direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Regenwaterbuffer Palenberg
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Waterschap Limburg (hierna: de initiatiefnemer) is voornemens om het gebied bij de Caumerbeek te Heerlen te gaan herontwikkelen. In dat verband worden nabij de Caumerbeek een drietal ontwikkelingen beoogd, namelijk de herinrichting van de middenloop van de Caumerbeek, de aanleg van regenwaterbuffer 'Palenberg' en het aanpassen van de dam 'De Dem'.

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing spitst zich toe op de realisatie van regenwaterbuffer 'Palenberg' aan de Slotweg en de Govert Flinckstraat te Palemig. Onderhavige gronden waren in het verleden in gebruik als sportveld. Het voornemen van initiatiefnemer is er op gericht om ter plaatse van onderhavige locatie een buffervoorziening te realiseren met een inhoud van circa 26.000 m3.

Onderhavige ontwikkeling heeft als doel om het bergingstekort in de bestaande regenwaterbuffer Palembergerbeek, welke is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Landgraaf, op te lossen. Deze buffer ligt ten oosten van de Euregioweg. Door ter plaatse van onderhavig projectgebied een buffervoorziening met een totale inhoud van 26.000 m³ te realiseren, wordt het bergingstekort in de buffer Palembergerbeek van de gemeente Landgraaf opgelost. Daarmee wordt de kans op overstromingen in het stedelijk gebied verkleind.

1.2 Ligging projectgebied

Onderhavige locatie is gelegen aan het deel van de Palembergerbeek dat zich aan de westzijde van de Euregioweg bevindt. Ter plaatse van onderhavige locatie liggen enkele voormalige sportvelden. Het voornemen is om ter plaatse van deze gronden een buffervoorziening te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0001.png"

Topografische kaart met aanduiding beoogde locatie regenwaterbuffer

Vooropgesteld moet worden dat de beoogde regenwaterbuffer grotendeels binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt een klein deel binnen de gemeente Landgraaf voorzien. In onderstaande figuur wordt de situering van de buffervoorziening met een rode belijning weergegeven. De zwarte bolletjeslijn geeft de scheiding tussen beide gemeenten weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0002.png"

Uitsnede kaart met aanduiding beoogde locatie waterbuffer

Gemeente Landgraaf

Ter plaatse van het deel van de waterbuffer dat binnen de gemeente Landgraaf wordt voorzien, is het onherroepelijke bestemmingsplan 'Schaesberg Noord' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 26 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Landgraaf. Onderhavige gronden zijn bestemd tot 'Natuur'. Daarnaast is ter plaatse van de waterloop in de beoogde regenwaterbuffer de functieaanduiding 'waterberging' van toepassing. Deze aanduiding heeft tot gevolg dat ter plaatse waterbergingsvoorzieningen zijn toegestaan. De oever van de buffervoorziening is niet gelegen binnen de functieaanduiding 'waterberging'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0003.png"

Aanduiding waterloop buffervoorziening en aanduiding 'waterberging'

Gelet op het feit dat de waterloop van de beoogde buffervoorziening wordt beoogd binnen de functieaanduiding 'waterberging', is onderhavig initiatief in overeenstemming met het bestemmingsplan 'Schaesberg Noord' van de gemeente Landgraaf.

Gemeente Heerlen

Ter plaatse van het deel van de waterbuffer dat binnen de gemeente Heerlen wordt gerealiseerd, is het bestemmingsplan 'MSP' van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 25 oktober 2017. De regenwaterbuffer wordt voorzien op gronden welke bestemd zijn tot 'Groen', 'Water' en 'Recreatie'.

In artikel 8.1.1 van de planregels is bepaald dat de voor 'Groen' aangewezen gronden onder andere bestemd zijn voor groenvoorzieningen. Daarnaast zijn voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegelaten. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. Het realiseren van een regenwaterbuffer binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water' is dan ook in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Het projectgebied wordt in onderhavige ruimtelijke onderbouwing dan ook begrensd tot de gronden welke bestemd zijn tot 'Recreatie'. Deze gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Heerlen - sectie M - nummers 236 (gedeeltelijk) en 2174.

In onderstaande figuur wordt de ligging van onderhavig projectgebied gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding projectgebied (rood)

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0006.png"

Bestaande situatie ter plaatse van onderhavig projectgebied

1.3 Juridische status

1.3.1 Bestemmingsplan 'MSP'

Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'MSP' van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 25 oktober 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0007.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'MSP' met aanduiding projectgebied

Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse van onderhavig projectgebied de bestemming 'Recreatie'. De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatie. Eveneens zijn ter plaatse de functieaanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - stadslandbouw' en 'volkstuin' van toepassing met als gevolg dat ter plekke stadslandbouw en volkstuinen zijn toegestaan. Met inachtneming van het geldend planologisch-juridisch kader geldt als uitgangspunt dat het ter plaatse realiseren van een regenwaterbuffer niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om het voornemen alsnog mogelijk te maken. Om onderhavig initiatief mogelijk te maken dient een uitgebreide voorbereidingsprocedure te worden doorlopen.

Afwijken van een bestemmingsplan is alleen toegestaan, indien deze afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Dit dient te worden aangetoond door een ruimtelijke onderbouwing.

Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het projectgebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het projectgebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de aspecten van de uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 geeft een afweging van belangen en een conclusie.

Hoofdstuk 2 Beleid & Regelgeving

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.

Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 1.1.1, eerste lid aanhef onder i, Bro is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onderhavig project, het realiseren van regenwaterbuffer 'Palenberg', betreft geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Daardoor is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

2.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Ter plaatse van onderhavig projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid vormt geen belemmeringen voor onderhavig voornemen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de zonering 'Overig bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0008.png"

Uitsnede POL2014 kaart 'zoneringen' met aanduiding projectgebied

Overig bebouwd gebied

Onderhavige locatie is gelegen binnen de zone 'Buitengebied'. De gronden in deze zone betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties en het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de zone 'Buitengebied' zijn dan ook mogelijk.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een regenwaterbuffer. Deze ontwikkeling past binnen de zone 'Buitengebied' omdat deze zone mogelijkheden biedt voor de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen.

Bovendien kan worden gewezen op het feit dat een natuurbeek is gelegen in het noordelijk deel van onderhavig projectgebied. Dit betreft de Palembergerbeek. In onderstaande figuur wordt de ligging van de Palembergerbeek gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0009.png"

Uitsnede kaart 'natuurbeek' met aanduiding projectgebied

De zone 'Natuurbeek' ziet op het beschermen, behouden en verder ontwikkelen van de ecologische doelen, de daarvoor benodigde waterkwaliteit en ruimte voor natuurlijke hydromorfologische processen als meanderen en inundaties en het realiseren van de benodigde zo natuurlijk mogelijke waterpeilen in de natuurbeek en de aangrenzende Zone natuurbeek.

In paragraaf 4.1 van voorliggende toelichting wordt middels een situatietekening nader gevisualiseerd hoe de beoogde regenwaterbuffer wordt ingericht. In dit schetsontwerp wordt eveneens aandacht geschonken aan de loop van de Palembergerbeek door het projectgebied. Op betreffende situatietekening wordt gevisualiseerd op welke wijze de loop van de Palembergerbeek zal worden veranderd.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0010.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' met aanduiding projectgebied

Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' niet gelegen in een gebied dat op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 aanvullende bescherming behoeft.

2.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

Met inachtneming van onderhavig initiatief staat voorop dat onderhavige ontwikkeling binnen het stedelijk gebied van de gemeente Heerlen wordt gerealiseerd. De beoogde regenwaterbuffer wordt dan ook binnen de rode contour gerealiseerd met als gevolg dat het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing is. Daar komt bij dat onderhavige ontwikkeling geen 'rode ontwikkeling' betreft waarbij nieuwe verharding wordt toegevoegd.

2.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het relevante provinciale beleid vormt dit geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkelingen ter plekke van onderhavig projectgebied.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg 2030 'Ruimte voor park & stad'

De zeven Parkstadgemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal hebben de intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg 2030 'Ruimte voor park & stad' vastgesteld. In deze intergemeentelijke structuurvisie wordt aangegeven dat water meer ruimte dient te krijgen en daarnaast dient het watersysteem veerkrachtiger te worden vormgegeven. Daarmee wordt geborgd dat ook bij toekomstige veranderende klimatologische omstandigheden bescherming wordt geboden. Derhalve wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen goed aansluit bij de beleidsuitgangspunten van de intergemeentelijke structuurvisie. De regenwaterbuffer zorgt er immers voor dat afstromend hemelwater kan worden opgevangen zodat wateroverlast wordt voorkomen.

2.3.2 Kadernota economie regio Parkstad Limburg 2007-2010

In de 'Kadernota economie regio Parkstad Limburg 2007-2010' worden een aantal doelen geschetst die met het programma 'Vitaal Platteland Zuid-Limburg' worden nagestreefd. Deze doelen luiden als volgt:

  • herpositionering van de landbouw en versterking van het economisch draagvlak door bedrijfscenomische schaalvergroting, gecombineerd met duurzame productiewijzen, verbredingsactiviteiten en landschapsbeheerstaken;
  • oplossen en voorkomen van wateroverlast;
  • realisatie van een ecologisch hoofdstructuur, landschapskwaliteit en biodiversiteit. Het gaat hierbij om een netwerk van onderling samenhangende natuurgebieden en voldoende afwisseling in flora en fauna;
  • behoud en herstel van leefbaarheid en cultuurhistorische waarden van het platteland;
  • behoud van de economische draagkracht van het platteland. Hierbij is het van belang om te investeren in het vernieuwend vermogen van de agrarische en toeristische sector en te zoeken naar flexibiliteit in de regelgeving.

Eén van de doelen die met onderhavige Kadernota worden nagestreefd, heeft betrekking op het oplossen en voorkomen van wateroverlast. Onderhavig voornemen sluit naadloos aan op deze doelstelling waardoor in overeenstemming wordt gehandeld met de kadernota.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Klimaatverandering draagt er aan bij dat we steeds vaker te maken krijgen met extreme of hevigere hoosbuien. Hierdoor treedt wateroverlast steeds vaker op. In de structuurvisie 'Heerlen 2035' wordt de ambitie uitgesproken dat de gemeente Heerlen in 2040 een 'klimaatneutrale stad' wil zijn. Dat is een stad waar processen rond wonen, werken en leven niet bijdragen aan klimaatverandering. Onderhavige ontwikkeling is gericht op het realiseren van regenwaterbuffer 'Palenberg' waarmee het bergingstekort in de bestaande regenwaterbuffer 'Palembergerbeek' wordt opgelost. Daarmee wordt de kans op overstromingen in verstedelijkt gebied verkleind. Onderhavige ontwikkeling vormt een maatregel die binnen de gemeente Heerlen wordt uitgevoerd om regenwateroverlast in deze gemeente en omringende gemeenten te voorkomen. Onderhavig initiatief is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie 'Heerlen 2035'.

2.4.2 Duurzaamheidsvisie 2017

De gemeenteraad van Heerlen heeft in 2017 de 'Duurzaamheidsvisie' vastgesteld. Deze visie werd opgesteld na gesprekken met tal van belanghebbenden in de stad. Deze gesprekken hebben ertoe bijgedragen dat in deze visie een hoofdrichting gekozen werd waarmee gemeentelijke keuzes kunnen worden onderbouwd en opgebouwd. Bepaald werd om de duurzaamheidsthema’s energietransitie, ‘de gezonde stad’ (o.a. klimaatadaptatie) en circulaire economie op te pakken. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad.

Onderhavig initiatief sluit goed aan bij de pijler 'de gezonde stad' omdat deze pijler zich onder andere richt op het thema klimaatadaptatie. Het realiseren van een regenwaterbuffer zorgt er immers voor dat wateroverlast wordt voorkomen.

2.4.3 Inrichtingsvisie beken

In de 'Inrichtingsvisie beken' van de gemeente Heerlen wordt aangegeven dat op haar grondgebied vier beken ontspringen. Deze beekdalen spelen een belangrijke rol in de stedenbouwkundige opbouw van de stad, ze leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van de stad en de buurten en wijken, ze hebben een interessante natuur- en landschapswaarde en een belangrijke functie voor het bergen en afvoeren van water.

In onderhavige visie wordt aangegeven dat hoog ingezet moet worden op de natuurlijke afvoer van water, het structurerende groen, de ecologische verbindingszone en de beken als belevingsbron voor de bewoners.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavig projectgebied wordt doorkruist door de Palembergerbeek. Onderhavige ontwikkeling vloeit voort uit het feit dat de bestaande regenwaterbuffer Palembergerbeek, welke is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Landgraaf, een bergingstekort heeft. Met de realisatie van onderhavige regenwaterbuffer wordt beoogd om het bergingstekort in de buffer Palembergerbeek op te lossen. Daarmee wordt de kans op overstromingen in het stedelijk gebied verkleind. Onderhavige ontwikkeling sluit dan ook goed aan bij de 'Inrichtingsvisie beken'.

2.4.4 Groenbeleidsplan

In het 'Groenbeleidsplan' van de gemeente Heerlen wordt onder andere aangegeven dat de fysieke kwaliteiten van groen indirect baten opleveren voor de gemeente. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het feit dat groen bijdraagt aan waterbeheer. Groen en dan vooral bomen zorgen ervoor dat van de regen die valt slechts een gedeelte daadwerkelijk op het maaiveld terecht komt. De rest zal grotendeels verdampen, wat leidt tot een toename van de luchtvochtigheid en daarmee een verbetering van het microklimaat. Groen leent zich daarnaast goed voor de buffering van afstromend hemelwater van gebouwen en verhardingen.

Rekening houdend met de bestaande situatie ter plaatse van onderhavig projectgebied staat voorop dat ter plekke een aantal bomen aanwezig zijn. Met onderhavige ontwikkeling worden de betreffende bomen ter plaatse gehandhaafd. Daarnaast wordt ter plaatse van onderhavig projectgebied voorzien in de aanplant van nieuw groen. Naast de werking van de regenwaterbuffer, levert het aanwezige en aan te planten groen een bijdrage aan het waterbeheer.

2.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Historie

Het buurtschap Palemig is gelegen ten noorden van de buurt Meezenbroek in de wijk Meezenbroek-Schaesbergerveld. Daarnaast ligt Palemig ten noorden van de Caumerbeek en de Palembergerbeek. In de 16e eeuw werd Palemig ook wel 'Palenbroeck' of 'Palenberg' genoemd. Tot 1958 behoorde Palemig tot de gemeente Schaesberg. Rekening houdend met de feitelijke situatie in onderhavig buurtschap staat voorop dat Palemig zijn agrarisch karakter grotendeels heeft behouden.

In onderstaande figuren wordt de ligging van onderhavige locatie door de jaren heen gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0011.png"

1930

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0012.png"

1960

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0013.png"

1979

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0014.png"

1999

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0015.png"

2020

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Onderhavig projectgebied is gelegen tussen de kernen Palemig en Meezenbroek. In de nabije omgeving van onderhavige locatie zijn in overwegende mate woningen gelegen. Het woongebied ter plaatse wordt afgewisseld door bedrijfsmatige locaties en maatschappelijke voorzieningen. Eveneens zijn ter plaatse sport- en groenvoorzieningen aanwezig. Wat betreft ontsluiting is relevant dat onderhavig projectgebied aan de zuidzijde wordt ontsloten door de Govert Flinckstraat welke een westelijke aftakking vormt van de Slotweg. De Slotweg vormt op zijn beurt de verbindingsweg naar de Euregioweg.

Onderhavig projectgebied is momenteel in hoofdzaak in gebruik als grasland. Tevens vormt het middendeel van onderhavige locatie een gebied waar volkstuinen aanwezig zijn en waar stadslandbouw plaatsvindt. Zowel aan de noord- en de zuidzijde van onderhavig projectgebied zijn diverse bomen aanwezig.

In onderstaande figuur wordt de nabije omgeving van onderhavig projectgebied gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0016.png"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

4.1 Beoogd project

Ten oosten van de Euregioweg is op het grondgebied van de gemeente Landgraaf het bestaande buffercomplex 'Palembergerbeek' gelegen. In deze buffervoorziening wordt gecompartimenteerd landelijk en stedelijk water opgevangen. De totale buffercapaciteit op deze locatie voor de situatie t=25 (35 millimeter hemelwater in 45 minuten) is echter circa 26.000 m3 te klein. Een uitbreiding van de buffercapaciteit ter plaatse van het bestaande buffercomplex is echter niet mogelijk gezien het ruimtebeslag dat voor deze ontwikkeling benodigd is.

Aan de westzijde van de Euregioweg is onderhavig projectgebied gelegen waar de Palembergerbeek langs loopt. Onderhavige ontwikkeling voorziet ter plaatse van onderhavig projectgebied in het realiseren van een buffervoorziening van ruim 26.000 m3, met een noodoverlaat. In deze buffervoorziening wordt water opgevangen welk vervolgens vertraagd wordt afgegeven aan de Palembergerbeek. Het bergingstekort van het bestaande buffercomplex 'Palembergerbeek' wordt op deze wijze ter plaatse van onderhavig projectgebied opgevangen.

Zowel aan de noord-, oost- en westzijde van de beoogde bufferwatervoorziening worden onderhoudspaden aangelegd waarmee de toegankelijkheid van de regenwaterbuffer wordt gegarandeerd indien noodzakelijk onderhoud dient te worden verricht. Tevens worden aan de noordzijde van de beoogde regenwaterbuffer wandelpaden aangelegd waarmee omwonenden de regenwaterbuffer kunnen betreden en ter plaatse kunnen genieten van de vrije natuur en de fauna die zich ter plaatse zullen vestigen.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling dient de grond ter plaatse van onderhavig projectgebied te worden ontgraven. Dit betreft circa 28.000 m3. Eveneens dient ten behoeve van onderhavige ontwikkeling circa 1.900 m3 grond te worden aangevoerd. De beoogde waterstand bedraagt circa 97.15 meter boven N.A.P.

Daar komt bij dat aan de noordzijde van onderhavig projectgebied een houtopstand aanwezig is met een lengte van 30 meter. Deze houtopstand aan de noordzijde wordt gedeeltelijk gehandhaafd en zal worden geïntegreerd in de buffer. Met onderhavige ontwikkeling worden de betreffende bomen ter plaatse gehandhaafd. Bovendien worden de knotbomen in de zuid oost hoek van het projectgebied gehandhaafd omdat deze worden vermeld op de gemeentelijke beschermde bomenlijst. Daarnaast wordt ter plaatse van onderhavig projectgebied voorzien in de aanplant van nieuw groen.

In onderstaande figuur wordt de situering van de beoogde regenwaterbuffer inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0017.png"

Inrichtingsplan

4.2 Ruimtelijke effecten

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een natuurlijke regenwaterbuffer met een inhoud van circa 26.000 m3. Daarmee wordt het bergingstekort van het bestaande buffercomplex 'Palembergerbeek' opgevangen. Deze ontwikkeling gaat gepaard met het ontgraven van de gronden ter plaatse. In de regenwaterbuffer zal zich nieuwe natuur gaan ontwikkelen. Daar komt bij dat zowel aan de randen als in het centrale deel van de regenwaterbuffer wordt voorzien in de aanplant van nieuwe bomen, waaronder zwarte elzen, zomereiken, veldesdoorn, gele treurwilgen en schietwilgen.

Geconcludeerd wordt dat het aanwezige groen in combinatie met de voorziene aanvullende groenaanplant ervoor zorgt dat de beoogde regenwaterbuffer aan het zicht wordt onttrokken. Daar komt bij dat de regenwaterbuffer een natuurlijk karakter krijgt waardoor de flora en fauna ter plaatse worden versterkt.

Het beplantingsplan zal in nauw overleg met de gemeentelijk landschapsarchitect worden afgestemd zodat dit aansluit bij de beplanting van het gemeentelijk landschapsplan van het voormalig sportpark.

De ruimtelijke effecten worden dan ook aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Bij de realisering van een project moet rekening worden gehouden met diverse aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving.

5.1 Milieutechnische aspecten

5.1.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Vooropgesteld moet worden dat onderhavige ontwikkeling niet is gericht op het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten. Wel kan worden gewezen op het feit dat ter plaatse van onderhavig projectgebied momenteel de bestemming 'Recreatie' van toepassing is waarbij eveneens volkstuinen en stadslandbouw zijn toegestaan. Het voornemen is om deze gronden in te zetten ten behoeve van waterhuishoudkundige doeleinden en ter plaatse een regenwaterbuffer te realiseren.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling dienen de gronden ter plaatse te worden ontgraven. Een deel van deze gronden zal worden afgevoerd naar een nader te bepalen afzetlocatie. Om inzicht te verkijgen in de opbouw van de bodem en de milieuhygiënische kwaliteit/hergebruiksmogelijkheden van de tijdens de herinrichting vrijkomende grondstromen alsmede de mogelijk te nemen veiligheidsklasse (CROW 400) voor het werken in verontreinigde grond, heeft Econsultancy op 4 mei 2020 een rapportage MTO opgesteld welke is bijgevoegd als Bijlage 1 .

Het verkennend milieuhygiënisch bodemonderzoek toont aan dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium, kwik, lood, zink, PCB en PAK. De zwak tot matig baksteenhoudende boven- en ondergrond ter plaatse van het afwateringstracé tussen de Slotweg en de Euregioweg is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. De ondergrond op het overige terrein is (analytisch) niet verontreinigd.

Daarnaast heeft bureau Econsultancy een aantal partijkeuringen uitgevoerd waarmee de milieuhygiënische kwaliteit van een partij kan worden vastgesteld. Vervolgens kan worden bepaald of de partij grond voldoet aan de eisen voor hergebruik.

De partij grond ter plaatse van de beoogde regenwaterbuffer is opgedeeld in 8 deelpartijen, welke genummerd zijn van 1 t/m 8. Wat betreft deelpartij 1 kan worden gewezen op het feit dat deze partij voor meer dan 20 % bestaat uit bodemvreemd materiaal. De deelpartij bleek zwak tot sterk baksteenhoudend en matig kolengruishoudend. Deelpartij is 1 is niet onderzocht vanwege het feit dat de partij >20 % bodemvreemd (baksteen, kolengruis) bevat en derhalve niet voldoet aan de definitie voor een partijkeuring. Econsultancy adviseert de partij te bewerken , af te voeren naar een verwerker of, indien mogelijk te hergebruiken op locatie.

Voor de deelpartijen 2 tot en met 8 wordt de achtergrondwaarde voor geen enkele onderzochte parameter overschreden. De deelpartijen kunnen daarom worden beschouwd als 'schone grond' en zijn vrij toepasbaar.

Tevens heeft Econsultancy op 10 februari 2020 een aanvullend PFAS onderzoek uitgevoerd ter plaatse van onderhavig projectgebied. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 . In dit onderzoek wordt voortgeborduurd op het verkennend milieuhygiënisch bodemonderzoek. Aangegeven wordt dat deelpartij 1 niet is onderzocht gezien deze partij meer dan 20% bodemvreemd materiaal bevat. Wat betreft deelpartijen 2 tot en met 8 is gebleken dat de PFAS gehalten de achtergrondwaarde niet overschrijden. Ten aanzien van de parameter PFAS wordt geconcludeerd dat de partijen voldoen aan de bodemfunctieklasse Landbouw/Natuur (AW2000).

Tot slot heeft Econsultancy op 6 mei 2021 een addendum opgesteld dat behoort tot de reeds uitgevoerde milieukundige bodemonderzoeken in Bijlage 1 en Bijlage 2. Betreffend addendum is bijgevoegd als Bijlage 3 en opgesteld naar aanleiding van nieuwe bodeminformatie van de gemeente Heerlen. Ter plaatse van een toekomstige afwateringsgeul ten oosten van de buffer zou namelijk een stortplaats hebben gelegen. In het addendum wordt aangegeven dat de graafwerkzaamheden van het nieuwe beekprofiel plaats zullen vinden binnen de contouren van de voormalige stortplaats. Op basis van de reeds beschikbare informatie zijn er binnen de stortplaats lichte tot sterke verontreinigingen te verwachten met zware metalen, PAK en minerale olie. De werkzaamheden zullen derhalve plaats dienen te vinden onder saneringscondities. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een bodemsaneringsplan of BUS-melding ter goedkeuring overlegd dienen te worden aan bevoegd gezag Wet bodembescherming (gemeente Heerlen).

Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.1.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Bij onderhavige ontwikkeling zal sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai.

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavig project, het realiseren van een regenwaterbuffer, heeft niet tot gevolg dat ter plekke van onderhavig projectgebied nieuwe geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd.

Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.1.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een regenwaterbuffer waarmee de kans op overstromingen in verstedelijkt gebied wordt verkleind. Deze ontwikkeling heeft dan ook niet tot gevolg dat ter plaatse van onderhavig projectgebied een nieuwe 'verblijfsruimte' wordt gecreëerd.

Conclusie milieuzonering

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van een dergelijk aantal is in casu geenszins sprake.

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.369 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Het realiseren van de beoogde regenwaterbuffer leidt niet tot een dergelijke toename van verkeersbewegingen ter plekke.

Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project. Onderhavig project kan op grond van artikel 2.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer doorgang vinden.

5.1.5 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

De begrippen 'kwetsbaar object' en 'beperkt kwetsbaar object' worden in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen nader gedefinieerd. Onder een 'kwetsbaar object' wordt verstaan: woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf zoals ziekenhuizen of scholen, gebouwen waarin doorgaans grote aantal personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn zoals kantoorgebouwen of hotels en kampeer- en andere recreatieterreinen.

Onder een 'beperkt kwetsbaar object' wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen, kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels, sporthallen, sportterreinen en telefoon- of elektriciteitscentrales.

Voorliggend project voorziet niet in het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object.

Afgezien van het feit dat onderhavige ontwikkeling niet is gericht op het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object, vinden ter plaatse van onderhavig projectgebied graafwerkzaamheden plaats tot enkele meters diep. Derhalve heeft Adviesbureau Brouwers op 3 januari 2019 een onderzoek verricht naar mogelijke Niet Gesprongen Explosieven (NGE) ter plaatse van onderhavig projectgebied. Betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 . Uit onderhavig onderzoek is gebleken dat onderhavig projectgebied als volledig onverdacht wordt beschouwd. Het is dan ook niet aannemelijk dat ter plaatse niet geëxplodeerde explosieven worden aangetroffen.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.2 Overige ruimtelijke aspecten

5.2.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegd gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

Op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'MSP' zijn ter plekke een tweetal dubbelbestemmingen van kracht, namelijk 'Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde)' en 'Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)'.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een archeologische onderzoeksverplichting indien de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m2 beslaat of de verstoringsdiepte meer dan 40 centimeter onder maaiveld bedraagt.

Wat betreft gronden waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing is, geldt een archeologische onderzoeksverplichting indien de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m2 beslaat of de verstoringsdiepte meer dan 40 centimeter onder maaiveld bedraagt.

Aangezien het oppervlak van onderhavig projectgebied groter is dan 2.500 m2 en ter plaatse bodemwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld worden beoogd, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek vereist.

Geonius heeft op 30 april 2019 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van onderhavig projectgebied. Betreffende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5 . Uit onderhavig onderzoek is gebleken dat voor het zuidelijk deel van onderhavig projectgebied een lage verwachting geldt op het voorkomen van vindplaatsen uit alle perioden. Voor het noordelijk deel geldt eveneens een lage verwachting vanwege de ligging in een beekdal waar uit eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat het terrein te nat is geweest om aantrekkelijk te zijn geweest voor bewoning. Wel kunnen ter plaatse van onderhavig projectgebied losse sporen en/of vondsten en/of dumplocaties worden aangetroffen. Derhalve wordt archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een archeologische begeleiding. Geadviseerd wordt om de graafwerkzaamheden ter plaatse van onderhavig projectgebied in de vorm van een extensieve begeleiding te laten uitvoeren. Hierbij is de archeoloog op afroep beschikbaar en zal hij aan het eind van de werkdag de vers aangelegd graafwerkzaamheden controleren op archeologische sporen. Tevens dient ter plaatse rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van intact veen en moet dit voorafgaand aan eventuele verstoringen worden onderzocht.

In het kader van voorliggende planontwikkeling heeft Geonius op 22 januari 2020 een Programma van Eisen opgesteld. Betreffende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6. In het Programma van Eisen staan de voorwaarden en de eisen vermeld die aan de uitvoering van het archeologisch onderzoek worden gesteld. Aangegeven wordt dat tijdens het archeologisch onderzoek eventueel aangetroffen archeologische resten gedocumenteerd worden volgens het protocol opgraven. Indien een behoudenswaardige vindplaats wordt aangetroffen wordt gestreefd naar behoud in situ (bescherming ter plaatse). De classificatie van een vindplaats als zijnde behoudenswaardig gebeurt in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag. Indien behoud van de vindplaats in situ niet mogelijk is, wordt deze in overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever verder gedocumenteerd onder het protocol opgraven. In dit PvE zijn reeds eisen opgenomen m.b.t. de uitloop van het project in een opgraving. Aanvullingen op dit PvE kunnen in het geval van een opgraving, echter, noodzakelijk worden geacht en worden in overleg met het bevoegd gezag besloten. Bij een opgraving van archeologische resten is het doel het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.

Bovendien wordt in het PvE methoden en technieken beschreven welke tijdens de archeologische begeleiding en een mogelijke opgraving worden gehanteerd.

Wat betreft het Programma van Eisen dient in beginsel rekening te worden gehouden met een beperkte geldigheid van maximaal 1 jaar. Daarna moet worden bekeken of door voortschrijdend inzicht aanpassingen noodzakelijk zijn. Aangezien het Programma van Eisen, dat is bijgevoegd als Bijlage 6, dateert van 22 januari 2020, is dit document opnieuw ondertekend door de betrokken partijen. Dit document is bijgevoegd als Bijlage 7

Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.2.2 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident ter plekke van onderhavig projectgebied.

Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.2.3 Verkeer en parkeren

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van regenwaterbuffer 'Palenberg' aan de Slotweg en Govert Flinckstraat te Heerlen. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een beperkt aantal verkeersbewegingen ter plaatse. Onderhoud aan de regenwaterbuffer hoeft namelijk slechts enkele keren per jaar plaats te vinden. Daarnaast hebben omwonenden en belangstellenden de mogelijkheid om rondom de regenwaterbuffer te wandelen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling geen significante verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft. Bovendien leidt onderhavige ontwikkeling niet tot een toenemde parkeerbehoefte ter plaatse. Parkeerproblemen in de openbare ruimte ten gevolge van onderhavige ontwikkeling zullen zich dan ook niet voordoen.

Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig project.

5.2.4 Waterhuishouding

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van buffervoorziening 'Palenberg' te Heerlen. Daarmee wordt het bergingstekort in het bestaande buffercomplex 'Palembergerbeek' opgeheven. Wateroverlast en mogelijke overstromingen wordt zoveel mogelijk voorkomen. Deze ontwikkeling heeft juist een positief effect op de waterhuishouding in het verstedelijkt gebied van de gemeente Heerlen en Landgraaf. Ter plaatse van de te realiseren regenwaterbuffer wordt enkel schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. De waterbuffer kan vervolgens het hemelwater dat ter plaatse wordt gebufferd, vertraagd afgeven aan de Palembergerbeek.

Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor het project.

5.2.5 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Natura2000

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is circa 1,05 kilometer ten noorden van onderhavig projectgebied gelegen en betreft het gebied 'Brunssummerheide'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0018.png"

Uitsnede kaart 'Natura2000' met aanduiding projectgebied

Vanwege de in de omgeving gelegen Natura2000-gebieden is ten behoeve van voorliggend voornemen een Voortoets Wet Natuurbescherming uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 8 . In het kader van deze voortoets zijn stikstofberekeningen uitgevoerd om na te gaan of onderhavige ontwikkeling significante negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in deze Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden.

Uit de AERIUS-berekening is gebleken dat er sprake is van een maximale stikstofdepositie toename van 0,01 tot 0,25 mol/ha/jr voor de Natura 2000-gebieden ‘Brunssumerheide’, ‘Geleenbeekdal’, ‘Kunderberg’, ‘Geuldal’ en ‘Bemelerberg & Schiepersberg’. Op basis daarvan heeft initiatiefnemer een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd voor de herinrichting van de middenloop van de Caumerbeek te Heerlen, waaronder het realiseren van de beoogde regenwaterbuffer, wordt begrepen.

Provincie Limburg heeft vervolgens een effectbeoordeling uitgevoerd waarbij de stikstofeffecten gedurende de aanlegfase zijn beoordeeld. Hieruit blijkt dat de maximale tijdelijke depositie voor de herinrichting van de middenloop van de Caumerbeek op het Natura 2000-gebied Brunssummerheide 0,25 mol per hectare bedraagt. Dit komt overeen met 3,5 gram stikstof per hectare. De maximale tijdelijke deposities op de overige N2000-gebieden bedragen < 0,06 mol per hecare. Eenmalige, tijdelijke deposities van deze omvang zullen niet leiden tot een verandering in de beheerde Natura 2000-gebieden en de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen komen hiermee niet in het geding. Daarnaast leidt deze tijdelijke bijdrage niet tot significante negatieve gevolgen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Derhalve heeft Provincie Limburg op 6 augustus 2020, bijgevoegd als Bijlage 9 , een vergunning Wet natuurbescherming verleend voor de beoogde herinrichting van de Caumerbeek, waaronder de realisatie van de beoogde regenwaterbuffer wordt begrepen.

Flora en fauna

Gelet op de terreingesteldheid ter plekke van het projectgebied is door Ecologica een quickscan flora en fauna verricht om te beoordelen of eventuele aanwezige beschermde soorten planten en/of dieren verstoord worden vanwege voorliggende ontwikkeling.

Ecologica heeft op 25 september 2017 een quickscan flora- en fauna uitgevoerd op een gedeelte van de gronden waar de beoogde regenwaterbuffer wordt gerealiseerd. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 10 . In onderstaande figuur wordt inzichtelijk gemaakt dat dit ecologisch onderzoek betrekking heeft op de gronden ten noorden van de groene belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030200W000005-0401_0019.jpg"

Gronden waarop de quickscan flora- en fauna d.d. 25 september 2017 is uitgevoerd

Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat in de directe omgeving van deze gronden verschillende beschermde soorten voorkomen of worden verwacht. Afhankelijk van de werkzaamheden kan het nodig zijn om aanvullend onderzoek naar deze soorten. Volgende maatregelen worden voorgesteld:

  • Aanvullend onderzoek of ontheffing is niet nodig voor steenmarter en eekhoorn wanneer er gewerkt wordt in hun vrijstellingsperiode.
  • Voor vleermuizen is aanvullend onderzoek nodig naar het voorkomen van vliegroutes, foera-geergebied en paar-, kraam- en zomerverblijfplaatsen in bomen en eventueel gebouwen.
  • Er is aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in te kappen bomen. Verder moet er nagegaan worden of er zich iepen onder de te kappen bomen bevinden. Als dat het geval is moet er aanvullend onderzoek gebeuren naar het voorkomen van iepenpage.
  • Het kappen van bomen en verwijderen van houtige begroeiing dient te gebeuren buiten het broedseizoen.
  • Als er werkzaamheden aan de poel, de muurtjes langs de beek en de ruigere vegetatie langs het wandelpad gaan gebeuren is aanvullend onderzoek naar amfibieën nodig.

Onderhavige ontwikkeling gaat niet gepaard met werkzaamheden aan de poel, de muurtjes langs de beek en de ruigere vegetatie waardoor deze maatregel niet van toepassing is.

Aanvullend aan de quickscan flora- en fauna heeft Ecologica op 27 augustus 2018 een aanvullend onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11 . In het onderzochte gebied en haar directe omgeving leven vijf beschermde soorten vleermuizen. Als op beperkte schaal bomen gekapt worden, kunnen jachtgebieden van één of enkele individuen verloren gaan, maar er vindt geen significante verstoring van permanent jachtgebied plaats, omdat er in de ruime omgeving meer dan voldoende alternatieve jachtgebieden zijn. Als in de parken en rondom de vijvers veel bomen worden gekapt, kan wèl significante vernietiging van jachtgebied van vleermuizen plaatsvinden.

De volgende verzachtende maatregelen worden voorgesteld:

  • in de parken en rondom de vijvers worden minimaal bomen gekapt, en dan nog liefst geen inheemse soorten. Bomen die luwte geven aan de vijvers dienen zo veel mogelijk gespaard te blijven,
  • op plaatsen waar bomen worden gekapt nabij baltsterritoria (en tijdelijke paarplaatsen in bomen) van gewone dwergvleermuizen, dienen per baltsplaats vier platte Schwegler-vleermuiskasten te worden opgehangen,
  • het kappen van bomen en verwijderen van houtige begroeiing dient te gebeuren buiten de kwetsbare periodes,
  • als nachtelijke verlichting toeneemt, dienen aangepaste armaturen en vleermuisvriendelijke verlichting te worden gebruikt.

Tot slot heeft Ecologica op 1 oktober 2020 een aanvullend quickscan flora en fauna uitgevoerd op het overige deel van de gronden waar de beoogde regenwaterbuffer wordt gerealiseerd. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 12 . Hieruit blijkt dat ter plaatse van onderhavige gronden en haar directe omgeving verschillende beschermde soorten voorkomen of worden verwacht. Afhankelijk van de werkzaamheden kan het nodig zijn om aanvullend onderzoek uit te voeren naar deze soorten. Derhalve worden volgende maatregelen voorgesteld:

  • Aanvullend onderzoek of ontheffing is niet nodig voor steenmarter en eekhoorn wanneer er gewerkt wordt in hun vrijstellingsperiode.
  • Het kappen van bomen en verwijderen van houtige begroeiing dient te gebeuren buiten het broedseizoen.


De voorgestelde maatregelen worden bij het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden in acht genomen.

Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.

Vorenstaande laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad in beginsel verplicht is om een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke plannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Voorliggende ontwikkeling is gericht op het realiseren van een regenwaterbuffer. Dit voornemen betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk.

6.1.3 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Heerlen sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Heerlen.

Hoofdstuk 7 Afweging van belangen en conclusie

Ten behoeve van het voornemen om op de gronden aan de Slotweg respectievelijk de Govert Flinckstraat, kadastraal bekend als gemeente Heerlen - sectie M - nummers 3296 (gedeeltelijk) en 2174, een buffervoorziening te realiseren, dient te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'MSP'. Onderhavig initiatief wordt mogelijk gemaakt door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.

Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente
  • gestelde randvoorwaarden;
  • door de beoogde ontwikkeling treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van
  • bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen
  • geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, flora en fauna en natuur en landschap;
  • het kostenverhaal met betrekking tot voorliggende ontwikkeling is verzekerd.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat onderhavig voornemen niet bezwaarlijk is en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.