direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

In Brunssum ligt een aantal historische mijnwijken die gekenmerkt worden door bijzondere karakteristieken, zoals straatpatronen, parken en groenstroken, voorzieningen, gevelindeling en type daken. De mijnkoloniën zijn tussen 1910 -1930 gebouwd voor het personeel van de Staatsmijnen Hendrik en Emma. De ingenieurs van de Staatsmijnen ontwierpen de eerste woningen, waaronder ook enkele beambtenwoningen en opzichterswoningen.

Op 21 januari 2009 zijn vijf mijnwerkerskoloniën, 2 parken en het voormalige mijnspoortracé door het rijk aangewezen tot "Beschermd Dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum". Dat maakt het gebied, waarin ook de contouren van het oude mijnterrein Hendrik zijn opgenomen, tot enig in zijn soort en - in zijn samenhang - tot het grootste beschermd (dorps)gezicht van Nederland. Nergens elders is een dergelijk aaneengesloten gebied met bebouwing uit de mijnperiode te vinden als juist in Brunssum.
Dit was voor de gemeente Brunssum aanleiding om voor deze gebieden een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het Vijverpark en het Schutterspark zijn inmiddels binnen het geactualiseerde bestemmingsplan "Centrum" respectievelijk het bestemmingsplan "Schutterspark" opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan betreft de 6 mijnwijken en het voormalige mijnspoortracé.


Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de in de gemeente Brunssum gebruikelijke systematiek. Een eenduidige methodiek bewerkstelligt uniformering van juridische regelingen, zodat de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid van de burgers gewaarborgd worden. De nadruk ligt op het beheer van de bestaande situatie en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten. In belangrijke mate is de juridische regeling hierop toegesneden. In afwijking van de standaardregeling zijn enkele specifieke beschermingsregels opgenomen, waarmee het behoud van voornoemde kwaliteiten is gewaarborgd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied "Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum" is verdeeld over verschillende plandelen verspreid over de bebouwde kom van de gemeente Brunssum. Het plangebied omvat de kolonie Treebeek-Haansberg (1913-1918), de kolonie Huizerveld-Rozengaard (1915-1919), de kolonie Schuttersveld (1920), de kolonie de Egge(1920) en de kolonie de Langeberg (1926-1927).

De onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0001.jpg"

1.3 Planopzet

Voor het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum" is, aansluitend bij de gemeentelijke systematiek, gekozen voor bestemmingen die in het gebruik van het plan door burgers en gemeente waar nodig en binnen duidelijke kaders een zekere mate van flexibiliteit bieden. De kaders worden bepaald door onder andere de in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) genoemde onderdelen waarin een bestemmingsplan dient te worden vervat:


Verbeelding:

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.


Planregels:

Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, opstallen en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd (artikel 3.1.3 Bro).


Toelichting:

In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 3.1.6 van het Bro genoemde onderzoek (bestaande toestand en gewenste ontwikkelingen) opgenomen. Daarnaast maken de uitkomsten van het vooroverleg deel uit van de toelichting.


In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze omschreven.

  • hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsvisies vanuit verschillende overheidsniveaus ten aanzien van het plangebied (planologisch kader);
  • het plangebied wordt geanalyseerd, zowel voor wat betreft ruimtelijk- stedenbouwkundige structuur, als voor wat betreft de aanwezige functies en de onderlinge samenhang. Hierbij wordt tevens de wijze aangegeven waarop deze kenmerken in het bestemmingsplan zijn geregeld (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 worden de milieu-aspecten aangegeven. Daar het een overwegend consoliderend bestemmingsplan betreft is slechts een beperkt milieuonderzoek noodzakelijk;
  • in hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen toegelicht;
  • hoofdstuk 6 geeft de maatschappelijke uitvoerbaarheid weer. In dit hoofdstuk worden opmerkingen uit het vooroverleg, waaronder het advies van de provincie ten aanzien van het plan weergegeven en de wijze waarop de gemeente deze in het plan heeft verwerkt.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ministerie van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de structuurvisie Infrastructuur & Ruimte "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig" vastgesteld. De definitieve structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Het Rijk heeft daarvoor 3 hoofddoelen geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur.
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk geeft daarbij de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid. Tot slot is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van.

Het voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de uitgangspunten van het Rijk. Het betreft stedelijk gebied waarvoor het bestemmingsplan sterk conserverend van aard is. Hiermee worden de beeldkwaliteiten van dit beschermd dorpsgezicht gerespecteerd.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De duurzaamheidsladder is onder meer van toepassing op alle bestemmingsplannen die vanaf 1 oktober 2012 worden vastgesteld en geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In onderhavig bestemmingsplan worden geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en is toetsing aan de duurzaamheidsladder niet van toepassing.

2.1.3 Nota mensen, wensen, wonen

In de Nota "Mensen, wensen, wonen" in de 21e eeuw, wordt veel aandacht besteed aan de individualisering en emancipatie van de burger op de woningmarkt. De veranderingen maken kwaliteit en keuzevrijheid tot de sleutelbegrippen in het woonbeleid van nu en in de nabije toekomst. Drie principes staan centraal:

  • vergroten keuzevrijheid voor burgers;
  • aandacht voor maatschappelijke waarden;
  • betrokken overheid bij beheerste marktwerking.


Aan de hand van deze drie uitgangspunten zijn vijf kernthema's benoemd:

  • vergroten zeggenschap over woning en woonomgeving;
  • kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
  • bevorderen wonen en zorg op maat;
  • verbeteren stedelijk woonklimaat;
  • faciliteren groene woonwensen.


Deze nota geeft richting aan veranderingen in het woningbouwbeleid. Van de kwantitatieve woningbouwinspanningen vanuit de VINEX wordt nu de weg ingeslagen naar kwalitatieve woningbouw. Daarbij speelt de overheid een andere, meer betrokken rol. In de interactieve samenleving, zo wordt gesteld, zal de overheid het in toenemende mate van wilsovereenstemming moeten hebben. Het gaat om het principe van prestatie en tegenprestatie als basis voor transacties tussen partijen.

2.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan 4

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (juni 2001) markeert de afsluiting van het afgelopen decennium en de in die periode verschenen milieubeleidsplannen. Met deze nota wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid. De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;
  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
  • transitie naar duurzame landbouw.

Dit Nationaal Milieubeleidsplan beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen te ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later.


De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:

  • samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid;
  • versterken samenhang tussen het beleid van verschillende overheden;
  • vergroten van de verantwoordelijkheid van medeoverheden voor de plaatselijke leefomgeving. Het uitgangspunt is, dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

De gemeente Brunssum heeft dit verwoord in haar eigen milieubeleidsplan en de daaruit voortvloeiende "milieu-uitvoeringsprogramma's".

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Het POL 2006, dat op 22 september 2006 door Provinciale Staten is vastgesteld, is een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio. Het POL 2006 is tevens aan te merken als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.2 Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0002.jpg"

Perspectievenbeleid

Het gehele plan staat in het teken van een actieve bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg. Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden worden negen perspectieven onderscheiden met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden. Deze perspectieven zijn voor de gehele provincie overzichtelijk samengebracht op plankaart 1 Perspectieven, zie vorenstaande uitsnede van deze plankaart. In het navolgende zijn de voor het plangebied van belang zijnde perspectieven en onderwerpen toegelicht.

Het plangebied valt in het perspectief "stedelijke bebouwing" (roze). Dit perspectief omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkelvoorzieningen, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. De verstedelijkingsopgave wordt zover mogelijk in dit gebied opgevangen door herstructurering en inbreiding. Hierbij moeten de randvoorwaarden vanuit het watersysteem in acht genomen worden. Waar nodig wordt door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken gewaarborgd. De milieukwaliteit in deze gebieden dient afgestemd te worden op aard en functie van het betreffende gebied.

De grens 'stedelijke dynamiek' is opgenomen rond iedere stadsregio in Limburg. Het plangebied is gelegen binnen deze begrenzing. Het beleid binnen deze begrenzing is de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. De paarse contouren om de stadsregio's bepalen de grens voor de stedelijke dynamiek en vormen tegelijk de overgang naar een platteland met een heel andere dynamiek. Deze contour vormt derhalve de grens waarbinnen bij de stadsregio behorende functies en ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.


Het voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij dit perspectief. Het betreft stedelijk gebied waarvoor het bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard is. In beperkte mate worden ook ontwikkelingen mogelijk gemaakt door herstructurering en intensivering.

2.2.2 Ontwerp Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 6 mei 2014 hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de ontwerp omgevingsverordening Limburg 2014 en het ontwerp Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van deze integrale omgevingsvisie.

Het ontwerp POL 2014 omvat een visie waarin wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren centraal staat voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg. Deze ambitie vraagt om een krachtig omgevingsbeleid, dat is vastgelegd in het POL en focust op de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat.

Het POL 2014 gaat uit van 2 Limburgse principes: Kwaliteit centraal en Uitnodigen centraal.

De uitgangspunten van 'kwaliteit centraal' zijn: 'meer stad, meer land', 'van scheiden naar verweven van functies', 'inspiratie door kwaliteitsbewustzijn', 'een grens die verrbindt' en 'zorgvuldig omgaan met onze voorraden'. De uitgangspunten van 'uitnodigen centraal' zijn: 'uitnodigen en inspireren', 'een selectieve provincie', 'dynamisch voorraadbeheer', stimuleren van voorlopers', kwaliteitsbewust ontwikkelen', instrumenten op maat' en 'ruimte om te experimenteren'.

In het POL 2014 is een visie opgenomen voor de regio Zuid-Limburg. In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie.

Voor de langere termijn is de opgave om te bouwen aan een robuust raamwerk, bestaande uit levendige centra en interactiemilieus (stedelijke centra, campussen, overige regionale voorzieningen, publiekstrekkers en logistieke knooppunten), die multimodaal bereikbaar zijn, in een aantrekkelijk landschap. Het vestigingsklimaat, de kenniseconomie en de inwoners hebben baat bij aantrekkelijke centra met een interessante mix aan kennis, cultuur en voorzieningen, waar men elkaar kan ontmoeten. In deze interactiemilieus draait het onder meer om nabijheid en kwaliteit van de openbare ruimte.

Voor veel functies is in Zuid-Limburg bij een krimpende bevolking voldoende ruimte, in toenemende mate zelfs te veel. Denk aan te veel (plannen voor) woningen, winkels, kantoren, bedrijventerreinen. Vooral in de stedelijke gebieden ontstaat leegstand van gebouwen en terreinen, hetgeen de economische vitaliteit en leefbaarheid niet ten goede komt. De oude planologie ("programma zoekt ruimte") heeft in Zuid-Limburg plaatsgemaakt voor een nieuwe planologie: "ruimte zoekt programma. Dit zal leiden tot ruimtelijke verschuivingen.

Deze nieuwe werkelijkheid vraagt om een nieuwe benadering, het zoeken naar nieuwe wegen. Het vraagt allereerst om heldere visies en om krachtige keuzes. Waar biedt de provincie ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, waar zal geïntensiveerd moeten worden, waar moet de provincie leegstand accepteren en proberen aan te pakken? Dat doet de provincie onder meer via de systematiek van dynamisch voorraadbeheer en de inzet van passend instrumentarium. Ook via experimenten, flexibele planvormen en tijdelijke bestemmingen. Er ontstaat een zoektocht naar projecten en concepten die vernieuwend, creatief en duurzaam zijn.

Deelgebieden

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL 2014 een 8 deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is gelegen in deelgebied stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0004.png"  

Het stedelijk gebied omvat gemengde woon/werkgebieden met een stedelijk karakter van Brunssum. De accenten in dit deelgebied liggen op het zorgen voor balans en transformatie van het suburbane woon- en werkmilieu, balans in de voorzieningen en detailhandel, bereikbaarheid en stedelijk groen en water.

De suburbane woonmilieus zijn te vinden zijn in de stedelijke gebieden en in delen van grotere landelijke kernen. In deze woonsfeer wonen de meeste mensen. De grote diversiteit aan kwaliteiten (ligging t.o.v. centra en landschap, structuur, voorzieningenniveau, identiteit en cultuurhistorische kenmerken) leidt echter niet overal tot onderling voldoende onderscheidende woonmilieus, waardoor een deel van deze woonsfeer juist herkenbaarheid en oriëntatie mist. De suburbane woonsfeer voorziet over het algemeen in dagelijkse voorzieningen op loop- en fietsafstand. Het landschap is niet altijd direct voelbaar, maar wel goed bereikbaar vanuit de woonomgeving. In delen van de suburbane woonsfeer ligt de grootste kans om door middel van verdunning, vernieuwing en vervanging tot een verbetering van de (omgevings)kwaliteit te komen en daarmee de woningvoorraad in balans te brengen.

In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. De ambitie is om, vanuit de kwantitatieve transformatieopgave, in te zetten op kwalitatief hoogwaardige woonmilieus met een passend voorzieningenniveau.

2.2.3 Nota provinciaal erfgoedbeleid

Door de provincie is de Nota provinciaal erfgoedbeleid opgesteld. Instandhouding van monumentale gebouwen en waardevolle archeologische terreinen wordt niet meer uitsluitend objectgericht, conserverend of vanuit een exclusief cultureel belang bezien. Met cultureel erfgoed zijn meer belangen gemoeid:

  • erfgoed is een belangrijke factor bij de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit. Erfgoed is van belang voor de vitaliteit van wijken, kernen en buurten;
  • ontwikkeling van erfgoed waarbij aanwezige culturele waarden behouden blijven is om verschillende redenen van eminent belang. Niet op de laatste plaats voor het toerisme. Cultureel erfgoed is de grootste klapper van het Zuid-Limburgse toerisme. Dit betreft kerken, kastelen, monumenten, historische stadscentra, etc.


Kortom, cultureel erfgoed behoort tot kwaliteiten, die mede bepalend zijn voor de leef- en werkomgeving. Tal van verdragen, beleidsnota's, programma's, regelingen e.d. leggen kaders, streefbeelden en uitgangspunten vast over de omgang met cultuurhistorische waarden in een groter cultureel, ruimtelijk of economisch verband: het Verdrag van Malta, de Nota Belvédère, de Nota Ruimte, het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, de agenda voor een vitaal platteland, stedelijke vernieuwing, de Nationale Landschappen, etc


Deze integrale kijk op erfgoed maakt een integrale afweging noodzakelijk over de wijze waarop met cultureel erfgoed wordt omgegaan. In het POL is om die reden uitgegaan van een ontwikkelingsgerichte, vroegtijdige inbreng en betrokkenheid van cultureel erfgoed bij ruimtelijke processen. Dit omgevingsbeleid gaat zowel uit van het beschermen van het landschappelijk, aardkundig en cultuurhistorische erfgoed als van behoud, herstel en de inpassing van de diversiteit aan monumentale, cultuurhistorische en landschappelijke verschijningsvormen in hun historische context.


In bestemmingsplannen moet worden aangegeven hoe met dit cultureel erfgoed, waaronder beschermde stads- en dorpsgezichten, wordt omgegaan. De archeologie is, vanwege het Verdrag van Malta, inmiddels bij uitstek een onderdeel van ruimtelijke processen. In het POL is het uitgangspunt opgenomen dat archeologisch erfgoed in de oorspronkelijke vindplaats moet worden beschermd. Voor archeologisch waardevolle terreinen wordt bij voorgenomen activiteiten in beginsel vooronderzoek naar archeologische waarden voorgeschreven.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een beheerplan waarbinnen geen directe bouwontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, slechts via een wijzigingsprocedure. Bij een wijzigingsprocedure zal archeologisch onderzoek vereist worden en is dit opgenomen in de regels.

2.2.4 Provinciale woonvisie

Op 1 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In de visie is de ambitie van de provincie op het gebied van wonen uiteengezet en is de rol van regisseur die de provincie binnen dit beleidsveld wilt vervullen nader omschreven. De provinciale woonvisie geeft inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve woonvraag. Vernieuwing van het woningbouwbeleid is om meerdere redenen noodzakelijk. Belangrijke redenen zijn het aflopen van de tijdshorizon van het bestaand beleid en daarnaast vragen ook demografische ontwikkelingen binnen de Provincie Limburg om actualisering.

Bestaand beleid loopt af

Het afgelopen decennium is een omslag aan de orde geweest van:

  • het door de Provincie per gemeente toekennen van woningbouwcontingenten (tot 2001) naar;
  • het vaststellen van Regionale Volkshuisvestingsplannen (RVP's) door Provincie en regio's gezamenlijk (2001-2005) tot;
  • het werken met enerzijds een Provinciale Woonvisie 2005-2009 en anderzijds regionale woonvisies (2006-2010).


In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg zijn de kaders gegeven en het provinciaal belang rond het thema wonen. Nadat in 2001 in het eerste POL de keuze is gemaakt om meer beleidsruimte te geven aan de gemeenten (er werd destijds afgestapt van de rigide toedeling van woningbouwcontingenten aan gemeenten door de Provincie), is nu de rol van de Provincie als regisseur op het gebied van wonen op verzoek van gemeenten versterkt. Dat heeft alles te maken met de omvang van de herstructureringsopgave en de daarbij behorende complexe financiering.


De Provincie ziet toe op coördinatie en afstemming op het niveau van de (boven-) regionale woningmarkten en is in de positie om bovenregionale afstemmings- vraagstukken te onderkennen en in goede banen te leiden. De Provincie heeft met de in 2009 vastgestelde POL-aanvulling "Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering" een start gemaakt met het markeren van haar aangepaste rolopvatting. Daarbij gaat het met name om de nieuwe manier van programmeren en afstemmen van de woningvoorraadontwikkeling in Limburg. Dit moet resulteren in regionale afsprakenkaders, een permanente overlegstructuur op regionaal niveau, monitoring en jaarlijkse herijking van (voortgang van) programmalijnen.


In de Provinciale Woonvisie worden de regionale opgaven in breder perspectief geplaatst, onder andere een wisselwerking tussen regio's. Parallel hieraan vindt in de acht regionale woonvisies nadere concretisering plaats. De provinciale en regionale woonvisies moeten inzicht geven in de kwalitatieve en kwantitatieve opgaven op woongebied en de basis vormen voor afspraken van de Provincie met gemeenten en corporaties. Regio's verankeren in de regionale woonvisies hun ambities en visies. Op basis van de provinciale en regionale visies worden bestuurlijke afspraken over de woningbouwprogramma's gemaakt. Dit maakt het mogelijk per regio meer maatwerk te leveren.


De afgelopen tien jaar krimpt de omvang van de bevolking van de regio Zuid-Limburg. Telt de regio in 2010 bijna 608.000 inwoners, in 2030 zijn dat er volgens prognose (Progneff 2010) nog 534.000. De piek in het aantal huishoudens is bijna bereikt en ligt in 2013 op ruim 285.000 huishoudens. Daarna zet een gestage daling in tot 268.000 huishoudens in 2030. Daarna zet de daling van het aantal huishoudens versneld door. 55-plushuishoudens zijn en blijven lange tijd de groeiende doelgroep. In 2030 is 55% van de huishoudens jonger dan 55 jaar en circa 15% is 75-plus.


De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. Er is sprake van een flinke transformatieopgave, waarin sloop zonder vervanging aan orde is. Naast overschotten in de huursector ondervindt ook de koopsector nadrukkelijk de effecten van krimp en mismatch tussen woning en woonwens. De sloop- en transformatieambities moeten worden opgeschroefd, zodat er letterlijk veel (groene) ruimte kan gaan ontstaan in de regio. In Zuid-Limburg wordt ingezet op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstig gewenste kwaliteiten en samenstelling. De nog te realiseren nieuwe woningen in steden en dorpen staan in dienst van en dragen bij aan deze transformatieopgave.


De omvorming van de woningvoorraad, het wegnemen van het acute woningoverschot zal voor 90 tot 95% binnen de stadsregio's moeten worden waargemaakt, door middel van herstructurering, sloop en vervangende nieuwbouw. Binnen de stadsregio's dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in bestaande stedelijke bebouwing. Circa 5% van de verwachte afname van de woningvoorraad in Zuid-Limburg tot 2030 dient in het landelijk gebied geëffectueerd te worden. Een consequentie hiervan is dat iedere nieuw te bouwen woning in de plattelandskernen in Zuid-Limburg gepaard dient te gaan met het wegnemen van minstens één wooneenheid binnen de kern of de regio.


Eén bouwen, twee slopen mag voor Zuid-Limburg als geheel gemiddeld gelden, maar komt zeker niet overeen met de werkelijkheid. De verscheidenheid van de regio's maakt het noodzakelijk om voor Zuid-Limburg te erkennen dat we met drie woningmarkten te maken hebben, met elk een eigen opgave.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Stadsregio Parkstad Limburg

Binnen de stadsregio is sprake van een gemeenschappelijke regeling "Stadsregio Parkstad Limburg", die er onder meer voor zorgt dat de gemeenten daarbinnen op bepaalde gebieden samen te werken. De regeling is op 23 juni 214 in werking getreden.

Het gaat er vooral om de bestaande kwaliteiten te benutten in de vorm van identiteitsversterking, het bevorderen van herkenbaarheid, het gebruik van verwevenheid van stad en land, het zoeken naar evenwicht tussen cohesie en zelfstandigheid van de onderdelen, het bevorderen en ontwikkelen van de economische positie en de herstructurering van de infrastructuur. De komende jaren gaat het vooral om het versterken van de ruimtelijke structuren, het verbeteren van de bereikbaarheid, en het versterken van de economische en sociale structuur.

Het plangebied valt binnen de stadsregio Parkstad Limburg. Voor deze regio gelden als belangrijke ambities:

  • bevorderen van de economische groei en behoud en versterking van het voor deze regio zo kenmerkende stedelijke parklandschap met open ruimten, beken, en kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek;
  • aanleg van een regionale ringweg ten behoeve van een betere bereikbaarheid van de oostflank van de regio;
  • ontwikkeling en stimulering van nieuwe economische kansen.

De versterking en opwaardering van Brunssum als aantrekkelijke woongemeente met behoud van de eigen identiteit, sluit goed aan bij deze ambities en bij de uitgangspunten van dit bestemmingsplan,. Daarnaast wordt door de aanwijzing van de Mijnkoloniën Brunssum tot beschermd stads- en dorpsgezicht het behoud van de kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek gewaarborgd.

2.3.2 Structuurvisie Parkstad-Limburg

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0005.png"

De gemeenten die samen Parkstad Limburg vormen, hebben de structuurvisie 'Ruimte voor Park en Stad - Uniek, Energiek, Internationaal' vastgesteld. De structuurvisie bevat een richtinggevend beleidskader voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio voor de komende 20 jaar. De structuurvisie vormt het kader van diverse (nieuwe) ontwikkelingen, waaronder een aantal die project m.e.r.-plichtig zijn. Om deze reden en vanwege de aanwezigheid van Natura 2000-gebieden is door Parkstad Limburg een MER opgesteld ter ondersteuning van de besluitvorming over de structuurvisie. De structuurvisie Parkstad Limburg is een globale visie. Vele aspecten moet via het gemeentelijk spoor nader worden uitgewerkt. Ook de aangegeven gebiedsontwikkelingen en herstructurering van het stedelijk gebied moeten hun beslag vinden in een nadere concretisering.

2.3.3 Regionale woonstrategie 2012 - 2020

De regionale woonstrategie (december 2012) schetst de keuzes die gemaakt worden om de uitvoering van de herstructurering die inmiddels in volle gang is, verder vorm te geven. Tevens roept de Woonstrategie betrokken partijen - bewoners, corporaties, marktpartijen en overheden - op om samen te blijven werken aan een duurzaam vitaal Parkstad.

Parkstad staat voor een kwantitatieve krimpopgave en heeft een hoge ambitie op kwaliteit. Alles is erop gericht om aantrekkelijk te zijn voor huidige en nieuwe inwoners en de ruimtelijke kwaliteit van de regio en de afzonderlijke buurten te versterken.

In de regionale woonstrategie zijn 3 thema's benoemd als centrale vraagstukken voor de woningvoorraad:

  • Beperken omvang plancapaciteit
  • Aanpak particuliere voorraad
  • Doorstroming, focus op doelgroepen

In deze woonstrategie is gekozen voor een praktische benadering, bijna operationeel van aard. De plancapaciteit (geplande woningbouwproductie) is te omvangrijk en moet worden afgeremd. De omvang van de woningbouwproductie heeft de omvang van de sloop ver overtroffen en ook de actuele plancapaciteit ondermijnt nog steeds ruimschoots de krimpopgave zoals die is berekend in de envelop. Het afremmen van de woningbouwproductie is absoluut noodzakelijk. Daarom zal de komende periode sterk worden ingezet op "ontstemmen" Keuzes moeten gemaakt worden om te voorkomen dat de voorraad nog meer groeit terwijl de omvang van het aantal huishoudens daalt.

De huidige krimpopgave wordt vastgelegd in de Envelop 2012-2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0006.png"

Afgelopen jaren is grote inzet geweest door de corporaties om de sociale huurvoorraad in te krimpen en tegelijkertijd de kwaliteit ervan te verbeteren. Geconstateerd wordt dat de leegstand in de sociale huur sector sterk is teruggebracht en dat in sommige herstructureringsgebieden mogelijk knelpunten ontstaan bij het herhuisvesten van de bewoners van de te slopen woningen.

De leegstand lijkt zich meer en meer te manifesteren in de koopvoorraad. Parkstad zal gericht strategieën voor de aanpak van de particuliere voorraad ontwikkelen. Het doel ervan is om woongebieden kwalitatief op een hoger peil te brengen of op het hoge peil te houden zodat de regio aantrekkelijk blijft, ook voor huishoudens van buiten. Het doel is ook om een afname van de omvang van de koopvoorraad en een kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen.

Parkstad focust de komende periode op het bevorderen van dynamiek op de woningmarkt en het tegemoet komen aan de wensen van de bevolking die nu in Parkstad Limburg woont. Doorstroming, ofwel dynamiek, wordt bevorderd om huishoudens zo prettig mogelijk laten wonen. Dit betekent een woonsituatie die - in kwalitatieve zin - past bij de leefstijl, huishoudenssamenstelling en het inkomen. Alleen bij een aantrekkelijk aanbod - beter passend dan de huidige woonsituatie - zullen huishoudens in beweging komen. Kwantitatief is de woningmarkt gebaat bij een beperkte mate van schaarste op de woningmarkt.

Doorstroming en aansluiting van de woningmarkt wordt via woongebiedsvisies en plannen door elke gemeente afzonderlijk gerealiseerd. Van belang is om kennis te blijven delen over de werking van de woningmarkt en de afstemming die daarbij nodig is tussen bestaande voorraad en nieuwbouw.

2.3.4 Woningbouwprogrammering 2013-2016

De gemeenten in de stadsregio Parkstad Limburg hebben samen de Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 opgesteld. In de Regionale Woonstrategie 2012-2020 is als doel gesteld deze planvoorraad beter te laten aansluiten bij de marktsituatie en alleen plannen die daadwerkelijk iets aan de woningmarkt toevoegen, nog te handhaven. Dit heeft geleid tot de regionale woningmarktprogrammering 2013-2016.

De regionale woningmarktprogrammering is opgesteld op het niveau van woongebieden. Per woongebied is de opgave uit de Envelop 2012-2020 als uitgangspunt genomen. Hier wordt de netto ontwikkeling van de woningvoorraad op basis van de programmering bijgeteld. Het saldo is het resultaat van de opgave waarbij de sloop- en nieuwbouwplannen tot en met 2016 zijn opgeteld. Voor Brunssum is het volgende programma vastgesteld:

  opgave   programma   saldo  
Brunssum   260   110   370  
Brunssum-Centrum-Noord   270   -94   176  
Brunssum-Zuid-Oost   -10   71   61  
Brunssum-West   0   133   133  

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische visie Brunssum 2012 - 2025

In 2013 heeft de gemeente de Strategische visie Brunssum 2012- 2025 vastgesteld.

De gemeente heeft deze visie opgesteld om een beeld te geven van de gewenste toekomst. Vanuit de kennis en wetenschap van nu heeft de gemeente met inwoners, bedrijven, instellingen en talrijke organisaties naar morgen gekeken. De Strategische Visie is de richting waarin de gemeente verder willen werken.

In de visie zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • Brunssum is in 2025 een gezonde gemeente (zowel fysiek als financieel), waar het goed wonen is. Een gemeente die sociaal is, die bruist.
  • Brunssum is een compacte en groene gemeente, die nauw samenwerkt met de omliggende gemeenten. De inwoners zijn zelfstandig, denken actief mee over hun leefomgeving en geven deze mede vorm.
  • Brunssum is een goed bestuurde en gastvrije gemeente. Het is de 'tuinstad' in de regio, waar mensen van alle leeftijden en alle bevolkingsgroepen graag wonen, leven, verblijven en recreëren.
  • Brunssum gooit de mantel van bescheidenheid van zich af en werkt zelfbewust en vanuit de eigen kracht aan de toekomst van onze gemeente en in het verlengde hiervan aan het versterken van de positie van Zuid Limburg.
  • Brunssum deelt met de Parkstadgemeenten een verleden. De vraag is met wie we de toekomst delen. Die toekomst ligt besloten in de kracht van Zuid Limburg.

De Strategische Visie is uitgewerkt in een missie en vijf strategische pijlers waarin de gemeente Brunssum de komende jaren binnen de beschikbare middelen wil investeren. Met daadkracht en aandacht en samen met onze partners binnen en buiten de gemeente, en ook met geld. Daarnaast kijkt de gemeente ook naar de gemeentelijke organisatie. De strategische pijlers vormen een samenhangend geheel en versterken elkaar onderling.

De Missie

Brunssum beschikt over een prettig en veilig woonmilieu, en heeft een levensvatbaar voorzieningenniveau. Met burgers en andere partners versterkt Brunssum haar functie van aantrekkelijke leefgemeente. Buiten de bebouwde kom is ruimte voor het ontwikkelen van een goede balans tussen economische impulsen uit de toeristische sector, recreatieve mogelijkheden en behoud van waardevolle natuur.

De pijlers

  • Brunssum leeft!
  • Brunssum door en voor elkaar!
  • Brunssum, dé tuinstad in Parkstad Limburg!
  • Brunssum werkt!
  • Brunssum is er voor u!

2.4.2 Structuurvisie Brunssum

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0008.jpg"

Op voorstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de gemeentelijke structuurvisie. Het belang van de cultuurhistorische waarden in Brunssum is groot. Brunssum staat bekend om haar mijnverleden. De mijnkoloniën zijn opgezet volgens de filosofie van een tuindorp. Deze mijnwijken vormen een onderdeel van het beschermd dorspgezicht Brunssum, dat inhoudt dat de bewoners en eigenaren de vrijheid houden om bebouwing aan te passen en te renoveren, mits dit aansluit bij de bestaande wijkkarakteristieken en past in de historische omgeving.

Hoewel de gemeente Brunssum grote ambities heeft om de herstructurering van woonwijken aan te pakken, ligt voor sloop en vervangende nieuwbouw ook bij de eigenaar een verantwoordelijkheid. In het kader van een integrale wijkenaanpak is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid en aanpak. Veelal zijn dit woningcorporaties en gemeenten.

Onderzocht wordt of hiervoor zgn. sloopfondsen ingericht kunnen worden om een bijdrage te leveren aan transformaties van woningen, bijvoorbeeld door het aankopen van minder courante woningen en deze inpandig aan te passen naar een meer gewenst woningtype (starterswoning, seniorenwoning ten behoeve van verhuur).


In wijken die kenmerkend zijn voor Brunssum, zoals de tuinwijken c.q. mijnwijken, wordt gestreefd naar het waarborgen van de identiteit van deze beschermde gezichten. De gemeente gaat hier terughoudend om met sloop en vervangende nieuwbouw. Voor de tuinwijken wordt het samenvoegen van woningen nagestreefd uiteraard met behoud van de aanwezige waarden.

De beleidsrichtingen per wijk waaraan op de lange termijn gedacht wordt, zijn als volgt:


Brunssum-West

  • aantrekken van jonge gezinnen uit de mijnwijk naar nieuwe grondgebonden woningen in centrumplan Treebeek;
  • kleine woningen in mijnwijk geschikt maken/houden voor starters en een deel vergroten voor gezinnen (samenvoeging van woningen);
  • samenvoeging van woningen in mijnwijk om mix in prijsklassen te bereiken;
  • t.a.v. Masterplan Treebeek: nieuwbouwlocaties buiten centrumplan onderzoeken of andere niet-woonfuncties mogelijk zijn, dan wel of realisering op lange termijn uitgesteld kan worden gezien de krimpopgave.


Brunssum-Noord:

  • kleine woningen in mijnwijk (Heufke, Rozengaard) geschikt maken/houden voor starters (goedkope huur/koopwoningen) en een deel vergroten voor gezinnen (gemiddelde koopwoningen) door samenvoegen;
  • door samenvoeging van woningen in mijnwijken wordt een mix in prijsklassen bereikt;
  • beperkt toevoegen van duurdere koopwoningen aan de rand in groene omgeving, waardoor doorstroming op gang komt.


Brunssum-Oost en Zuid:

  • samenvoeging van kleine woningen in mijnwijken (Schuttersveld, Oude Egge) tot koopwoningen in middenklasse, om concentratie van lage inkomens te doorbreken;
  • woningen in Langeberg behouden voor starters en jonge gezinnen in goedkope huur/koop segment;
  • woningen aanpassen aan zorgbehoefte en daardoor doorstroming bevorderen.

Hoofdkeuze per beschermde mijnkolonie

Haansberg

Ingezet wordt op het beheer en behoud van de cultuurhistorische waarden van dit Beschermd Dorpsgezicht. Kleine woningen kunnen geschikt gemaakt worden voor starters (goedkope huur/koop-woningen) en een deel kan vergroot worden ten behoeve van gezinnen (gemiddelde koopwoningen) door samenvoegen. Door het beschikbaar stellen van standaardbouwtekeningen door de gemeente wordt bijgedragen aan het behoud van deze cultuurhistorische waarden van de aanwezige bebouwing. Tevens wordt ingezet op het verbeteren van de woonomgeving. (parkeren).

Langeberg

Voor het woongebied Langeberg gelden geen concrete ontwikkelingen. Ingezet wordt op het beheer en behoud van de cultuurhistorische waarden van dit Beschermd Dorpsgezicht. De mogelijkheid om woningen samen te voegen bestaat wel (duurdere huur of koop). Door het beschikbaar stellen van standaardbouwtekeningen door de gemeente wordt bijgedragen aan het behoud van deze cultuurhistorische waarden van de aanwezige bebouwing.
Een bevordering van de doorstroming wordt nagestreefd. Bij ontbreken van voldoende (potentiële) nieuwbouwlocaties zouden mogelijkheden kunnen worden onderzocht als bijv. de bouw van door de bewoners gewenste woonkwaliteiten elders (buiten de wijk) in combinatie met aankoop van de huidige woning door woningcorporaties.
Het benutten van recreatieve mogelijkheden van het nabijgelegen oud-mijnspoor is tevens een mogelijkheid voor Langeberg.

Treebeek

In het kader van het masterplan Treebeek wordt voor de middellange termijn (2020/2025) uitgegaan van de sloop van de portieketagewoningen. Het betreft hier substantiële aantallen (ca. 180 woningen). Door in geringere dichtheden terug te bouwen kan een wezenlijke bijdrage worden geleverd in het kader van het krimpscenario. Vervangende nieuwbouw in de koopsector verbetert de huur-/koopverhouding extra en indirect ook de relatief ongunstige inkomensverdeling. Het streven is om woningen door samenvoeging te vergroten en woningverbetering middels standaard bouwtekeningen te stimuleren. Ingezet wordt daarbij op het beheer en behoud van de cultuurhistorische waarden van dit Beschermd Dorpsgezicht. Bovendien biedt het een uitgelezen kans om in het kader van het beschermde stads- en dorpsgezicht de voorgestane (groen-)structuur te herstellen / verbeteren.

Rozengaard

Voor het woongebied Rozengaard gelden geen concrete ontwikkelingen. De wijk is onlangs in belangrijke mate gerenoveerd. Ingezet wordt op het beheer en behoud van de cultuurhistorische waarden van dit Beschermd Dorpsgezicht. Kleine woningen kunnen geschikt gemaakt worden cq. behouden worden voor starters (goedkope huur / koopwoningen) en een deel kan vergroot worden ten behoeve van gezinnen (gemiddelde koopwoningen) door samenvoegen. Door het beschikbaar stellen van standaardbouwtekeningen door de gemeente wordt bijgedragen aan het behoud van deze cultuurhistorische waarden van de aanwezige bebouwing.

Oude Egge

Voor de woonlocatie Oude Egge gelden geen concrete ontwikkelingen. De wijk is onlangs in belangrijke mate gerenoveerd. Ingezet wordt op het beheer en behoud van de cultuurhistorische waarden van dit Beschermd Dorpsgezicht. De mogelijkheid om woningen samen te voegen bestaat wel. Door het beschikbaar stellen van standaardbouwtekeningen door de gemeente wordt bijgedragen aan het behoud van deze cultuurhistorische waarden van de aanwezige bebouwing.

Schuttersveld

Voor het woongebied Schuttersveld gelden geen concrete ontwikkelingen. Ingezet wordt op het beheer en behoud van de cultuurhistorische waarden van dit Beschermd Dorpsgezicht. De mogelijkheid om woningen samen te voegen bestaat wel. Door het beschikbaar stellen van standaardbouwtekeningen door de gemeente wordt bijgedragen aan het behoud van deze cultuurhistorische waarden van de aanwezige bebouwing.

In de Structuurvisie Brunssum zijn voorts hoofdlijnen van beleid opgenomen ten aanzien van de mijnkoloniën c.q. het onderhavig plangebied. Op deze plaats wordt voor deze beschrijving naar hoofdstuk 3 van deze toelichting verwezen.

2.4.3 Welstandsnota

Gedurende het bestemmingsplanproces is een nieuwe welstandsnota voor de gemeente Brunssum tot stand gekomen. Deze welstandsnota wordt gelijk met het onderhavige bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad.

Het doel van het welstandsbeleid is het streven naar het behoud en het versterken van de (beeld)kwaliteit van de bebouwing in Brunssum in het algemeen en die van het beschermd dorpsgezicht en de monumenten in het bijzonder.

Voor de historische wijken gaat het daarbij om het beschermen van de belangrijke karakteristieken en de zorg dat nieuwe ontwikkelingen daarop verantwoord aansluiten en voortbouwen.

Historisch besef en conservering van bestaande kwaliteiten hoeven vernieuwing niet in de weg te staan. Voor een levensvatbare toekomst van de gebouwde omgeving is het noodzakelijk dat eigentijdse, creatieve ideeën ten aanzien van stedenbouw en architectuur ook worden toegelaten. Hierbij dient echter steeds zorgvuldig de relatie met de bestaande situatie en karakteristiek voorop te staan.

Het ontstaan van de mijnindustrie betekende een enorme bouwactiviteit, er waren veel nieuwe woonwijken nodig nodig voor de arbeiders. Het zijn juist deze wijken die mede de uitstraling van Brunssum bepalen. Vanwege het cultuurhistorische belang van deze wijken voor Brunssum en zelfs voor heel Nederland, zijn deze wijken inmiddels aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

Niet alleen deze mijnwijken zijn waardevol, ook enkele bebouwingslinten, kerken, een kasteel en diverse woningen zijn dermate bijzonder dat ze zijn aangewezen als Rijksmonument.

De kwaliteit van de gebouwen en van de openbare ruimte is van algemeen belang. Ze maken een belangrijk deel uit van de dagelijkse leefomgeving van de inwoners van Brunssum. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

De nieuwe welstandsnota bestaat uit twee delen: een algemeen welstandskader (deel A) en de uitwerkingen voor de verschillende deelgebieden (deel B).

In het welstandskader wordt het welstandsbeleid op hoofdlijnen weergegeven. Verder wordt aangegeven hoe de welstand in Brunssum georganiseerd is: wat is welstand, hoe verloopt de welstandsprocedure, wat zijn de wettelijke taken, hoe wordt gerapporteerd, etc. Een ander deel van het welstandskader wordt gevormd door een excessenregeling en een hardheidsclausule.

In de uitwerking worden per deelgebied criteria opgesteld waarin wordt aangegeven binnen welk kader nieuwe ontwikkelingen, aanpassingen of uitbreidingen mogelijk zijn. Tevens zijn algemene criteria opgesteld voor ongebruikelijke projecten en de sneltoetscriteria voor kleine plannen die ambtelijk getoetst kunnen worden.

Bouwplannen in een gebied dat valt onder beschermd dorpsgezicht worden getoetst aan de welstandscriteria voor mijnwijken.

Er zijn standaardbouwtekeningen aanwezig en opvraagbaar bij de gemeente voor kleine bouwplannen in de mijnwijken, zoals dakkapellen en bergingen. Wanneer bouwplannen voldoen aan de standaardtekeningen en/of de sneltoetscriteria worden ze niet meer door de stadsbouwmeester getoetst. De tekeningen zijn vrij verkrijgbaar.

2.4.4 Vigerende bestemmingsplannen

Het onderhavige plangebied is momenteel juridisch geregeld in de bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan "Woongebieden" ( 2001), Herziening 2003 en 2e Herziening (2009);
  • bestemmingsplan "Centrum".

2.4.5 Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum

Bij besluit van 21 januari 2009 hebben de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beschermde stads- en dorpsgezichten binnen Brunssum aangewezen. Het beschermde gezicht bestaat uit een aaneengesloten, langgerekt ensemble van verschillende gebieden langs de as Emma-Hendrik en verspreid liggende gebieden langs het tracé van de voormalige elektrische tramlijn richting het noorden. Het beschermd dorpsgezicht omvat:

  • contouren van het terrein van de voormalige Staatsmijn Hendrik;
  • deel van het tracé van de oude mijnspoorweg;
  • de kolonie Treebeek-Haansberg (1913-1918);
  • de kolonie Houserveld-Rozengaard (1915-1919);
  • de kolonie Schuttersveld en het Schutterspark (1920);
  • de kolonie De Egge (1920);
  • de kolonie Langeberg (1926-1927);
  • enkele losse woninggroepen rond de mijn Hendrik (1911-1948);
  • de voormalige bruinkoolgroeve Brunahilde II (1918), nu stadsvijver met park.

Het betreft het grootst aaneengesloten beschermd stads- en dorpsgezicht van Nederland.

Het gebied is dermate groot en divers dat door de gemeente Brunssum gekozen is om met name de woongebieden binnen de beschermde gezichten in onderhavig bestemmingsplan onder te brengen (incl. het voormalig mijnspoortracé en de contouren van de voormalige Staatsmijn Hendrik). De overige delen van het beschermd dorpsgezicht zijn in aangrenzende bestemmingsplannen opgenomen, waaronder bestemmingsplan "Treebeek-Centrum", "Schutterspark" en "Centrum".

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Kenschets Mijnwerkerskoloniën

Het dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum is gesitueerd in het noorden van de voormalige Mijnstreek. Het gezicht omvat vijf mijnwerkerskoloniën plus enkele losse woninggroepen voor mijnpersoneel en twee parken, waarvan één rond een voormalige bruinkoolgroeve (Vijverpark), en één rond een dijklichaam van een oude mijnspoorweg (Schutterspark). Het beschermd gebied is grotendeels tot stand gekomen in de jaren 1910-1930. De koloniën waren bedoeld voor personeel van de staatsmijnen Hendrik en Emma. De huizen zijn gebouwd in opdracht van de Staatsmijnen en de woningbouwverenigingen "Ons Limburg" en "Thuis Best" en zijn opgezet volgens de tuindorpfilosofie. Een tuindorp of tuinwijk is een term voor stadswijken met een typisch knus en dorps karakter, met een voortuin en achtertuin en veel groen. Het zijn dorpen die zijn ontstaan om huisvesting te bieden aan arbeiders, die prettig en gezond moesten wonen zodat ze op het werk beter zouden presteren. De pleinen zijn destijds ontworpen als ontmoetingsplekken in de wijk. Deze ruimtes en de gemeenschappelijke voorzieningen moesten er voor zorgen dat er een hechte woongemeenschap zou ontstaan.

Deze kenmerken van een tuindorp zie je ook terug in Brunssum. De mijnkoloniën zijn bijzonder mooi gebouwde wijken met een dorps karakter. Het stratenpatroon is helder en overzichtelijk door de vele rechte of lichtgebogen straten en kleine, soms driehoekige, soms vierkante pleintjes of groengebieden.

De woningen hebben achtertuinen die groot genoeg waren om er groente te verbouwen. Het fraaie, groene beeld van de wijken wordt versterkt door het openbaar groen in de straten en op de pleinen. De aangelegde parken in de nabijheid van de wijken (zoals het Schutterspark en het Vijverpark) spelen daar natuurlijk ook een positieve rol in.

De mijnwijken verschillen ten opzichte van elkaar, qua stedenbouw en architectuur. Binnen een wijk is de stijl echter wel samenhangend.


Kolonie Treebeek-Haansberg

De kolonie "Treebeek-Haansberg" is veelbesproken en veelbeschreven. Het wordt ook wel 'de moeder der koloniën' genoemd. Anderen berichten over de enige 'tuinstad' of 'de grootste arbeiderswijk' van Nederland. Feit is, dat Treebeek-Haansberg qua opzet de grootste kolonie van de mijnstreek is en op een aantal punten afwijkt van andere woninggroepen. Treebeek-Haansberg vertoonde met de mijnterreinen, woningbouw en sociaal-maatschappelijke voorzieningen het karakter van een afzonderlijke industrienederzetting. Treebeek-Haansberg onderscheidt zich van de andere koloniën in Brunssum door haar ruime opzet, open karakter en groenvoorzieningen. Deze stedenbouwkundige kwaliteiten zijn onder meer terug te voeren op het feit dat in Treebeek-Haansberg - in tegenstelling tot de overige koloniën in Brunssum - zowel voor arbeiders als voor hoger personeel werd gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0009.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0010.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0011.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0012.jpg"  


Kolonie Schuttersveld

Een 2e complex arbeiderswoningen van de Staatsmijnen verrees tussen 1918 en 1920 op het Schuttersveld ten noordoosten van de mijn Hendrik langs de spoorlijn naar de stortberg. Hier werden 421 arbeiderswoningen gebouwd, in blokjes van twee, drie of vier, een enkele keer meer. Op de kop van de wijk werden aan de Rimburgerweg vijf winkelwoningen gerealiseerd. Schuttersveld is duidelijk antistedelijk opgezet en is een schoolvoorbeeld van de tuindorpgedachte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0013.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0014.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0015.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0016.jpg"  


Kolonie Rozengaard

Het eerste project van WVB (Woning Vereniging Brunssum) was de bouw van de kolonie Rozengaard: 260 woningen op het Huizerveld, ten noorden van de kern Brunssum. Dit lag aanzienlijk verder van de mijn dan de woningen van de Staatsmijnen, maar de WVB was dan ook afhankelijk van de terreinen die beschikbaar kwamen. Het Huizerveld was inmiddels aangekocht door het 'grondbedrijf' van Ons Limburg, de maatschappij Tijdig. Deze maatschappij was in 1913 opgericht door Poels om bouwgronden te verwerven, voordat ze door prijsopdrijving onbetaalbaar was geworden.

Het introverte karakter van de kolonie komt mede voort door de situering van de woningen met de achterzijde naar het destijds vrije landschap. Daaruit blijkt dat er geen planning was op uitbreiding of aansluiting met ander stedelijk gebied in de nabije toekomst. De wijk past goed in het beeld van arbeidershuisvesting, die is opgezet vanuit de tuindorpgedachte, maar in de veel soberder uitvoering van de corporatiebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0017.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0018.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0019.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0020.jpg"  


Kolonie De Egge

Het volgende project, een groep van 240 woningen in De Egge, werd tussen 1918 en 1920 gerealiseerd, wederom door het Technisch Bureau van Ons Limburg, naar een ontwerp van Jan Stuyt. De kolonie was gelegen op een terrein halverwege de koloniën Schuttersveld en Rozengaard. De kolonie werd vrij compact opgezet, in een relatief hoge bouwdichtheid, binnen een duidelijk begrensde rechthoek rond een ruim, centraal gelegen plein. De binnenterreinen werden afgesloten door lage muurtjes met ronde poortjes. De Egge heeft een heldere structuur en de situering van de voorzijde van de randbebouwing was naar het landschap gericht. Het maakte een uitbreiding of aansluiting bij ander bebouwd gebied goed mogelijk. Ook De Egge is een goed voorbeeld van arbeidershuisvesting uit de corporatiefase.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0021.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0022.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0023.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0024.jpg"  

Kolonie Langeberg

Thuis Best bouwde in Brunssum tussen 1925 en 1930 meer dan 600 arbeiderswoningen, vijf winkels en vier beambtenwoningen, voornamelijk in de koloniën 't Heufke en Langeberg. Thuis Best nam in 1925 om te beginnen een bouwterrein in het noordwesten van Brunssum over van de WVB, dat nu zelf niet in staat was te bouwen. Ze realiseerde daar de kolonie 't Heufke, met 149 woningen. In de jaren 1927 en 1928 bouwde Thuis Best 427 arbeiderswoningen op de Langeberg plus vier beambtenwoningen en drie winkels. De kern van de kolonie wordt gevormd door een driehoek van licht gebogen straten, die terrasvormig boven elkaar liggen, op sommige plaatsen met elkaar verbonden door trappen. De centrale toegang tot de wijk is de Langeberglaan, die vanaf de Akerstraat omhoog loopt en uitkomt op een plantsoen. De laan vormt tevens een zichtas met de mijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0025.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0026.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0027.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0028.jpg"  


Schutterspark

Het Schutterspark, in de jaren twintig aangelegd als buurtpark met uitspanning voor de mijnkolonie Schuttersveld, werd in 1952 spectaculair uitgebreid en opnieuw ingericht door de landschapsarchitect J. Bergmans uit Oisterwijk. Het park werd vier keer zo groot gemaakt. Het omvat onder meer het dal van de Rode Beek en de beboste helling van een heuvel. Bergmans verrijkte het park met een overdekt terras bij het Schuttershuuske, een nieuw dierenpark, een vergrote roeivijver, een speeltuin, bruggetjes, speelweiden en een zweefbaan over de vijver naar de heuveltop aan de oostzijde van het park.


Mijnspoorpark

Het mijnspoor tussen de Hendrik en de Emma werd in 1915 aangelegd en begin jaren tachtig opgebroken. De viaducten over de Akerstraat en de Rimburgerweg (spoor richting stortberg) werden afgebroken. Over het talud loopt nu deels de nieuwe Emmaweg. Tussen de Akerstraat en Treebeek werd het talud van de voormalige spoorweg ingericht tot een langwerpige groenstrook met wandelpaden: het Mijnspoorpark.

* alle foto's in deze paragraaf zijn genomen door Arjen Schmitz (www.arjenschmitz.com)

3.2 Hoofdlijnen beleid

De gemeente streeft niet alleen naar behoud van de mijnwerkerskoloniën, maar ook naar een nieuwe, grote maatschappelijke betekenis en uitstraling. In het toekomstbeeld zijn de mijnwerkerskoloniën omgevormd tot gewilde woonmilieus. Evenals in veel steden zijn dit in principe de gewilde woonmilieus van nu en de toekomst. Belangrijk is, dat de betekenis van deze gebieden meer in samenhang beleefbaar wordt (motto "de som is meer dan de delen").

Ook de ministeries van VROM en OCW hebben de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten onderkend. Bij de ministeriële aanwijzing werd dit als volgt verwoord (zie ook Bijlage 1: integrale samenvatting aanwijzingsbesluit). Het dorpsgezicht Brunssum is om meerdere factoren van bijzondere waarde:

  • als unieke clustering van elementen, die voor het functioneren van de mijnindustrie noodzakelijk waren: mijnterreinen, een spoorwegverbinding, park-en woongebieden ingericht volgens het tuindorpconcept door zowel Staatsmijnen als woningcorporaties;
  • als uitdrukking van een sociaal-maatschappelijke verandering als gevolg van een snelle industrialisatie: de aanwezigheid van woningen en maatschappelijke voorzieningen, die gerelateerd zijn aan een hiërarchische bedrijfscultuur en een diverse bevolkingssamenstelling;
  • vanwege het belang voor de geschiedenis van de Nederlandse industriële ontwikkeling, met name als herinnering aan een belangrijke fase uit de (inter)nationale energievoorziening;
  • vanwege het belang voor de geschiedenis van de Nederlandse ruimtelijke ordening en stedenbouw, met name door de bijzondere samenhang van functies; vanwege de zeldzaamheid van de verschijningsvorm:
  • de samenhang tussen de voormalige mijnterreinen en de omringende woonbebouwing en groenvoorziening is nergens in Limburg meer zo herkenbaar aanwezig; vanwege de hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten van de bebouwing en de openbare ruimte, gerealiseerd op basis van de tuindorpfilosofie;
  • alsmede vanwege de herkenbaarheid van de historisch-geografische en historisch-ruimtelijke structuur, de functionele opzet en de oorspronkelijke woonbebouwing;
  • vanwege de relatieve gaafheid van de stedenbouwkundige opzet en de visuele en architectonische kwaliteiten van de grote diversiteit aan stedenbouwkundige en architectonische uitwerkingen. Enkele woninggroepen zijn van belang voor het oeuvre van architecten als J. Stuyt, A. Boosten en J. Wielders.

Begrenzing

Het beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum omvat het grootste deel van de uitbreidingen, die met name in de jaren 1910-1935 onder invloed van de mijnbouw tot stand zijn gekomen. Onderdeel van het gezicht zijn tevens gebieden en gebouwen, die voortkomen uit de door de Staatsmijnen gestimuleerde sociale infrastructuur uit de periode 1915-1955: drie parken en religieuze en sociaal-maatschappelijke voorzieningen, die ruimtelijk en functioneel een historische relatie hebben met de woonwijken. Het gezicht is daarmee een gegroeid ensemble, dat zich in de jaren heeft aangepast aan de veranderde eisen, behoeften en groei van de mijnindustrie.


Behoud en versterking van de kwaliteiten is van groot belang. Dit betekent onder meer, dat de plaats van deze koloniën binnen de structuur van Brunssum zal worden versterkt. Anderszins is een aanpassing van de woningen noodzakelijk om deze af te stemmen op de huidige en toekomstige woonwensen. Het onderlijnen van de maatschappelijke betekenis van deze koloniën betekent ook dat contrasterende functies en elementen, die later in de omgeving zijn toegevoegd, waar mogelijk worden verwijderd.


Willen deze woonbuurten behouden kunnen worden, zijn maatregelen noodzakelijk en mogelijk. De hoofdlijnen van beleid zijn:

  • 1. met het aanwijzen van deze historische buurten tot beschermd dorpsgezicht is ongewilde sloop van bebouwing voorkomen;
  • 2. samenvoegen van vaak te kleine woningen is zonder meer mogelijk mits de uitwendige karakteristiek van deze panden niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. sloop van bebouwing dient alleen plaats te vinden in het geval een evenwichtige stedenbouwkundige opbouw van deze buurten behouden blijft;
  • 4. bij eventuele verbeteringsmaatregelen worden de historische kenmerken gerespecteerd. Dit geldt zeker voor de meest beeldbepalende koloniën;
  • 5. voor een deel van de bebouwing zijn ook eigentijdse toevoegingen denkbaar;
  • 6. teneinde de eenheid van een ensemble te herstellen, is het wenselijk bij eventuele herinrichtingen van de (semi) openbare ruimten het oorspronkelijk sfeerbeeld te respecteren. Vergelijkbare bestrating, verlichting en beplanting vergroten de eenheid van het historisch gebied. Eigentijdse toevoegingen in het openbaar domein dienen tot een minimum te worden beperkt;
  • 7. nieuwbouw en/of eventuele vervangende nieuwbouw vindt in passende, thematische bouwstijl plaats.


Het beleid van de gemeente en de beherende woningcorporaties is gericht op het opwaarderen van de beeldkwaliteiten. Vooral door de sterke kanten te belichten wordt de wijk voor nieuwe woningzoekenden aantrekkelijk.


Voorbeelden ter bescherming van aanwezige kwaliteiten:

  • Bij de verkoop van huurwoningen worden in overeenkomsten gebruiksregels opgenomen over behoud van karakteristieke bouwdelen (bijvoorbeeld schoorstenen), gebruik van voortuinen en materiaaltoepassing etc. Ook kunnen via een vereniging van eigenaren zaken vastgelegd worden.
  • De beeldkwaliteit van de wijk wordt mede bepaald door de aankleding van het openbaar gebied. Door bijvoorbeeld voortuinen met uniforme hagen af te grenzen van het openbaar gebied is de inrichting van de voortuinen minder beeldbepalend voor het straatbeeld (denk aan verhardingen/grind in voortuinen).

Met ingang van 1 januari 2012 dient ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. Door een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dat wordt nu veranderd in: met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De regering wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald. Doordat plannen nu nog pas na afloop van het planproces worden getoetst aan de regelgeving van de monumentenzorg, wordt monumentenzorg dikwijls ervaren als hindernis. In de beleidsbrief Modernisering van de monumentenzorg van 28 september 2009 is dit erkend en werd de ambitie uitgesproken om de positie van cultuurhistorie aan het begin van het ruimtelijk ordeningsproces juridisch te versterken.


Door de verankering van cultuurhistorische waarden in de bestemmingsplannen vermindert tegelijkertijd de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten, omdat het belang van de cultuurhistorie wordt geborgd via het proces van de ruimtelijke ordening, aldus de toelichting bij het besluit. In de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met modernisering van de monumentenzorg is daarom al de mogelijkheid voor burgers en belangengroepen om een aanvraag in te dienen om een monument aan te wijzen als beschermd monument, geschrapt. Dit instrument werd door belangengroepen nogal eens ingezet om afgifte van bouwvergunningen te frustreren of te vertragen.

3.3 Beschermingswaardige elementen

Naast de monumentenvergunningprocedure voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Het bestemmingsplan beschermt het erfgoed (juridisch) in plaats van een aparte monumentenverordening met een gemeentelijke monumentenlijst. Voor het gehele plangebied geldt een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit. Alle waardevolle elementen die bijzondere aandacht verdienen, zoals zichten, taluds, monumentale hekwerken of afscheidingsmuren, maar ook groenelementen als laanbomen en monumentale bomen zijn op de verbeelding aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0029.jpg"

Voorbeeld Engerplein

Verspreid over het gehele plangebied komt een aantal bijzondere plekken voor. Dit vormen zogenaamde stedenbouwkundige ensembles, waarbij de cultuurhistorische en ruimtelijk waarden worden bepaald door:

  • de vorm van de stedenbouwkundige ruimte;
  • de inrichting van het openbare en de (semi)openbare buitenruimten;
  • de vorm en detaillering van de aangrenzende bebouwing.


Deze ensembles zijn op basis van een waardering van de stedenbouwkundige ruimten geselecteerd en op de verbeeldingen gemarkeerd: "Waarde-cultuurhistorische elementen (waardevolle stedenbouwkundige ensembles zoals stedenbouwkundige pleinen, straatprofielen).

Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen, te weten:

  • primaire bestemming: dit betekent dat de opbouw van stedenbouwkundige concepten en waardevolle structuren zijn vastgelegd met de primaire bestemming. De bestemming wonen of groen wordt specifiek op het bestaande bouwblok of op het bestaande groengebied gelegd. Dit wil zeggen dat de bebouwing en groenopstanden van deze bestemming in de toekomst wèl kunnen worden gesloopt c.q. gerooid, maar er kan alleen in dezelfde structuur worden teruggebouwd of aangeplant.
  • omgevingsvergunning: wijzigingen van cultuurhistorisch waardevolle zaken zoals 'werken, geen bouwwerk zijnde' worden beheerd via een omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning). Dit zijn bijvoorbeeld:
    • 1. waardevolle cultuurhistorische elementen: zoals historische afscheidingsmuren en taluds.
    • 2. archeologische attentiegebieden: in deze gebieden waar de archeologische verwachting hoog is, is afgraven dieper dan 40 cm aanlegvergunningplichtig.
    • 3. waardevolle landschappelijke elementen.
  • sloopwerkzaamheden zijn deels omgevingsvergunningplichtig.
  • integrale bescherming door het uitsluiten van omgevingsvergunningsvrije werkzaamheden voor een aantal aspecten. Dit betekent overigens niet dat deze werkzaamheden per definitie niet meer mogelijk zijn. Het gaat erom dat de manier waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd de kwaliteit van het pand niet aantasten. Voor een aantal inpandige veranderingen of veranderingen die plaatsvinden aan achtergevels of achterdakvlakken die niet gekeerd zijn naar openbaar toegankelijk gebied geldt dat deze binnen het beschermd dorpsgezicht vergunningvrij mogen worden uitgevoerd. Dit vergunningvrij bouwen is geregeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het oprichten van bouwwerken mag alleen op het erf aan de achterkant van het hoofdgebouw, loodrecht op de achtergevel, als dit erf niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. Omdat de meeste achterpaden binnen de beschermde wijken toegankelijk zijn voor gemotoriseerd verkeer, betekent dit dat deze als openbaar gebied gedefinieerd moeten worden. Het oprichten van bouwwerken in/aan de aanliggende achtertuinen/achtergevels blijft daardoor vergunningplichtig.
  • Het grootste belang van de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht is echter gelegen in het beschermen van de buitenzijde en wel het gedeelte dat vanaf de openbare weg zichtbaar is (façadezorg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0030.jpg"

Voorbeeld Engerplein

Voor alle panden is het vergunningvrij bouwen vervallen. In de praktijk houdt dat in, dat, waar voorheen bijvoorbeeld vergunningvrij een dakkapel aan de achterkant of zonnecollectoren en antennes of nieuwe deuren en ramen konden worden aangebracht, nu een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Op die manier wordt geregeld, dat de kwaliteit van het pand niet nodeloos wordt aangetast. Daarnaast wordt voor enkele bouwblokken in de straten Hazekampstraat, Torenstraat, Reinstraat in de wijk Langeberg flexibeler omgegaan met dakkapellen aan de straatzijde. Een nieuwe dakkapel zal per ensemble beoordeeld moeten worden op aspecten als bijvoorbeeld maatvoering en verhouding in dakvlak (zie beleidsnotitie dakkapellen Langeberg).


Regulier onderhoud, in de zin van onderhoud waarbij materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen is vergunningvrij. Er moet sprake zijn van een technische noodzaak voor het vervangen of herstellen van materiaal op beperkte schaal. Aangetaste delen mogen worden vervangen door precies hetzelfde materiaal, met dezelfde verschijningsvorm. Voor het historisch groen geldt dat in beeldbepalende tuinen en parken de aanleg en het groene karakter niet mogen wijzigen. Kortom: voor onderhoud met gevolgen voor de monumentale waarde is een vergunning nodig. Bij grootschalige vervanging van bouwmaterialen is niet langer sprake van gewoon onderhoud, maar van restauratie. De regeling voor vergunningvrij bouwen is opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Door de gemeente is in de plaatselijke Legesverordening opgenomen dat er in deze wijken géén bouwleges vereist zijn voor die bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning vereist is enkel vanwege het feit dat het betreffende bouwwerk is gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet. Dit om de bewoners in deze wijken tegemoet te komen. Daarentegen zal dit ten opzichte van de huidige situatie een vermeerdering van de vergunningaanvragen tot gevolg hebben, omdat vergunningsvrije werkzaamheden nu deels vergunningplichtig zijn geworden. Dit is door de gemeente Brunssum opgelost door een standaardset tekeningen samen te stellen. Per bouwstijl is een oplossing aangegeven ten aanzien van onder andere uitbreiding van de woning met aan- en bijgebouwen. Worden deze tekeningen bij een bouwaanvraag overgenomen, dan vervalt de adviesplicht door de welstandscommissie.

3.3.1 Beeldbepalende voortuinen

Voortuinen zijn belangrijk voor een groene uitstraling. Deze hebben in het voorliggend bestemmingsplan plaatselijk (waarde-cultuurhistorische elementen) een specifieke aanduiding danwel zijn - in het geval van collectieve voortuinen - tot groen bestemd, met in de bestemmingsregels opgenomen dat behoud en bescherming van de aangeduide bomen c.q. groeninrichting is vereist. Onderkend wordt dat het karakteristieke straatbeeld in deze mijnwijken mede wordt bepaald door de groene inrichting van de voortuinen en de karakteristieke voetmuurtjes. Het is echter juridisch in een bestemmingsplan niet afdwingbaar om een groene inrichting van de voortuinen te eisen. Dit kan in de praktijk als niet handhaafbaar worden beoordeeld. De gemeente zal proberen dit via andere stimuleringsmaatregelen te bevorderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0031.jpg"

3.3.2 Beeldbepalend groen

Binnen het plangebied komt een groot aantal waardevolle bomen voor. Deze bestaan deels uit solitairen, deels uit laanbomen. Deze beplanting draagt in belangrijke mate bij tot de karakteristiek van de desbetreffende delen van de koloniën. Om deze reden acht de gemeente het belangrijk, dat deze bomen extra beschermd worden. Dit is in het voorliggend plan bewerkstelligd door deze bomen aan te duiden als "beeldbepalende bomen" en "monumentale bomen". De bomen zijn ook in de Bomenverordening en het Bomenbeleidsplan opgenomen. Naast behoud en bescherming van deze bomen is er ook een herplantplicht opgenomen waar het College zo nodig gebruik van kan maken. De in de verordening geboden bescherming is voldoende zodat er geen aanvullende regeling in het bestemmingsplan nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0032.jpg"

 

3.4 Bijzondere functies

In het plangebied komen overwegend woningen voor. Daarnaast hebben enkele panden een commerciële of maatschappelijke functie (opname 01-09-2011):

  • Dr. Kuijperstraat 40: Gordijn- en Veranda-atelier (detailhandel).
  • Treebeekstraat 22: praktijkruimte voor fysiotherapie Treebeek (dienstverlening).
  • Bodemplein 3: Videotheek The Champ (detailhandel).
  • Akerstraat 2: Schepers Motoren Design, werkplaats en schade-/ herstelwerkzaamheden (bedrijf).
  • Langeberglaan 1: Erotheek XXL (detailhandel).
  • Langeberglaan 3: Horeca.
  • Langeberglaan 5: Friture 't Heukske (horeca).
  • Binnenplein Hazenkampstraat: volkstuinen.
  • Akerstraat 80: Horeca.
  • Akerstraat 89: Detailhandel.
  • Akerstraat 9: Bedrijf aan huis.
  • Scoutinglocatie Bodemplein.
  • Akerstraat 5 en 7: Militaire doeleinden (kantoor en bijzondere doeleinden).
  • Akerstraat 7a: Canadian Corner (horeca).
  • Akerstraat 7c: Intercar Brunssum BV (garagebedrijf).
  • Venweg 2: Audiograaf (bedrijf aan huis).
  • Venweg 5: Bedrijf aan huis.
  • Eggelaan 5: Friture Os Sjefke (horeca).
  • Veldstraat 2: Grillroom Side (horeca).
  • Kasteelstraat 82: Snack drive-in (horeca).

Deze bijzondere functies hebben op de verbeelding een specifieke bestemming of een functieaanduiding gekregen.

3.5 Nieuwe ontwikkelingen

Het bestemmingsplan omvat de volgende nieuwe ontwikkelingen:

  • 1. Garagebedrijf Akerstraat Noord wijzigen naar de bestemming Groen (oorspronkelijk gebruik).
  • 2. Noordelijk deel van de bestemming Tuin aan beide zijden van de straat Planetoïde wijzigen naar de bestemming Groen (in samenhang met nummer 3).
  • 3. Achtertuinen woningen Engerplein en Sterrenstraat wijzigen naar de bestemming Groen om een eenduidige een aantrekkelijke afscherming te bereiken naar het openbaar gebied toe.
  • 4. KMAR-terrein naast het politiebureau wijzigen naar de bestemming Gemengd (in afstemming met toekomstig gebruik).

Er kan overigens pas gebouwd worden, nadat de wijzigingsprocedure is doorlopen en de resultaten van de noodzakelijke milieuonderzoeken de beoogde transformatie mogelijk maken.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Bodem

Het bestemmingsplan betreft een beheerplan. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. De nieuwe ontwikkelingen zijn via een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het plan. Bij de wijzigingsprocedure zal bodemonderzoek uitgevoerd worden, hetgeen in de regels is vastgelegd. Voor het voorliggende bestemmingsplan bestaat derhalve geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.

4.2 Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding spelen drie thema's een rol:

  • verhard oppervlak loskoppelen van het riool;
  • duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden;
  • (her)gebruik van regen- en afvalwater.

Bij afkoppeling wordt naast zoveel mogelijk hergebruik, waar mogelijk uitgegaan van het vasthouden en infiltreren van water op perceelsniveau. Goed waterbeheer is één van de factoren die compact bouwen mogelijk maakt. Compact bouwen leidt tot een groot verhard oppervlak en dus tot de noodzaak tot infiltratie of opvang van hemelwater. Ook hevige regenbuien mogen niet tot wateroverlast lijden. Tenslotte is er de wens duurzaam om te gaan met gebiedseigen water.


Op veel plaatsen wordt regenwater rechtstreeks op de riolering geloosd. Het gevolg daarvan is dat relatief schoon water met vuil rioolwater wordt vermengd. Dit kan leiden tot negatieve effecten: lozing van ongezuiverd afvalwater (overstorten) of slechtere zuivering. Bovendien wordt het grondwater niet aangevuld met verdroging als gevolg. Om deze negatieve gevolgen voor het watersysteem en de waterketen te voorkomen wordt in de Vierde Nota Waterhuishouding gestreefd naar het afkoppelen van 20% van het bestaand verhard oppervlak en 60% van nieuw verhard oppervlak van het riool. Afkoppelen staat hierin weergegeven als (duurzame) bronmaatregel. Volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) dient in 2020 minimaal 20% verhard oppervlak voor bestaande bebouwing te zijn afgekoppeld.


In het kader van het afkoppelen van hemelwater is door de provincie Limburg, het Zuiveringschap Limburg en de waterschappen een beslisboom opgesteld voor het verantwoord afkoppelen van hemelwater. Met behulp van deze beslisboom wordt snel duidelijk of het verantwoord is om af te koppelen en onder welke voorwaarden. Verder wordt de voorkeur uitgesproken voor respectievelijk gebruik van hemelwater, infiltratie van hemelwater, vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater en als laatste afvoer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient te worden aangetoond dat dit nieuwe gebruik geen nadelige gevolgen ten aanzien van de waterhuishoudkundige staat van de gronden met zich mee brengt. Hiertoe dient er een watertoets procedure te worden doorlopen. Binnen deze toets wordt er een waterparagraaf opgesteld welke ter toetsing aan het Watertoetsloket van het waterschap wordt voorgelegd.


Het Waterschap heeft in een brief van 18 januari 2011 bericht dat een positief wateradvies is afgegeven. In het kader van eerdere procedures zijn reeds positieve adviezen afgegeven voor het bouwplan GTD aan de Dr. Wietenstraat, het bestemmingsplan Centrum en het bestemmingsplan Treebeek. Het wateradvies is opgenomen in Bijlage 2.

Per brief van 15 juli 2014 (kenmerk 201407240) merkt het Waterschap in het kader van het 3.1.1. Wro overleg op dat de eerder gedane opmerkingen zijn verwerkt in de waterparagraaf van het bestemmingsplan en dat het plan daarmee voldoet aan de uitgangspunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer.

4.3 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden naar de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten. Indien beschermde soorten op de planlocatie aanwezig zijn dient een afweging plaats te vinden met betrekking tot het tijdstip van de bouw, bijvoorbeeld na het broedseizoen. Indien het verschuiven van de planning geen effect heeft op de aanwezige beschermde soorten dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart. Indien het echter duidelijk is dat binnen het projectgebied geen beschermde plant- of diersoorten aanwezig zijn is een veldinventarisatie niet noodzakelijk.


Het bestemmingsplan betreft een beheerplan, wat inhoudt dat er geen sprake zal zijn van bouwwerkzaamheden en dus ook geen verstoring van eventuele aanwezige beschermde soorten zal plaatsvinden. Een verder onderzoek is in dit stadium dan ook niet aan de orde.

4.4 Archeologie

Het “Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed”, kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In aansluiting op het Verdrag van Malta streeft de provincie Limburg naar een versterking van de relatie ruimtelijk ordening en archeologie. En nu de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd is in de Monumentenwet 1988 hebben alle overheden de zorgplicht voor archeologische waarden, dus ook de gemeenten. Binnen de ruimtelijke ordening in Nederland speelde de gemeente reeds een cruciale rol. Voor de archeologie geldt nu hetzelfde. De gemeente Brunssum beschikt over een eigen archeologische verwachtingskaart, waarop de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0034.png"

Bij grondverstorende activiteiten wordt op basis van deze kaart een advies uitgebracht door een terzake bevoegde deskundige over de aard van het uit te voeren archeologische onderzoek. Dit kan een bureaustudie zijn; in veel andere gevallen gecombineerd met een inventariserend onderzoek. Indien er sprake is van archeologische waarden die als waardevol worden aangemerkt heeft de gemeente verschillende mogelijkheden. In de eerste plaats kan de gemeente bestemmingen kiezen die goed samengaan met de archeologische waarden. Ten tweede kan de gemeente voorschriften aan de vergunning verbinden. Ten slotte kan een gemeente ook afzien van verdere planvorming.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die tot bodemingrepen leiden. De eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het besluitgebied komen dan ook niet in het geding en worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'.

4.5 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als "Wet luchtkwaliteit". Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende "Besluit luchtkwaliteit 2005" ingetrokken. In de "Wet luchtkwaliteit" zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, in werking getreden op 1 augustus 2009). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.


In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.


Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: "Niet in betekenende mate" (Regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 218).


In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.


Voor de periode tussen het in werking treden van de "Wet luchtkwaliteit" en het inwerking treden van het NSL is het begrip "niet in betekenende mate" gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 (Besluit nibm, artikel 2). Nadat het NSL in werking is getreden wordt de definitie van nibm verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.


Een belangrijk gegeven is dat (artikel 5.16) zolang normen niet overschreden worden of plannen 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen, bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen. Dat wil zeggen dat in die gevallen planontwikkelingen doorgang mogen vinden.


Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van saldering. Het gaat dan om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Saldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Maatregelen die de luchtkwaliteit in het grotere gebied per saldo verbeteren, moeten zo veel mogelijk gelijktijdig uitgevoerd worden.


Resumé

Het voorliggend plan betreft een beheerplan waarbinnen geen directe (bouw)ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Hierdoor is er geen invloed op de luchtkwaliteit en kan dus ook geen verslechtering optreden. Er is derhalve geen verder onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd.

4.6 Geluid

Het bestemmingsplan heeft het karakter van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld zijn. De nieuwe ontwikkelingen zijn via een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het plan. Bij de wijzigingsprocedure wordt akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is in de regels vastgelegd.

4.7 Externe veiligheid

In 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. In het BEVI zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR) wettelijk verankerd. Het BEVI is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor transportassen is nagenoeg gelijk met de inwerkingtreding van het BEVI de Circulaire Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen uitgekomen. Deze vervangt de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en is in overeenstemming met het BEVI wat betreft de omgang met risico's.


Plaatsgebonden Risico

Het Plaatsgebonden Risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe kwetsbare bestemmingen geldt dat zij niet binnen de PR 10-6 contour gebouwd mogen worden. De grenswaarde van het PR 10-6 per jaar geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare bestemmingen worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare bestemmingen zijn in beginsel niet toegestaan.


Groepsrisico

Het Groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevalfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Voor het groepsrisico geldt tevens een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag bij een wijziging van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie.

In en net buiten het plangebied zijn twee hogedruk aardgastransportleidingen gesitueerd. Het gaat om de Z-503-01 en de Z-503-05. De diameter van de leidingen bedraagt respectievelijk 12- en 6-inch. Beide leidingen hebben een ontwerpdruk van 40-bar.


Per 1 januari 2011 is het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen van kracht geworden. Het Bevb sluit qua normering aan bij het Bevi; geen vaste afstanden meer. Een eerste inventarisatie inzake bestaande kwetsbare objecten geeft het volgende beeld:

  • Gereformeerde Basisschool Benjamin, Koolweg 8 Brunssum
  • Openbare basisschool Treebeek, Zonnestraat 1 --> school wordt op deze locatie waarschijnlijk in 2013/2014 opgeheven. Het vrijkomend gebouw wordt gesloopt.
  • Stichting Radar, Logeerhuis, Zonnestraat 3 Brunssum;
  • Voormalige RK basisschool Rumpenerhof, Prins Hendriklaan 382. Het gebouw wordt gebruikt voor cultureel-/maatschappelijk doeleinden. Het vestigen van een basisschool is in het voorliggend bestemmingsplan uitgesloten.

Daarnaast kunnen huidige bestemmingen ook functies toestaan die een knelpunt kunnen vormen. Bijvoorbeeld in het geval van de al genoemde locatie van de voormalige basisschool Rumpenerhof. Functies die als kwetsbaar worden beschouwd binnen de EV / Bevb zijn via het bestemmingsplan uitgesloten. Nieuwbouw ligt buiten de risicocontour van de leiding.


Uit het vorenstaande kan worden geconcludeerd, dat in het plangebied kwetsbare functies aanwezig zijn. Deze functies liggen buiten de directe risicocontouren van de buisleidingen.

De Gasunie geeft in haar brief van 17 april 2012 (kenmerk OLTO 12 B.0336) aan dat mogelijke knelpunten met betrekking tot het plaatsgebonden risico tijdig zullen worden opgelost. Zie hiertoe Bijlage 3.

Net buiten het plangebied ligt aan de Emmaweg een gastankstation. Het tankstation zelf alsook de PR 10-6 contour liggen buiten het plangebied. Het invloedsgebied ligt wel deels over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht-VA01_0035.jpg"

4.8 Civieltechnische aspecten

Binnen het plangebied liggen twee aardgastransportleidingen. Beide leidingen hebben een ontwerpdruk van 40-bar. Deze leidingen hebben een beschermingszone van 2 x 4 meter. Ook ligt tegen het plangebied een schakelstation van het elektriciteitsnet.

Over een deel van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. Onder deze leiding bevinden zich woningen. Daar het plan een consoliderend karakter heeft, kunnen er geen ingrepen plaatsvinden, die de bescherming van deze leiding aantasten.

4.9 Duurzaamheidsaspecten

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen verkavelingen en ontsluitingen. 'Zuinig ruimtegebruik', 'milieuvriendelijk, veilig en snel verkeer en vervoer' en 'natuur' zullen bijvoorbeeld meer aandacht moeten krijgen. Andere aspecten waar in het kader van duurzame stedenbouw rekening mee gehouden moet worden zijn: het waterhuishoudingsysteem (duurzaam waterbeheer), de invloed van het plan op de omgeving en de bestaande waarden, natuur en landschapsstructuren en landschapselementen.

Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.

Duurzaam bouwen is afdoende geregeld in de bouwregelgeving en maakt om deze reden geen specifieke regeling in het bestemmingsplan noodzakelijk.

Het gemeentelijk beleid is gericht om duurzaamheid een vaste en logische plaats te geven in de processen, die de inrichting en het beheer van de gemeente bepalen. Aan deze beleidsdoelstelling wordt invulling gegeven in o.a. het ruimtelijk beleid. In het kader van de uitvoering van de gemeentelijke vergunningverlening en handhaving worden individuele bedrijven gestimuleerd aandacht te besteden aan interne milieuzorg en duurzaamheid. Duurzaamheid heeft zo de afgelopen jaren een plaats verworven binnen diverse beleids- en taakvelden. Het accent zal de komende tijd met name liggen op het realiseren van concrete projecten en het aansluiten bij voor de gemeente interessante initiatieven op dit gebied. De gemeente is voorstander van het bevorderen van duurzame energie in een breed spectrum en mogelijkheden tot energiebesparing dienen te worden gestimuleerd.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum" bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. De verbeelding en de regels samen vormen het juridisch bindende deel. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en te worden toegepast.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding "NL.IMRO.0899.bpBeschermdGezicht.VO01" hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels worden beschreven.

5.3 Regels

De regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels dat van belang is voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingen), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsregels;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, wijzigings- en gebruiksregels en aan aantal standaard regels;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin het overgangsrecht en de slotregel.


HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS


Artikel 1: Begrippen

Hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd verklaard om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijkse taalgebruik.

In het begrip 'Bestaand' wordt verwezen naar de Standaardbouwtekeningen. Wanneer een uitbreiding van een gebouw past binnen deze bouwtekeningen dan wordt de uitbreiding als bestaand beschouwd. Voor de Standaardbouwtekeningen wordt verwezen naar Bijlage 4.


Artikel 2: Wijze van meten

Dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.

De maatvoering is onder meer afhankelijk van de situering van een bouwwerk. Een belangrijk aspect hierbij is of er sprake is van voorzijde van de woning. Hierbij is in beginsel niet de situering van de voordeur of de huisnummering relevant, maar de ligging/oriëntatie van het pand op de kavel in vergelijking met de naastgelegen kavels. Wij verwijzen hiervoor naar het Afwijkingen-/vrijstellingenbeleid van de gemeente (herziening mei 2011).


HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS


Artikelen 3 t/m 21: Afzonderlijke bestemmingen

Deze artikelen omvatten de afzonderlijke bestemmingen. Elk artikel is opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;
  • bouwregels waarin regels zijn gesteld ten aanzien van bestaande en nieuwe bouwwerken.

De bestemmingen zijn gegroepeerd per samenhangende doeleinden. De bestemmingen zijn achtereenvolgens:

Artikel 3. Bedrijf

Artikel 4. Dienstverlening

Artikel 5. Gemengd

Artikel 6. Groen

Artikel 7. Horeca

Artikel 8. Maatschappelijk

Artikel 9. Maatschappelijk - Militaire zaken

Artikel 10. Sport

Artikel 11. Tuin

Artikel 12. Verkeer

Artikel 13. Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 14. Wonen

Artikel 15. Leiding - Gas

Artikel 16. Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 17. Waarde - Archeologie 2 (Monumenten: terreinen van zeer hoge waarde)

Artikel 18. Waarde - Archeologie 3 (Overige monumenten en gebieden met een hoge verwachtingswaarde)

Artikel 19. Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)

Artikel 20. Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)

Artikel 21.Waarde - Cultuurhistorische elementen


HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS


Artikel 22: Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling zorgt ervoor dat oprichting van bouwwerken niet mogelijk is indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het bijbehorende perceel niet meer zal voldoen c.q. in grotere mate zal gaan afwijken van het bestemmingsplan.


Artikel 23: Algemene bouwregels

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen op de in de artikelen 3 tot en met 14 bedoelde gronden te slopen (geheel of gedeeltelijk) zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders.


Artikel 24: Algemene gebruiksregels

In deze regels is het verboden gebruik van gronden en bouwwerken geregeld.


Artikel 25: Algemene aanduidingsregels

In deze regels is een aantal veiligheids- en vrijwaringszones geregeld.


Artikel 26: Algemene afwijkingsregels

Hierin is o.a. vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de in de regels genoemde maten, onder voorwaarden, met maximaal 10% te wijzigen indien er geen belangen van derden worden geschaad;


Artikel 27: Algemene wijzigingsregels

Hierin is vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders het plan onder voorwaarden kunnen wijzigen ten aanzien van de bestemmingsgrenzen. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om aan gronden een bestemming Waarde - Archeologie toe te kennen, indien dit naar aanleiding van archeologisch onderzoek gewenst is.


Artikel 28: Overige regels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.


HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS


Artikel 29: Overgangsrecht

Dit artikel omvat het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik.


Artikel 30: Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels aan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt - beperkte - ruimte voor nieuwbouw van woningen. Deze ontwikkelingen vinden plaats op gronden van de gemeente,

Concluderend kan worden gesteld dat ruimtelijke planvorming zoals neergelegd in dit bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal de gemeente bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan overleg plegen met het betrokken waterschap en de instanties van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg van de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan zal tevens aan de betrokken adviesinstanties en -organen worden toegezonden.

6.2.2 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft conform de gemeentelijke inspraakverordening van 29 mei tot en met 9 juli 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk reacties naar voren brengen bij de gemeenteraad. Er zijn gedurende deze periode geen inspraakreacties ingediend.

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Limburg*
  • Waterschap Roer en Overmaas*
  • NV Nederlandse Gasunie*
  • Tennet
  • Waterleiding Maatschappij Limburg (WML)
  • Brandweer Zuid-Limburg*
  • Parkstad Regio-archeoloog*
  • Rijksvastgoedbedrijf*

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord. Het verslag vooroverleg en inspraak is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.3 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 18 december 2014 tot en met 28 januari 2015 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzagegelegen. Naast de digitale weergave op www.ruimtelijkeplannen.nl was het plan in te zien bij het gemeenteloket van de gemeente Brunssum. Gedurende deze periode zijn twee reacties ingekomen van respectievelijk Gedeputeerde Staten van Limburg en het Waterschap Roer en Overmaas. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het bestemmingsplan.

Het college heeft de raad voorgesteld het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt dit besluit samen met het vastgestelde bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

6.2.4 Beroep

Binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een bij vaststelling gewijzigd onderdeel van het bestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 4 Standaard bouwtekeningen

De Standaard bouwtekeningen, zoals vastgesteld op 1 juni 2010, zijn bij de gemeente op te vragen.