Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ambyerveld
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpAmbyerveld-vg01

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. duurzaam agrarisch gebruik met geheel of in hoofdzaak grondgebonden landbouw;
  2. instandhouding en verbetering van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden; 
  3. paden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pad (pd)' en uitsluitend bestemd voor langzaamverkeer; 
  4. tuinen, erven en verhardingen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1,50 m.;
  2. in afwijking van het gestelde onder a. mag de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de openbare verlichting niet meer bedragen dan 10,00 m.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de situering, de oppervlakte en de bouwhoogte van bebouwing;
  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verboden gebruik
 
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen:
  1. als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. als sport- en wedstrijdterrein, paardenbak en/of kampeermiddel;
  3. voor het testen van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren (brom)fietsen of mountainbikes;
  4. voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het beplanten van gronden met houtgewas;
  2. het scheuren van grasland;
  3. het omzetten van grasland in bouwland ten behoeve van veevoedergewassen;
  4. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanbrengen van kleine voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  7. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen, onderbemalen, graven, dempen, vergroten en/of verbeteren van waterlopen, sloten en greppels en het draineren van gronden.
3.5.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
3.5.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 3 lid 5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de natuur- en landschapswaarden alsmede de bescherming en het behoud van het water en de waterhuishoudkundige voorzieningen niet onevenredig worden aangetast en de werken voor de naastgelegen gebieden geen onevenredig nadelige gevolgen hebben. Voor wat betreft de in artikel 3 lid 5.1 onder g. genoemde werken en werkzaamheden dient, voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, advies te worden ingewonnen bij het waterschap.