In de huidige beleidsdocumenten met betrekking tot bouwen en wonen wordt steeds gerefereerd aan de indeling in woonmilieus en de transformatie van woonmilieus die de komende decennia noodzakelijk is voor Maastricht om als aantrekkelijke woonstad te kunnen blijven functioneren. Deze woonmilieus zijn onderscheiden in de Nota “Wonen in beweging”. Deze woonmilieus worden hier kort toegelicht.
Woonmilieubenadering uit Nota “Wonen in beweging”
Op het gebied van woonmilieus is de beleidsnota “Wonen in beweging” (vastgesteld door de raad d.d. 20 mei 2003) het uitgangspunt. Deze nota gaat hoofdzakelijk uit van kwalitatieve aspecten van het woningbouwvraagstuk. Niet alleen de woning moet daarbij kwalitatief aan de eisen voldoen, ook dient deze te worden gerealiseerd in een aantrekkelijke buurt met een eigen karakter. Deze kwaliteit staat in delen van de stad onder druk en indien er niets gebeurt is het de verwachting dat het verschil tussen gewenste en bestaande kwaliteit in de toekomst alleen maar groter wordt. Kwaliteit van wonen laat zich met behulp van woonmilieus vertalen in concrete maatregelen voor de woningtypering en de inrichting van de woonomgeving. Fysieke, sociale, en functionele kenmerken zijn hiermee goed met elkaar in verband te brengen. In de nota worden zeven woonmilieus geïntroduceerd: centrumstedelijk, stedelijk, tuindorp-, parkwijk-, dorps-, stadsrand- en villamilieu. Er zijn op basis van analyses sterke en zwakke kanten van verschillende woonmilieus aangegeven.
In het plangebied komen drie woonmilieus voor. Verreweg het grootste gedeelte van het plangebied behoort tot het woonmilieu Stadsrand. Dit woonmilieu heeft betrekking op de gehele buurt De Heeg. De buurt Eyldergaard wordt gerekend tot het gemengd woonmilieu Dorps-Parkwijk (met nadruk op parkwijk) en de buurt Vroendaal wordt gerekend tot het woonmilieu Villa. Deze woonmilieus kunnen in algemene bewoordingen als volgt worden omschreven:
Dit woonmilieu bestaat overwegend uit laagbouw in relatief lage dichtheid. De nadruk ligt op privé groen en parkeren op of in directe nabijheid van eigen terrein. Eventuele stapeling is er alleen in de nabijheid van voorzieningen. De functiemenging is beperkt, voorzieningen zijn geconcentreerd in buurt- en wijkcentra. De bevolkingsopbouw is homogeen, zowel op wijk- als bouwblokniveau. In verhouding tot andere woonmilieus is de sociale cohesie relatief klein. In een aantal wijken kan het wonen als anoniem worden gekenschetst. Het aandeel huishoudens met kinderen is het grootst, het aandeel alleenstaanden relatief klein. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden die op zoek zijn naar rust, groen en speelgelegenheden in de wijk.
|
| |
- Er is ruimte voor verdichting, c.q. voor verdergaande “vergroening” | - Dichtslibben van groene stadsranden en omliggend gebied met stedelijke functies |
-Ligging t.o.v. uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeermogelijkheden. Deze zijn hier vaak beter dan in vooroorlogse woongebieden | -Veel flats zijn moeilijk om te vormen tot andere woonproducten, terwijl de vraag naar kleine portieketageflats en slecht gelegen flats neemt (sterk) terugloopt |
-Ruime aanwezigheid van groen, met de nadruk op privé groen | -Op wijkniveau geen duidelijke identiteit, op lager schaalniveau wel |
Positie op de woningmarkt -Grote woningvraag in alle economische scenario’s -Eengezinshuurwoningen zijn i.h.a. van goede kwaliteit en zijn geschikt voor verkoop | Positie op de woningmarkt Concurrentie van betaalbare groene woonmilieus in de regio, waardoor op termijn hier nieuwe achterstandsgebieden kunnen ontstaan |
Kenmerkend voor het villamilieu is een (zeer) ruim opgezet laagbouwmilieu met ruime kavels en privé groen, parkeren op eigen terrein en het vrijwel afwezig zijn van voorzieningen. De functiemenging is dan ook zeer beperkt. De bevolkingsopbouw is homogeen, zowel op wijk- als op bouwblokniveau. De sociale cohesie is relatief gering (anoniem wonen). Het aandeel huishoudens met kinderen is het grootst, het aandeel alleenstaanden is relatief klein. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden met een hoger inkomen die op zoek zijn naar status en ruim wonen. Dit woonmilieu wordt op dit moment alleen in een beperkte strook in het zuiden van Maastricht aangetroffen.
|
| |
-Sterkte zit hier juist in afwezigheid van flexibiliteit op wijkniveau. Karakter als ruim, groen woonmilieu is blijvend. Op woningniveau is er veel flexibiliteit. | -Dichtslibben van groene stadsranden en omliggend gebied met stedelijke functies |
- | - |
-Duidelijke identiteit | - |
Positie op de woningmarkt -Grote woningvraag in alle economische scenario’s | Positie op de woningmarkt -Concurrentie van luxe groene woonmilieus in de regio |
Dit milieu heeft een gemiddelde woningdichtheid. Er is menging van grondgebonden en gestapelde woningbouw, stapeling nabij hoofdwegen, parkranden en voorzieningen. Qua openbare ruimte ligt de nadruk op het openbaar groen (“groene vloer” als kwaliteit). Functiemenging komt slechts op beperkte schaal voor en de bevolkingsopbouw is heterogeen op wijkniveau, maar minder sterk dan in centrumstedelijk woonmilieu. De opbouw is homogeen op bouwblokniveau. Over het algemeen is er een grotere sociale cohesie (binding met de wijk) dan in het centrumstedelijk woonmilieu, maar deze staat in een aantal wijken wel onder druk (achteruitgang leefbaarheid). Er is een groot aandeel alleenstaanden, maar veel minder dan in het centrumstedelijk woonmilieu. Het aandeel huishoudens met kinderen is veel groter dan in het centrumstedelijk woonmilieu. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden die -uit vrije wil of noodgedwongen- op zoek zijn naar betaalbare woonruimte.
|
| |
-Ruime stedenbouwkundige opzet biedt mogelijkheden voor functieverandering, functiemenging en verdichting. Voor opwaarderen beeldbepalende entrees en hoofdwegen zijn er goede kansen. | - Rigide en grootschalige stedenbouwkundige structuur. Hierdoor kunnen veranderingen eigenlijk alleen op grote schaal plaatsvinden of binnen bestaande rooilijnen en casco’s. Inbreiding op kleine schaal kan moeilijk worden ingepast; -Als bepaalde veel voorkomende woningtypen niet meer worden gevraagd (i.c. portieketageflats), dan is dit direct merkbaar in grote delen van het woonmilieu. |
-Niveau van voorzieningen (omvang, variatie) -Ligging t.o.v. uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeermogelijkheden. Deze zijn hier vaak beter dan in vooroorlogse woongebieden | -Eenzijdig samengestelde woningvoorraad (prijs/type). Veel woningzoekenden komen in eigen wijk niet aan hun trekken (onvoldoende mogelijkheden voor wooncarrière in de wijk) -Veel flats zijn moeilijk om te vormen tot andere woonproducten, terwijl vraag naar kleine portieketageflats en slecht gelegen flats neemt (sterk) terugloopt -Concentratie goedkope/slechte woningen en lage inkomens in wijken met goedkope woningen die niet worden aangepakt -Voorzieningeniveau in wijken staat onder toenemende druk |
-Er is veel groen. Hierdoor “staat de voordeur in de stad, maar de achterdeur in het groen” | -Gebrek aan identiteit (grootschalig, monofunctioneel, armoedige uitstraling) -Vertrek hogere inkomens; ruimtelijke segregatie rijk/arm -Het vele semi-openbare gebied is gevoelig voor vervuiling en vandalisme, is voedingsbron voor onveiligheidsgevoelens bij bewoners en bezoekers -Veel groen “ligt er maar te liggen” (heeft geen duidelijk functie, ligt niet op logische plek ( lopen geen wandel- en fietsroutes doorheen, geen recreatieve functies e.d.) |
Positie op de woningmarkt -Goede mogelijkheden voor herstructurering door grote vraag naar locaties in bestaand stedelijk gebied, zowel centrumstedelijk als stadsrandmilieu -Grootschalige aanpak op wijkniveau kansrijk door weinig gevarieerde bebouwing en groot bezitsaandeel corporaties | Positie op de woningmarkt -Versnipperde aanpak herstructurering waardoor optimaal resultaat niet kan worden bereikt |
In de Nota “Wonen in beweging” is aan ieder woonmilieu een totaalscore toegekend. Voor het Parkwijkmilieu is de score “-“, hetgeen betekent dat er meer bedreigingen zijn dan kansen. Met name op toekomstwaarde scoort dit woonmilieu slecht ten opzichte van een aantal andere woonmilieus. Positief wordt gescoord op de positie in de woningmarkt. Het stadsrandmilieu eindigt “+/-“. Met name de toekomstwaarde van dit woonmilieu scoort goed ten opzichte van andere milieus. De belevingswaarde daarentegen laat te wensen over.
Het villawoonmilieu eindigt “+” waarbij met name de belevingswaarde goed scoort ten opzichte van andere woonmilieus.
De woonmilieuvisie voorziet op termijn een overgang van het gemengd milieu in Eyldergaard in een stadsrandmilieu door met name de verkoop van sociale eengezins huurwoningen. De overgang naar het stadsrandmilieu zal voornamelijk tot uiting komen in de voorzieningenstructuur en de sociale structuur. Het stadsrandmilieu heeft een grotere toekomstwaarde door de mogelijkheid tot verdere verdichting dan wel verdergaande vergroening. Bestaande en potentiële inwoners kan hier een grondgebonden woning worden aangeboden in een groene setting en met een goede autobereikbaarheid. De omvorming zal geleidelijk aan worden ingevuld door sloop en vervangende nieuwbouw op kleine schaal waarbij met name de gestapelde woningen aan de randen van Heer zullen worden vervangen door grondgebonden woningen in diverse typen en prijscategorieën.
Het woonmilieu ‘Stadsrand’ in De Heeg zal gehandhaafd blijven aangezien dit een veelgevraagd milieu is met het nodige toekomstperspectief. Er dient evenwel sprake te zijn van woningverbetering en de verkoop van sociale eengezins-huurwoningen. Daarnaast vraagt de zwakke identiteit op wijkniveau de nodige versterking. De gestapelde en kleine eengezinswoningen zijn kwetsbaar en dan met name in de huursector. De versterking van De Heeg wordt langs vier sporen vormgegeven:
- het verhogen van het aandeel koopwoningen (van 35 naar circa 50 %);
- sloop en vervangende nieuwbouw van slecht in de markt liggende woningen. Dit geldt met name voor de huurflats en op de lange termijn voor slechte grondgebonden woningen;
- investeren in woningverbetering en inrichting en beheer van de openbare ruimte met de nadruk op de ontwikkeling van groene structuren en wandel- en fietsverbindingen;
- het voor ouderen geschikt maken van woningen en realisatie van woonzorgwoningen.
Ten aanzien van de villamilieu in Vroendaal wordt geconstateerd dat dit woonmilieu goed aansluit op de huidige en toekomstige woningenvraag en aanpassingen niet noodzakelijk zijn. Er blijft wel aandacht nodig voor het verbinden van het groen om de stad met het groen in de stad.
Genoemde transformatieopgave voor Eyldergaard dient hoofdzakelijk te gebeuren op basis van private ontwikkelingen en initiatieven. Onderhavig conserverend bestemmingsplan kan hier niet op vooruitlopen. De transformatieopgave is in deze toelichting opgenomen en dient als beleidsmatig afwegingskader bij nieuwe initiatieven.
Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering)
In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden
bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt.Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad)
uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt.
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerde snelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de ruimtelijke meerwaarde voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. Deze brandpunten zijn alle gelegen buiten het plangebied van het bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal. Dat wil niet zeggen dat er dit gebied geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In het Woningbouwprogramma is een aantal uitgangspunten benoemd voor nieuwe woningbouwinitiatieven. De voor dit plangebied belangrijkste punten zijn:
sturen op migratie;
de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020.
netto/bruto uitbreiding woningvoorraad;
dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0-benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument.
ruimte voor kleine particuliere initiatieven;
van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen.
verdeling over de woonmilieus;
de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25.
Voor De Heeg – Eyldergaard – Vroendaal betekent dit met name dat kleinere initiatieven tot 10 woningen mogelijk zijn binnen het woningbouwprogramma en grotere initiatieven alleen indien dit gepaard gaat met herstructurering (sloop en/of vervanging dan wel samenvoeging van woningen). Onderhavig plan voorziet enkel in de inbedding van het woningbouwplan Vroendaal-Zuid waarvoor een aparte ruimtelijke procedure is doorlopen. Nieuwe ontwikkelingen worden middels dit bestemmingsplan niet geïnitieerd.
De Notitie woningsplitsing (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de (centrum-)stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenen aangegeven om woningsplitsing te reguleren:
Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus. Daarom ligt het niet voor de hand om woningsplitsing, c.q. kamerverhuur in niet-stedelijke woonmilieus aan banden te leggen. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd. Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn.
In de wijken De Heeg, Eyldergaard en Vroendaal is het aandeel grondgebonden woningen dermate hoog dat het in de notitie woningsplitsing verwoorde ‘nee, tenzij’- of ‘ja, mits’-beleid niet voor deze wijken van toepassing is. Bestemmingsplantechnisch hoeft er ten aanzien van het aspect woningsplitsing in onderhavig plan dan ook niets geregeld te worden.