat de kleine supermarkten in ieder geval uit de kern Itteren zijn verdwenen.
Horecanota (2008)
In de Horecanota 2008 (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Deze Horecanota gaat hoofdzakelijk over cafés, eetgelegenheden, winkelgebonden horeca, terrassen, discotheken en nachtgelegenheden. Voor hotels wordt in de Horecanota verwezen naar de Hotelnota (zie elders in dit hoofdstuk) .
Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
- geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
- haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
- er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
- nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
- het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht.
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):
- de winkelzone;
- horecaconcentratiegebieden;
- het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan);
- de woongebieden;
- de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocaties, buitengebied).
Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 4 (de woongebieden). In de woongebieden staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in verband met een bijzondere functie of een bijzondere ligging. Ook in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is horecavestiging soms toegestaan. Tenslotte is horecavestiging mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven. Horecavoorzieningen op verdiepingen en in kelders zijn in principe niet toegestaan. Winkelondersteunende horeca wordt onder bepaalde criteria toegestaan.
In het bestemmingsplan zullen bestaande horecavoorzieningen worden bestemd conform de huidige situatie. Er zij twee manieren waarop de bestemming van de horecafunctie plaatsvindt:
- in volledig horecapand: bestemming Horeca;
- als onderdeel van een andere hoofdfunctie: middels een functieaanduiding binnen de bestemming van de hoofdfunctie;
Daarbij wordt de term ‘horeca’ in vijf categorieën (horeca-1 t/m horeca-5) gedefinieerd. Deze definities zijn opgenomen in de begripsbepalingen. Vervolgens is in de doeleindenomschrijvingen in de bestemmingsregels aangegeven welke categorie(en) zijn toegestaan. Zo wordt niet alleen de huidige situatie vrij gedetailleerd bestemd, maar wordt tevens enige flexibiliteit geboden binnen de betreffende horecacategorie. Een voorbeeld daarvan is dat een lunchroom zonder afwijkingsprocedure kan worden omgevormd tot een restaurant (omdat beide functies in dezelfde horecacategorie vallen). Het is ook mogelijk meerdere horecacategorieën op te nemen in de bestemmingsomschrijving, indien deze categorieën geen extra hinder voor de omgeving opleveren. Daar waar horecafuncties als afwijkende functie binnen een andere bestemming aanwezig zijn, worden deze eveneens conform deze terminologie (horeca-1, 2 enzovoorts) benoemd. Zodoende ontstaat een eenduidige regeling met een gelijke terminologie.
Maatschappelijke voorzieningen
Spreidingsbeleid buitensportaccommodaties
In de strategische sportnota “Grensverleggend en Ondernemend” (2004) en de raadsnota “Integraal accommodatiebeleid” (2005) is gekozen om vanuit het principe “liever kwaliteit dan kwantiteit” een kwaliteitsslag te maken met de (sport)accommodaties in Maastricht. Sportaccommodaties zijn immers een belangrijk instrument om de beleidsdoelstellingen uit de sportnota en het Coalitieakkoord te kunnen realiseren. Een robuuste sportinfrastructuur levert een hoge bijdrage aan de bewegingsstimulering en een aantrekkelijk vestiging en verblijfklimaat van de stad. Hoofduitgangspunten voor de kwaliteitsslag zijn: multifunctionele accommodaties van voldoende schaalniveau, gedeeld gebruik met behoud van eigen identiteit, evenwichtige spreiding over de stad, verbreden toegankelijkheid en het algemeen belang prevaleert boven verenigingsbelang. Uit landelijke trends en ontwikkelingen blijkt dat de vraag naar kwaliteitsaccommodaties toeneemt. Sporters gedragen zich steeds nadrukkelijker als consument en stellen hogere eisen aan accommodaties. Ook de verwachte lokale demografische veranderingen (ontgroening en vergrijzing) zullen van invloed zijn op het gebruik en de inrichting van accommodaties. Trends en ontwikkelingen die overigens ook de verenigingen dwingen tot meer klant- en omgevingsgerichtheid om de concurrentie met andere (commerciële) sportaanbieders het hoofd te kunnen bieden. Gezien de sociale samenhang wil de gemeente immers verenigingen behouden als het cement van de samenleving.
Door concentratie ontstaat schaalvergroting waardoor een veel beter klimaat gecreëerd wordt voor samenwerking en verenigingsondersteuning. Teneinde verenigingsoverstijgende samenwerkingsverbanden en activiteiten mogelijk te maken zullen kleedclubgebouwen multifunctioneel ingericht worden conform de laatste wettelijke voorschriften en inrichtingseisen en die duurzaam en onderhoudsarm zijn. Door maatschappelijke ontwikkelingen en wettelijke verplichtingen worden verenigingen gedwongen tot meer klant- en omgevingsgerichtheid om de concurrentie met andere (commerciële) sportaanbieders het hoofd te kunnen bieden. Door de schaalvergroting en het gedeeld gebruik van accommodaties door meerdere verenigingen en derden kan efficiënter en effectiever gebruik van het sportpark ook feitelijk mogelijk worden gemaakt. Om te komen tot een evenwichtige spreiding per stadsdeel en over de stad zijn de locaties Zuid, Scharn-Bemelerweg, Geusselt, Jekerdal en Sportpark West aangewezen als ontwikkellocaties tot kwaliteitssportpark. Daarnaast worden de sportparken Amby en Itteren gehandhaafd vanwege recente investeringen in deze parken. De ambitie is om het integraal plan gefaseerd te effectueren in de periode 2008 - 2020.
In de nota wordt voorgesteld om het sportpark Itteren te handhaven. Hier is reeds een concentratie doorgevoerd door de fusie van VNB Borgharen en SV Itteren. Vanwege de geografische ligging van beide kernen wordt voorgesteld het bestaande voorzieningenniveau te handhaven. De huidige situatie van de sportaccommodaties wordt dan ook als zodanig vastgelegd in het bestemmingsplan waarbij zij opgemerkt dat sportpark Itteren zich buiten het plangebied bevindt.
Cultuurhistorie en archeologie
Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012
Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”. Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
- een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
- onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.
De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
- gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien.
- interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed.
- proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
- kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling.
- integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming
‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
- behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
- vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische -randvoorwaarden;
- op aanverwante wijzegaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
| | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | Waardevol cultuurhist. element | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | Cultuurhistorisch attentiegebied | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | |
|
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming. Voor verder toelichting op de systematiek van het MPE voor dit plan wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van deze toelichting.
Fietsplan Maastricht (2009)
Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het Luchtkwaliteitsplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid.
Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort. Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Dat zal in het nieuwe bestemmingsplan niet anders zijn.
In onderhavig plan zal zoveel mogelijk flexibiliteit worden ingebouwd om maatregelen aan het fietsnetwerk mogelijk te maken.
Nota parkeernormen Maastricht (2011)
De tot voor kort gehanteerde Maastrichtse parkeernormen stammen uit de Nota Locatiebeleid uit 1996. De laatste jaren zijn nieuwe ontwikkelingen ontstaan waar binnen de kaders van het vigerende plan geen antwoorden op te geven zijn. Deels komt dit voort uit veranderingen in het Rijksbeleid, deels uit de invoering van het vigerende beleid. Met de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de beleidskaders op Rijksniveau veranderd. Om die reden is het Beleidsplan Parkeren opgesteld in 2007. Dit parkeerbeleidsplan moet een bijdrage leveren aan het duurzaam bereikbaar houden van de stad Maastricht in de komende jaren. In het nieuwe parkeerbeleid is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. Gekoppeld aan de onderscheiden zones zijn ook de parkeernormen geactualiseerd. Hier wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen per zone. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze nieuwe parkeernormen zijn van kracht sinds 1 juni 2011.
Bij nieuwe ontwikkelingen (in casu bij afwijkingsbevoegdheden of functiewijzigingen binnen de bestemming) zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. Waar bestemmings- en/of functieveranderingen mogelijk zijn is in de regels verwezen naar de normering.
Natuur- en Milieuplan 2030 (NMP)
Een van de kerntaken van de gemeente Maastricht is de zorg voor de natuur- en milieukwaliteit in en om de stad. Met dit NMP wil Maastricht deze taak een nieuwe krachtige impuls geven. Hierbij is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:
- differentiatie van natuur- en milieukwaliteitseisen naar de kenmerken van een gebied;
- een interactieve aanpak in het planvormingsproces;
- een scheppend en ontwerpend natuur- en milieubeleid;
- het benutten van kansen;
- de integratie met andere beleidssectoren.
Middels milieukwaliteitsprofielen kan de gebiedsgerichte differentiatie van het natuur- en milieubeleid worden vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is het realiseren van een zo hoog mogelijk milieurendement dat past bij het type gebied. Onderhavig plangebied is aangewezen als gebiedstype ”Extensief wonen”. Voor gebieden met “extensief wonen” geldt dat de hoofdfunctie wonen is. Deze functie kan gemengd zijn met kleinschalige bedrijven met een beperkte milieubelasting of bedrijvigheid die ondersteunend is aan de woonfunctie. De gebruiksintensiteit is relatief laag, de bebouwingsdichtheid bedraagt minder dan 35 woningen per hectare. Voor de verschillende milieukundige thema’s gelden de volgende doelstellingen voor 2030:
- Bodem: het beheersen van de bodemverontreiniging in 2022: maatschappelijk urgente gevallen moeten zijn gesaneerd en alle overige gevallen moeten zijn beheerst;
- Water: herstel en behoud van natuurlijke watersystemen om een duurzaam gebruik voor mens en natuur te garanderen;
- Lucht: de luchtkwaliteit dient te voldoen aan de Europese en nationale regelgeving;
- Geluid: het verminderen van het aantal geluidgehinderden in de stad; hiervoor is een integrale aanpak van verkeer en industrie vereist en het bewaken van de geluidskwaliteit op binnenterreinen;
- Geur: het terugbrengen van het aantal geurgehinderden tot maximaal 12% van de bevolking;
- Verkeer:het waarborgen van bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad;
- Externe veiligheid: risico’s van risicodragende activiteiten dienen minimaal te zijn. Individuele risicocontouren zijn zoveel mogelijk gereduceerd, de resterende contouren zijn ruimtelijk ingericht met niet-kwetsbare objecten;
- Groen in de stad: een duurzaam netwerk van groenelementen in de stad, dat de stedelijke omgeving verfraait en waarvan de bewoners optimaal gebruik kunnen maken;
- Groen rond de stad: ontwikkelen van een groene ring rondom de compacte stad middels landschappelijk waardevolle buitengebieden en groene verbindingszones;
- Afval: maximaal hergebruik van het vrijkomend huishoudelijk afval en bedrijfsafval;
- Energie: zoveel mogelijk inzetten op duurzame energie en energiebesparing.
De onderstaande gewenste kwaliteiten per milieuaspect zijn in het milieu “Extensief wonen” het uitgangspunt (waarderingen goed-voldoende-matig-slecht):
| Gewenste kwaliteit in het milieu Extensief wonen |
| humaan gebruik: goed ecosystemen: goed |
| kwantiteit afkoppelen bestaand: matig kwantiteit afkoppelen nieuw: voldoende |
| lucht: goed (EU-normen) geluid: goed, nabij ontsluitingswegen: voldoende geur: goed externe veiligheid: goed |
| bereikbaarheid auto: goed bereikbaarheid OV: matig |
| lagere intensiteit van beheer |
| hergebruik: matig (GFT) en goed (glas, papier en textiel) ondergrondse voorzieningen: voldoende |
| energiebesparing: 50% besparing ten opzichte van 2000 duurzame energie: goed |
Voor de juridische regeling van het bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten, daar in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen worden geregeld.
Bodembeheerplan Maastricht (2007)
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.
De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.
Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. Het Bodembeheerplan is inhoudelijk van toepassing op die locaties waar de bodem is beïnvloed door de grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Daarnaast kan dit Bodembeheerplan in een aantal gevallen ook gebruikt worden bij de aanpak van immobiele puntverontreinigingen.
De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden. Door bij alle procedures dezelfde bodemkwaliteitseisen te stellen wordt invulling gegeven aan het vier-sporenbeleid. Voor dit bestemmingsplan bevat het Bodembeheerplan geen specifieke uitgangspunten.
Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervanbewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
Luchtkwaliteitplan Maastricht
Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken over de uitvoering van het Luchtkwaliteitplan. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
Hogere grenswaardenbeleid Maastricht
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur en Milieuplan.
Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.
Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving.
In de juridische regeling van het bestemmingsplan is de oprichting van nieuwe zend- en signaleringsmasten uitgesloten. Er is ook geen algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe masten. Gekozen is voor de mogelijkheden die de Wabo in dezen biedt. Hierbinnen is de bouw van een zendmast van maximaal 40 meter mogelijk met toepassing van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1c/2,12 lid 1a onder 2de Wabo. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning van deze strekking kan een afweging worden gemaakt op basis van de UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolger.
Waterplan Maastricht
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: Gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, Provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.
Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldend beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
- aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies.
- voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden-bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat de landgoederenzone van water kan worden voorzien. In het binnenstedelijk gebied wordt ook ingezet op het gescheiden inzamelen van schoon en vuil water, maar anders dan in West en Oost ligt de nadruk hier op tijdelijke berging alvorens het water wordt geloosd op de Maas. Ook in dit gebied geldt de trits ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’.
In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan.