direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westflank Well
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente heeft al langere tijd de wens om het aantal woningen in de kern Well uit te breiden, om in de huidige en toekomstige woningbehoefte in deze kern te voorzien. In 2021 heeft de gemeente enkele agrarische percelen aan kunnen kopen aan de westzijde van de Elsterendijk in Well om invulling te kunnen geven aan deze behoefte.

Voor de ontwikkeling van het gehele plangebied is gekozen voor een globale bestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van de woonbuurt in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen, zodat ingespeeld kan worden op wijzigende (markt)omstandigheden. Om de woningen betaalbaarder te houden, is er voor gekozen om uitsluitend aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen mogelijk te maken in onderhavig bestemmingsplan. Het programma betreft maximaal 39 woningen.

Omdat ter plaatse nu een agrarische bestemming geldt, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westelijke rand van Well L. en staat kadastraal bekend als gemeente Bergen Limburg, sectie S, nr.'s 1.301, 1.302 en 2.335. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 13.055 m² en wordt globaal gezien begrensd door:

  • Noordzijde: de zuidelijke perceelsgrens van de woonpercelen Vissert 5 en Elsterendijk 8;
  • Oostzijde: de Elsterendijk;
  • Zuidzijde: een recyclings-/metaalverwerkingsbedrijf aan de Elsterendijk 22;
  • Westzijde: agrarische gronden.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied in groter verband (rode druppel, bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Leuken-Seurenheide', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 6 september 1994 en zoals Gedeputeerde Staten dat hebben goedgekeurd op 4 april 1995. In het bestemmingsplan is het hele plangebied voorzien van de hoofdbestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde (artikel 9)' en is het noordelijke deel tevens voorzien van de specifieke bestemming 'Agrarisch bouwblok (Ab, artikel 19)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Omdat binnen een agrarische bestemming geen woningbouw is toegestaan, zal de bestemming voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit (braakliggende) agrarische gronden zonder bebouwing. Ook is er geen oppervlaktewater en verharding aanwezig. Aan de rand van het plangebied c.q. op de aangrenzende kadastrale percelen zijn bomenrijen en ruige vegetaties aanwezig. In het plangebied zijn circa 10 fruitbomen aanwezig, deze worden gekapt ten behoeve van de ontwikkeling.

Op navolgende afbeeldingen een impressie van de bestaande situatie in het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0004.png"

Impressie bestaande situatie vanaf zuidzijde plangebied in noordelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0005.png"

Impressie bestaande situatie noordwestzijde plangebied in zuidelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0006.png"

Impressie bestaande situatie noordoostzijde plangebied in noordelijke richting

2.2 Toekomstige situatie

Er is een voorbeeldverkaveling uitgewerkt voor het plangebied met daarin 35 woningen in de vorm van 24 aaneengebouwde (rij)woningen (koop), 8 twee-onder-één-kapwoningen (koop) en 3 vrijstaande woningen (koop). De woningen in het plangebied bestaan uit maximaal twee bouwlagen met kap.

Verspreid over het plangebied komen enkele groenzones voor, die tevens kunnen dienen als ruimte voor het opvangen van hemelwater in de vorm van wadi's.

Door de bloksgewijze verkaveling is het gemakkelijk om het plan te faseren, waarbij er van noord naar zuid gewerkt zal worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0007.png"

Voorbeeldverkaveling westflank Well (Bron: buro Waalbrug, d.d. september 2023)

De bestaande bomenrij/ houtsingel aan de oostzijde blijft behouden, waarbij de onderbegroeiing (indien noodzakelijk) wordt gesnoeid/ aangevuld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling maakt in planologische zin maximaal 39 extra woningen mogelijk. Gelet hierop is sprake van een stedelijke ontwikkeling en moet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Omdat er wel behoefte is aan nieuwe woningen in de kern Well, maar er binnenstedelijk geen ruimte meer is, kiest de gemeente ervoor om de kern in westelijke richting, ten westen van de Elsterendijk, uit te breiden. Dat er binnenstedelijk geen ruimte meer is, wordt ondersteund door kaart 2 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken' uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie, d.d. 22 november 2019) en de ontwerp 'Omgevingsverordening Limburg (d.d. 25 mei 2021)'. Deze nieuwe Omgevingsverordening treedt pas in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0008.png"

Begrenzing plangebied in relatie tot bestaand bebouwd gebied (blauwe omkadering)

Tevens valt uit deze provinciale kaarten op te maken, dat alleen aan de west- en de noordzijde gronden zijn gelegen die geen landschaps- en/of natuurwaarden hebben. De voorkeur van de gemeente gaat hierbij sterk uit naar uitbreiding in westelijke richting, omdat zij aan de noordzijde graag een groenere begrenzing richting de provinciale weg N271 wil handhaven. Daarmee heeft uitbreiding van de kern in westelijke richting de voorkeur.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwprogrammering, zie verder subparagraaf 3.3.1).

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2021 de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Op 25 oktober is deze visie in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030 - 2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

Met betrekking tot het aspect Wonen heeft de provincie de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is de provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • De provincie bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij deze keuzes houdt de provincie rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast beziet de provincie de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen ziet de provincie meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • De provincie vindt het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benut de provincie de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werkt de provincie samen met andere beleidsvelden.

Planspecifiek
Wonen vind bij voorkeur plaats in bestaand bebouwd gebied. De beoogde ontwikkeling is echter gelegen aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied. Er is namelijk geen ruimte meer om binnen het bestaand bebouwd gebied (zoals de provincie dat heeft begrensd) grotere aantallen nieuwe grondgebonden woningen te realiseren.

In aansluiting op de woningbehoefte is er voor gekozen om vooral kleinere en goedkopere woningen toe te voegen, waar vanuit kwalitatief opzicht juist behoefte aan is in Well.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld. Deze is nog niet in werking getreden, maar er is wel al aan getoetst. In deze verordening staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van de nieuwe Omgevingsvisie juridische binding te geven.

Planspecifiek
Uit de voor het plangebied relevante kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Het plangebied maakt namelijk onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied van de kern Afferden. Het provinciale beleid ziet meer op ontwikkelingen in het landelijk gebied en heeft zodoende geen consequenties voor de beoogde ontwikkeling.

In paragraaf 12.1.1 Wonen van de Omgevingsverordening staat dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van één of meerdere woningen beschrijft:

  • a. op welke wijze rekening is gehouden met de provinciale omgevingsvisie;
  • b. dat er sprake is van een actuele behoefte in kwaliteit en kwantiteit;
  • c. dat er overeenstemming bestaat binnen de regio;
  • d. het plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.

Ad a
In subparagraaf 3.2.1 is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de provinciale omgevingsvisie.

Ad b
In subparagraaf 3.4.2 is aangegeven dat er aangesloten wordt bij een actuele kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Ad c
De beoogde ontwikkeling past binnen het beleid dat de samenwerkende gemeenten in de regio Noord-Limburg hebben opgenomen in de regionale woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024 (zie subparagraaf 3.3.1).

Ad d
De gemeente heeft het plan opgenomen in de Limburgse systematiek voor monitoring.

3.2.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024

De gemeenteraad van Bergen heeft op 21 september 2020 de regiovisie Wonen vastgesteld. De visie is tot stand gekomen door samenwerking tussen alle acht gemeenten in Noord-Limburg. In deze visie ligt veel meer de nadruk op de woningbouwopgave in kwalitatieve zin. Het gaat in algemene zin om het bouwen van de juiste woningen op de juiste locaties, op het goede moment. Er zijn géén belemmeringen om kwalitatief goede plannen die voorzien zijn van een deugdelijke onderbouwing te realiseren.

Om in een concrete situatie een goede afweging te kunnen maken, is in de nieuwe regiovisie een nieuwe kwalitatieve richtlijn opgenomen. Belangrijke uitgangspunten in dit verband zijn:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
  • Benutten koppelkansen om ook andere opgaven aan te pakken (bijvoorbeeld het oplossen van leegstand);
  • Toevoegen van woningen mag niet leiden tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
  • Het type toe te voegen woningen moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
  • Nastreven van sociaal duurzame woonconcepten en aansluiting zoeken bij duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal zijn gesteld.

Planspecifiek
Via het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied van de kern Well een groter aantal duurzame (deels levensloopgeschikte) grondgebonden woningen toe te voegen in de meer betaalbare categorie in de vorm van aaneengebouwde woningen en twee-onder-één-kapwoningen. Alle woningen in het plangebied worden gasloos uitgevoerd en voldoen aan de meest recente BENG-isolatienormen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bergen 2030

In de afgelopen jaren is ook in de gemeente Bergen veel veranderd op het gebied van onder andere bevolkingsopbouw, duurzaamheid en economie. Daarom heeft de gemeenteraad op 23 april 2019 de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.

De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst Gemeente Bergen voortaan aan de tien navolgende uitgangspunten van deze visie:

  • 1. De meest toekomstbestendige gemeente;
  • 2. Energie onafhankelijk in 2030;
  • 3. Landschap en Landbouw in balans;
  • 4. Waterbeheer op maat;
  • 5. Versterken natuurwaarden en biodiversiteit;
  • 6. Kwaliteitsslag en zonering recreatievoorzieningen;
  • 7. Afstemmen woningvoorraad op vraag;
  • 8. Voorzieningen bereikbaar houden;
  • 9. Verder bouwen aan een gezonde leefomgeving;
  • 10. Leefklimaat in de dorpen verbeteren.

Planspecifiek
Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied is aangemerkt als 'lokale centra voor voorzieningen en zorg in Afferden, Siebengewald, Well & Wellerlooi'. Door het toevoegen van maximaal 39 woningen (beoogde situatie 38 woningen in een mix van de meer betaalbare woningtypen in de vorm van aaneengebouwde en twee-onder-één-kapwoningen) wordt voorzien in een woningvoorraad op maat (uitgangspunt 7).

Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het bereikbaar houden van voorzieningen door het inwonertal van Well op peil te houden (uitgangspunt 8) en het verduurzamen (gasloos en BENG) van de woningvoorraad (uitgangspunt 9).

Mede in het kader van de Omgevingsvisie Bergen 2030 profileert de gemeente zich als ‘toekomstbestendige gemeente’ (uitgangspunt 1). Dit komt onder andere terug in de wens om energie-onafhankelijk te zijn, het ruimte bieden aan vernieuwende initiatieven op het gebied van duurzaam wonen en werken, het bevorderen van het zelfvoorzienend vermogen en de verduurzaming van de lokale gemeenschap.

3.4.2 Woonvisie gemeente Bergen 2017 - 2021

De gemeenteraad heeft op 12 december 2017 een gemeentelijke woonvisie vastgesteld waarbij rekening is gehouden met de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Er ligt een grote opgave om de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig (inspelen op de grote groei van het aantal ouderen) en duurzaam te maken. Bij nieuwe woningbouwinitiatieven richt de gemeente zich sterk op het toevoegen van de juiste woningen (kwalitatieve aanvulling op het bestaande woningaanbod) op de juiste locatie.

Daarnaast heeft de gemeente een opgave om te schrappen in de bestaande planvoorraad. Om een goede afweging te kunnen maken, zowel als het gaat om het schrappen van een deel van de harde planvoorraad als het beoordelen van nieuwe initiatieven, is in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader opgenomen. In dit afwegingskader worden kwaliteiten genoemd voor de locatie en voor de woning. Dat betekent dat inbreiding voor uitbreiding gaat en wordt ingezet op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. herbestemmingsmogelijkheden, invulling ‘rotte plekken’ bijdrage aan gevarieerde wijkopbouw). Wat betreft de kwaliteiten van de woning wordt ingezet op levensloopbestendige woningen, duurzaamheid, excellente woonmilieus, consumentgericht ontwikkelen en bijzondere doelgroepen.

Planspecifiek
Met het voorliggende initiatief worden maximaal 39 woningen toegevoegd. De gemeente zet in op een mix van woningtypen, die goed past bij de actuele woningbehoefte in de kern Well aan kleinere woningen. De nieuwe woningen zijn verder duurzaam (gasloos en BENG) en dragen door het grote aantal aaneengebouwde woningen bij aan een meer gevarieerde wijkopbouw in Well.

3.4.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.5 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

Het plangebied zal ontsloten worden via één of twee nieuwe aansluitingen op de Elsterendijk. Er komt geen doorsteek voor autoverkeer in westelijke richting naar De Vissert.

De gemeente Bergen (L.) is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. In de voorbeeldverkaveling is uitgegaan van 24 rijwoningen, maar in de maximale variant worden dit 28 rijwoningen. Dit zorgt voor 39 woningen in de maximale planologische variant. Worst-case is de voertuiggeneratie berekend op de maximale variant.

De voertuiggeneratie van 28 rijwoningen (koop), 8 twee-onder-één-kapwoningen (koop) en 3 vrijstaande woningen (koop) komt daarmee volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uit het navolgende aantal voertuigbewegingen per etmaal:

Nieuw   Aantal   Norm   Totaal  
Koop, huis, tussen/hoek   28   7,4   207,2  
Koop, huis, 2^1-kap   8   7,8   62,4  
Koop, huis, vrijstaand   3   8,2   24,6  
Totaal   39     294,2  

De toename van het aantal voertuigbewegingen bedraagt maximaal 294,2, afgerond 295 extra voertuigbewegingen per etmaal.

De verkeersgeneratiekencijfers zijn bedoeld om de verkeersgeneratie te berekenen voor een weekdag. De verkeersgeneratie ligt bij de beoogde functie echter doorgaans hoger op een werkdag. Om dit om te rekenen hanteert CROW (zie CROW-publicatie 256 'Verkeersgeneratie en werkgebieden') omrekenfactoren, bij woningen bedraagt deze 1,11. Op basis van de verkeersgeneratie op een werkdag kan met behulp van procentuele verdelingen het verkeer in een ochtend- en avondspitsuur worden berekend. Het aandeel verkeer in het drukste ochtendspitsuur bedraagt 8 % (waarvan 89 % vertrekkend en 11 % aankomend) en in het drukste avondspitsuur 9 % (waarvan 20 % vertrekkend en 80 % aankomend). De verkeersgeneratie van de woningen op een weekdag, werkdag en tijdens de drukste spitsuren op een werkdag is weergegeven in navolgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0009.png"

Uit de tabel blijkt dat, uitgaande van het maximaal toegestane aantal van 39 woningen op een werkdag circa 327 motorvoertuigbewegingen genereren. Tijdens het drukste spitsuur (avondspits) worden er in totaal gemiddeld 29,4 motorvoertuigbewegingen verwacht (vertrek en aankomst bij elkaar opgeteld). Dit komt neer op een toename van minder dan 1 auto per 2 minuten. Gezien deze geringe toename worden er ook tijdens het maatgevende spitsuur geen problemen verwacht voor de verkeersafwikkeling op de Elsterendijk.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Op 25 april 2023 heeft de gemeenteraad de Nota parkeernormen (gemeente Bergen L.) vastgesteld. Daarom is op basis van deze nota het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald.

Het plangebied is gelegen in de zone 'rest bebouwde kom' en er wordt worst-case uitgegaan van de volgende woningcategorieën:

  • 'koop, huis, vrijstaand' met een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning
  • 'koop, huis, twee-onder-een-kap' met een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning
  • 'koop, huis, tussen/hoek' met een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.

Deze parkeernormen zijn inclusief 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers per woning.

Op basis van de voorbeeldverkaveling (zie paragraaf 2.2) is navolgende berekening gemaakt:

Nieuw   Aantal     Totaal  
Vrijstaand   3   2,3   6,9  
Twee-aaneen   8   2,2   17,6  
Aaneengebouwd   24   2,0   48,0  
Totaal   35     72,5  

Afgerond zijn er 73 parkeerplaatsen nodig voor de totale ontwikkeling.

De parkeernorm geeft aan wat de parkeerbehoefte van een functie is. Wanneer binnen een gebied meerdere functies aanwezig zijn of worden gebouwd, vallen de pieken in parkeerbehoefte van die functies niet altijd op hetzelfde moment. Bij woningen is de parkeerbehoefte bijvoorbeeld op werkdagen in de avond en nacht maximaal. Het moment waarop alle gecombineerde functies tezamen een maximale parkeerbehoefte genereren wordt de maatgevende parkeerbehoefte genoemd. De maatgevende parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de aanwezigheidspercentages. Hierbij wordt bij woningen het bewonersdeel en het bezoekersdeel van de toekomstige parkeerbehoefte van elkaar gescheiden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0011.png"

Uitgaande van dubbelgebruik van het bewoners- en bezoekersdeel van de 35 beoogde woningen bedraagt de maatgevende parkeerbehoefte 64,2 parkeerplaatsen, afgerond 64 parkeerplaatsen op avonden tijdens werkdagen.

Alle vrijstaande woningen krijgen 2,0 parkeerplaatsen op eigen terrein uitgevoerd in de vorm van een dubbele oprit (met of zonder) garage. Dit zijn in totaal 3 x 2,0 = 6,0 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Alle twee-aaneen gebouwde woningen krijgen 1,0 parkeerplaats op eigen terrein in de vorm van een oprit. In totaal gaat dat om 8 x 1,0 = 8,0 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Dit betekent dat er nog 64 - 6 - 8 = 50 parkeerplaatsen in het openbaar gebied moeten worden gerealiseerd. In totaal worden er ook 50 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd, zoals te zien op de uitwerking van de voorbeeldverkaveling in paragraaf 2.2.

Om te verzekeren dat er genoeg parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is in Artikel 10 Overige regels gewaarborgd dat aan de parkeernormen uit CROW-publicatie 381 (of de opvolger daarvan) moet worden voldaan om woningen te kunnen realiseren binnen de bestemming 'Woongebied'. De gemeente gaat hierbij uit van het midden van de aangegeven bandbreedte.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Parkeren

Toekomstige situatie
Op basis van de voorbeeldverkaveling met 38 woningen is navolgende parkeerberekening gemaakt. Hierbij zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als in subparagraaf 4.1.1: De gemeente Bergen (L.) is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied, het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom' en er wordt uitgegaan van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte:

Nieuw   Aantal   Norm   Totaal  
Koop, huis, tussen/hoek   30   2,0   60,0  
Koop, huis, 2^1-kap   8   2,2   17,6  
Totaal   38     77,6  

Uitgaande van de voorbeeldverkaveling er 77,6, afgerond 77 parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd. Hiervan moeten minimaal 11,4 parkeerplaatsen (= 38 x 0,3) in het openbaar gebied worden gerealiseerd voor bezoekersparkeren. In de voorbeeldverkaveling zitten 42 openbare parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er 20 parkeerplaatsen op privéterrein aanwezig. Er zullen dus verspreid over het plangebied nog minimaal 15 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Hiervoor is voldoende ruimte in het plangebied aanwezig.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Verkennend bodemonderzoek
Voor de algemene kwaliteit is de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging, waarbij de voormalige kassen en het mogelijke voorkomen van OCB in de teeltlaag aandachtspunten vormden.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese worden aangenomen, aangezien in de bovengrond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte NEN-parameters zijn aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

In de teeltlaag zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor de OCB-parameters aangetoond ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden. De voormalige kassen hebben derhalve niet geleid tot een bodemverontreiniging met OCB in de teeltlaag.

De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen (marginale) overschrijdingen van de betreffende achtergrond- en/of streefwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de index van 0,5 en de interventiewaarde niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb noodzakelijk.

Verkennend onderzoek naar asbest voormalige kassen
Voor de voormalige kassen is uitgegaan van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde verdachte hypothese worden verworpen, aangezien zowel zintuiglijk (fractie > 20 mm) als analytisch (fractie < 20 mm) geen asbestverontreiniging is aangetoond.

Aangezien geen ernstige verontreinigingen zijn aangetroffen, bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling (woningbouw).

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0012.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de nieuwe woningen in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

De geluidgevoelige bestemmingen in de vorm van woningen zijn gelegen in de geluidszone van De Vissert en ‘t Leuken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Elsterendijk, Sterrenbos, Mandenmakerstraat, Lammerskamp en Rietdekkerstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Voor het plangebied is nog geen tekening opgesteld met de projectie van de woningen. Voor elke zijde van het bouwvlak, dat gesitueerd is op 5,0 m van de rand van het bestemmingsvlak, zijn toetspunten ten behoeve van 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2022.21.

De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 44 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden, rekening houdend met het bouwvlak op 5,0 m van de rand van het bestemmingsvlak, vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Voor het aspect industrielawaai wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0013.jpg" Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de omliggende bedrijvigheid wordt het plangebied en de directe omgeving daarvan aangemerkt als een gemengd gebied: Het gaat hierbij om een autosloperij/ recyclingbedrijf aan de Elsterendijk 22, een bedrijf actief in dienstverlening aan de landbouw aan de Vissert 2 en een bedrijf aan de Vissert 4/4A.

Bedrijf, De Vissert 2
Het bedrijf ter plaatse is actief in de groenvoorziening en het cultuurhtechnisch werk. Daarmee is dit bedrijf te zien als een agrarisch hulpbedrijf annex loonbedrijf (SBI: 0.14). Dergelijke bedrijven vallen (indien groter dan 500 m²) in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in een gemengd gebied. Het maatgevende aspect hierbij is geluid. Met een minimum afstand van 85 m tot de uiterste westelijke hoek van het plangebied, wordt ruimschoots aan de benodigde afstand voldaan.

Bedrijf, De Vissert 4/4A
Het bedrijf ter plaatse heeft een algemene bedrijfsbestemming, waar bedrijven uit maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. In gemengd gebied kennen dergelijke bedrijven een richtafstand van 10 m. Met een minimum afstand van ruim 90 m tot de uiterste westelijke hoek van het plangebied, wordt ruimschoots aan de benodigde afstand voldaan.

Bedrijf, Elsterendijk 22
Het bedrijf ter plaatse betreft een autosloperij/ recyclingbedrijf in metaal (SBI: 4677.0). Dergelijke bedrijven vallen (indien groter dan 1.000 m²) in milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 m in een gemengd gebied. Het maatgevende aspect hierbij is geluid. Voor stof geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m en voor geur een richtafstand van 0 m. Omdat de groene wal (hoogte circa 2,8 m) rondom het bedrijf 10 m breed is, en een agrarische bestemming heeft, zijn de aspecten stof en geur niet relevant in het kader van milieuzonering.

Het bedrijf heeft plannen om te verhuizen, maar op dit moment is het bedrijf nog aanwezig. Omdat voor dit bedrijf niet aan de richtafstand voor het aspect geluid wordt voldaan, is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting op de toekomstige woningen bepaald als gevolg van het nabijgelegen bedrijf en beoordeeld op basis van de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Voor het akoestisch onderzoek zijn op 22 september 2022 geluidsmetingen verricht bij het bedrijf met als doel het bepalen van de bronvermogens van de relevante activiteiten. Omdat de werkzaamheden op het terrein alleen plaatsvinden tussen 7.00 uur een 16.30 uur, is alleen de dagperiode beschouwd. Er is getoetst aan de rand van het bouwvlak, dat is gesitueerd op 5,0 m van de rand van het bestemmingsvlak, en op circa 25 m daarachter.

Uit de toetsing van de berekende geluidsbelastingen blijkt dat geen overschrijdingen van richtwaarden voor indirecte hinder plaatsvinden. Het hoogst berekende langtijdgemiddelde en maximale geluidniveau bedragen respectievelijk 52 dB(A) en 84 dB(A). Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Voor de overschrijdingen van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is het laden en lossen van containers maatgevend. Voor de overschrijdingen van de maximale geluidniveaus is de overslag met behulp van de graafmachine maatgevend. Er zijn daarom maatregelen afgewogen. Maatregelen aan de bron zijn niet doelmatig, omdat het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering mag worden beperkt. Voor overdrachtsmaatregelen zijn twee opties beschouwd.

Omdat de gemeente geen eigenaar is van de bestaande geluidwal rondom het bedrijf, is alleen het realiseren van een nieuwe geluidwerende voorziening op eigen terrein een optie.

Het realiseren van een nieuwe geluidswal/ geluidwerende voorziening met een hoogte van 3,5 m op de zuidelijke perceelsgrens over de gehele lengte van het bouwvlak is een doelmatige maatregel om de overschrijdingen vanwege het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weg te nemen en de maximale niveaus te beperken (zie tabel 5.2 uit het onderzoek):

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0015.png"

Hiermee worden de overschrijdingen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau weggenomen en van de maximale niveaus teruggedrongen tot 73 dB(A). Om dit te waarborgen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in sublid 3.5.2 Voorwaardelijke verplichting geluid van de regels.

Het woon- en leefklimaat in de woningen (binnenniveau) wordt bij aansluiting op de grenswaarden voor in- of aanpandige gevoelige gebouwen van 55 dB(A) etmaalwaarde, bij een geluidwering van de gevels van minimaal 18 dB gegarandeerd. Ingevolge de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening mag er vanuit worden gegaan dat bij een goed onderhouden woning de geluidwering tenminste 20 dB bedraagt. Aangezien het plan nieuwbouwwoningen betreft, kan worden geconcludeerd dat de geluidwering van de gevels van de woningen (vanwege de eisen uit het Bouwbesluit) tenminste 20 dB zal bedragen. In de praktijk zal de geluidwering van de gevels overigens (vanwege de huidige BENG-isolatienormen) nog wat hoger liggen, op 24 dB à 25 dB. Daarmee is, met inachtname van de geluidwerende voorziening, sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Omdat het aantal woningen dat planologisch gezien wordt toegevoegd maximaal 39 bedraagt, kan gesteld worden dat met de beoogde ontwikkeling sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals uit subparagraaf 4.1.1 blijkt, neemt het aantal voertuigbewegingen toe met 295 voertuigbewegingen per etmaal.

Voor de volledigheid is desondanks, op basis van de NIBM-tool (versie 22 juli 2023) berekend, wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0016.png"

Goede ruimtelijke ordening
Om na te gaan wat de (verwachte) situatie van de luchtkwaliteit in het plangebied is bij monitoringsronde 2022, in de monitoringsjaren 2021 en 2030 gebruik gemaakt van de monitoring van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In navolgende tabel is de luchtkwaliteit op het meest nabij gelegen rekenpunt langs de N271 weergeven:

  2021 (µg/m³)   2030 (µg/m³)  
NO2   12,1   9,6  
PM10   15,7   13,1  
PM2,5   9,2   6,7  

Uit de tabel valt om te maken dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Het plan voegt daar ook geen in betekenende mate verslechtering aan toe.

De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Uit het CIMLK blijkt dat er sprake is van 6 overschrijdingsdagen in zowel 2021 als in 2030, waarmee ruimschoots aan de norm wordt voldaan.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf betreft de intensieve veehouderij aan de Elsteren 15 op een afstand van circa 740 m ten zuidwesten van het plangebied. Daarmee wordt ruimschoot aan de maximaal benodigde richtafstand van 300 m voldaan.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0017.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering, bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een aardgastransportleiding. De meest nabijgelegen aardgastransportleiding (9 inch) ligt op meer dan 1 km ten westen van het plangebied en is daarmee niet relevant in het kader van externe veiligheid.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. De toekomstige bewoners zullen zelf redzaam zijn. Er is in het plangebied geen sprake van het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

De laatste jaren heeft het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie gekregen, namelijk van reageren naar anticiperen. In ruimtelijke plannen dient steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Beleid Waterschap
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022, het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2020 – 2025, het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 van Waterschap Limburg, de Omgevingsverordening Limburg (2021), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.

Gemeentelijk beleid
Door de gevolgen van klimaatveranderingen wordt de gemeente Bergen kwetsbaarder voor verdroging, extreme hitte en extreme neerslag. In 2020 is het GRP Bergen (L) 2020 - 2025 vastgesteld waarin staat dat in de gemeente Bergen een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Regenwater vasthouden en een impuls zijn belangrijke uitgangspunten hierbij. Dit beleid is ook verankerd in de gemeentelijke 'Verordening Fysieke leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022'. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het van belang dat zowel op particulier terrein als in openbaar gebied voldoende waterberging wordt gerealiseerd. In de verordening zijn hiervoor concrete regels opgenomen.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Huidige situatie

Bestaande situatie bebouwing en verhard oppervlak
In de bestaande situatie is het hele plangebied onverhard. De voorheen aanwezige kassen zijn al jaren geleden (2011/2012) gesloopt.

Ligging van beschermingszones, reserveringsgebieden
Zoals het geldende bestemmingsplan ''Leuken-Seurenheide' en de Omgevingsverordening Limburg aantonen, ligt het plangebied niet in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de grondwaterstand in het plangebied zich bevindt op circa 4,0 - 4,8 m onder het maaiveld. Vanuit grondwaterkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen.

Huidige verwerking hemelwater
In de huidige situatie valt het hemelwater op het onverharde plangebied en kan het water direct in de bodem infiltreren.

Huidige verwerking afvalwater en waterkwaliteit
Er vindt geen verwerken van afvalwater plaats in de huidige situatie.

Aanwezig oppervlaktewater
In (of in de directe nabijheid van) het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwaterstanden en maaiveldhoogte
Op basis van de kaarten behorende bij het Basisregistratie Ondergrond (BRO) is het plangebied aangewezen als 'hoge bruine enkeerdgronden, grof zand' en 'duinvaaggronden, grof zand'. De gemiddelde diepte van de grondwaterspiegel is gelegen op meer dan 5 m onder het maaiveld (Bron: broloket.nl, grondwatermonitoringsput GMW000000060229 Buis 1).

De bestaande maaiveldhoogte ligt volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) op circa 17,2 - 17,5 m +NAP.

Toekomstige situatie en waterbergingsopgave

Planbeschrijving
In paragraaf 2.2 is een voorbeeldimpressie weergegeven voor het beoogde woningbouwplan. Dit betreft een mogelijke uitwerking van het plan met 35 woningen.

Ontwerp nieuw watersysteem

Hemelwater
Wat betreft hemelwater streeft de gemeente Bergen ernaar om bij nieuwbouw en herstructurering regenwater volledig af te koppelen en zoveel mogelijk binnen het plangebied te verwerken conform de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022 en het gemeentelijk rioleringsplan 2020 – 2025.

Volgens de indicatieve kaarten van het Waterschap Limburg is de doorlatendheid voor hemelwater ter plaatse zeer goed, met 1,5 tot 10,0 m per dag. Dit wordt ook bevestigd door het verkennend bodemonderzoek waaruit blijkt dat de bodem tot een diepte van 6,2 m -mv overwegend bestaat uit matig fijn tot matig grof zand met in de ondergrond een grindige bijmenging. Het hemelwater zal ter plaatse goed kunnen infiltreren.

Worst-case wordt ervan uitgegaan dat alle verharding in het plangebied nieuw is. De hemelwaterafvoer van de daken van de nieuwe twee-aangebouwde en vrijstaande woningen inclusief bijgebouwen worden afgekoppeld en dit water kan, samen met de hemelwaterafvoer van de terreinverharding op eigen terrein, afstromen en infiltreren in de bodem op eigen perceel. De toekomstige eigenaren van deze woonpercelen zijn verplicht om op eigen terrein te voorzien in voldoende waterberging. Dit is met een voorwaardelijke verplichting (zie sublid 3.5.3) in de regels van dit bestemmingsplan verankerd.

Het water uit de openbare ruimte en ter plaatse van de aaneengebouwde woningen (rijwoningen) kan afstromen in wadi's op verschillende plekken in het plangebied (centraal in het plangebied en aan de oostzijde. Een nadere uitwerking van deze maatregelen vindt plaats bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen. Hierbij moet voldaan worden aan de regels van zowel het waterschap als de gemeente.

Afvalwater
Het afvalwater van de woningen zal worden aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolstelsel onder de Elsterendijk.

Er wordt uitgegaan van gemiddeld 129 l afvalwater per dag per persoon (bron: Vewin). Indien wordt uitgegaan 2,12 personen per woning (= gemiddelde huishoudgrootte in Nederland in 2023) zal er per dag circa 2,12 x 0,129 x 35 = 9,57 m³ afvalwater worden geloosd op het rioleringsstelsel. Met het aansluiten van de woningen moet voldaan worden aan de uitgangspunten uit het GRP Bergen (L) 2020 - 2025 uit 2019 en conform Afdeling 3 van de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022.

Grondwater
De beoogde ontwikkeling is niet van wezenlijke invloed op de grondwaterstand in het plangebied.

Waterkwaliteit en beheer
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Daarom mogen er uitsluitend niet-uitlogende bouwmaterialen gebruikt voor de nieuwe woningen met bijgebouwen.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0018.png" Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is het Natura 2000-gebied 'Maasduinen', circa 330 m ten oosten van het plangebied. De voorliggende ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

Daarnaast is het plangebied ook niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gelegen. Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie als gevolg van het toevoegen van woningen zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een stikstofdepositieonderzoek is uitgevoerd vanwege de aanleg- en de gebruiksfase. Om ook beroepen aan huis mogelijk te maken, is worst-case uitgegaan van 3 extra voertuigbewegingen per woning per etmaal. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Gezien de schaal en de locatie van het plangebied wordt voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase aansluiting gezocht bij externe saldering en is een verschilberekening gemaakt. Hierbij is de stikstofdepositie van beide fases vergeleken met de depositie ten gevolge van de weg te vallen emissies van de veehouderij aan de Elsteren 13 te Well.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de bouwfase. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden uitsluitend plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plangebied.

De verschilberekeningen tussen de referentiesituatie en de aanleg-/gebruiksfase zijn verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2023.0.1). Op basis van de verschilberekeningen blijkt dat er met het wegvallen van de emissies aan de Elsteren 13 in Well (extern salderen) geen toename zal plaatsvinden ten gevolge van de realisatie van het nieuwe bestemmingsplan. Bij een dergelijk resultaat zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Soortenbescherming
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van deze quickscan zijn als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied is wel mogelijk geschikt leefgebied voor soorten die niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). In navolgende tabel is dit samengevat:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0019.png"

Uitvoerbaarheid
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.

Voorafgaand aan de werkzaamheden moet met aanvullend onderzoek worden vastgesteld of het plangebied een relevante functie heeft voor de das en steenmarter (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan het bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang (vleermuizen: er is sprake van een reden van sociale of economische aard) en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd).

Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.

Om negatieve effecten omtrent gebiedsbescherming uit te sluiten, moet vooraf een berekening door middel van de AERIUS Calculator uitgevoerd worden (zie hiervoor onder gebiedsbescherming).

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene Zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, moet direct contact opgenomen worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig het plangebied te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied, de omliggende bomenrijen en bosgebieden tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Indien verlichting noodzakelijk is hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze gebruiken (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Voor rugstreeppad moet het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Het ontoegankelijk maken dient bij voorkeur voor de migratie- en voortplantingsperiode plaats te vinden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 cm hoog en minimaal 10 cm ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De kapwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen moet voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd worden of er broedvogels aanwezig zijn.
  • In het kader van de Wet natuurbescherming zijn er, met inachtneming van de zorgplicht en broed- en nestperiode, geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect 'ecologie' vormt, mits uit de aanvullende onderzoeken geen zaken naar voren komen danwel er ontheffing wordt verleend en er rekening wordt gehouden met voornoemde algemene maatregelen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 1 januari 2024. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart en de vertaling daarvan in een juridische regeling elders in bestemmingsplannen in de gemeente is te zien dat het plangebied aan de uiterste zuidzijde valt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Er is op basis van de regels behorende bij deze dubbelbestemming geen omgevingsvergunning nodig voor bouwwerken tot een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is in onderhavig bestemmingsplan overgenomen, maar zal gezien de hoge oppervlaktegrens in de praktijk geen belemmering vormen voor de realisatie van woningen binnen deze dubbelbestemming.

Cultuurhistorie
Uit raadpleging van de gemeentelijke kaarten met landschappelijke en cultuurhistorische elementen, blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in het plangebied voorkomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22011WWONGWEL-ON01_0020.png"

Uitsnede kaart landschappelijke en cultuurhistorische elementen met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen met het toevoegen van maximaal 39 woningen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen desondanks niet alleen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen. Ook bevat dit artikel een regeling voor bestaande maten.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overige regels
In deze regels zijn de regels over parkeren opgenomen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen:

Artikel 3 Woongebied
Binnen deze bestemming zijn alleen grondgebonden woningen toegestaan. Hieronder zal eerst een algemene beschrijving worden gegeven van de gebruiksmogelijkheden. De bouwmogelijkheden komen daarna aan bod.

Bouwmogelijkheden
Gebouwen moeten worden opgericht in het aangegeven bouwvlak. De maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw is aangegeven op de verbeelding. Ten behoeve van de woonfunctie mogen op de percelen, naast hoofdgebouwen, tevens aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Omdat de percelen in omvang kunnen variëren wordt de oppervlakte van aan- en uitbouwen gerelateerd aan het oppervlak van het perceel.

Erfafscheidingen
Erf- en terreinafscheidingen zijn -met uitzondering van enkele uitzonderingen- aan de wegzijde toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 1,0 m. Voor het overige zijn deze toegestaan tot een bouwhoogte van 2,0 m.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige waarden is overeenkomstig de 'archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' voor een deel van het plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Deze dubbelbestemming ligt op het gebied waarvoor een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een omvang van meer dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,4 m.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaatsvinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende plan staat een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro toe.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waar sprake is van een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd.

De gemeente heeft de gronden van deze locatie in eigendom. De gemeente geeft de gronden uit, waarvoor een overeenkomst wordt gesloten met een ontwikkelaar. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd middels de voorwaarden die de gemeente stelt bij de gronduitgifte.

Voor de ontwikkeling van deze locatie voert de gemeente een grondexploitatie. Hierin zijn opgenomen de aankoop van de nog niet in eigendom zijnde gronden, de kosten voor het bouwrijp maken van de grond, de gemeentelijke plankosten en overige kosten. Deze kosten zijn gedekt door de opbrengst van de gronduitgifte.

De financieel-economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.3 Inspraak

Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.