Plan: | Heerlerheide Centrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.BP020500W000001-0401 |
Binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen vigeren nog verschillende bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. Deze bestemmingsplannen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden geactualiseerd. Voor deze actualisatieopgave wordt een bepaalde gebiedsindeling gehanteerd, waarbij één nieuw bestemmingsplan verschillende oudere bestemmingsplannen kan vervangen. Eén van de te actualiseren plangebieden is het plangebied Heerlerheide Centrum.
Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum heeft overwegend het karakter van een beheerplan. Dit betekent dat de vigerende rechten uit de nu geldende plannen in beginsel in het nieuwe plan, voor zover deze niet strijdig zijn met de huidige beleidsuitgangspunten, inzichten en regelgeving, worden overgenomen.
Alle uitgangspunten samen vormen een compleet startpunt voor het opstellen van een actueel juridisch-planologisch kader voor Heerlerheide Centrum, in de vorm van het nieuwe bestemmingsplan.
Het plangebied 'Heerlerheide Centrum' vormt het centrumgebied van de wijk Heerlerheide. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Servatiusstraat, John Franklinstraat, Willem Barentszweg en Europalaan in het noorden, de Unolaan aan de oostzijde en de Ganzeweide aan de zuid- en westzijde. Op de navolgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied (zwart omlijnd) indicatief aangeduid.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied en omgeving
Binnen het plangebied vigeren verschillende bestemmingsplannen. Hieronder is weergegeven welke bestemmingsplannen het betreft.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door gemeenteraad van Heerlen | Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten Limburg |
Heerlerheide-Centrum | 4 juli 1995 | 31 oktober 1995 |
Revitalisering Heerlerheide-Centrum | 1 april 2003 | 18 november 2003 |
Vrieheide - De Stack 1999 | 29 juni 2000 | 13 februari 2001 |
In het gebied is daarnaast een aantal vrijstellingen, ontheffingen dan wel afwijkingen van het bestemmingsplan verleend, waaronder de verleende vrijstellingen ten behoeve van de inmiddels afgeronde revitalisering van het centrum van Heerlerheide. Deze zullen in de actualisatie worden meegenomen.
Op de onderstaande kaart is een overzicht gegeven van de binnen het plangebied vigerende plannen.
Afbeelding 1.2: Overzicht vigerende plannen
De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Het onderhavige bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP020500W000001, waarbij per fase een ander volgnummer wordt opgenomen.
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Het betreft onder meer gemeentelijk beleid, regionaal beleid, provinciaal beleid alsmede rijksbeleid waar bij de totstandkoming van het bestemmingsplan rekening mee is gehouden. Daarnaast is - voor zover relevant - onderzoek gedaan naar omgevingsaspecten. Ook de uitkomsten van dit onderzoek worden in de toelichting beschreven. Voorts is in de toelichting de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid onderbouwd.
De toelichting is conform het Handboek van de gemeente Heerlen en de bijbehorende sjablonen opgesteld.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP2012 de wijze voor waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).Met de SVBP2012 zal bij het opstellen van de regels dan ook rekening worden gehouden.
Daarnaast zal bij het opstellen van de regels rekening worden gehouden met het Handboek van de gemeente Heerlen en de bijbehorende sjablonen.
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, de bestemmingen en de aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding maatgevend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP2012 de wijze voor waarop de verbeelding is opgebouwd en hoe de bestemming worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling). Met de SVBP2012 is bij het opstellen van de regels dan ook rekening gehouden.
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 zijn enkele specifieke aandachtspunten benoemd. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum, toegelicht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
De SVIR doet geen specifieke uitspraken met betrekking tot het plangebied. Wel geeft het Rijk voor Parkstad Limburg aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is. Door bevolkingskrimp komen het aanbod en draagvlak voor (lokale) voorzieningen en de woningmarkt alsook de arbeidsmarkt onder druk te staan. Dit heeft onder andere prijsdalingen, leegstand, segregatie en verpaupering tot gevolg. Naast negatieve gevolgen biedt krimp ook kansen voor natuur- en landschapsontwikkeling, kwaliteitsverbetering van de leefomgeving en binnenstedelijke vernieuwing. De gebieden die in de toekomst met krimp te maken krijgen, moeten hierop voorbereid zijn ('anticipeergebieden'). De toenemende ruimtelijke verschillen vragen om woon- en werklocaties in steden en dorpen die aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en die goed bereikbaar zijn, waarbij locaties voor transformatie en herstructurering zo veel mogelijk worden benut.
Doorwerking plangebied
De aanpak van krimp is op regionaal niveau verder uitgewerkt. De SVIR werpt derhalve geen belemmeringen op in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder voor duurzame verstedelijking is (bij besluit van 28 augustus 2012) verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Indien een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten bevat, kan bij het moederplan worden bepaald dat de Laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het moederplan, maar op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Doorwerking plangebied
Binnen het bestemmingsplan is sprake van onbenutte (woning)bouwtitels. Deze zullen conform het regionale beleid (zie paragraaf 2.3) worden wegbestemd. Niet gerealiseerde conserverende bestemmingen zijn overigens geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro, indien het oude bestemmingsplan is vastgesteld vóór 1 oktober 2012. In onderhavig geval zijn de bestemmingsplannen die met dit nieuwe bestemmingsplan worden vervangen allen ouder.
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan en het feit dat er in planologische zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is toetsing aan de duurzaamheidsladder niet benodigd.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Doorwerking plangebied
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer van reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones uit het Barro gelegen. Het Barro vormt zodoende geen belemmering in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het POL2014, met bijbehorend plan-MER, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Dit als onderdeel van een integrale omgevingsvisie.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven.
Plan specifieke aspecten
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten uit het POL2014 relevant.
Zonering Limburg
Op Kaart 1: Zonering Limburg is het plangebied aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Het overig gebied is in het POL omschreven als gemengde woon/werkgebieden met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.
Voor deze gebieden liggen de accenten in de POL bij:
Limburg Regionaal
Op Kaart 2: Limburg Regionaal is het plangebied aangeduid als 'Regio Zuid-Limburg'. Het plangebied valt binnen de zone 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Het Nationaal Landschap is het groene hart tussen de drie stedelijke agglomeraties Maastricht, Sittard-Geleen en Parkstad. Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is in samenhang met de steden en kernen een welvarend gebied waar het goed wonen, werken en recreëren is. Een mooi en afwisselend Zuid-Limburgs landschap, dat rust en kwaliteit uitstraalt, waarin alle activiteiten een lust voor de omgeving zijn en dat als uitloop- en recreatiegebied makkelijk bereikbaar en beleefbaar is voor haar bewoners, de eromheen gelegen stedelingen, economische topsectoren en van veraf komende toeristen. De maatschappelijke en toeristische voorzieningen staan op een hoog peil en de zorg voor en de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kernkwaliteiten is duurzaam geborgd. De ambitie is om dit vijfsterren-landschap (met haar kernkwaliteiten) te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Het Nationaal Landschap wordt door de economische topsectoren gezien als een belangrijke vestigingsplaatsfactor.
Zuid-Limburg heeft vele goede kwaliteiten. Tegenover de pluspunten staan ook bedreigingen. Door de demografische omslag en de mismatch tussen vraag en aanbod is er een gebrek aan doorstroming en een onbalans op de woningmarkt. Zo kunnen er in Zuid-Limburg momenteel op basis van planologisch onherroepelijke plannen circa 6.000 woningen aan de voorraad worden toegevoegd, terwijl op grond van de huishoudensontwikkeling de woningbehoefte daalt en er bovendien leegstand is. Dalende waarde van woningen, toenemende leegstand, verloedering en sociaal isolement liggen op de loer. Het is de Zuid-Limburgse ambitie om het woon- en leefklimaat kwalitatief te behouden en te versterken. De daarbij behorende herstructureringsopgave in Zuid-Limburg is zo complex, uniek en urgent dat gezamenlijke actie vereist is. Actie die alleen kan slagen als er in hoge mate een gezamenlijk besef is van het maatschappelijk belang, zonder onderlinge concurrentie.
Wonen en leefbaarheid
Op kaart 6: Wonen en leefbaarheid is het plangebied aangeduid als 'Bebouwd gebied' (zie ook afbeelding 2.1).
Een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat kan natuurlijk niet zonder woon- en leefomgeving van goede kwaliteit. Waarin burgers graag wonen, toeristen graag op vakantie komen, en ondernemers graag hun bedrijf vestigen. En waar het gezond en veilig leven is. Die leefomgeving heeft een fysieke én een sociale kant. De fysieke aspecten staan in POL2014 centraal.
De Provincie stelt de bewoners centraal bij de beoordeling van de kwaliteit van de fysieke aspecten. De tevredenheid van bewoners over hun directe leefomgeving hangt samen met de wijze waarop zij deze beleven. Dat beeld wordt gevormd door feitelijke, objectief meetbare kwaliteiten, maar er spelen ook subjectieve factoren. Zoals de mate waarin iemand invloed heeft op de eigen leefsituatie en de vraag of men zich kan identificeren met het gevoerde (overheids-)beleid. Al die onderdelen komen samen in het begrip leefbaarheid.
Met name de demografische veranderingen en de sociaal-economische ontwikkeling kunnen de kwaliteit van de woon- en leefomgeving onder druk zetten, zowel in de stedelijke als in de landelijke gebieden. Leegstand van vastgoed, verpaupering, stagnerende economische bedrijvigheid en een negatieve impact op de sociale infrastructuur vragen om maatregelen op korte en langere termijn.
Dit doet de provincie door zich in te zetten op de volgende aspecten:
Afbeelding 2.1: uitsnede van de kaart Wonen en leefbaarheid behorende bij de POL2014 (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Omgevingsverordening Limburg 2014
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven.
In de Omgevingsverordening is het gehele plangebied op kaart 2: Duurzame verstedelijking en wonen' nader aangeduid als 'Bebouwd gebied' en 'Wonen Zuid-Limburg'.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten op grond van de verordening in beginsel een plaats krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied. Ook dient op grond van de verordening bij het toestaan van nieuwe functies de mogelijkheid betrokken worden om deze nieuwe functies onder te brengen in leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen.
Diverse verordeningen – waaronder de Verordening Wonen Zuid-Limburg – zijn in deze verordening opgegaan. Dat betekent concreet dat het beleid om de planvoorraad voor het toevoegen woningen aan banden te leggen, nu via deze verordening geborgd is.
Concreet bevat de Omgevingsverordening de bepaling dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'. Het schrappen van onbenutte bouwtitels is één van de benoemde kwaliteitscriteria.
Doorwerking plangebied
Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum bestaat, behoudens het centrumgebied, overwegend uit woongebied. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan en het feit dat er in planologische zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is toetsing aan de duurzaamheidsladder niet benodigd. Binnen het bestemmingsplan is sprake van onbenutte (woning)bouwtitels. Deze zijn conform het regionale beleid (zie paragraaf 2.3) wegbestemd. Op grond van het POL2014 en de Omgevingsverordening is het plangebied niet gelegen binnen zones die een bijzondere bescherming genieten. Het bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 1 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In deze visie is de ambitie van de provincie op het gebied van wonen uiteengezet en is de rol van regisseur die de provincie binnen dit beleidsveld wil vervullen nader beschreven.
In de Woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van de bevolkingsdaling voor het woonbeleid van de verschillende woonregio's. Dit leidt tot een gedifferentieerde benadering per regio.
Zuid-Limburg wordt nu al sterk beïnvloed door krimp. Voor heel Zuid-Limburg wordt voor de periode 2010-2030 een afname van de woningvoorraad met 16.000 woningen verwacht. De Stadsregio Parkstad neemt hierbij binnen Zuid-Limburg een bijzondere positie in. De kwantitatieve sloopopgave in Parkstad is becijferd op ruim 13.000 woningen tot 2020. Om dit te bereiken hanteert de provincie voor Parkstad m.b.t. de woningvoorraadontwikkeling een beleid met als kwantitatief uitgangspunt: "één erbij is twee eraf".
Zowel Heerlen als Parkstad hebben van meet af aan bedenkingen geuit tegen dit kwantitatieve uitgangspunt. Reden daarvoor is, dat een rigide toepassing van dit principe, investeringen in het verbeteren van de woningvoorraad per definitie financieel onhaalbaar maakt. De regio Parkstad heeft het provinciaal woonbeleid - met uitzondering van dit principe - verder uitgewerkt in haar eigen woonbeleid, dat tevens het woonbeleid voor de gemeente Heerlen vormt. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in paragraaf 2.3.
Ondanks het feit dat de provinciale woonvisie nog steeds een vigerende beleidsvisie is, heeft deze met de komst van de provinciale Verordening Wonen Zuid-Limburg – welke thans vervangen is door de Omgevingsverordening Limburg 2014 – aan invloed verloren. Het is de Omgevingsverordening die nu direct bepaalt dat gemeenten geen plannen meer mogen ontwikkelen c.q. omgevingsvergunningen mogen verlenen die leiden tot een toename van de plancapaciteit voor woningen. Dat betekent onder meer dat nieuwe toevoegingen ten minste dienen te worden gecompenseerd met sloop in de verhouding 1 op 1.
Het “één erbij is twee eraf” principe uit de provinciale woonvisie is niet meer dan een beleidsmatige ambitie om op termijn ook de fysieke omvang van de woningvoorraad verder af te laten nemen.
Doorwerking plangebied
Bestemmingsplan Heerlerheide Centrum heeft een conserverend karakter en maakt in planologische zin geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Binnen het bestemmingsplan is sprake van onbenutte (woningbouw)bouwtitels. Deze zijn conform het regionale beleid (zie paragraaf 2.3) wegbestemd. Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is grotendeels in lijn met het gestelde in de Provinciale woonvisie 2010-2015.
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor Park & Stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo voor de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.
Afbeelding 2.2: uitsnede van de visiekaart behorende bij de structuurvisie voor Parkstad Limburg (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Beheer- en sturingskaart
De beheer- en sturingskaart is een optelling van de thematische kaarten en spelregels. Het biedt een planologisch kader voor het beheer van de bestaande gebiedskwaliteiten en sturing voor gebiedsontwikkelingen. Voor elke plek in de regio zijn spelregels voor de verschillende thema's beschreven. Daarbij is een matrix te vinden waarin per thema de eenheden XL-L-M-S worden gehanteerd. Bij XL- en L-gebieden is sprake van hoge regionale relevantie. Bij een M-gebied geldt dit minder en bij een S-gebied is de noodzaak om vanuit een regionaal perspectief te werken niet of nauwelijks aanwezig (zie ook afbeelding 2.3).
Afbeelding 2.3: uitsnede van de beheer- en sturingskaart behorende bij de structuurvisie voor Parkstad Limburg (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Doorwerking plangebied
De hiervoor genoemde hoofdthema's zijn uitgewerkt in een Visiekaart (zie afbeelding 2.2) behorende bij de intergemeentelijke structuurvisie. Uit deze Visiekaart blijkt dat een groot deel van het plangebied is aangeduid als bestaand woongebied/herstructureringsgebied. Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is in lijn met het gestelde in de Structuurvisie Parkstad Limburg.
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum.
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een 'envelop'. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een 'papieren plan' te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:
Beheergebieden
In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen, geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
Verdunningsgebieden
In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
Ontwikkelingsgebieden
Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur- en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.
Doorwerking plangebied
Het voorliggende plangebied is in de overzichtskaart aangeduid als een 'verdunningsgebied' (zie afbeelding 2.4). In de verdunningsgebieden ligt een belangrijke opgave. Dit zijn immers de gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning. Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum heeft een conserverend karakter en maakt in planologische zin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Binnen het bestemmingsplan is sprake van onbenutte bouwtitels. Deze zijn conform het regionale beleid wegbestemd. In het bestemmingsplan is een bijlage gevoegd met een lijst van geschrapte (onbenutte) bouwtitels (zie bijlage 1 Onbenutte bouwtitels en gebruiksmogelijkheden).
Afbeelding 2.4: uitsnede van de kaart behorende bij de Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg (plangebied aangegeven met rode lijn)
Onder regie van de regio Parkstad Limburg werken de Parkstadgemeenten en de woningcorporaties samen aan het woonbeleid voor onze regio. In dit kader heeft de Parkstadraad op 11 december 2006 de Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen vastgesteld. De visie markeerde de overgang van groei naar krimp en had als voornaamste doel het afremmen van de woningbouwproductie met het oog op de demografische ontwikkelingen. In de later vastgestelde "Herstructureringsvisie Parkstad" is vervolgens de verdunningsopgave per stadsdeel gekwantificeerd en vastgesteld in een "envelop". Deze enveloppen zijn nog steeds maatgevend voor het invullen van herstructureringsopgaven.
Bij het uitvoeren van deze opgaven is echter gebleken dat er nog vele knelpunten bestaan die de uitvoering vertragen. Daarom hebben Parkstad en de Parkstadgemeenten ervoor gekozen om niet weer een nieuwe woonvisie te maken, maar een woonstrategie, gericht op het oplossen van knelpunten bij de uitvoering. Die regionale woonstrategie: "Kiezen voor Parkstad", is op 17 december 2012 vastgesteld door de Parkstadraad. Een drietal thema's zijn tijdens de gevoerde gebiedsgesprekken aangeduid als centrale vraagstukken voor de woningvoorraad en vormen voor deze woonstrategie de afzonderlijke hoofdstukken:
De aanpak zal per thema verschillend van aard zijn. Parkstad heeft hierin een sturende en faciliterende rol, maar zonder bijdragen van haar partners kunnen de voorgenomen activiteiten niet worden uitgewerkt. Bij de uitvoering van deze woonstrategie is een belangrijke rol voor externe partijen weggelegd, te denken aan de woningcorporaties en marktpartijen. Deze partners worden dan ook intensief bij de uitvoering betrokken.
Doorwerking plangebied
Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum heeft een conserverend karakter en maakt in planologische zin geen nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de regionale woonstrategie.
Vanuit het gestelde kader in de regionale woonstrategie heeft de Parkstadraad op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013-2016 vastgesteld. Met deze regionale woningmarktprogrammering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en te streven naar een evenwichtige woningmarkt. De regionale woningmarktprogrammering koppelt kwaliteit aan kwantiteit en is daarmee een belangrijk instrument voor de regiogemeenten. De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee beogen we van de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.
In de regionale woningmarktprogrammering is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe projecten. In beide gevallen geldt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve toetsing plaats heeft gevonden. De kwantitatieve toets is voor beiden gelijk, de kwalitatieve toets verschilt.
De bestaande projecten zijn vanuit een markttechnisch perspectief getoetst op de locatie van het woningbouwproject en de productmarktcombinatie. Dit heeft erin geresulteerd dat de bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:
Bij de vraag of een nieuw initiatief kan worden opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering, wordt getoetst aan de transformatieopgave voor het betreffende woongebied waarin dat plan is gelegen. Een nieuw initiatief kan worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering, indien het aantal toe te voegen woningen kleiner dan of gelijk is aan nul (bijvoorbeeld bij een herstructureringsgebied met sloop en vervangende nieuwbouw) óf indien het een project betreft in een woongebied met een verdichtingsopgave met woningen waarin de programmering nog niet voorziet.
Doorwerking plangebied
Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum heeft een conserverend karakter en maakt in planologische zin geen nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk. Wel bevat de als bijlage 1 bij de “Regionale woningmarktprogrammering” opgenomen “projectenlijst Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 een project gelegen binnen dit plangebied, het gaat om Heerlerheide Centrum, deelgebied 6. Met betrekking tot deze ontwikkeling is echter tot op heden niets vergund.
Binnen het plangebied is verder sprake van onbenutte (woning)bouwtitels. Deze zijn conform het regionale beleid wegbestemd. In het bestemmingsplan is een bijlage gevoegd met een lijst van geschrapte (onbenutte) bouwtitels (zie bijlage 1 Onbenutte bouwtitels en gebruiksmogelijkheden). Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is in lijn met het gestelde in de Regionale woningmarktprogrammering 2013-2016.
Parkstad Limburg kent van oudsher een zeer fijnmazige retailstructuur. In de tijd van de actieve mijnbouw is de stad in korte tijd sterk gegroeid. Dat is terug te zien in hele wijken rondom de mijnschachten, waar uiteraard ook retailvoorzieningen ontstonden. Hierdoor is er niet zozeer sprake van geleidelijk gegroeide, concentrische kernen, maar vooral veel verspreid winkelaanbod.
In de afgelopen jaren is er bovendien veel veranderd in de retail. Niet alleen is er tijdens de economische bloeiperiode veel commercieel vastgoed bijgebouwd, ook is de retail als zodanig ingrijpend gewijzigd. Onder meer door de opkomst van het internet ontstond er concurrentie van webshops, maar daarnaast zijn consumenten veel beter geïnformeerd voordat zij naar een fysieke winkel gaan. Verder heeft de lange economische crisis invloed op de bestedingsbereidheid. Al deze factoren leiden tot ingrijpende veranderingen in het winkellandschap, alsook tot leegstand van winkelpanden.
De Parkstadraad heeft op 21 februari 2011 de Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020 vastgesteld. Deze is op 14 december 2011 door alle acht Parkstadgemeenten gepubliceerd als eigen beleid.
Doel van deze visie is te komen tot een duurzame retailstructuur voor Parkstad Limburg die bestand is tegen de demografische ontwikkelingen en tegelijkertijd ruimte biedt voor de dynamiek in de retailsector, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het versterken van de economische structuur.
Voor de gewenste toekomstige retailstructuur van Parkstad vormt de bestaande retailstructuur het vertrekpunt. Daarbij benoemt de gezamenlijke Retailstructuurvisie de binnenstad van Heerlen als hét binnenstedelijk (winkel)centrum voor Parkstad met daaromheen de satellietcentra. De overige centra richten zich op de lokale consumentenverzorging zonder daarbij de regionale hoofdstructuur nadelig te beïnvloeden.
De toekomstige retailstructuur van Parkstad is opgebouwd uit de volgende detailhandelsconcentraties:
Bestaand of nieuw winkelaanbod in gebieden buiten de aangewezen locaties onder andere verspreid liggende winkels, solitaire winkels en winkels op bedrijventerreinen is ongewenst.
Tot slot is met richtbeelden aangegeven welk type voorzieningen per soort detailhandelsconcentratie passend zijn. Deze richtbeelden maken duidelijk waar het primaat ligt voor de aankoop van dagelijkse artikelen, waar doelgerichte aankopen zijn geclusterd, welk profiel hier aan is gekoppeld en dat Heerlen centrum de primaire functie vervult voor recreatief winkelen binnen de regio Parkstad Limburg.
Doorwerking plangebied
Binnen het plangebied ligt het winkelcentrum Heerlerheide. Dit is één van de winkelcentra die in de Retailstructuurvisie is aangewezen als te behouden detailhandelsconcentratie in de toekomstige retailstructuur. Het centrum heeft een lokaal verzorgingsgebied. Het winkelcentrum Heerlerheide is (onlangs) ruimtelijk en functioneel geüpgraded tot een groot wijkwinkelcentrum dat haar positie aanzienlijk heeft versterkt. Er komt daarnaast verspreid aanbod voor. Dit past niet in de toekomstige retailstructuur en moet dan ook zoveel mogelijk worden verminderd.
In lijn met het regionaal retailbeleid wordt in het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid voor detailhandelsvestigingen in panden waar ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan géén detailhandel was gevestigd, uitgesloten. In het bestemmingsplan is een bijlage gevoegd met een lijst van geschrapte (onbenutte) bouwtitels (zie bijlage 1 Onbenutte bouwtitels en gebruiksmogelijkheden).
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op thema's wonen en retail (detailhandel). Deze beleidsvelden worden hieronder nader besproken.
Wonen
Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zijn bij de actualisatie van het bestemmingsplan herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
Doorwerking plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan staat in planologische zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe en is uitsluitend een actualisatie van de vigerende bestemmingsplanregeling of het vastleggen van de feitelijk aanwezige situatie. Binnen het plangebied is sprake van onbenutte bouwtitels voor woningbouw. Deze zijn conform het regionale beleid wegbestemd. In het bestemmingsplan is een bijlage gevoegd met een lijst van geschrapte (onbenutte) bouwtitels (zie bijlage 1 Onbenutte bouwtitels en gebruiksmogelijkheden). Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is in lijn met het gestelde ten aanzien van Wonen in het Structuurvisiebesluit Wonen en Retail.
Retail
Zoals geschetst in het regionale retailbeleid (Retailstructuurvisie 2010-2020, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg en de daarmee samenhangende afname van het bestedingspotentieel, niet gewenst om de regionale retailvoorraad nu verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan winkelvloeroppervlak niet nog verder te laten toenemen. Echter, ondanks het teruglopen van het omzetpotentieel dient er wel ruimte geboden te worden aan uitbreiding van winkelaanbod op bepaalde locaties. Door deze structuurbepalende gebieden als uitgangspunt te nemen, wordt uitval aan de onderkant van de markt in werking gezet en ontstaat er zodoende schaarste die noodzakelijk is om wenselijke ontwikkelingen ook op wenselijke locaties te laten plaatsvinden.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale retailvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale retailvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale retailvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal retailbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale winkelvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de winkelvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen detailhandel, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zijn daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders, waaronder de beslisboom Retailstructuurvisie.
Doorwerking plangebied
Binnen het plangebied is één aangewezen detailhandelconcentratie gelegen, namelijk het winkelcentrum Heerlerheide. Het centrum heeft een lokaal verzorgingsgebied. Het winkelcentrum Heerlerheide is (onlangs) ruimtelijk en functioneel versterkt tot een groot wijkwinkelcentrum dat haar positie aanzienlijk heeft versterkt, waardoor haar verzorgingsgebied nu tot over de eigen wijkgrenzen (Heerlerheide) reikt. Er komt daarnaast verspreid aanbod voor. In lijn met het regionaal retailbeleid wordt in het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid voor detailhandelsvestigingen in panden waar ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan géén detailhandel was gevestigd, uitgesloten. Op die locaties is deze mogelijkheid wegbestemd. In het bestemmingsplan is een bijlage gevoegd met een lijst van de geschrapte (onbenutte) bouwtitels (zie bijlage 1 Onbenutte bouwtitels en gebruiksmogelijkheden).
De gemeenteraad van Heerlen heeft op 7 juli 2015 de structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
Vitale stad
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant wil de gemeente inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant wil de gemeente goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen wordt ingezet op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
Centrale stad
In het thema Centrale stad beschrijft de gemeente hoe zij de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geeft de gemeente aan hoe zij anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en het vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien wil de gemeente mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe de gemeente bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten in Heerlen beter zichtbaar en tastbaar kan maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Doorwerking voor het plangebied
Het plangebied Heerlerheide Centrum is op de kaart 'Vitale Stad' aangeduid als 'substedelijk wonen'. Substedelijk wonen betreft veelal wonen in buurten en wijken die dateren uit de wederopbouwperiode. Het gaat vaak om monofunctionele buurten met een grotere afstand tot het centrum en een mix tussen grondgebonden en gestapeld wonen in een gemiddelde woningdichtheid met overwegend huurwoningen.
Specifiek voor het stadsdeelcentrum Heerlerheide is de woningvoorraad behoefte in 2030 aangegeven, gemeten ten opzichte van 2014. Hieruit blijkt dat het stadsdeelcentrum een overaanbod heeft van 102%.
Voor Heerlerheide Centrum zijn de herstructureringsplannen (nagenoeg) afgerond. Een deel van het plangebied, in het noordwesten en in het noordoosten, is nader aanduid als 'Transformatiegebied'.
Afbeelding 2.5: uitsnede structuurvisie kaart 'Vitale stad' (plangebied in rood)
Het gemeentelijke kantorenbeleid is uiteengezet in de “Structuurvisie Kantoren Heerlen tot 2010”. Op dit moment is nieuw beleid in voorbereiding.
Een zeer groot deel van de Heerlense werkgelegenheid bevindt zich in de commerciële en de niet-commerciële dienstverlening. In het algemeen zijn de bedrijfsactiviteiten van deze sectoren hoofdzakelijk gehuisvest in kantoorpanden. Het creëren en het behoud van werkgelegenheid vormt één van de speerpunten van het economisch beleid.
Er wordt uitgegaan van vier schaalniveaus voor kantoorlocaties:
Huidige situatie
Heerlen is de tweede kantorenstad van Limburg. Dat komt voornamelijk vanwege de aanwezigheid van grotere instellingen, zoals het CBS en APG. Deze instellingen kwamen na de mijnsluiting naar Heerlen. Dat betekent dat een gedeelte van het kantorenpark inmiddels verouderd is. Om de kantorenmarkt gezond te houden, is concentratie van kantoorfuncties noodzakelijk. Die concentratie dient in eerste instantie te gebeuren in de stationsomgeving en het centrumgebied. Buiten die gebieden zouden kantoorontwikkelingen tot 500 m2 enkel langs de radiaalwegen plaats te vinden.
Kantoorgebouwen die buiten de concentratiegebieden liggen en die incourant zijn, kunnen in principe getransformeerd worden.
Doorwerking plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en staat in planologische zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe. Gelet op het bovengenoemde beleid van de gemeente worden voorts uitsluitend de nog in gebruik zijnde zelfstandige kantoren als zodanig bestemd. In het plangebied is geen sprake van zelfstandige kantoren die niet als zodanig in gebruik zijn. Derhalve is het wegbestemmen van dergelijke onbenutte mogelijkheden niet aan de orde. Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is in lijn met het gestelde in de Structuurvisie Kantoren Heerlen en het beleid dat in ontwikkeling is.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in (zie afbeelding 2.4). Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Afbeelding 2.6: hoofdgroenstructuur Heerlen (plangebied aangeduid met zwarte lijn)
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Heerlerheide (zie ook afbeelding 2.5). Dit stadsdeel is vanuit verschillende kernen aan elkaar gegroeid, maar kent desondanks een overzichtelijke indeling van ontsluitingswegen. Het stadsdeel wordt nagenoeg geheel omgeven door de hoofdgroenstructuur en heeft als uniek element een in exploitatie zijnde zilverzandgroeve midden in het stadsdeel.
Het stadsdeel Heerlerheide ligt binnen het projectgebied voor het Gebrookerbos. Bestaande gebruiksfuncties, maar ook nieuwe innovatieve vormen van grondgebruik dienen bij te dragen aan de duurzame instandhouding van de groene omgevingskwaliteit en de leefbaarheid van Heerlerheide. Naast de versterking van de hoofdgroenstructuur van Heerlen speelt daarin ook de integratie van de buiten het plangebied gelegen groeve Beaujean in het stadsdeel een belangrijke rol.
De Ganzeweide dient wat betreft inrichting beter aan te sluiten op de Schelsberg, zodat samenhang ontstaat in de inrichting van de hoofdontsluitingswegen van het stadsdeel.
In relatie tot het deelgebied Heerlerheide Centrum is in het groenbeleidsplan voorts het volgende vermeld. Versterken van de ruimtelijke kwaliteit door niet alleen de verhardingen te vernieuwen, maar tevens te komen tot een fraaie representatieve groenstructuur binnen de beperkte ruimte die aanwezig is. Het Corneliuspark krijgt een representatieve inrichting die aansluit op het Corneliusplein en als zicht-as fungeert tussen de kerk en het Caumerbeekdal.
Het gehele plangebied van het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum valt onder kwaliteitsniveau B.
Afbeelding 2.7: Groenvisie; stadsdeel Heerlerheide (plangebied aangeduid met zwarte lijn)
Op 12 maart 2003 heeft de gemeenteraad het horecabeleid vastgesteld, beschreven in de visie 'Heerlen heeft 't!'. Belangrijk uitgangspunt voor de visie is dat Heerlen de hoofdkern is in Parkstad Limburg en dat deze functie verder uitgebouwd moet worden. Binnen de gemeente is het centrum van Heerlen het gebied waar horeca met een bovenlokale functie is gesitueerd. In de stadsdelen en buurten heeft de horeca een buurtfunctie, is ondersteunend aan andere voorzieningen en wordt optimaal gefaciliteerd.
Horecabedrijven in de (woon)buurten hebben naast een horecafunctie vaak ook een maatschappelijke functie (ontmoetingsfunctie, verenigingsleven). Omdat deze horeca belangrijk is voor de bewoners van Heerlen, dient deze gekoesterd te worden en zoveel mogelijk te worden gefaciliteerd.
Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden voor de horeca in de buurten buiten het centrum geldt dat er in principe geen uitbreiding van het aantal horecazaken wordt toegestaan. Voor de leefbaarheid is het belangrijk het huidige aanbod te behouden.
Doorwerking plangebied
In bestemmingsplan Heerlerheide Centrum zijn de bestaande horecazaken positief bestemd. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid voor horecavestigingen in panden waar ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan géén horeca was gevestigd, uitgesloten. Binnen het plangebied is sprake van een aantal locaties waar horeca mogelijk is, maar feitelijk niet aanwezig is. Op die locaties is deze mogelijkheid wegbestemd. Een uitzondering hierop vormt het centrumgebied langs de wegen Groeët Genhei - Wannerstraat - Corneliusplein en Wannerstraat - Wannerplein.
In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën van horeca. In het bestemmingsplan is, naar gelang de exploitatievorm, een aanduiding met de bijbehorende categorie opgenomen. In het plangebied zijn enkel horecavestigingen aanwezig binnen de categorieën 2 en 3.
Horeca cat. 1 | aansluitend bij winkelvoorzieningen, overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije dranken |
Horeca cat. 2 | gericht op verstrekken van maaltijden of etenswaren voor consumptie ter plaatse, zoals restaurants, cafetaria, snackbar, broodjeszaken etc. |
Horeca cat. 3 | verstrekken van (alcoholische) dranken en/of maaltijden of etenswaren voor consumptie ter plaatse en/of gelegenheid tot dansen, zoals café, bar, eetcafé, danscafé etc. |
Horeca cat. 4 | gericht op het bieden van vermaak en ontspanning en/of gelegenheid tot dansen i.c.m. verstrekking van dranken en kleine etenswaren, zoals discotheek/dancing, nacht-café, zalencentrum (met nachtvergunning). |
Horeca cat. 5 | gericht op verstrekken van nachtverblijf, zoals hotel, motel, pension en andere logiesverstrekkers. |
Tabel: overzicht verschillende horecacategorieën
Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:
'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'
De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.
Een optimaal parkeerbeleid dient ondersteund te worden door goed flankerend beleid. Zo dienen de volgende algemene maatregelen uitgevoerd te worden: stimuleren van het openbaar vervoer, het gebruik van de fiets en het hanteren van parkeernormen.
Doorwerking plangebied
In de woongebieden binnen het plangebied Heerlerheide Centrum wordt het parkeren voornamelijk opgelost in het openbaar gebied. Bij de ontwikkeling van het winkelcentrum Heerlerheide is tevens een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd ten behoeve van de bezoekers van de detailhandelsvoorzieningen.
Het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is in lijn met het gestelde in de Parkeernota Heerlen 2010. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden in planologische zin geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De Parkeernota van Heerlen is aan de regels van dit bestemmingsplan gekoppeld. Dat wil zeggen dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met de beleidsregels uit de nota (of diens opvolger). Ook is bij verlening van een omgevingsvergunning een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat moet worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Parkeernota.
Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple P'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Energietransitie
Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:
bijdrage aan te leveren.
Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.
Doorwerking plangebied
Hoewel het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum een conserverend karakter heeft, bieden de regels voldoende flexibiliteit om rekening te houden met duurzaamheidsaspecten. De bestaande bestemmingen hebben geen beperkende werking ten aanzien van duurzaam gebruik en bouwen. Ook bestaan er voldoende mogelijkheden om hiertoe benodigde ondersteunende, infrastructurele en/of watertechnische werken aan te leggen.
Binnen het plangebied is er alleen op de gebouwen voldoende potentie om zonne-energie op te wekken en een matige potentie voor het gebruik van bodemenergie. Uitbreiding van het mijnwater is uiteraard wel goed mogelijk binnen het plangebied. Binnen PALET is binnen het plangebied geen potentie voor de plaatsing van grote windturbines. Daarnaast is de bestaande woningvoorraad uit een periode waarvoor energetische verbeteringen de moeite waard zijn.
Centrumplan Heerlerheide - Gen Coel
Centrumplan Heerlerheide Gen Coel met voorzieningen zoals winkels, supermarkt, school, kinderopvang, bibliotheek en 194 appartementen en zorgvoorziening, is in oktober 2008 aangesloten op het mijnwater. De energie uit dit mijnwater wordt tot de juiste graden opgewarmd voor tapwater (60 graden) en de vloer/radiatorverwarming. Mijnwater haalt duurzame energie uit het mijnwater en transporteert het water terug, zodat het niveau van het water in de mijnen gelijk blijft. De Mijnwaterenergiecentrale dateert uit 2008, maar is eind 2014 vernieuwd met twee gigantische warmtepompen om nog meer rendement te halen uit mijnwater energie.
Afbeelding 2.8: Duurzame energietoepassing Mijnwater Centrumplan Heerlerheide Gen Coel
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Heerlerheide Centrum en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.
Heerlerheide is ontstaan uit een groep huizen liggende aan de Heerlense heide. Heerlerheide als plaatsnaam werd pas in het midden van de negentiende eeuw gangbaar. Heerlerheide lag op het kruispunt van (voor die tijd) goede landwegen, namelijk de oude handelsweg van Maastricht naar Geilenkirchen en de weg in noord-zuidrichting Sittard - Aken. De weg liep over Ten Esschen, Rennemig, Cauvelens, Pappersjans, langs de heksenberg naar de Nieuwenhagerheide.
Tot 1839 moesten de bewoners van Heerlerheide naar de Pancratiuskerk om daar de mis bij te wonen. In 1839 kreeg Heerlerheide een eigen kerk en werd het een kerkdorp. Die kerk stond op dezelfde plaats waar in 1909 de Corneliuskerk is gebouwd. De naast de kerk gelegen pastorie is gebouwd in 1849. In 1952 is aan de Kampstraat de Sionskerk gebouwd.
Na de opening van de mijn Oranje-Nassau III in 1917 nam het aantal inwoners sterk toe en werden verspreid over Heerlerheide voor de mijnwerkers nieuwe woningen gebouwd ('mijnwerkerskoloniën'). In 1974 werd de laatste mijn gesloten. In het begin van de 21ste eeuw werd het centrum van Heerlerheide ingrijpend vernieuwd en gerevitaliseerd. Er werd onder meer een nieuw winkelcentrum gerealiseerd.
De ruimtelijke structuur van het plangebied Heerlerheide Centrum is wisselend planmatig en organisch. Met name de oude kern van Heerlerheide, welke zich bevindt achter de Corneliuskerk heeft een sterk organisch karakter. Hieromheen werd in de loop der jaren een kring van buurten opgebouwd. Binnen het plangebied zijn van oorsprong verschillende gehuchten en buurten gelegen: Coblenz, Ganzeweide, Geid, Keek, Kronemig.
Nadat de mijnwerkerswoningen aan de Bremstraat en Netelstraat gebouwd waren, is een grote serie na-oorlogse woningen en winkels gebouwd in het gebied begrensd door de Corneliuslaan - Servatiusstraat - Keekstraat. Aansluitend hierop werden flatwoningen gebouwd. Een overzicht van de in het plangebied voorkomende bebouwing is weergegeven in afbeelding 3.1.
De brede Corneliuslaan en het prominent gelegen Corneliuspark vormen in oostelijke richting een zichtlijn op de Corneliuskerk (zie ook afbeelding 3.2 en 3.3). Langs de Unolaan zijn enkele bungalows gerealiseerd. De bebouwing nabij de Gravenstraat en in de driehoek Keekstraat - Willem Barentszweg - Heulsstraat/Navolaan is van recente datum. De overige bebouwing in het gebied is voornamelijk vooroorlogs.
Het centrum van Heerlerheide rondom het Corneliusplein en het Corneliuspark is recentelijk gerevitaliseerd (zie ook afbeelding 3.4 en 3.5). De kern van Heerlerheide fungeert ook als wijkcentrum voor de omringende wijken. Het nieuwe gebouw Gen Coel is beeldbepalend in het centrum (zie ook afbeelding 3.6). Onder het gebouw bevindt zich de eerste mijnwaterenergiecentrale ter wereld. De bebouwing in het centrum oogt massief en modern en heeft een sterke architectonische uitstraling.
Verspreid in het plangebied liggen diverse markante gebouwen en objecten, zoals de Watertoren aan de KSG-straat, de Corneliuskerk aan de Kerkstraat en de Sionskerk aan de Kampstraat.
Afbeelding 3.1: bebouwing plangebied Heerlerheide Centrum
Afbeelding 3.2: Corneliuslaan, ter hoogte van de Servatiusstraat
Afbeelding 3.3: Corneliuslaan, ter hoogte van de Bonifaciusstraat
Afbeelding 3.4 Corneliusplein
Afbeelding 3.5 Nieuwbouw langs het Corneliuspark
Afbeelding 3.6: Gen Coel
In de noordwestelijke hoek van het plangebied is een cluster woningen gelegen dat tot de wijk Vrieheide wordt gerekend.
Deze wijk is destijds ontwikkeld door de Vascomaatschappij N.V. die de zogenoemde "witte woningen" ontwikkelde en als verhuurder optrad. De wijk met in totaliteit 837 woningen ontworpen door de architect Peter Sigmond werden gebouwd voor hoger kader personeel in onder andere de mijnbouw, belasting dienst en het AZL.
De 35 hectare grote wijk ligt in een heuvelachtig landschap. Veel wegen hebben een gebogen verloop door de geaccidenteerheid van het terrein. Het zuidelijke deel van de wijk volgt de hoogtelijnen, waardoor een aantrekkelijk gekromd stratenpatroon ontstaat. De bebouwing bestaat grotendeels uit korte, herhaalde woonblokjes.
De woningen zijn zoveel mogelijk met de tuinzijde op het zuiden georiënteerd. Tussen twee woningstroken liggen gemeenschappelijke groenstroken of plantsoenen. De wijk heeft een uniform uiterlijk door de herhaling van dezelfde wit betonnen, plat afgedekte rijwoningen, van vaak dezelfde lengte. Van de drie bouwlagen kragen de bovenste twee, zowel aan de voor- als de achterzijde, uit.
Deze vormgeving wekt de suggestie van lichtheid. De gevels in de bovenbouw bestaan uit een aluminium grid met een combinatie van ramen en plaatmateriaal.
Vanaf 1980 is een groot deel van de wijk in particuliere handen gekomen en zijn veel woningen uitgebreid met zeer verschillende uit- en opbouwen en tuinafzettingen, waardoor een buitengewoon individueel en rommelig beeld is ontstaan. Soms is de oorspronkelijke ligging van woonpaden verlegd en zijn er toch voortuintjes ontstaan.
De "witte woningen" in Vrieheide zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangewezen als een van de dertig wederopbouwgebieden die van nationaal belang zijn.
De karakteristieken die hierbij als bijzonder en waardevol benoemd worden zijn het idee van de modernistische mijnkolonie, het stratenverloop geënt op de hoogteverschillen van het terrein en de technologisch vernieuwende architectuur.
Begin 2014 is het masterplan "Buurtbusiness, Energie voor Vrieheide -De Stack" vastgesteld. Dit masterplan is samen met de bewoners van de wijk opgesteld. Een van de projecten die op korte termijn uit het masterplan voortvloeit, is het opstellen van een (conserverend) beeldkwaliteitplan. Het beeldkwaliteitplan is erop gericht de eenheid, de samenhang tussen de woningen en het parkachtige karakter, te behouden en de kwaliteiten welke in het verleden verloren zijn gegaan door verscheidene aanpassingen, geheel of gedeeltelijk weer terug te brengen.
In dit bestemmingsplan is een passende regeling opgenomen voor dit gebied. Zie ook paragraaf 5.2.11.
Afbeelding 3.7: De 'Witte woningen' in de K.S.G.-straat in de jaren 50.
De belangrijkste wegen die het plangebied omgrenzen zijn de Ganzeweide, de Servatiusstraat, de John Franklinstraat, de Willem Barentzweg, de Europalaan en de Unolaan.
De Unolaan, de Rennemigstraat, de Ganzeweide en de Willem Barentzweg/Europalaan vormen de gebiedsontsluitingswegen in het plangebied.
Het wijkcentrum (detailhandelconcentratiegebied) wordt globaal ontsloten door het Corneliusplein, het Wannerplein en de Ganzeweide tussen Wannerstraat en Lokerstraat.
Het plangebied wordt goed ontsloten door het openbaar vervoer met verschillende busverbindingen, zowel stads- als regionale lijnen richting onder meer Hoensbroek, Heerlen Centrum, Sittard en Brunssum.
Wonen
Het plangebied kenmerkt zich in hoofdzaak als woongebied. Het woongebied concentreert zich voornamelijk in het gebied rondom de wegen Corneliuslaan - Servatiusstraat - John Franklinstraat - Willem Barentszweg en Navolaan/Heulsstraat.
Centrum
Het hart van het centrum van Heerlerheide fungeert als ontmoetingsplek aan het Corneliusplein en het Corneliuspark. Het Corneliusplein, het Wannerplein en de Ganzeweide tussen Wannerstraat en Lokerstraat kenmerken zich als detailhandelsconcentratiegebied. Naast winkels zijn hier verspreid verschillende horecagelegenheden gevestigd.
Maatschappelijk
In het plangebied zijn verschillende maatschappelijke functies gevestigd, onder meer twee kerken, een begraafplaats, onderwijs-, medische en culturele voorzieningen, voorzieningen voor senioren (huisvesting en zorg) en overheidsvoorzieningen.
Kantoren, dienstverlening en overige bedrijven
Verspreid in het plangebied, met name binnen het bestaand woongebied, zijn enkele kantoorvestigingen en dienstverlenende activiteiten en bedrijvigheid in lichte milieucategorieën (tot en met cat. 2) gevestigd. Aan de rand van het plangebied, in het noorden, is een 'zwaarder' bedrijf (tot en met cat. 3.2) aanwezig.
Groen
Enkele belangrijke groengebieden in en nabij het plangebied zijn onder meer het Corneliuspark gelegen aan de Corneliuslaan, het parkje aan (weerszijden van) de Ganzeweide, het plantsoen langs de Heulsstraat en de groen omzoomde begraafplaats.
De functionele structuur van het plangebied is weergegeven in afbeelding 3.8.
Afbeelding 3.8: Functionele structuur
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage 1994 gewijzigd. Met deze wijziging kan niet langer worden volstaan met toetsing van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten aan de drempelwaarden. Indien een activiteit onder de drempelwaarde ligt zal alsnog moeten worden getoetst aan de Europese richtlijn.
Om te bepalen of een plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, dient formeel de referentiesituatie vergeleken te worden met het voornemen. De referentiesituatie beschrijft de toestand van het milieu als het voornemen niet doorgaat. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat aan geldende bestemmingen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeente kan immers op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Bestemmingen die dus al wel zijn vergund maar niet benut zijn, dienen daarom voor de m.e.r.-beoordeling als voornemen te worden beschouwd.
In dit geval is sprake van een conserverend bestemmingsplan en vinden er in planologisch opzicht geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het opstellen van een milieueffectrapportage is hierdoor niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Indien echter - zo bepaalt artikel 76 tweede lid onder punt 3. - op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een weg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Dit betekent dat bij een beheerplan, dat dus niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet zoals de aanleg van een nieuwe weg of het bouwen van nieuwe woningen, maar betrekking heeft op bestaande wegen en bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen/terreinen, die waarden niet in acht behoeven te worden genomen. In een zodanige situatie behoeft evenmin een akoestisch onderzoek naar de invloed van wegverkeerslawaai plaats te vinden.
Middels het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en er worden geen wegen / reconstructiesituaties mogelijk gemaakt die een veranderende verkeerssituatie of afwikkeling tot gevolg heeft. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig.
Railverkeer is verder niet relevant voor onderhavig plangebied. Industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder is evenmin aan de orde.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 4.3.2).
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkomen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 wordt opgevolgd door een Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, dit is een uitwerking van het POL 2014.
Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas wordt opgevolgd door een gezamenlijk Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Heerlen (vGRP) is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2016 tot en met 2020.
Het vGRP is de opvolger van het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015.
Het vGRP heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het vGRP is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het vGRP geeft inzicht in: de mate waarin de doelen uit het BSW 2011-2015 zijn behaald.
Ligging en planvoornemen
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het stroomgebied van Waterschap Roer en Overmaas. In het kader van de watertoets wordt gekeken naar de planologische situatie, het overnemen van vigerende (onbenutte) bouwtitels wordt hiermee niet gezien als nieuwe ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan is in dit licht conserverend van karakter en biedt een passende juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de waterhuishoudkundige situatie.
Waterhuishoudkundige situatie
De waterhuishoudkundige situatie in de omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de Caumerbeek, ten westen van het plangebied en de Schroetebeek ten zuiden van het plangebied. Beide beken zijn primaire wateren. Omdat beide watergangen niet zijn gelegen binnen het plangebied worden de waterhuishoudkundige belangen van deze watergangen niet geschaad door het onderhavige plan.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een zandafgraving (Groeve Beaujean) waarin oppervlaktewater aanwezig is, deze waterpartij maakt echter geen deel uit van het watersysteem en wordt ook niet beheerd of beschermd door het waterschap.
Het gehele bestemmingsplangebied is hoofdzakelijk voorzien van een gemengd rioleringssysteem, waarbij het vuilwater en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd richting hoofdtransportriool langs de Schroetebeek. Het hoofdtransportriool wordt ter plaatse van de Schelsberg doorgevoerd. Bij hevige neerslag wordt het met regenwater verdunde afvalwater ter plaatse van bergbezinkbassin Schelsberg geborgen, en vervolgens overgestort op de Schroetebeek.
In het centrum is een nieuwe regenwaterstructuur inclusief infiltratieriolen aangelegd. Lokaal is sprake van veel grondwateroverlast.
Door het conserverende karakter van het onderhavige plan worden de, buiten het plangebied gelegen, Caumerbeek en Schroetebeek niet beïnvloed. Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. Geconcludeerd kan worden dat met dit bestemmingsplan geen knelpunten zijn ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. In het kader van het vooroverleg zal de waterparagraaf voor een formeel wateradvies aan het waterschap worden voorgelegd.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. Bij het actualiseren van bestemmingsplannen wordt de bestaande functie veelal gehandhaafd. Dan vindt geen grondverzet plaats en worden geen saneringen opgestart. Bij de actualisatie van een bestemmingsplan, zoals in onderhavige procedure, vinden geen functiewijzigingen plaats. Hierbij kan volstaan worden met een globale toets, bijvoorbeeld middels de bodemkwaliteitskaart. Bij latere ontwikkelingen in deze gebieden zal in het kader van bouwactiviteit mogelijk een bodemonderzoek moeten plaatsvinden. Als toelichting hierop wordt nog vermeld dat bij geconstateerde knelpunten in een actualiserend bestemmingsplan aangegeven moet worden hoe hiermee om te gaan, niet alle knelpunten hoeven dus uitputtend vermeld te zijn.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
Afbeelding 4.1 Homogene deelgebiedenkaart
Het plangebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.
Plangebied
Een uitgevoerde globale inventarisatie naar registraties conform de WKBP (Wet Kenbaarheid Publiekrechterlijke Beperkingen) heeft de volgende knelpunten aangetoond.
Woonwijk Rennemig (locatiecode HL091700178)
Hier is de bodem vanaf 1 m-mv en dieper plaatselijk sterk verontreinigd. Tevens zijn enkele puntverontreinigingen in de bovenste meter aanwezig. De volgende gebruiksbeperking is vastgesteld.
Corneliuslaan (locatiecode HL091701786)
Vanwege een verontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstofffen in de grond en het grondwater zijn de volgende gebruiksbeperkingen vastgesteld.
Hei- Grindelweg /Roebroekweg (locatiecode HL091704890)
Onder de openbare weg van de Hei-Grondelweg en de Roebroekweg is sterk verontreinigde grond aanwezig. Als op de betreffende delen van de weg graafwerkzaamheden plaatsvinden dient dit gemeld te worden aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming van de gemeente Heerlen.
Hoek Kampstraat / Kapelaan Ramakersstraat (locatiecode HL091704953)
Onder de openbare weg op hoek Kampstraat-Kapelaan Ramakersstraat is vanaf 0,40 m grond aanwezig die sterk verontreinigde is met PAK. Als op de betreffende delen van de weg graafwerkzaamheden plaatsvinden dient dit gemeld te worden aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming van de gemeente Heerlen.
Voor de volgende locatie heeft (nog) geen WKPB-registratie plaatsgevonden, maar zal naar verwachting in de loop van 2018 een beschikking Ernst en Spoed worden genomen, al dan niet in combinatie met een goedkeuring saneringsplan.
Keekstraat 35 (locatiecode HL091701123)
Aan de westzijde van het perceel (achterterrein) bevindt zich een ondergrondse brandstoftank die bodemverontreiniging heeft veroorzaakt: de grond is over een oppervlakte van 130 m2 en vanaf een diepte van 1 m-mv tot maximaal 5 m-mv sterk verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met vluchtige aromaten. De omvang van het volume sterk verontreinigde grond bedraagt circa 390 m3.
Het grondwater is plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie en xylenen.
Het volume van het sterk verontreinigd grondwater wordt (bij een oppervlakte van 100 m2 en een gemiddeld dieptetraject van 4,7 meter) geschat op 470 m3.
De betreffende tank dient op grond van artikel 3.37 Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (RARIM) en artikel 13 van de Wet bodembescherming alsnog te worden verwijderd. Hierbij is vooralsnog een einddatum van 1 juli 2019 gesteld.
Omdat bij de verwijdering van de tank gegraven wordt in een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient (door de eigenaar) voorafgaand aan de werkzaamheden een saneringsplan te worden opgesteld en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de gemeente Heerlen.
Conclusie
Voor wat betreft bodemaspecten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen actualisering. Voorwaarde hierbij is dat rekening gehouden wordt met de voorwaarden die bij de knelpunten zijn vermeld.
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
Afbeelding 5.2: Uitsnede POL 2014; kaart 7: Natuur (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EZ ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd.
In het POL2014 zijn de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) omgedoopt tot Goud- en Zilvergroene Natuurzone en Bronsgroene Landschapszone. De Goudgroene Natuurzone is het strengste beschermingsregime. Hier geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij geen alternatieve locatie voorhanden is of sprake is van groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg. Binnen de Bronsgroene Landschapszone geldt het beschermingsregime 'ja, mits', wat betekent dat ruimtelijke ingrepen zijn toegestaan mits in afdoende mate mitigatie en/of compensatie van natuurwaarden plaatsvindt. Ook hierover dienen afspraken te worden gemaakt met de provincie.
Het onderhavige bestemmingsplan staat geen nieuwe ontwikkelingen toe (+ afstanden tot natura2000 en EHS). Tevens is de afstand tot het Natura2000 gebied dusdanig groot dat er geen sprake kan zijn van de aantasting van de kwalificerende soorten en habitats. Om die reden is het uitvoeren van een natuurtoets in het kader van de Natuurbeschermingswet en een quickscan op basis van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). Daarmee samen hangen de volgende besluiten en regelingen:
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
Niet in betekenende mate (NIBM)
Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. In onderhavig bestemmingsplan worden planologisch gezien geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend.
Plangebied
In onderhavig plan zijn geen ontwikkelingen voorzien welke een luchtonderzoek vereisen. De Wet luchtkwaliteit en bijbehorende besluiten en regelingen zijn derhalve op dit plan niet van toepassing.
Bestaande situatie luchtkwaliteit plangebied
Op grond van art. 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer kan dit bestemmingsplan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit doorgang vinden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de actuele jaargemiddelde concentraties NO2,PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool (2015). De dichtstbijzijnde weg welke is opgenomen in de NSL-monitoringstool is de Terhoevenderweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt voor deze weg het rekenpunt met ID 67736 maatgevend. In onderstaande tabel zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor dit rekenpunt weergegeven voor het peiljaar 2015, 2020 en 2030.
Id | NO2 (µg/m³) | PM10 (µg/m³) | PM2,5 (µg/m³) | |||||||
2015 | 2020 | 2030 | 2015 | 2020 | 2030 | 2015 | 2020 | 2030 | ||
67736 | 22,1 | 16,6 | 11,2 | 23,0 | 21,7 | 20,1 | 14,4 | 13,3 | 11,7 |
Uit de tabel blijkt dat, nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) niet wordt overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 12 (peiljaar 2015), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Hieruit blijkt dat in het plangebied de normen voor luchtkwaliteit worden gerespecteerd.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.
Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl) en de geldende bestemmingsplannen zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld. Deze toets heeft uitgewezen dat binnen het plangebied en/of de omgeving geen risicobron aanwezig is met een PR10-6 contour. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan leidt niet tot een toename van het aantal aanwezige personen. Van een wezenlijke wijziging ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake. Een (nieuwe) berekening en nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.
Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.
Het advies van de Veiligheidsregio wordt, indien een advies wordt gegeven, te zijner tijd opgenomen in het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum.
De risicobronnen in en nabij de omgeving van het plangebied zijn geïnventariseerd. Daarbij is gekeken naar de aanwezigheid van de volgende risicovolle activiteiten:
Inrichtingen, welke onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen;
Inrichtingen/activiteiten die niet onder het Bevi vallen:
Voor de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
Externe veiligheid inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die onder het BEVI vallen of waar gevaarlijke stoffen gebruikt worden. Wel is in het plangebied Ganzeweide 52 een vuurwerkverkooppunt aanwezig. Dit bedrijf voldoet aan de wet- en regelgeving zodat het risico voor de omgeving minimaal is.
Externe veiligheid buisleidingen
Binnen en nabij het plangebied komen geen buisleidingen voor die van invloed zijn op het plangebied.
Externe veiligheid transport
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Zodoende speelt het aspect externe veiligheid voor het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum geen rol.
In het plangebied zijn geen wegen aanwezig en/of aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum.
Hoogspanningsverbinding
Langs het plangebied loopt een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding (zie afbeelding 5.3). Aan weerszijden van een hoogspanningslijn is sprake van een zakelijke rechtsstrook. Privaatrechtelijk is hier geregeld dat binnen een bepaalde afstand van de leiding geen bebouwing mag worden gerealiseerd. De beheerder van de hoogspanningsverbinding hanteert voor 150 kV-hoogspanningsverbindingen een zakelijke rechtsstrook van 20 meter aan weerszijden van de verbinding. Zowel de verbinding als de zakelijke rechtsstrook zijn buiten het plangebied gelegen.
Rondom een hoogspanningslijn is daarnaast sprake van een magneetveldzone. Hierbinnen is sprake van elektromagnetische straling. Hoewel er geen wetenschappelijke bewijzen zijn, wordt vermoed dat deze straling van invloed kan zijn op de gezondheid van mensen. Op de website van het RIVM is een atlas opgenomen waarin indicatieve zones voor magneetvelden van alle bovengrondse hoogspanningslijnen zijn opgenomen. De indicatieve zones zijn de meest ruime afstanden (worst-case) waar rekening mee moet worden gehouden. Voor de 150kV hoogspanningsverbinding betreft dit 80 meter aan weerszijden van de verbinding. Om de exacte breedte van de magneetveldzone te bepalen dient een berekening uitgevoerd te worden. Nu met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen van gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zal op de verbeelding geen aanduiding met betrekking tot de magneetveldzone worden opgenomen. Er ligt momenteel een verzoek bij de gemeente om de hoogspanningskabel te verkabelen.
Afbeelding 5.3: Ligging hoogspanningslijn nabij plangebied (het plangebied is aangegeven met zwarte stippellijn)
Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd dient in het kader van een omgevingsvergunningaanvraag, een KLIC-melding te worden uitgevoerd.
In het plangebied komen verspreid verschillende bedrijfsvormen voor. Concreet gaat het om enkele kantoorvestigingen en dienstverlenende activiteiten en bedrijvigheid in lichte milieucategorieën (tot en met cat. 2). Veelal gaat het om functies die zich goed verenigen met de omliggende woonfunctie. Omdat deze bedrijven minimale hinder veroorzaken zijn deze opgenomen in de woonbestemmingen ter plaatse specifiek aangeduid. Aan de rand van het plangebied, in het noorden, is een 'zwaarder' bedrijf (tot en met cat. 3.2) aanwezig. Dit bedrijf heeft een bedrijfsbestemming gekregen.
Voor het gehele plangebied geldt dat de aanwezige vestigingen reeds waren toegestaan in de vigerende bestemmingsplannen.
Dit bestemmingsplan voorziet geen wijzigingen ten opzichte van het voorgaande planologisch en juridisch regime. Omdat er in planologische zin geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan in het bestemmingsplan is een beoordeling aan de richtafstanden uit de VNG-brochure niet aan de orde.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2.500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Met bestemmingsplan Heerlerheide Centrum is de bestaande planologische situatie vastgelegd en worden in principe geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor wat betreft de onbenutte bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied dient in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning aangetoond te worden of de archeologische waarden al dan niet worden aangetast. Hiertoe wordt een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Wanneer bij de bodemingreep, in het kader van de ontwikkeling, de grenswaarden van de verstoringsdiepte en het oppervlak overschreden worden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Deze grenswaarden zijn afhankelijk van de archeologische waarden in het gebied. Op basis van de archeologische waardenkaart komen de volgende archeologische waarden voor:
In het kader van de bescherming van archeologische waarden zijn per categorie beschermende dubbelbestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan.
Afbeelding 5.4: Uitsnede van de archeologische beleidskaart (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Zorgplicht
Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.
Rijksbeschermde stadsgezichten
In het plangebied komen geen Rijksbeschermde stadsgezichten voor.
Gemeentelijke inventarisatie en selectie stadsgezichten (november 2011)
In het plangebied komen geen gemeentelijk beschermde stadsgezichten voor.
Rijksmonumenten
In het plangebied komen de volgende Rijksmonumenten voor:
Gemeentelijke monument
In het plangebied komen geen gemeentelijke monumenten voor.
Bestemmingsplan Heerlerheide Centrum bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van voorliggende toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie; GBKN) en kadastrale begrenzingen.
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het sjabloon regels dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen.
De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels én die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven over hoe gemeten moet worden.
De gronden van het gehele plangebied hebben een directe bestemming. Een directe bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hierna volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte en/of afwijkende functies mogelijk gemaakt. Deze functies zijn met een aanduiding opgenomen. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij behorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.
Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt aanvullingen gegeven op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van
werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en
bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Met de algemene bouwregels wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld. Concreet gaat het om nutsvoorzieningen, splitsen van woningen en ondergrondse bouwmogelijkheden.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan. Daarnaast is in dit artikel geregeld dat bij het bouwen voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.
De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau of de vestiging van een seksinrichting. Per wijziging zijn voorwaarden opgenomen waaraan de wijziging moet voldoen.
Overige regels
Dit sublid geeft aan hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd
Overgangsbepalingen
In deze bepalingen wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.
In het plangebied is één (volwaardig) bedrijfsperceel aanwezig. Voor dit perceel is de bestemming Bedrijf opgenomen. Standaard kunnen hier bedrijven tot en met milieucategorie 2 gevestigd worden.
In de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alle toegestane bedrijven van milieucategorie 1 en 2 opgenomen. De lijst vormt bij een verandering van bedrijfsactiviteiten op een perceel een eerste planologisch toetsingskader.
De grotere nutsvoorzieningen binnen het plangebied zijn apart bestemd met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. Een voorbeeld hiervan is de watertoren aan de K.S.G.-straat
Op één locatie binnen het plangebied is sprake van een bestemming 'Dienstverlening' Het betreft perceel Navolaan 27/29.
De bestemming Gemengd concentreert zich met name rond het centrum van Heerlerheide. Bij recht zijn binnen deze bestemming de functies wonen, maatschappelijk en dienstverlening toegestaan. Daarnaast is op een aantal locaties op de begane grond een aanvullende functie toegestaan, zoals detailhandel of horeca. Deze locaties zijn nader aangeduid.
Voor wat betreft de toegestane functies is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande situatie. Er is op sommige locaties derhalve sprake van het beperken van gebruiksmogelijkheden ten opzichte van de voorheen geldende bestemmingen.
Indien sprake is van een van de bestemmingsomschrijving afwijkende functie, dan is een aanduiding voor die functie opgenomen.
De hoofdgroenstructuren in het plangebied hebben een bestemming "Groen".
De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. Het betreft een aantal verspreid binnen het plangebied gelegen locaties. Behalve de bestaande functie, zijn er ook andere maatschappelijke functies toegestaan. Er is dus - anders dan binnen de voorheen geldende bestemmingsplannen het geval was - sprake van een ruime maatschappelijke bestemming. Voorts hebben enkele bestaande functies een op het bestaande gebruik toegesneden functieaanduiding gekregen (bijvoorbeeld de aanduiding 'kerk' voor de Corneliuskerk, of 'begraafplaats' voor de daaraan gelegen begraafplaats).
Op elk woonperceel is de tuinbestemming toegekend aan het gedeelte gelegen voor de voorgevel en bij hoekpercelen ook aan de zijgevel. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van erkers tegen de woning.
Aan de openbare weg met hoofdzakelijk een verblijfskarakter is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.
De wegen met een doorgaande functie hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Het betreft de Unolaan (gedeeltelijk) en de Ganzeweide.
Aan alle woningen in het plangebied is de bestemming Wonen toegekend. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor woondoeleinden en tuin. Daarnaast zijn voor een aantal percelen functieaanduidingen opgenomen, om bestaande aanwezige afwijkende functies te regelen (bijvoorbeeld dienstverlening).
De gemeente Heerlen hecht er belang aan dat inwoners van de gemeente zoveel mogelijk dezelfde rechten krijgen. Om die reden hanteren wij een standaard-woonbestemming.
In de standaard-woonbestemming wordt uitgegaan van een bouwvlak per woning of totaal aaneengesloten woningen, waarbij met een bouwaanduiding het woningtype wordt bepaald. De bouwmogelijkheden hangen af van het woningtype. Zo wordt bij elk woningtype uitbreiding van een woning op de begane grond direct mogelijk gemaakt. Voor de woningtypes rijwoning, half vrijstaande woning en vrijstaande woning wordt een standaard bouwdiepte voor de hoofdmassa (maximaal twee lagen met kap) gehanteerd: respectievelijk 10 meter, 12 meter en 15 meter. Voorwaarde hierbij is dat de afstand tussen achtergevel en achterste perceelsgrens altijd minimaal 5 meter bedraagt.
Ondanks de ruime directe bouwmogelijkheden kunnen bewoners behoefte hebben aan uitbreiding over twee lagen aan de zijkant van hun woning óf hun woning willen slopen en op een andere plek op het perceel herbouwen. Voor deze twee gevallen zijn binnen de standaard-woonbestemming afwijkingsbevoegdheden opgenomen, zodat (indien voldaan wordt aan de bijbehorende voorwaarden) via een versnelde procedure een omgevingsvergunning kan worden verkregen.
De zogenaamde Witte Woningen (zie ook paragraaf 3.3) in Vrieheide aan de K.S.G.-straat hebben een bijzondere positie in het plangebied. Vanwege de status van deze woningen en de karakteristieke bouwstijl wordt een beschermende regeling opgenomen. Met aanduidingen wordt gestuurd op de oriëntatie van aanbouwen, bijgebouwen en overige bouwwerken.
De bij deze woningen is tevens een passende tuinbestemming (Tuin - Witte Woningen) opgenomen.
Voor de verschillende aanwezige archeologische verwachtingswaarden in het plangebied is per waarde een aparte dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Dit is toegelicht in paragraaf 4.10.
Het komt regelmatig voor dat mensen bij de gemeente een verzoek indienen om een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit te mogen uitoefenen in hun woning. De gemeente staat hier niet onwelwillend tegenover, mits dit binnen bepaalde kaders plaatsvindt. Een belangrijk criterium is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Voor een eenduidige beoordeling van dergelijke verzoeken is de beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving' op 25 februari 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:
Aan huis gebonden beroepen
Onder de aan huis gebonden beroepen worden in ieder geval begrepen: architect, advocaat, acupuncturist, beeldhouwer, belastingadviseur, fysiotherapeut, grafisch ontwerper / desktop publisher, huisarts, hypotheekadviseur, juridisch adviseur, kunstschilder, makelaar, notaris, psycholoog, tandarts, verloskundige, dierenarts (kleine huisdieren), zakelijke dienstverlener, logopedist.
Aan huis gebonden beroepen worden van oudsher geacht binnen de woonbestemming te passen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming Wonen dan ook rechtstreeks toegestaan.
Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
Onder consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten wordt dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging verstaan. Dergelijke activiteiten wijken qua aard, karakter en hinder niet wezenlijk af van aan huis gebonden beroepen en kunnen dus eveneens plaatsvinden in de woonomgeving. Wel gelden hiervoor specifieke randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beleidsregel.
Tot consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten worden onder meer de volgende activiteiten/beroepen gerekend: fotograaf/videograaf, autorijschool (geen theorielessen aan huis), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, pottenbakker, instrumentenmaker, kaarsenmaker, klompenmaker, lijstenmaker, loodgieter, meubelmaker, computerservice (o.a. systeembouw/-analyse), schoonheidsspecialist, kapsalon, traiteur, muziekinstrumentenmaker, zadelmaker, nagelstudio, reisorganisatie (kleinschalig), koeriersdienst (zonder afhalen aan huis), prothesemaker, reparatie van kleine consumentenartikelen (smartphones, radio's, tv's, horloges, antiek, etc.), glazenwasser, webshop (administratie, opslag, logistiek, zonder afhalen aan huis).
In de bestemming Wonen van dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mogelijk wordt gemaakt. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die ook in de beleidsregel zijn opgenomen, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die wonen, horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten. De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.
In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” (oktober 2000) is het gemeentelijk beleid neergelegd. In deze nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Eén van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie.
In de huidige situatie liggen er 9 locaties voor seksinrichtingen verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Voor deze locaties is een parapluplan opgesteld, bestemmingsplan prostitutie (onherroepelijk per 24 april 2007).
In het plangebied Heerlerheide Centrum komen geen seksinrichtingen voor.
De bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd en kent elk bedrijfstype een eigen SBI-code.
Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden dient te worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.
Zo gelden voor de lichtere milieucategorieën 1, 2 en 3 de volgende afstanden:
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan zijn alleen de bedrijfstypen opgenomen die vanwege de aard en omvang van hun activiteiten passen in de woonomgeving, dan wel passen bij de specifieke situatie van het plangebied. Een verandering van bedrijfstype op een perceel wordt, wanneer zich dat voordoet, getoetst aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat deze lijst een planologisch middel vormt om te toetsen, maar dat de werkelijke toelaatbaarheid van een bedrijf te allen tijde ook nog de toetsing aan de milieuwetgeving moet doorlopen.
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies.
De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht te besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijke handhaven (bestuursdwang of dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
Bestemmingsplan Heerlerheide Centrum betreft een beheerplan, waarin enkel de bestaande situatie en het geldende recht is overgenomen. Voor percelen waar bestaande functies worden gehandhaafd en waar geen nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd om een bouwplan te realiseren, geldt geen plicht tot vaststelling van een exploitatieplan (en dus kostenverhaal). Dit volgt uit artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro. Voorts zijn in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen die aan te merken zijn als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het is derhalve niet nodig een anterieure overeenkomst over kostenverhaal te sluiten dan wel een exploitatieplan vast te stellen.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Een voorontwerp bestemmingsplan ligt op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen gedurende zes weken voor eenieder ter inzage. Gedurende deze termijn kan men een inspraakreactie indienen bij het College van burgemeester en wethouders. Gedurende deze fase wordt tevens een informatieavond gehouden.
De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd en wordt in het kader van de inspraak en het vooroverleg voor 6 weken ter inzage gelegd.
Ontvangen reacties worden samengevat en opgenomen in een bijlage. Daarbij wordt ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan Heerlerheide Centrum heeft met ingang van 22 september 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak. Op 4 oktober 2016 heeft een inloopavond plaatsgevonden.
Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden ten behoeve van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Van het gevoerde overleg en de inspraak is een verslag gemaakt. Dit verslag is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 18 mei 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn drie zienswijzen kenbaar gemaakt..
De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en opgenomen in een zienswijzennota. Deze nota is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.